Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 2 maart 2009, nr. 2009/5, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C2/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2.1 Uitgangspunten

Het traumatabeleid is alleen van toepassing op asielaanvragen. Dit vloeit voort uit de aard en de ontstaansgeschiedenis van dit beleidsonderdeel. Het traumatabeleid beoogt bescherming te bieden aan vreemdelingen die zijn geconfronteerd met een gebeurtenis waarvan wordt aangenomen dat die als traumatiserend wordt ervaren, terwijl als gevolg van de situatie in het land van herkomst kan worden aangenomen dat daders van deze mensenrechtenschendingen in het land van herkomst ongestraft blijven. In dat geval kan van de vreemdeling niet gevergd worden terug te keren naar het land van herkomst. Daarmee beschermt het traumatabeleid de vreemdeling tegen de confrontatie met de ongestraft gebleven daders.

De grondslag van dit beleid is derhalve niet het (al dan niet medisch aangetoonde) trauma van de vreemdeling, maar de gebeurtenis in relatie tot de feitelijke situatie in het land van herkomst. Het betreft zowel traumatische ervaringen die zijn veroorzaakt van overheidswege, door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.

B

Paragraaf C2/4.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.2.4 Nadere uitwerking

Uit de verklaringen van de betrokkene moet zoveel mogelijk blijken dan wel aannemelijk zijn dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomst. Niet het trauma, maar de gestelde gebeurtenis dient aannemelijk te worden gemaakt. Het enkele feit dat op grond van een medische verklaring een PTSS is vastgesteld, is niet voldoende voor de verlening van een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid.

De handelingen moeten zijn verricht van overheidswege, door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden. Bij de beoordeling van de asielaanvraag wordt niet onderzocht en beoordeeld of de specifieke daders van de betreffende gebeurtenis onbestraft zijn gebleven, maar of daders van deze handelingen in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst. Dit kan onder meer blijken uit het bestaan van een doeltreffend systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing.

De beoordeling van het asielrelaas geschiedt voorts op de gebruikelijke wijze ten aanzien van de geloofwaardigheid en aannemelijkheid daarvan. De verklaringen van betrokkene worden dan ook getoetst aan het gehele asielrelaas en aan de informatie die bekend is over de situatie en de gangbare praktijken in het land van herkomst. Daarbij geldt dat naarmate de gebeurtenis later in de procedure (in het beroepschrift, ter zitting of in hoger beroep) is aangedragen, de aannemelijkheid daarvan eerder in het geding is. De betrokkene zal opheldering moeten verschaffen over de vraag waarom deze – ingrijpende – gebeurtenis niet eerder is aangevoerd. Evenwel wordt ten aanzien van de vraag of het asielrelaas consistent is, rekening gehouden met de geestelijke gesteldheid van de betrokkene in het licht van het traumatabeleid. Een gedetailleerd asielrelaas omtrent de gebeurtenissen die traumatiserend zijn geweest, kan, hoewel het asielrelaas niet volledig consistent is, wel geloofwaardig zijn in het licht van het algehele asielrelaas en hetgeen over het algemeen bekend is over de situatie in het land van herkomst.

Naast bovengenoemde beleidsvoorwaarden voor verlening kan ook in het kader van het traumatabeleid een vestigingsalternatief worden tegengeworpen (zie C4/2.3). Daarbij moet het vestigingsalternatief zien op het feitelijke doel van het traumatabeleid, in de zin dat aangenomen kan worden dat de vreemdeling zich in het vestigingsalternatief beschermd weet tegen de confrontatie met de ongestraft gebleven daders.

Als de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden door toedoen van de centrale overheid is in het kader van het traumatabeleid in beginsel geen plaats voor tegenwerping van een vestigingsalternatief. Dit alternatief wordt wel tegengeworpen als de feitelijke (regionale) machthebbers of groepering die de gebeurtenissen hebben veroorzaakt in andere delen van het land geen macht uitoefenen en de centrale overheid bescherming kan bieden.

De bescherming van de centrale overheid hoeft niet een specifiek op de vreemdeling gericht handelen te zijn. Het is voldoende als de positie en het handelen van de centrale overheid feitelijk voorkomt dat de daders toegang hebben tot het vestigingsalternatief. De vereisten van C4/2.3.2, onder a, b en c, zijn van overeenkomstige toepassing.

