Regeling van de Minister van Economische Zaken van 16 maart 2009, nr. WJZ / 9050477, tot wijziging van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit in verband met het vaststellen van de meetvoorwaarden voor de nuttige aanwending van warmte

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 31, negende lid, en 77c van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel i, komt te luiden:

i. NTA 8003:2008:

de Nederlands Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassingen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;.

2. Het eerste lid, onderdeel j komt te luiden:

j. naar haar aard zuivere biomassa:

de zuivere biomassa opgenomen in de NTA 8003:2008, met uitzondering van de groepsnummers 701, 709, 729, 800 tot en met 804, 809, 900 tot en met 904 en 909, waarbij brandstof na pyrolyse, torrefactie en carbonisatie worden toegevoegd aan de nummers 802, 803 en 804;.

3. Het eerste lid, onderdeel n vervalt.

4. Het eerste lid, onderdeel p komt te luiden:

p. meetrapport:

een rapport dat alle meetgegevens van de desbetreffende kalendermaand bevat alsmede, indien het meetrapport van toepassing is op een afvalverbrandingsinstallatie, het rendement van de afvalverbrandingsinstallatie in het geheel en de AVI-eenheden afzonderlijk;.

5. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel u door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

v. nuttig aangewende warmte:

de restwarmte, uitgedrukt in GJ, die vrijkomt bij de productie van duurzame elektriciteit uit biomassa en die wordt aangewend voor:

  • 1°. gebouwklimatisering van de binnenruimten van gebouwen;

  • 2°. tapwaterverwarming en verwarming van water dat wordt ingezet in bedrijfsprocessen, met uitzondering van het gebruik als voedingswater voor een productie-installatie waarmee elektriciteit wordt opgewekt;

  • 3°. verwarming in industriële processen en van tuinbouwkassen, met uitzondering van:

    • i. de inzet in een turbine of organische rankine cyclus waarmee elektriciteit wordt opgewekt;

    • ii. de inzet bij aardgasexpansie;

    • iii. het drogen en verwarmen van inputstromen van een productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief het voorverwarmen van verbrandingslucht;

    • iv. het drogen van eindproducten van energieproductie;

    • v. de inzet voor rookgasreiniging en waterzuivering van een productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit;

    • vi. de verwarming van een installatie of een onderdeel daarvan, waarmee energie of een energiedrager wordt geproduceerd;

    • vii. de verwarming van opslagtanks van grondstoffen en producten die gebruikt worden om energie mee op te wekken;

  • 4°. klimaatregeling van koelcellen en industriële koelingstoepasssingen;

  • 5°. levering aan een warmtenet, mits de producent aannemelijk kan maken dat de warmte gebruikt wordt voor een van de toepassingen bedoeld onder ten eerste tot en met ten vierde.

6. In het tweede lid wordt ‘onderdeel g’ vervangen door: onderdeel h.

B

Onder plaatsing van de aanduiding ‘1.’ voor de tekst van artikel 1b wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De producent die een productie-installatie in stand houdt waarin biomassa wordt verwerkt, niet zijnde een afvalverbrandingsinstallatie, kan bij de garantiebeheerinstantie een verzoek indienen om de nuttig aangewende warmte te laten registreren. Deze producent:

    • a. draagt er zorg voor dat ten aanzien van zijn installatie een meetprotocol opgesteld wordt, dat voldoet aan de meetvoorwaarden, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4 en

    • b. laat het meetprotocol voor de eerste dag van de kalendermaand waarin hij dit verzoek indient, goedkeuren door een toegelaten meetbedrijf.

C

Artikel 2, eerste lid, tweede volzin, komt te luiden: Een producent, bedoeld in artikel 1b, eerste of tweede lid, legt tevens een meetprotocol over aan de netbeheerder.

D

Na artikel 2a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2b

  • 1. Een producent als bedoeld in artikel 1b, tweede lid, draagt er zorg voor dat alle energiestromen die zijn omschreven in de meetvoorwaarden, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4 en die de systeemgrens passeren gemeten worden volgens het meetprotocol.

  • 2. Een producent draagt er zorg voor dat per kalendermaand onder toepassing van het meetprotocol een meetrapport wordt opgesteld, dat:

    • a. voldoet aan de meetvoorwaarden, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4,

    • b. de wijze van totstandkoming van de meetgegevens beschrijft en

    • c. geverifieerd wordt door een toegelaten meetbedrijf.

  • 3. De producent legt het meetrapport uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarvan de kalendermaand waarop het meetrapport betrekking heeft, deel uitmaakt, over aan de garantiebeheerinstantie.

  • 4. Indien het meetrapport niet of niet tijdig wordt ingediend, stelt de garantiebeheerinstantie de nuttig aangewende warmte over de desbetreffende kalendermaand vast op nul GJ.

