Regeling van de Minister van Economische Zaken van 16 maart 2009, nr. WJZ/9051027, houdende aanwijzing van categorieën productie-installaties voor de stimulering van duurzame energieproductie in het jaar 2009 (Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009)

De Minister van Economische Zaken,

Na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 31, negende lid, en 77c van de Elektriciteitswet 1998 en 7, 8, 10, 11, eerste lid, 12, eerste lid, 14, vijfde lid, 15, derde lid en vierde lid, 25, 27, 28, eerste lid, 29, eerste lid, 31, vierde lid, 32, derde lid, 56, eerste lid en derde lid, artikel 61, eerste lid, en artikel 63, tweede lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

de Minister van Economische Zaken;

besluit:

het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

algemene uitvoeringsregeling:

de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie;

gewogen maandelijks rendement:

het rendement, bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit;

NTA 8003:

2008: de Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;

overige vergisting:

de biologische afbraakreacties van biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 410, 420, 430, 500, 550 tot en met 559, 587, 592, 600, 610 en 620;

productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van afvalverbranding:

een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit de warmte die uitsluitend of in hoofdzaak is geproduceerd door:

  • de verbranding van afvalstoffen,

  • een andere thermische behandeling van afvalstoffen dan bedoeld onder 1° ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand, of

  • de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling van afvalstoffen;

productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met gebruik van stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties:

een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd:

  • uit gas dat vrijkomt tengevolge van biologische afbraakreacties uit gestorte afvalstoffen, of

  • uit gas dat vrijkomt tengevolge van biologische afbraakreacties bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater;

productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van waterkracht:

een productie-installatie waarmee door hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt;

productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op land:

een productie-installatie die niet is opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone, waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd met behulp van windenergie en die geen productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie is als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van het besluit;

productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas met gebruik van stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties:

een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd:

  • uit gas dat vrijkomt tengevolge van biologische afbraakreacties uit gestorte afvalstoffen, of

  • uit gas dat vrijkomt tengevolge van biologische afbraakreacties bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater;

valhoogte:

het verschil in waterpeil voor en achter de installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van waterkracht waarbij het maximaal elektrisch ontwerpvermogen van de turbine of de generator wordt gerealiseerd;

thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa:

de omzetting van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 500, 550 tot en met 559, 587 en 592 van de NTA 8003: 2008, door middel van:

  • verbranding,

  • een andere thermische behandeling dan bedoeld onder 1° ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand, of

  • de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling;

vergisting en co-vergisting van dierlijke mest:

de biologische afbraakreacties van in hoofdzaak verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, al dan niet aangevuld met een of meer producten genoemd in de Meststoffenbeschikking 1977, bijlage I, hoofdstuk III, typeaanduiding ‘co-vergiste mest’ zoals deze luidde op 31 december 2007;

vergisting van groente-, fruit- en tuinafval:

de biologische afbraakreacties van biomassa als bedoeld in de nummers 251, 252, 253, 254, 600, 610, 620 van de NTA 8003:2008;

warmtebenuttingscoëfficiënt:

de hoeveelheid gedurende een kalenderjaar door een productie-installatie geproduceerde en nuttig aangewende warmte als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel v, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, gedeeld door de hoeveelheid gedurende hetzelfde kalenderjaar geproduceerde en op het elektriciteitsnet ingevoede hernieuwbare elektriciteit.

§ 2. Hernieuwbare elektriciteit

§ 2.1 Windenergie op land

Artikel 2

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan producenten van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op land.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen in de periode van 6 april 2009 tot 30 oktober 2009, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Artikel 3

  • 1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie die is aangevraagd in de periode, bedoeld in artikel 2, tweede lid, bedraagt € 1.512.000.000,–.

  • 2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 4

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op land binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 5

Het maximaal aantal vollasturen voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op land bedraagt 1760 uren per jaar.

Artikel 6

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt € 0,118 per kWh.

Artikel 7

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt € 0,049 per kWh.

§ 2.2 Fotovoltaïsche zonnepanelen

Artikel 8

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan producenten van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen:

    • a. groter dan 0,6 kWp en kleiner dan of gelijk aan 15 kWp;

    • b. groter dan 15 kWp en kleiner dan of gelijk aan 100 kWp, welke zijn geplaatst op of tegen een gebouw als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, Woningwet.

  • 2. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit en als bedoeld in artikel 56, eerste lid, tweede volzin.

  • 3. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen in de periode van 6 april 2009 tot 30 oktober 2009, 17:00 uur.

  • 4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

  • 5. Een gebundelde aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 56, eerste lid, tweede volzin, van het besluit wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

  • 6. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in het vierde lid en vijfde lid, wordt geacht een aanvraag tot het verstrekken van een voorschot te zijn, tenzij de aanvrager te kennen geeft een aparte aanvraag tot het verstrekken van een voorschot te willen indienen of aangeeft geen voorschot te willen ontvangen.

Artikel 9

Voor subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, is de rapportageverplichting, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene uitvoeringsregeling niet van toepassing.

Artikel 10

  • 1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie die is aangevraagd in de periode, bedoeld in artikel 8, derde lid, bedraagt voor productie-installaties als bedoeld in:

    • a. artikel 8, eerste lid, onderdeel a: € 62.000.000,–;

    • b. artikel 8, eerste lid, onderdeel b: € 26.000.000,–.

  • 2. De minister verdeelt de bedragen, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 11

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen binnen 18 maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

  • 3. Deze periode kan in uitzonderlijke gevallen eenmaal met een periode van een jaar worden verlengd.

Artikel 12

Het maximaal aantal vollasturen voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen bedraagt 850 uren per jaar.

Artikel 13

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, bedraagt voor productie- installaties als bedoeld in:

  • a. artikel 8, eerste lid, onderdeel a: € 0,526 per kWh;

  • b. artikel 8, eerste lid, onderdeel b: € 0,459 per kWh.

Artikel 14

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, bedraagt voor productie-installaties als bedoeld in:

  • a. artikel 8, eerste lid, onderdeel a: € 0,202 per kWh;

  • b. artikel 8, eerste lid, onderdeel b: € 0,053 per kWh.

§ 2.3 Afvalverbranding

Artikel 15

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan producenten van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van afvalverbranding.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen in de periode van 6 april 2009 tot 30 oktober 2009, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

Artikel 16

Voor subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, is de rapportageverplichting, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de algemene uitvoeringsregeling niet van toepassing.

Artikel 17

  • 1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie die is aangevraagd in de periode, bedoeld in artikel 15, tweede lid, bedraagt € 158.000.000,–.

  • 2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 18

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van afvalverbranding binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 19

Het maximaal aantal vollasturen voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van afvalverbranding bedraagt 3840 uren per jaar.

Artikel 20

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, bedraagt bij een gewogen maandelijks rendement dat groter is dan genoemd in kolom 1 en kleiner is dan of gelijk is aan genoemd in kolom 2, het bedrag in euro per kWh, genoemd in kolom 3.

kolom 1

kolom 2

kolom 3

22%

23%

0,117

23%

24%,

0,117

24%

25%

0,119

25%

26%

0,119

26%

27%

0,121

27%

28%

0,123

28%

29%

0,127

29%

30%

0,131

30%

31%

0,135

31%

100%

0,140

Artikel 21

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, bedraagt € 0,092 per kWh.

§ 2.4 Stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties

Artikel 22

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan producenten van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met gebruik van stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen in de periode van 6 april 2009 tot 30 oktober 2009, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

Artikel 23

Voor subsidie als bedoeld in artikel 22, eerste lid, is de rapportageverplichting, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de algemene uitvoeringsregeling niet van toepassing.

Artikel 24

  • 1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie die is aangevraagd in de in artikel 22, tweede lid, bedoelde periode, bedraagt € 7.000.000,–.