Aan het beoordelen van een asielaanvraag in het kader van het traumatabeleid wordt in elk geval niet toegekomen als er sprake is van een derdelandenexceptie en/of een contra-indicatie (zie C3). Dat wil niet zeggen dat in alle overige gevallen de asielzoeker, die als gevolg van een traumatische gebeurtenis zijn land van herkomst binnen zes maanden heeft verlaten en die – voorafgaand aan zijn komst naar Nederland – in een derde land heeft verbleven, zonder meer in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit verblijf in een derde land wordt in dat geval op de volgende wijze bij de beoordeling van de asielaanvraag betrokken.

Als de asielzoeker het derde land pas later dan zes maanden na zijn inreis aldaar heeft verlaten, wordt op dezelfde wijze als bij een vertrek uit het land van herkomst verondersteld dat de asielzoeker zich in het derde land heeft weten te handhaven en er geen reden was om dat land te verlaten. Bij een vertrek later dan zes maanden na de inreis in het derde land dient de asielzoeker aannemelijk te maken dat hij zich aldaar niet kon handhaven. Wedertoelating tot het derde land speelt geen rol bij de beoordeling: als terugkeer naar dat derde land niet mogelijk is dan zal terugkeer naar het land van herkomst moeten plaatsvinden. Dit is immers ook het geval indien de vreemdeling later dan zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten. In geen van beide gevallen is er sprake van refoulement, aangezien de vreemdeling niet valt onder de bescherming van het Vluchtelingenverdrag.

C

Paragraaf C4/3.11.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.11.1.2 Openbare orde als de vreemdeling een verdragsvluchteling is

Indien de asielzoeker verdragsvluchteling is, kan op grond van artikel 3.105b Vb verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts worden geweigerd, indien:

  • a. er goede redenen bestaan om de vreemdeling te beschouwen als een gevaar voor de nationale veiligheid; of

  • b. de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld is voor een bijzonder ernstig misdrijf en een gevaar vormt voor de gemeenschap.

Deze bepaling heeft betrekking op vreemdelingen op wie het Vluchtelingenverdrag van toepassing is en ziet derhalve niet op vreemdelingen ten aanzien van wie één van de uitsluitingsgronden van het Vluchtelingenverdrag geldt.

De bepaling is in overeenstemming met artikel 33, tweede lid, Vluchtelingenverdrag, waarin is bepaald dat de non-refoulementbepaling van artikel 33, eerste lid, Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is, indien er ten aanzien van de vluchteling ernstige redenen bestaan hem te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van het land waar hij zich bevindt, of die, bij gewijsde veroordeeld wegens een bijzonder ernstig misdrijf, een gevaar oplevert voor de gemeenschap van dat land.

Ad a.

Voor wat betreft het gevaar voor de nationale veiligheid, zie B1/4.4.

Ad b.

Bijzonder ernstig misdrijf

Er is sprake van een bijzonder ernstig misdrijf indien:

  • 1. de vreemdeling bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;

  • 2. het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal ten minste 24 maanden bedraagt; en

  • 3. tenminste één van de veroordelingen betrekking heeft op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert, zoals drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven, brandstichting, mensenhandel, illegale handel in wapens, munitie en explosieven en illegale handel in menselijke organen en weefsels.

Strafbare feiten die in het buitenland zijn gepleegd of bestraft, worden eveneens bij deze beoordeling betrokken. Hierbij wordt beoordeeld welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft. Aan de hand van de gegevens die de vreemdeling heeft verschaft of anderszins bekend zijn geworden, wordt contact opgenomen met het OM voor de vraag welke straf in Nederland voor het betreffende strafbare feit zou zijn gevorderd, waarbij wordt aangesloten bij de gepubliceerde richtlijnen van het OM met betrekking tot de eis van de Officier van Justitie ter zitting.

Gevaar voor de gemeenschap

Voor het weigeren van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.105b, onder b, Vb is tevens vereist dat de vreemdeling een gevaar voor de gemeenschap vormt. Dit wordt ex nunc beoordeeld.