E

Artikel 4, achtste lid, vervalt.

F

Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een garantie van oorsprong heeft betrekking op een hoeveelheid duurzame elektriciteit ter grootte van 1 MWh of een veelvoud daarvan.

G

Na artikel 5a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5b

De garantiebeheerinstantie bepaalt na ontvangst van het meetrapport van de producent, bedoeld in artikel 1b, tweede lid, de nuttig aangewende warmte in GJ.

H

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. De leverancier boekt als bewijs van levering van duurzame elektriciteit aan de eindafnemer, binnen één maand na levering de hoeveelheid garanties van oorsprong die correspondeert met de hoeveelheid duurzame elektriciteit die is geleverd aan de eindafnemer van zijn rekening af.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, draagt de leverancier er zorg voor dat hij op de eerste dag van de kalendermaand van levering beschikt over de benodigde hoeveelheid garanties van oorsprong op zijn rekening bij de garantiebeheerinstantie.

  • 3. Een garantie van oorsprong, niet zijnde een garantie van oorsprong voor niet-netlevering, verliest haar geldigheid:

    • a. na afboeking als bewijs van levering als bedoeld in het eerste lid;

    • b. uiterlijk één jaar na de datum van boeking op grond van artikel 77, derde lid, van de wet.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid geldt een garantie van oorsprong voor niet-netlevering niet als bewijs. Een garantie van oorsprong voor niet-netlevering verliest haar geldigheid nadat ze is gebruikt om het voorschot, bedoeld in artikel 72w, tweede lid, van de wet zoals dat luidde op 31 december 2007 dan wel in artikel 66 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, te ontvangen.

  • 5. De garantiebeheerinstantie brengt de kosten van het beheer van de rekening in rekening bij degene die de aanvraag, bedoeld in artikel 77, eerste lid, doet.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid brengt de garantiebeheerinstantie de kosten van het beheer van de rekening in rekening bij de minister indien aan de rekeninghouder subsidie is verleend op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie juncto:

    • a. artikel 9, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008;

    • b. artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009.

I

Artikel 13, vijfde lid, vervalt.

J

Artikel 18 vervalt.

ARTIKEL II

De bij de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit behorende bijlagen 2 en 3 worden vervangen door de bij deze regeling behorende bijlagen.

ARTIKEL III

  • 1. Artikel 1, eerste lid, onderdelen i en j, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit zoals die luidden voor de inwerkingtreding van deze regeling, blijven van toepassing op producenten die subsidie ontvangen op grond van artikel 72m van de wet zoals dit 31 december 2007 luidde of op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie juncto artikel 29, eerste lid van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008.

  • 2. Het in artikel I, onderdeel H, opgenomen artikel 6, zesde lid, onderdeel a, werkt terug tot en met 1 april 2008.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking op 6 april 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij de garantiebeheersinstantie, Utrechtseweg 310, Arnhem.

Den Haag, 16 maart 2009

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Bij de productie van hernieuwbare elektriciteit in de biomassacategorieën komt warmte vrij. Wanneer deze restwarmte nuttig kan worden gebruikt, wordt fossiele energie bespaard. Op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie wordt in 2009 de nuttige aanwending van restwarmte gesubsidieerd. Daartoe is in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009 voor een aantal biomassacategorieën een staffel van basisbedragen opgenomen. Dit betreft de categorieën ‘grootschalige verbranding’, ‘vergisting van groente- fruit- en tuinafval’, ‘vergisting en co-vergisting van dierlijke mest’ en ‘kleinschalige verbranding’. Voor de exacte omschrijving van de categorieën wordt verwezen naar Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009. Naarmate de producent van hernieuwbare elektriciteit meer warmte nuttig inzet, ontvangt hij een hoger basisbedrag voor de geleverde elektriciteit. Als de producent geen warmte nuttig inzet, ontvangt hij het laagste basisbedrag uit de staffel.

Voor de opgewekte elektriciteit kan iedere producent van duurzame elektriciteit garanties van oorsprong aanvragen. Indien een producent elektriciteit opwekt in een van de bovengenoemde productie-installatie kan hij bij de garantiebeheerinstantie een aanvraag indien om ook de nuttig aangewende warmte te registeren. Dit verzoek is een vereiste indien de producent SDE-subsidie wenst te ontvangen waarbij het basisbedrag wordt gerelateerd aan de hoeveelheid nuttig aangewende warmte. Indien de producent geen verzoek indient, bedraagt het percentage aangewende warmte altijd nihil en ontvangt de producent dus het laagste basisbedrag uit de staffel dat is vastgesteld voor de categorie waartoe zijn productie-installatie behoort.