  • 2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 25

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met gebruik van stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 26

Het maximaal aantal vollasturen voor een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met gebruik van stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties bedraagt 8000 uren per jaar.

Artikel 27

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 24, eerste lid, bedraagt € 0,059 per kWh.

Artikel 28

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 24, eerste lid, bedraagt € 0,044 per kWh.

§ 2.5 Biomassa

Artikel 29

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan producenten van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door:

    • a. verbranding van het biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest of de inzet van warmte verkregen uit thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 10 MW;

    • b. verbranding van het biogas uit vergisting van groente-, fruit- en tuinafval;

    • c. verbranding van het biogas uit overige vergisting;

    • d. inzet van warmte verkregen uit thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa met een nominaal elektrisch vermogen groter dan 10 MW en kleiner dan of gelijk aan 50 MW.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen in de periode van 6 april 2009 tot 30 oktober 2009, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

Artikel 30

  • 1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie die is aangevraagd in de in artikel 29, tweede lid, bedoelde periode, bedraagt € 550.000.000,–.

  • 2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 31

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit bedoeld in artikel 30, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 32

Het maximaal aantal vollasturen voor productie-installaties als bedoeld in artikel 29, eerste lid, bedraagt 8000 uren per jaar.

Artikel 33

  • 1. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, bedraagt bij een warmtebenuttingscoëfficiënt groter dan genoemd in kolom 1 en kleiner dan of gelijk aan genoemd in kolom 2 een bedrag in euro per kWh, genoemd in kolom 3.

    kolom 1

    kolom 2

    kolom 3

    0,00 MJ/kWh

    0,25 MJ/kWh

    0,152

    0,25 MJ/kWh

    0,50 MJ/kWh

    0,155

    0,50 MJ/kWh

    0,75 MJ/kWh

    0,158

    0,75 MJ/kWh

    1,0 MJ/kWh

    0,161

    1,0 MJ/kWh

    1,25 MJ/kWh

    0,164

    1,25 MJ/kWh

    1,50 MJ/kWh

    0,167

    1,50 MJ/kWh

    1,75 MJ/kWh

    0,171

    1,75 MJ/kWh

    2,0 MJ/kWh

    0,174

    2,0 MJ/kWh

    onbepaald

    0,177

  • 2. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel b, bedraagt bij een warmtebenuttingscoëfficiënt groter dan genoemd in kolom 1 en kleiner dan of gelijk aan genoemd in kolom 2 een bedrag in euro per kWh, genoemd in kolom 3.

    kolom1

    kolom 2

    kolom 3

    0,00 MJ/kWh

    0,25 MJ/kWh

    0,129

    0,25 MJ/kWh

    0,50 MJ/kWh

    0,132

    0,50 MJ/kWh

    0,75 MJ/kWh

    0,134

    0,75 MJ/kWh

    1,0 MJ/kWh

    0,136

    1,0 MJ/kWh

    1,25 MJ/kWh

    0,139

    1,25 MJ/kWh

    1,50 MJ/kWh

    0,141

    1,50 MJ/kWh

    1,75 MJ/kWh

    0,144

    1,75 MJ/kWh

    2,0 MJ/kWh

    0,146

    2,0 MJ/kWh

    onbepaald

    0,149

  • 3. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel c, bedraagt € 0,158 per kWh.

  • 4. Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel d, bedraagt bij een warmtebenuttingscoëfficiënt groter dan genoemd in kolom 1 en kleiner dan of gelijk aan genoemd in kolom 2 een bedrag in euro per kWh, genoemd in kolom 3.

    kolom 1

    kolom 2

    kolom 3

    0,00 MJ/kWh

    0,25 MJ/kWh

    0,115

    0,25 MJ/kWh

    0,50 MJ/kWh

    0,118

    0,50 MJ/kWh

    0,75 MJ/kWh

    0,120

    0,75 MJ/kWh

    1,0 MJ/kWh

    0,123

    1,0 MJ/kWh

    1,25 MJ/kWh

    0,126

    1,25 MJ/kWh

    1,50 MJ/kWh

    0,128

    1,50 MJ/kWh

    1,75 MJ/kWh

    0,131

    1,75 MJ/kWh

    2,0 MJ/kWh

    0,133

    2,0 MJ/kWh

    2,25 MJ/kWh

    0,136

    2,25 MJ/kWh

    2,50 MJ/kWh

    0,138

    2,50 MJ/kWh

    2,75 MJ/kWh

    0,141

    2,75 MJ/kWh

    3,0 MJ/kWh

    0,143

    3,0 MJ/kWh

    3,25 MJ/kWh

    0,146

    3,25 MJ/kWh

    3,50 MJ/kWh

    0,148

    3,50 MJ/kWh

    3,75 MJ/kWh

    0,151

    3,75 MJ/kWh

    4,0 MJ/kWh

    0,153

    4,0 MJ/kWh

    onbepaald

    0,156

Artikel 34

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, bedraagt € 0,044 per kWh.

§ 2.6 Waterkracht

Artikel 35

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan producenten van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van waterkracht in installaties met:

    • a. een valhoogte kleiner dan 5 meter;

    • b. een valhoogte gelijk aan of groter dan 5 meter.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen in de periode van 6 april 2009 tot 30 oktober 2009, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 5.

Artikel 36

  • 1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie die is aangevraagd in de in artikel 35, tweede lid, bedoelde periode, bedraagt voor productie-installaties als bedoeld in:

    • a. artikel 35, eerste lid, onderdeel a: € 60.000.000,–;

    • b. artikel 35, eerste lid, onderdeel b: € 15.000.000,–.

  • 2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 37

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van waterkracht binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 38

Het maximaal aantal vollasturen voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van waterkracht als bedoeld in:

  • 1. artikel 35, eerste lid, onderdeel a, bedraagt 3800 uren per jaar;

  • 2. artikel 35, eerste lid, onderdeel b, bedraagt 4800 uren per jaar.

Artikel 39

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 11 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, bedraagt voor productie-installaties als bedoeld in:

  • a. artikel 35, eerste lid, onderdeel a: € 0,125 per kWh;

  • b. artikel 35, eerste lid, onderdeel b: € 0,073 per kWh.

Artikel 40

De basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdelen a en b, bedraagt € 0,044 per kWh.

§ 2.7 Correctiebedragen voorschotverlening productie van hernieuwbare elektriciteit

Artikel 41

  • 1. De correcties op het basisbedrag voor de subsidie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, worden voor 2009 als volgt vastgesteld:

    • a. € 0,273 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;

    • b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.

  • 2. De correcties op het basisbedrag voor de subsidie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, worden voor 2009 als volgt vastgesteld:

    • a. € 0,076 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;

    • b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.

Artikel 42

  • 1. De correcties op het basisbedrag voor subsidie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, worden voor 2009 als volgt vastgesteld:

    • a. € 0,070 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;

    • b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.

Artikel 43

  • 1. De correcties op het basisbedrag voor subsidie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, worden voor 2009 als volgt vastgesteld:

    • a. € 0,070 per kWh voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;

    • b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit.

§ 3. Hernieuwbaar gas

§ 3.1 Stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties

Artikel 44

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan producenten van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas met gebruik van stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen in de periode van 6 april 2009 tot 30 oktober 2009, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

Artikel 45

Voor subsidie als bedoeld in artikel 44, eerste lid, is de rapportageverplichting, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de algemene uitvoeringsregeling niet van toepassing.

Artikel 46

  • 1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie die is aangevraagd in de in artikel 44, tweede lid, bedoelde periode, bedraagt € 15.000.000,–.

  • 2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 47

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 44, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas met gebruik van stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 48

Het maximaal aantal vollasturen voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas met gebruik van stortgas of biogas uit afvalwater- of rioolwaterzuiveringsinstallaties bedraagt 8000 uren per jaar.

Artikel 49

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 44, eerste lid, bedraagt € 0,218 per Nm3.

Artikel 50

De basisgasprijs, bedoeld in artikel 29 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 44, eerste lid, bedraagt € 0,147 per Nm3.

§ 3.2 Biomassa

Artikel 51

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan producenten van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas met gebruik van uitsluitend:

    • a. biogas uit vergisting van groente, fruit- en tuinafval;

    • b. biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest;

    • c. biogas uit overige vergisting.

  • 2. Aanvragen om subsidie als bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen in de periode van 6 april 2009 tot 30 oktober 2009, 17:00 uur.

  • 3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

Artikel 52

  • 1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie die is aangevraagd in de in artikel 51, tweede lid, bedoelde periode, bedraagt € 180.000.000,–.

  • 2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 53

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 51, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt.

  • 2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas bedoeld in artikel 51, eerste lid, binnen 4 jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.

Artikel 54

Het maximaal aantal vollasturen voor productie-installaties bedoeld in artikel 51, eerste lid, bedraagt 8000 uren per jaar.

Artikel 55

Het basisbedrag, bedoeld in artikel 28 van het besluit, bedraagt voor subsidie als bedoeld in:

  • a. artikel 51, eerste lid, onderdeel a: € 0,465 per Nm3;

  • b. artikel 51, eerste lid, onderdelen b en c: € 0,583 per Nm3.

Artikel 56

De basisgasprijs, bedoeld in artikel 29 van het besluit, voor subsidie als bedoeld in artikel 51, eerste lid, bedraagt € 0,147 per Nm3.

§ 3.3 Correctiebedragen voorschotverlening productie van hernieuwbaar gas

Artikel 57

De correcties op het basisbedrag voor de subsidie, bedoeld in artikel 51, eerste lid, worden voor 2009 als volgt vastgesteld:

  • a. € 0,221 per Nm3 voor wat betreft de gasprijs, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van het besluit;

  • b. € 0 voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van het besluit.

§ 4. Wijziging andere regelingen

Artikel 58

In artikel 9 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008 wordt onder vernummering van het tweede tot het derde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Productie-installaties als bedoeld in het eerste lid worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 59

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Artikel 58 werkt terug tot 1 april 2008.

Artikel 60

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Dokter van Deenweg 108, 8025 BK Zwolle.

Den Haag, 16 maart 2009

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

In het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: Besluit SDE) is een voorziening gecreëerd voor stimulering van de productie van hernieuwbare elektriciteit, de productie van hernieuwbaar gas en de productie van elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling. De basis van het Besluit SDE wordt gevormd door artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies.

In deze regeling wordt de mogelijkheid tot stimulering van de productie van hernieuwbare elektriciteit en de productie van hernieuwbaar gas ingevuld voor het jaar 2009. De mogelijkheid tot stimulering van de productie van elektriciteit opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling is in de onderhavige regeling niet ingevuld.

In het Besluit SDE is bepaald dat een aantal onderdelen bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. In deze regeling wordt voor het jaar 2009 een aantal, voor de subsidieverlening bepalende factoren vastgesteld. Het gaat daarbij met name om de volgende aspecten.

  • a. De categorieën productie-installaties die in aanmerking komen voor subsidie.

  • b. Het basisbedrag per kWh of per Nm3 aardgasequivalent.

  • c. De basiselektriciteitsprijs ingeval van hernieuwbare elektriciteit en de basisgasprijs ingeval van hernieuwbaar gas.

  • d. De subsidieplafonds voor de verschillende categorieën productie-installaties.

  • e. De looptijd of de subsidieperiode van de subsidiebeschikking.

  • f. Het maximaal aantal vollasturen waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd voor de verschillende categorieën productie-installaties.

  • g. De wijze van verdeling van het beschikbare subsidiebedrag voor de verschillende categorieën productie-installaties.

2. Uitgangspunten basisbedragen en categorie-indeling

Een belangrijk onderdeel van de onderhavige regeling betreft het vaststellen van de basisbedragen per kWh of Nm3 aardgasequivalent. De basisbedragen worden zodanig gekozen dat zij maximaal de gemiddelde kosten per energie-eenheid van een productie-installatie reflecteren.

Naast de basisbedragen zijn ook de jaarlijks vast te stellen correctiebedragen en de basiselektriciteitsprijs of basisgasprijs (zie hierna) relevant voor de berekening van het daadwerkelijke jaarlijks subsidietarief. Voor een toelichting op de berekeningssystematiek wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van de nota van toelichting bij het Besluit SDE.

Er zijn verschillende wijzen van productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas, met onderlinge verschillen in de gemiddelde kosten per energie-eenheid. Daarom zijn in deze regeling verschillende categorieën productie-installaties onderscheiden. Daarbij hebben de volgende factoren een rol gespeeld:

In de eerste plaats is een onderscheid gemaakt naar de gebruikte duurzame energiebronnen. Dit zijn: wind, zon, biomassa en waterkracht. Binnen deze energiebronnen is gezocht naar categorieën installaties met vergelijkbare gemiddelde kostprijs per geproduceerde energie-eenheid. Daarbij is gebruik gemaakt van de door ECN en KEMA uitgevoerde berekeningen van de basisbedragen voor de diverse categorieën productie-installaties (zie http://www.ecn.nl/nl/ps/onderzoeksprogramma/hernieuwbare-energie/sde/). Er is voor gekozen de bandbreedte van de gemiddelde kosten per energie-eenheid binnen een categorie zo klein mogelijk te houden, met inachtneming van het generieke karakter van deze subsidieregeling. Dit is een voorwaarde om het basisbedrag zo nauwkeurig mogelijk aan te laten sluiten bij de daadwerkelijk gemiddelde kosten per geproduceerde energie-eenheid.

Verder is gekeken naar de kosteneffectiviteit van de verschillende categorieën productie-installaties in relatie tot het toekomstig mogelijke potentieel en te realiseren kostendalingen van deze categorieën. Daarbij is geconcludeerd dat de inzet van biomassa in een aantal gevallen te kostbaar is in relatie tot de genoemde aspecten om een volledige afdekking van de kosten via deze regeling te rechtvaardigen. Op grond van deze afweging is het advies van ECN ten aanzien van elektriciteitsopwekking door middel van co-vergisting en kleinschalige verbranding van biomassa niet overgenomen en is een lager basisbedrag vastgesteld. Het is aan de markt om te bezien of men binnen deze categorie projecten tegen dit basisbedrag kan realiseren.

Voor de productie van hernieuwbaar gas is er in afwijking van het advies van ECN voor gekozen om de basisbedragen per Nm3 aardgasequivalent te relateren aan de basisbedragen bij elektriciteitsopwekking en wel op een zodanige manier dat het basisbedrag per eenheid primaire energie bij gasproductie gelijk is aan het basisbedrag bij elektriciteitsproductie. Daarmee wordt de lijn die reeds in 2008 was gekozen bij de gasproductie op basis van GFT- en covergisting in 2009 doorgetrokken.

Teneinde zoveel mogelijk te voorkomen dat inzet van biomassa met risico’s ten aanzien van de duurzaamheid via de SDE wordt gestimuleerd, zijn installaties die geheel of gedeeltelijk gebruik maken van vloeibare oliën of vetten binnen deze regeling uitgesloten, tenzij het gaat om reststromen.

Zonne-energie (elektriciteit uit zonlicht, zon-pv) is een categorie die sinds 2008 in de SDE is opgenomen. Veel particulieren hebben in 2008 een aanvraag ingediend, zonder zich te realiseren hoe hoog de investeringskosten waren, en de voorwaarden verbonden aan het verkrijgen van de subsidie. Achteraf kregen sommigen spijt en wilden van de realisatie van de zonne-energie-installatie afzien, om in 2009 wellicht alsnog een aanvraag in te dienen. Formeel kan men in de SDE echter maar één keer subsidie aanvragen voor dezelfde installatie. Uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid wordt er echter voor gekozen voor kleine zon-pv installaties kleiner dan 15 kWp een uitzondering op deze hoofdregel te maken.