2. Nuttig aangewende warmte

In de regeling is gedefinieerd welke aanwendingen van restwarmte nuttig zijn. Het lozen van warmte in de buitenlucht en op het water geldt niet als een nuttige aanwending van restwarmte. Ook de inzet van warmte in de productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit geldt in deze regeling niet als nuttig. Reden hiervoor is dat het uitgangspunt van de SDE is dat de uitbreiding van de duurzame energieproductie wordt gesubsidieerd. Het gaat dus om additionaliteit. Het gebruik van de restwarmte in een productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit zelf, vervangt geen warmtevraag en is dus niet additioneel. Het drogen en verwarmen van inputstromen van een productie-installatie en het drogen van de eindproducten van energieproductie, zoals bijvoorbeeld digestaat, gelden dus niet als een nuttige aanwending van warmte binnen de SDE.

Als nuttige aanwending van warmte geldt de levering van warmte ten behoeve van klimatisering van binnenruimten van gebouwen. Voor binnenruimten van gebouwen geldt dat ze afgesloten zijn van de buitenlucht. Met klimatisering wordt zowel verwarming als koeling bedoeld. Ook de inzet van warmte in industriële processen en in tuinbouwkassen geldt als nuttig, waarbij is uitgezonderd de inzet van warmte in de productie-installatie waarmee elektriciteit wordt opgewekt. De levering van warmte aan warmtenetten is een nuttige aanwending van restwarmte mits de producent aannemelijk kan maken dat de warmte vanuit het warmtenet gebruikt wordt voor een nuttige toepassing als bedoeld in deze regeling. Dit voorbehoud is opgenomen om te voorkomen dat er via een warmtenet onnuttige aanwendingen als bijvoorbeeld het lozen van warmte gesubsidieerd zullen worden.

3. Meetvoorwaarden

De producent dient de nuttige warmte te meten volgens een op te stellen meetprotocol, welke voldoet aan de meetvoorwaarden bij de regeling. Dit meetprotocol dient te worden goedgekeurd door een toegelaten meetbedrijf.

4. Administratieve lasten

Er zijn eenmalige administratieve lasten gekoppeld aan het opstellen van het meetprotocol voor de aanwending van nuttige warmte. De inschatting is dat dit de producent eenmalig 16 uur zal kosten. Voor de jaarlijks terugkerende lasten is het belangrijk te weten dat de meeste toegelaten meetbedrijven zowel de elektriciteit als de warmte meten. Een producent die zijn warmte laat meten vanwege de SDE-systematiek waarbij hij recht op een hoger subsidiebedrag per kWh heeft indien hij de warmte nuttig aanwendt, heeft dus niet veel extra werk ten opzichte van het werk dat gedaan moet worden voor het meten de elektriciteit die deze producent opwekt. De producent zal de warmte in veel gevallen leveren aan een andere partij en hiervoor betaald worden. Ook hiervoor zal de geleverde warmte dus moeten worden gemeten. Geschat wordt dat de producent maandelijks één uur zal besteden aan de maandelijkse bepaling en verificatie van de warmtestromen. Met de jaarlijkse rapportage aan de garantiebeheerinstantie zijn naar schatting vier werkuren gemoeid, wat het totaal brengt op zestien uur per jaar. Er wordt gerekend met een uurloon van € 60. De eenmalige administratieve lasten per project zijn 16 * € 60 = € 960. De jaarlijks terugkerende administratieve lasten zijn 16 * € 60 = € 960 per project. SenterNovem verwacht dat in 2009 maximaal voor 30 productie-installaties SDE-subsidie zal worden aangevraagd in de categorie biomassa-installaties waarbij de aanwending van nuttige warmte invloed heeft op de subsidiehoogte en de producent zijn warmte dus wil laten meten en registreren. De eenmalige administratieve lasten bedragen dan 30 * € 960 = € 28.800. De jaarlijks terugkerende administratieve lasten voor 30 productie-installaties waarbij de warmte nuttig aangewend wordt zijn naar schatting 30 * € 960 = € 28.800.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel i definieert de Nederlands Technische Afspraak 8003:2008 (NTA 8003:2008). Eind 2008 verscheen een nieuwe versie van deze NTA. In artikel 1, lid 1, onderdeel j, wordt de definitie van ‘naar haar aard zuivere biomassa’ gedefinieerd op basis van de nieuwe versie van de NTA 8003:2008.

In artikel 1, lid 1, onderdeel u, wordt de definitie gegeven van ‘nuttig aangewende warmte’. In algemene zin is het uitgangspunt van de definitie dat zoveel mogelijk toepassingen die fossiele energie besparen als ‘nuttig’ worden gedefinieerd. Daarbij geldt dat is uitgesloten voor subsidie het lozen van warmte en het inzetten van de restwarmte in het productieproces van hernieuwbare elektriciteit zelf.