Op grond van het Besluit SDE wordt alleen opgewekte elektriciteit gesubsidieerd die op een net (in de zin van artikel 1 van de Elektriciteitswet 1998) wordt ingevoed. Voor het invoeden op een installatie wordt geen subsidie verstrekt. Voor veel installaties met een kleiner vermogen, zoals zon-pv installaties geldt dat deze de opgewekte elektriciteit allereerst voor eigen verbruik benutten. Het Besluit SDE hield hier geen rekening mee, terwijl juist het ‘eigen verbruik’ bij dit soort installaties een impuls kan gebruiken. Om die reden zal het eigen verbruik van zon-pv installaties ook gesubsidieerd worden. De door de garantiebeheerinstantie afgegeven garanties van oorsprong voor niet-netlevering (op grond van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit) zullen als bewijs dienen dat een bepaalde hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit is opgewekt en is verbruikt.

Waterkracht is een nieuwe subsidiabele duurzame energiebron in de SDE. Er zijn twee categorieën onderscheiden, waterkracht met een valhoogte tot 5 meter, en waterkracht met een valhoogte van 5 meter en meer, aangezien de rentabiliteit van een project lineair samenhangt met de valhoogte en het waterdebiet. Een grotere valhoogte geeft bij gelijke omstandigheden een grotere energieopbrengst. Een beperkt aantal mogelijke projecten met een valhoogte gelijk aan, of groter dan 5 meter bevindt zich in de rivier de Maas. Er is een groter potentieel aan projecten met een valhoogte tot 5 meter. Deze bevinden zich in rivieren, zoals de Maas, en in dammen in de Deltawerken in Zeeland en in de Afsluitdijk. Deze laatste zijn getijdenenergieprojecten.

3. Berekeningswijze basisbedragen

Voor het vaststellen van de basisbedragen voor 2009 is gebruik gemaakt van de eerder genoemde, door ECN en KEMA uitgevoerde berekeningen van de basisbedragen voor de diverse categorieën productie-installaties. Hierboven is reeds toegelicht dat bij biomassa de vastgestelde basisbedragen in aantal gevallen afwijken van de door ECN en KEMA berekende basisbedragen.

Windenergie

Bij windenergie is bij de berekening van het basisbedrag uitgegaan van gemiddeld 2200 vollasturen per jaar gedurende de looptijd van de beschikking. Windenergie heeft echter als kenmerk dat de opbrengst in extreme situaties in enig kalenderjaar tot wel 20% kan afwijken van het verwachte gemiddelde. Voor de opbrengst aan elektriciteitsinkomsten over de totale looptijd van de beschikking maakt dit niet uit, aangezien een slecht jaar gemiddeld gecompenseerd zal worden door een goed jaar. Dit geeft ook gelijk een prikkel aan de exploitant om te streven naar maximale efficiency, goede locaties en zo hoog mogelijke beschikbaarheid voor de windmolen vanwege de extra elektriciteitsinkomsten. Voor de subsidie ligt dit anders. In deze regeling wordt het maximaal aantal vollasturen vastgesteld waarover per jaar subsidie kan worden uitgekeerd. Het ligt in de rede om dat aantal vast te stellen op het aantal dat is gebruikt bij het berekenen van het basisbedrag. Dit maximum zou echter met zich meebrengen dat een windmolenexploitant in een slecht windjaar minder subsidie krijgt, terwijl dit niet kan worden gecompenseerd in een goed windjaar, omdat de subsidie is gemaximeerd. Over de totale looptijd van de beschikking krijgt de exploitant dan minder subsidie dan gewenst wordt geacht. Om dit te voorkomen, wordt de subsidie uitgekeerd over maximaal 80% van eerdergenoemde 2200 vollasturen, i.c. 1760 vollasturen. Om er voor te zorgen dat exploitanten bij dit bijgestelde maximum van 80% van de vollasturen geen lager subsidiebedrag ontvangen, is bij de vaststelling van het basisbedrag het berekende basisbedrag vermenigvuldigd met een correctiefactor van 1,25 (= 1/80%). Dezelfde correctie wordt ook toegepast bij het vaststellen van de basiselektriciteitsprijs en bij het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag.

Warmtestaffel bij biomassa

Bij de categorieën biomassa is in de SDE voor 2009 een prikkel opgenomen voor de producent om zoveel mogelijk restwarmte die vrijkomt bij de productie van elektriciteit uit biomassa, nuttig aan te wenden. Dit is gedaan om producenten te stimuleren zoveel mogelijk fossiele brandstoffen te laten besparen met de inzet van een eenheid biomassa.

Deze prikkel is ingebouwd door de basisbedragen voor biomassa op te laten lopen naarmate er per kWh elektriciteit meer warmte nuttig wordt aangewend. Het is niet de bedoeling de separate productie van bio-warmte (bijvoorbeeld in een ketel) te stimuleren. De motivatie hiervoor is dat juist bij de combinatie van de opwekking van elektriciteit en warmte de maximale hoeveelheid primaire energie kan worden uitgespaard ten aanzien van een hoeveelheid biomassa.

Anders dan bij andere SDE categorieën is de staffel met basisbedragen niet vastgesteld door voor referentieprojecten met verschillende mate van warmtebenutting de kostprijs (of onrendabele top) te berekenen. De diversiteit van de projecten en de onderliggende kostenstructuur is zo groot, dat een goede vaststelling hiervan niet mogelijk is. Er is daarom gekozen om per biomassacategorie met warmtestaffel, slechts voor één referentieproject de kostprijs vast te stellen. De biomassacategorieën met warmtestaffel zijn ‘verbranding (10-50 MW)’, ‘GFT vergisting’ en ‘vergisting en co-vergisting van dierlijke mest en kleinschalige verbranding’. De categorie ‘overige vergisting’ heeft geen warmtestaffel maar bij de berekening van het basisbedrag voor deze categorie is ook uitgegaan van een nuttige aanwending van warmte omdat dit voor dit soort projecten gebruikelijk is.

Bij het vaststellen van het referentieproject is een aanname gedaan voor de hoeveelheid nuttige warmteafzet die een biomassa installatie in de betreffende categorie zou moeten kunnen realiseren. Het referentieproject representeert een project dat in Nederland redelijkerwijs kan worden gerealiseerd.

Het referentieproject van de biomassacategorie ‘GFT vergisting’ bijvoorbeeld heeft een kostprijs van € 0,137 per kWh en een warmtebenutting van meer dan 0,5 MJ/kWh en minder dan of gelijk aan 0,75 MJ/kWh. De warmte brengt € 0,003 op en het basisbedrag is € 0,137 – € 0,003 = € 0,134 per kWh.

De staffel van basisbedragen is vastgesteld aan de hand van de volgende 3 stappen:

  • 1. Er wordt een index opgesteld waar een project wordt gewaardeerd naar rato van de hoeveelheid vermeden primaire energie per kWh.

    Hierbij wordt gerekend met omzettingsrendementen van 45% voor elektriciteit (gemiddelde elektrische omzetting in Nederland) en 95% voor warmte (hoogrenderende ketel), conform het meetprotocol duurzame energie.

    De index van de hoeveelheid vermeden primaire energie voor een installatie die geen warmte nuttig aanwendt wordt op 1 vastgesteld.

    Een project dat 0,5 MJ/kWh warmte nuttig aanwendt krijgt een index van:

    1+((0,5 MJ /3,6 MJ/kWh))/0,95)*0,45))= 1,07

    Een project dat 1 MJ/kWh warmte nuttig aanwend krijgt een index van:

    1+((1 MJ /3,6 MJ/kWh))/0,95)*0,45))= 1,13

    Voor de overige treden in de staffel wordt op een zelfde manier de index vastgesteld.

  • 2. Vervolgens wordt de kostprijs van het referentieproject gedeeld door de index van het referentieproject. De geïndexeerde kostprijzen voor de andere treden in de staffel worden vastgesteld door de index die hoort bij de warmtebenutting per kWh voor de desbetreffende trede met dit getal te vermenigvuldigen. Hieruit volgt een kostprijs op basis van gelijke kosteneffectiviteit ten aanzien van de vermeden primaire fossiele energie voor verschillende treden in de staffel.

  • 3. Voor het vaststellen van het basisbedrag wordt de warmteopbrengst van de projecten in mindering gebracht op de kostprijs. Deze warmteopbrengst per MJ wordt dus vooraf voor de levensduur van het project vastgesteld. Er is voor gekozen de warmte niet jaarlijks te corrigeren omdat (1) de waarde van warmte lager is dan van elektriciteit en het risico van een afwijking gedurende de looptijd van de beschikking lager is dan bij elektriciteit, (2) dit de complexiteit van de regeling fors zou vergroten en (3) dan jaarlijks vele correctiebedragen moeten worden vastgesteld. Het basisbedrag wordt vastgesteld door de kostprijs te verminderen met de warmteopbrengsten, welke per MJ zijn vastgesteld op € 0,006 voor de categorieën ‘GFT vergisting’ en ‘vergisting en co-vergisting van dierlijke mest en kleinschalige verbranding’ en € 0,004 voor ‘verbranding (10–50 MW)’. Uiteraard neemt de hoogte van de veronderstelde totale warmteopbrengsten per kWh toe naarmate een project hoger in de staffel gewaardeerd wordt.

Zoals aangegeven is het niet de bedoeling de separate productie van bio-warmte (bijvoorbeeld in een ketel) te stimuleren. Daarom is de staffel begrensd (maximaal aantal MJ/kWh). Een producent wordt op deze manier geprikkeld gemiddeld geen zeer grote hoeveelheden warmte uit te koppelen die ten koste gaan van de elektriciteitsproductie.

Per conversietechniek is de begrenzing van de staffel anders gekozen, omdat het elektrisch rendement van verschillende conversietechnieken ook sterk verschilt. De staffel van de categorieën ‘GFT vergisting’ en ‘vergisting en co-vergisting van dierlijke mest en kleinschalige verbranding’ loopt tot en met een aanwending van nuttige warmte van 2 MJ/kWh, de staffel van de categorie ‘verbranding (10–50 MW)’ loopt door tot en met 4 MJ/kWh. De hoeveelheid nuttig aangewende warmte wordt bepaald aan de hand van een meetprotocol. De meetvoorwaarden waaraan dit meetprotocol moet voldoen, zijn opgenomen in de bijlage bij de Regeling garanties van oorsprong. In de Regeling garanties van oorsprong is aangegeven welke warmtetoepassingen in aanmerking komen om te worden meegerekend als nuttig aangewende warmte.

Ieder jaar wordt vastgesteld wat de gemiddelde hoeveelheid warmte is geweest die per kWh nuttig is aangewend. Op basis van deze waarde wordt vastgesteld welke trede in de staffel voor die installatie in dat betreffende jaar van toepassing is en op basis van welk basisbedrag de producent dat jaar subsidie ontvangt. Dit kan per jaar wijzigen indien de warmteaanwending per kWh van het project in tijd wijzigt. De staffel met basisbedragen staan voor de levensduur van de installatie wel vast.

Afvalverbrandingsinstallaties

Bij de categorie afvalverbrandingsinstallaties is de primaire taak van een afvalverbrandingsinstallatie – het verbranden van afval – als uitgangspunt genomen. Afval bestaat gemiddeld voor 48% uit biogene fractie. De warmte die vrij komt bij het verbranden van dit deels biogene afval dient nuttig te worden aangewend in de vorm van elektriciteit of warmte. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de duurzame energiedoelstelling. Vanwege de genoemde primaire taak is subsidiëring van een standaardafvalverbrandingsinstallatie vanuit het energiebeleid niet nodig. Om voor subsidie in aanmerking te komen, dienen afvalverbrandingsinstallaties meer energie dan een standaardafvalverbrandingsinstallatie te produceren uit het gedeeltelijk biogene afval. Daarmee leveren zij een extra bijdrage aan het behalen van de duurzame-energiedoelstelling. Dit komt tot uiting in hogere rendementen dan bij standaardinstallaties.

Gelet op de duurzame energiedoelstelling, de doelstellingen van het afvalbeleid in Nederland en de huidige stand van de techniek, is het minimumrendement dat een afvalverbrandingsinstallatie moet behalen om voor subsidiëring onder deze regeling in aanmerking te komen 22% (de standaard rendementsnorm van een gemiddelde afvalverbrandingsinstallatie). Om deze reden komen installaties met een rendement van 22% of lager niet in aanmerking voor subsidie.

Om tot een hoger rendement te komen zijn additionele investeringen vereist ten opzichte van een afvalverbrandingsinstallatie die de rendementsnorm van 22% haalt. Deze additionele investeringen worden meegerekend bij het berekenen van de basisbedragen. Bij deze berekeningen is rekening gehouden met de volgende uitgangspunten.

  • a. Er wordt niet uitgegaan van de gemiddelde kosten van de gehele installatie, maar uitsluitend van de kosten van de delen van de afvalverbrandingsinstallatie die nodig zijn om elektriciteit op te wekken en in te voeden op het elektriciteitsnet. De berekeningen hebben daarom betrekking op het energiebedrijf van de afvalverbrandingsinstallatie. Bij de investeringsbeslissing om meer duurzame energie met een hoog rendement op te wekken, zijn immers alleen de kosten van de energieopwekking bepalend.

  • b. Voor het bepalen van de hoogte van het basisbedrag zijn uitsluitend de additionele investeringskosten en bedrijfsvoeringkosten ten opzichte van een standaard afvalverbrandingsinstallatie met een energetisch rendement van 22% bepalend.

  • c. De meerkosten van de energieopwekking zullen toenemen naarmate het rendement toeneemt. Daarom is het basisbedrag bij afvalverbrandingsinstallaties afhankelijk gemaakt van de hoogte van het rendement. Dit komt tot uiting in een per procentpunt rendementstoename oplopend basisbedrag (de zogenaamde staffel; zie hieronder).

Afval bestaat gemiddeld voor 48% uit biogene fractie. Alleen energieopwekking uit dit deel van het afval is te beschouwen als opwekking van hernieuwbare energie en komt op basis daarvan voor subsidie in aanmerking. In de praktijk betekent dit dat 48% van de totaal geproduceerde elektriciteit voor subsidie vanuit de SDE in aanmerking komt. De door ECN en KEMA berekende basisbedragen voor afvalverbrandingsinstallaties met een verschillend energetisch rendement die ten grondslag hebben gelegen aan de staffel, zijn echter berekend op basis van de volledige elektriciteitsproductie. Wanneer een op basis van deze bedragen berekend subsidiebedrag alleen wordt uitgekeerd over 48% van de productie, zijnde het biogene deel, dan is de subsidie niet voldoende om de kosten te dekken. De op basis van de ECN-berekeningen vastgestelde staffelbedragen moeten dus worden gedeeld door 48% om dit effect te compenseren. Dit leidt tot het volgende beeld:

Energetisch rendement van de AVI

Op basis van ECN-rapport vastgesteld basisbedrag

Basisbedrag in deze regeling = Basisbedrag op basis van ECN/0,48

22% t/m 23%

€ 0,056

€ 0,117

23% t/m 24%

€ 0,056

€ 0,117

24% t/m 25%

€ 0,057

€ 0,119

25% t/m 26%

€ 0,057

€ 0,119

26% t/m 27%

€ 0,058

€ 0,121

27% t/m 28%

€ 0,059

€ 0,123

28% t/m 29%

€ 0,061

€ 0,127

29% t/m 30%

€ 0,063

€ 0,131

30% t/m 31%

€ 0,065

€ 0,135

Meer dan 31%

€ 0,067

€ 0,140

Net als bij wind op land zal dezelfde correctiefactor ook worden toegepast bij het vaststellen van de basiselektriciteitsprijs en bij het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag.