Artikel I, onderdeel B

Aan artikel 1b worden twee leden toegevoegd. Indien een producent de nuttig aangewende warmte wil laten meten zodat hij in aanmerking komt voor een hogere SDE-subsidie, moet hij dat aangeven bij de garantiebeheerinstantie. Om er voor te zorgen dat de wijze waarop het meten van de nuttig aangewende warmte op de juiste wijze geschiedt, zijn in bijlage 4 bij deze regeling de meetvoorwaarden opgenomen. De producent moet een meetprotocol opstellen waarin hij aangeeft op welke wijze de meting plaats zal vinden. Dit meetprotocol moet worden goedgekeurd door een toegelaten meetbedrijf.

Artikel I, onderdeel D

In het nieuwe artikel 2b is opgenomen dat een producent die de garantiebeheerinstantie heeft verzocht om de nuttige warmte te registreren er zorg voor draagt dat per kalendermaand een meetrapport wordt opgesteld. Dat meetrapport moet worden opgesteld aan de hand van het vastgestelde meetprotocol. Hiermee wordt gewaarborgd dat de meting geschiedt volgens de meetvoorwaarden die in bijlage 4 van de regeling zijn opgenomen. Als het meetrapport niet of te laat wordt aangeleverd bij de garantiebeheerinstantie, wordt de nuttig aangewende warmte voor de betreffende kalendermaand op nul GJ vastgesteld.

Artikel I, onderdelen E, I en J

De in deze onderdelen genoemde artikelen of leden zijn inmiddels uitgewerkt en kunnen daarom vervallen.

Artikel I, onderdeel G

In nieuwe artikel 5b wordt vastgesteld dat de garantiebeheerinstantie de hoeveelheid nuttige aangewende warmte in GJ vaststelt. Aan de hand van deze vaststelling wordt uiteindelijk de hoogte van het basisbedrag van de SDE-subsidie voor de producent bepaald.

Artikel I, onderdeel H

De wijziging van de eerste vijf leden van artikel 6 betreft een redactionele verbetering van de huidige tekst. In het tweede lid wordt expliciet gemaakt dat een leverancier over voldoende garanties van oorsprong moet beschikken op zijn rekening bij de garantiebeheerinstantie. Deze garanties van oorsprong kunnen ook zijn afgegeven door bevoegde instanties uit andere lidstaten. In het nieuwe zesde lid wordt een uitzondering gemaakt op de bepaling dat garantiebeheerinstantie de kosten voor het beheer van de rekening bij haar klanten in rekening brengt. De uitzondering betreft producenten die elektriciteit opwekken met een zon-pv installatie waarvoor SDE-subsidie wordt verkregen. Met ingang van de openstelling van de SDE-subsdie in april 2009 worden de kosten voor deelname aan het beheer van de rekening (de gvo-kosten) voor de categorie kleine zon-pv installaties (productie-installaties met een vermogen van 0,6–15 kWp, aangewezen in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009) niet in rekening gebracht bij de producent, maar bij de Minister van Economische Zaken. Dit geldt tevens voor producenten van kleine zon-pv installaties waarvoor in 2008 SDE-subsidie kon worden aangevraagd (productie-installaties met een vermogen van 0,6–3,5 kWp, aangewezen in artikel 9, eerste lid van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008). Voor deze twee categorieën van kleine zon-pv installaties, waarbij de producenten meestal particulieren zijn, zijn de jaarlijkse gvo-kosten relatief zeer hoog ten opzichte van de jaarlijkse opbrengsten. Om de investering in deze kleine zon-pv installaties aantrekkelijker te maken worden deze producenten vrijgesteld van betaling van de gvo-kosten. Bij de andere categorieën productie-installaties zijn de opbrengsten zodanig hoger dat de jaarlijkse gvo-kosten geen drempel vormen bij de investeringsbeslissing en blijft voor hen de bestaande systematiek van kracht.

Artikel II

De bijlagen 2 en 3 bij de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit worden opnieuw vastgesteld. De nieuwe formulieren zijn aangepast aan de nuttige aanwending van warmte door productie-installaties.

Artikel III

Op de producenten aan wie voor de inwerkingtreding van deze regeling MEP-subsidie of SDE-subsidie is verstrekt voor het verwerken van biomassa, blijft de oude indeling van de NTA 8003 (vastgesteld in december 2003) van toepassing.

Bij artikel I, onderdeel H, is toegelicht dat garantiebeheerinstantie de kosten van het beheer van de rekening voor in het zesde lid aangewezen categorieën productie-installaties in rekening brengt bij de Minister van Economische Zaken. Dit geldt ook voor de kosten over 2008. Aan het zesde lid, onderdeel a, wordt terugwerkende kracht verleend tot 1 april 2008, zijnde de datum van openstelling van de SDE voor zon-pv.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

Naar boven