4. Vaststelling basiselektriciteitsprijs en basisgasprijs

Naast de basisbedragen zijn ook de jaarlijks vast te stellen correctiebedragen en de basiselektriciteitsprijs of basisgasprijs van belang voor de berekening van het daadwerkelijke jaarlijkse subsidiebedrag.

De basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs vertegenwoordigen de laagste waarde van de elektriciteits- en gasprijs waarmee zal worden gecorrigeerd. Dit is de grens tot waar de elektriciteit- en gasprijs wordt aangevuld met subsidie tot het basisbedrag.

Met de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs wordt voorkomen dat het subsidietarief bij sterk dalende elektriciteit- en gasprijzen kan blijven oplopen. Tevens wordt voorkomen dat relatief grote budgettaire reserveringen zijn vereist. Dit zou ten koste gaan van het aantal beschikkingen dat kan worden afgegeven op basis van het Besluit SDE.

De basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs vertegenwoordigen een risico voor de producent. Indien de daadwerkelijke energieprijs lager is dan de basiselektriciteits- of basisgasprijs, zal het subsidietarief immers niet langer voldoende zijn om de gemiddelde kosten per kWh of Nm3 gas te dekken. Het is dus van belang om bij de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs of de basisgasprijs de twee bovengeschetste belangen tegen elkaar af te wegen. In overleg met deskundigen en vertegenwoordigers van marktpartijen is ervoor gekozen om de basiselektriciteitsprijs en de basisgasprijs vast te stellen op 2/3 van de voor de lange termijn verwachte voor de betreffende categorie relevante energieprijs. Het risico van de producent is bij dit niveau relatief gering, terwijl de regeling budgettair beheersbaar blijft zonder noodzaak om onevenredig grote overreserveringen te hoeven aanhouden. Overigens is in de basisbedragen een premie opgenomen ter compensatie van het risico dat de producent loopt als gevolg van de basiselektriciteits en basisgasprijs.

In deze regeling worden de volgende lange termijn prijzen gebruikt:

  • a. elektriciteitsproductie (baseload): € 0,066 per kWh;

  • b. elektriciteitsleveringstarief voor kleinverbruikers: € 0,23 per kWh

  • c. gasprijs: € 0,22 per Nm3 gas.

Voor de categorie zon-pv met een vermogen groter dan 0,6 kWp tot en met 15 kWp wordt de basiselektriciteitsprijs gebaseerd op het leveringsstarief voor kleinverbruikers, omdat dit tarief de voor de betreffende categorie relevante energieprijs is. Het leveringstarief bestaat uit elektriciteitsopwekkingkosten, het zogenaamde gebruikersprofiel en belastingen. De factor 2/3 wordt in onderstaande berekening uitsluitend op bovengenoemd elektriciteits leveringstarief toegepast. De belastingen worden in onderstaande berekening aangeduid als opslagen.

Voor de categorie wind op land en de categorie zon-pv met een vermogen groter dan 15 kWp tot en met 100 kWp worden de prijsbepalende elementen die in het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag worden meegenomen, eveneens verwerkt in de basiselektriciteitsprijs. Het gaat daarbij om onbalanskosten en, voor wat betreft wind op land, om de profielkosten. Voor de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs worden genoemde elementen voor de lange termijn geschat en vastgesteld in de onderhavige regeling. Voor wind op land wordt de correctiefactor in verband met onbalanskosten vastgesteld op 0,89 en de correctiefactor in verband met profielkosten op 1. Daarnaast wordt bij de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs voor wind op land ook nog rekening gehouden met de in paragraaf 4 toegelichte factor van 1,25 in verband met de correctie op het maximale aantal vollasturen. Voor zon-pv met een vermogen groter dan 15 kWp en kleiner of gelijk aan 100 kWp wordt de correctiefactor in verband met onbalanskosten vastgesteld op 0,94.

Voor de categorie afvalverbrandingsinstallaties wordt bij de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs rekening gehouden met de in paragraaf 4 toegelichte factor van 0,48 in verband met het uitsluitend subsidiëren van het biogene deel van het afval.

Bovengenoemde prijsbepalende elementen spelen geen rol voor alle andere categorieën productie-installaties die in deze regeling worden onderscheiden.

In concreto leidt het bovenstaande tot de volgende basiselektriciteits- en basisgasprijzen.

  • a. Wind op Land: basiselektriciteitsprijs = 2/3 * lange termijn elektriciteitsprijs (baseload) * factor i.v.m. profielkosten * factor i.v.m onbalanskosten * 1,25 = 2/3 * € 0,066 per kWh * 1 * 0,89 * 1,25 = € 0,049 per kWh.

  • b. Zon-PV met een vermogen groter dan 0,6 kWp tot 15 kWp: basiselektriciteitsprijs = 2/3 * lange termijn leveringstarief (kleinverbruikers) + opslagen (BTW, energiebelasting) = 2/3 * € 0,085 per kWh + € 0,145 = € 0,202 per kWh

  • c. Zon-PV met een vermogen van 15 kWp tot 100 kWp: basiselektriciteitsprijs = 2/3 * elektriciteitstarief (piek) * factor i.v.m onbalanskosten = 2/3 * € 0,085 per kWh * 0,94 = € 0,053 per kWh

  • d. Afvalverbrandingsinstallaties: basiselektriciteitsprijs = 2/3 * lange termijn elektriciteitsprijs (baseload)/0,48 = 2/3 * € 0,066/0,48 per kWh = € 0,092 per kWh

  • e. Alle overige categorieën: basiselektriciteitsprijs = 2/3 * lange termijn elektriciteitsprijs (baseload) = 2/3 * € 0,066 per kWh = € 0,044 per kWh en basisgasprijs = 2/3 * lange termijn gasprijs = 2/3 * € 0,22 per Nm3 = € 0,147 per Nm3

5. Vaststelling subsidieplafonds

In het Besluit SDE is voorzien dat er per categorie productie-installaties een subsidieplafond wordt vastgesteld. In deze regeling wordt hieraan invulling gegeven. Om de doelstellingen van het Kabinet op het gebied van duurzame energie te kunnen behalen is het nu noodzakelijk om het beschikbare budget zo veel mogelijk in te zetten voor categorieën die relatief kosteneffectief zijn. Het gaat daarbij met name om wind op land. Het subsidieplafond voor deze categorie is op grond van bovengenoemde overweging zodanig vastgesteld, dat een groot deel van het voor 2009 beschikbare budget hiervoor beschikbaar is.

Zon-pv is op dit moment een relatief kostbare optie. Voor deze techniek is de verwachting dat zij in de verdere toekomst een krachtige en kosteneffectieve bijdrage kan leveren aan het bereiken van de doelstelling, maar dat daarvoor eerst de marktontwikkeling op gang moet worden gebracht. Het subsidieplafond voor deze innovatieve optie is op een zodanig niveau vastgesteld dat daarmee voldoende potentieel kan worden gerealiseerd om deze marktontwikkeling op gang te brengen.

6. Subsidieperiode

In deze regeling wordt de subsidieperiode en de looptijd van de in 2009 af te geven beschikkingen per categorie vastgesteld. De praktijk heeft uitgewezen dat indien de subsidieduur niet goed aansluit bij de levensduur van sommige productie-installaties, dit kan leiden tot ontmanteling van productie-installaties terwijl technisch gesproken de desbetreffende productie-installatie nog enkele jaren kan functioneren. Om dit te ondervangen is er voor gekozen om de subsidieduur in lijn te brengen met de verwachte gemiddelde technische levensduur van een categorie productie-installaties. Dit uitgangspunt is bij alle categorieën productie-installaties toegepast.

7. Maximaal aantal vollasturen waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd

In de subsidiebeschikking zal een maximumproductie per jaar worden vastgesteld waarvoor subsidie zal worden verstrekt. Voor de berekening van deze maximum productie is in deze regeling per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen bepaald. Daarbij wordt voor alle categorieën, met uitzondering van wind op land en afvalverbrandingsinstallaties, het aantal vollasturen gehanteerd dat ECN heeft gebruikt voor de berekening van het basisbedrag. Bij wind op land wordt het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op 80% van het door ECN gebruikte aantal vollasturen (zie de toelichting in paragraaf 4). Bij afvalverbrandingsinstallaties wordt op basis van het ECN-advies uitgegaan van 8000 vollasturen. Ook hier moet de in paragraaf 4 toegelichte factor van 48% worden toegepast. Er komt immers slechts 48% van de totale elektriciteitsproductie van een afvalverbrandingsinstallatie voor subsidie in aanmerking. Vermenigvuldigen van eerdergenoemde 8000 met deze factor van 48% levert een maximaal aantal te subsidiëren vollasturen van 3840 op.

8. Vaststelling van het verdelingsmechanisme

In de toelichting bij de aanwijzingsregeling 2008 is beargumenteerd waarom verdeling op volgorde van binnenkomst de voorkeur verdient. Deze argumentatie is nog steeds van toepassing op de met deze regeling open te stellen categorieën en daarom wordt wederom bij alle categorieën gekozen voor verdeling op volgorde van binnenkomst.

9. Vaststelling correctiebedragen voor bevoorschotting

9.1 Algemeen

In deze regeling worden voor die categorieën waarvoor dat niet reeds in 2008 is gebeurd de correctiebedragen ten behoeve van de bevoorschotting voor 2009 vastgesteld. Deze regeling geeft daarmee invulling aan de artikelen 14, vierde lid, en 31, vierde lid, van het besluit.

Voor de correctiebedragen ten behoeve van de bevoorschotting van de overige categorieën in deze regeling wordt verwezen naar de regeling vaststelling correcties voorschotverlening duurzame energieproductie 2009.

De jaarlijks vast te stellen correctiebedragen zijn van belang voor de berekening van de jaarlijkse subsidietarieven voor de verschillende categorieën productie-installaties. Voor een toelichting op de berekeningssystematiek van de subsidiehoogte en het gebruik van correctiebedragen hierbij wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van de toelichting op het besluit. De definitieve correctiebedragen worden na afloop van ieder kalenderjaar vastgesteld.

In de artikelen 14, eerste lid, en 31, eerste lid, van het Besluit SDE staan een drietal factoren waarmee het basisbedrag kan worden gecorrigeerd. Voor de bevoorschotting van alle categorieën wordt in 2009 uitsluitend gecorrigeerd voor de verwachtte jaargemiddelde marktwaarde van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas opgewekt met een productie-installatie die valt onder een aangewezen categorie productie-installaties. Deze correctiebedragen kunnen per categorie productie-installaties verschillen.

9.2 Algemene toelichting systematiek correctiebedragen

De correctiebedragen voor de bevoorschotting representeren de voor de verschillende categorieën productie-installaties gemiddeld in het volgende jaar verwachte marktwaarde van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas. Deze bedragen worden vastgesteld op basis van het prijsniveau van de meest relevante prijsindex van gas of elektriciteit.

De correctiebedragen voor de marktwaarde van de garanties van oorsprong en eventuele andere, uit overheidshandelen voortvloeiende, verschillen tussen de gemiddelde kostprijs van hernieuwbare energie en de relevante gemiddelde marktprijs van elektriciteit of gas, worden voor alle categorieën productie-installaties voor 2009 vastgesteld op € 0,00.

In paragraaf 10.3 wordt de hierboven beschreven systematiek per categorie productie-installaties nader uitgewerkt en wordt toegelicht hoe de in deze regeling vastgestelde correctiebedragen voor de bevoorschotting zijn bepaald. Daarbij wordt nogmaals aangetekend dat de eerdergenoemde definitieve correctiebedragen uiterlijk op 1 april na afloop van het betreffende subsidiejaar volgens dezelfde systematiek zullen worden vastgesteld conform artikel 14 van het Besluit SDE.

9.3 Systematiek correctiebedragen voorschotverlening per categorie

9.3.1 Hernieuwbare elektriciteit
9.3.1.1 Fotovoltaïsche zonnepanelen 0,6 < kWp ≤ 15

Het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor de categorie productie-installaties fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen groter dan 0,6 kWp en een vermogen kleiner of gelijk aan 15 kWp wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het marginale eindgebruikertarief (bij consumptie van 3000 kWh/jaar) voor kleinverbruikers in Nederland te berekenen. Hierin worden alle kosten die per kWh bij een kleinverbruiker in rekening worden gebracht, opgeteld (leveringstarief, energiebelasting en BTW). Het gemiddelde leveringstarief ten behoeve van bevoorschotting wordt bepaald met behulp van een marktmonitor van de gemiddelde leveringstarieven in het voorafgaande jaar. Voor het vaststellen van het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor 2009 voor de categorie productie-installaties fotovoltaïsche zonnepanelen wordt dit tarief als volgt vastgesteld:

Correctiebedrag zonnestroom 0,6 < KWp ≤ 15 = 27,3 €ct/kWh

9.3.1.2 Fotovoltaïsche zonnepanelen 15 < KWp ≤ 100

Het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor de categorie productie-installaties fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen groter dan 15 kWp en een vermogen kleiner of gelijk aan 100 kWp wordt bepaald door de volgende formule:

Correctiebedrag zonnestroom 15 < KWp ≤ 100 = Marktindex (1) * onbalans (2) = 0,081 * 0,94 = 0,076€ct/kWh

  • (1) De gemiddelde waarde van de meest relevante prijsindex/indices voor het verhandelen van elektriciteit opgewekt met behulp van zonnestroom over de eerste 9 maanden van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting van toepassing is.

    Voor de prijsindex is de uurgemiddelde prijs van de day ahead peak load index op de APX als basis genomen (hierna: APXpeak index). Deze index is de best beschikbare index om het gerealiseerde prijsniveau voor elektriciteit gedurende de uren dat de zon in Nederland schijnt te bepalen. Deze index voldoet in voldoende waarde aan de criteria zoals hierboven beschreven.

  • (2) De onbalanskosten van zonne-energie. Deze kosten worden verdisconteerd door de marktindex met 6% te verminderen. Dit percentage ligt vast voor de looptijd van een beschikking.

9.3.1.3 Categorieën: biomassa verbranding 10-50 MW, biomassa GFT vergisting co-vergisting en kleinschalige verbranding (< 10MW), overige vergisting, waterkracht (getijden + waterkracht < 5m, waterkracht (getijden+waterkracht ≥ 5m)

Het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor 2009 voor de categorieën elektriciteitsproductie op basis van:

  • verbranding van het biogas uit vergisting en co-vergisting van dierlijke mest of de inzet van warmte verkregen uit thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa met een nominaal elektrisch vermogen kleiner of gelijk aan 10 MW

  • verbranding van het biogas uit vergisting van groente-, fruit- en tuinafval;

  • verbranding van het biogas uit vergisting van overige biomassa;

  • inzet van warmte verkregen uit thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa met een nominaal elektrisch vermogen groter dan 10 MW en kleiner of gelijk aan 50 MW.

  • Waterkracht met een valhoogte kleiner dan 5 meter

  • Waterkracht met een valhoogte gelijk aan of groter dan 5 meter wordt bepaald door de volgende formule:

Correctiebedrag = marktindex (1) = 0,070 €ct/kWh.

  • 1) Voor de prijsindex is de uurgemiddelde prijs van de day ahead base load index op de APX als basis genomen (hierna: APXbase index). Deze index is de best beschikbare index om het gerealiseerde prijsniveau voor elektriciteit in Nederland te bepalen. Deze index voldoet in voldoende mate aan de criteria zoals hierboven zijn opgenomen.

9.3.2 Hernieuwbaar gas
9.3.2.1. Hernieuwbaar gas uit GFT-vergisting en overige vergisting (vergisting en co-vergisting van dierlijke mest en overige vergisting (VGI reststromen))

Het correctiebedrag ten behoeve van de bevoorschotting voor 2009 voor de opengestelde categorieën productie-installaties die hernieuwbaar gas produceren wordt bepaald door de volgende formule:

Correctiebedrag biogas= marktindex (1) = 22,1 €ct/ Nm3

Voor de prijsindex is de gemiddelde year ahead TTF prijs voor het verhandelen van G+ gas als basis genomen (hierna: TTF index). Deze index is de best beschikbare index om het gerealiseerde prijsniveau voor gas in Nederland te bepalen.

Ten behoeve van de bevoorschotting voor 2009 wordt de gemiddelde waarde van de TTF index beschouwd over de eerste 9 maanden van 2009. Voor de vaststelling van het correctiebedrag wordt de gemiddelde year ahead prijs over het gehele jaar voorafgaand aan het subsidiejaar waarop het correctiebedrag betrekking heeft genomen.

10. Administratieve lasten

10.1 Algemeen

Op basis van het besluit zullen subsidieaanvragen worden ingediend voor in complexiteit en investeringsbedrag zeer uiteenlopende projecten. Het bepalen van de administratieve lasten verbonden aan dit besluit is alleen mogelijk door van in omvang gemiddelde projecten uit te gaan.

Kenmerkend voor het besluit is dat er voor een lange periode subsidie wordt verleend. Een producent doet eenmaal een subsidieaanvraag en ontvangt vervolgens voor vele jaren subsidie. De administratieve lasten zullen zich daarom concentreren in het jaar van aanvraag van de subsidie. De jaren erop dient men slechts (voor het betreffende jaar) een subsidievoorschot aan te vragen en indien relevant te rapporteren over de duurzaamheid van de gebruikte biomassa. In die jaren zullen de administratieve lasten daarom beperkt zijn.

Omdat zon-pv projecten qua investeringskosten en administratieve lasten over het algemeen sterk zullen afwijken van projecten uit de andere categorieën, worden voor zon-pv projecten de administratieve lasten afzonderlijk bepaald.

De administratieve lasten voor deze regeling zijn slechts in samenhang te zien met de bepalingen uit de overige regelingen die voortvloeien uit het besluit. In de Algemene uitvoeringsregeling SDE zijn de administratieve lasten per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget berekend waarbij rekening is gehouden met alle administratieve lasten die samenhangen met de onderliggende regelgeving van het besluit. Bij de bepaling van de hoogte van de administratieve lasten is onderscheid gemaakt tussen zon-pv en alle andere categorieën.

10.2 Administratieve lasten per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget

Voor alle categorieën, met uitzondering van zon-pv zullen de totale administratieve lasten per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget € 179.090,– bedragen. Uitgedrukt in een percentage per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget zijn de administratieve lasten van de regeling, exclusief de categorie zon-pv, indicatief berekend maximaal ca. 0,18%.

Voor de categorie kleinschalige zon-pv zullen de totale administratieve lasten per € 100 miljoen opengesteld subsidiebedrag voor het deel daarvan dat wordt uitgekeerd aan niet-particulieren € 770.320,– bedragen. Uitgedrukt in een percentage per € 100 miljoen subsidiebudget zijn de administratieve lasten van de regeling voor de categorie kleinschalige zon-pv voor niet-particulieren indicatief berekend maximaal ca. 1,54%. Voor particulieren zijn de administratieve lasten per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget 43.290 uur voor het deel van deze € 100 miljoen dat aan hen wordt uitgekeerd. Per project zijn hier over de volledige periode van 15 jaar 5,2 uur aan administratieve lasten gemoeid. Bij bovenstaande becijfering van de administratieve lasten voor kleinschalige zon-pv wordt ervan uitgegaan dat de helft van het opengestelde subsidiebudget van € 100 miljoen ten goede komt aan particulieren en de andere helft aan bedrijven.

Voor de categorie middelgrote zon-pv zullen de totale administratieve lasten per € 100 miljoen subsidiebudget € 553.000,– bedragen. Uitgedrukt in een percentage per € 100 miljoen subsidiebudget zijn de administratieve lasten voor de categorie middelgrote zon-pv indicatief berekend maximaal ca. 0,55%.

10.3 Administratieve lasten openstelling 2009

De totale administratieve lasten voor deze openstelling kunnen eenvoudig berekend worden via een omrekening op basis van evenredigheid uitgaande van de lasten bij een subsidiebudget van € 100 miljoen. Deze lasten per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget zijn bovenstaand berekend. In totaal wordt in deze regeling € 2.644 miljoen subsidiebudget opengesteld. Dit is verdeeld in € 62 miljoen voor kleinschalige zon-pv, € 26 miljoen voor middelgrote zon-pv en € 2.494 miljoen voor de overige categorieën.

De administratieve lasten voor de categorie kleinschalige zon-pv zijn: opengesteld subsidiebudget/€ 100 miljoen * administratieve lasten (in uren) per € 100 miljoen subsidiebudget + opengesteld subsidiebudget/€ 100 miljoen * administratieve lasten (in geld) per € 100 miljoen subsidiebudget, te weten: € 62 miljoen/€ 100 miljoen * 43.290 (uur) + € 62 miljoen/€100 miljoen * € 770.320,– = 26.840 uur + € 477.598,– kosten. Per project zijn hier over de volledige periode van 15 jaar voor particulieren 5,2 uur aan administratieve lasten gemoeid. Het percentage administratieve lasten voor de bedrijfsmatige indieners in deze categorie is 1,54%.

De administratieve lasten voor de middelgrote categorie zon-pv is: opengesteld subsidiebudget/€ 100 miljoen * administratieve lasten per € 100 miljoen subsidiebudget, te weten: € 26 miljoen/€ 100 miljoen * € 553.000,– = € 143.780,–. Het percentage administratieve lasten is ca. 0,55%.

De administratieve lasten voor de overige categorieën zijn voor deze openstelling: opengesteld subsidiebudget/€ 100 miljoen * administratieve lasten per € 100 miljoen subsidiebudget, te weten: € 2.494 miljoen/€ 100 miljoen * € 179.090,– = € 4.466.505,–. Het percentage administratieve lasten is ca. 0,18%.

Voor deze openstelling zijn de totale administratieve lasten derhalve € 5.087.883,– plus 26.840 uur. Het percentage administratieve lasten is: 0,18% voor alle categorieën, behalve zon-pv. Voor kleinschalige zon-pv is het percentage 1,54% en voor middelgrote zon-pv is het percentage 0,55%.

Deze regeling is niet ter toetsing aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten voorgelegd omdat bovenstaande berekening een technische uitwerking is van de berekende administratieve lasten per € 100 miljoen opengesteld subsidiebudget en daarmee geen wijziging in de administratieve lasten als zodanig met zich meebrengt.

11. Technische voorschriften

Deze regeling is op 17 maart 2009 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (nr. 2009/0158/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

De Commissie heeft bevestigd dat het hier gaat om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje van richtlijn nr. 98/34/EG. Hiervoor geldt op grond van artikel 10, vierde lid, van richtlijn nr. 98/34/EG geen standstill-termijn.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

Naar boven