De vraag of de vreemdeling een gevaar vormt voor de gemeenschap wordt in de eerste plaats beantwoord aan de hand van de strafoplegging door de rechter.

De aard van de misdrijven in combinatie met de hoogte van de opgelegde strafmaat is mede bepalend voor de conclusie dat de betrokken vreemdeling een gevaar vormt voor de gemeenschap van Nederland.

De vreemdeling kan feiten of omstandigheden aanvoeren waarmee hij aannemelijk kan maken dat dit gevaar in zijn geval niet aanwezig is. Aanzienlijk tijdsverloop sinds de veroordeling zonder dat recidive heeft plaatsgevonden kan een aanwijzing vormen dat de vreemdeling geen gevaar meer oplevert. Paragraaf B1/4.4.1 ten aanzien van verjaring van misdrijven is in dit verband van overeenkomstige toepassing. In de hier bedoelde gevallen, waarin immers sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf, wordt een verjaringstermijn van tien jaren gehanteerd.

D

Paragraaf C4/3.11.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.11.1.3 Openbare orde en artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

In artikel 3.105e Vb zijn de omstandigheden opgesomd waaronder een verblijfsvergunning asiel geweigerd dient te worden aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsgrond is voor verlening op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Hiervan is slechts sprake indien er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat:

  • a. de vreemdeling een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft gepleegd, zoals gedefinieerd in de internationale instrumenten waarmee wordt beoogd regelingen te treffen ten aanzien van dergelijke misdrijven;

  • b. de vreemdeling een ernstig misdrijf heeft gepleegd;

  • c. de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan daden die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de VN als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de VN;

  • d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de gemeenschap of de nationale veiligheid; of

  • e. de vreemdeling heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan de onder a tot en met c vermelde misdrijven of daden.

Ten aanzien van vreemdelingen aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen, wordt verwezen naar C4/3.11.3.1. Zij komen reeds op grond van artikel 3.107 Vb niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel.

Ad a.

Deze weigeringsgrond komt overeen met de in artikel 1F, onder a, Vluchtelingenverdrag (zie C4/3.11.3.2) genoemde misdrijven. Met eerdergenoemde internationale instrumenten worden met name bedoeld het Handvest van het Internationaal Militair Tribunaal van 8 augustus 1945 (Neurenberg-Handvest) en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998.

Ad b.

Er is sprake van een ernstig misdrijf indien:

  • 1. de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;

  • 2. het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal ten minste 18 maanden bedraagt; en

  • 3. tenminste één van de veroordelingen betrekking heeft op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert, zoals drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven, brandstichting, mensenhandel, illegale handel in wapens, munitie en explosieven en illegale handel in menselijke organen en weefsels.

Voor de weigering van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.105e, onder b, Vb is niet vereist dat de uitspraak, waarbij de vreemdeling is veroordeeld wegens een misdrijf, onherroepelijk is geworden.

Indien de vreemdeling een verblijfsvergunning is geweigerd op grond van artikel 3.105e, onder b, Vb, wordt een eens gepleegd misdrijf niet blijvend tegengeworpen. Paragraaf B1/4.4.1 ten aanzien van verjaring van misdrijven is hier van overeenkomstige toepassing. In de hier bedoelde gevallen, waarin immers sprake is van een ernstig misdrijf, wordt een verjaringstermijn van tien jaren gehanteerd.

Indien de in paragraaf B1/4.4.1 beschreven toets leidt tot de conclusie dat het misdrijf inderdaad niet langer wordt tegengeworpen, en er geen andere grond is voor verblijf, wordt de vreemdeling uitgenodigd een verblijfsvergunning regulier aan te vragen. Deze aanvraag wordt vervolgens ingewilligd op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb. Het betreft in dat geval op grond van artikel 3.5, derde lid, Vb een tijdelijk verblijfsrecht.

Ad c.

Deze weigeringsgrond komt overeen met de handelingen, bedoeld in artikel 1F, onder c, Vluchtelingenverdrag.

Ad d.

Of hiervan sprake is, wordt aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval beoordeeld, zie C4/3.11.1.1 en C4/3.11.1.2.

Onder gevaar voor de gemeenschap of de nationale veiligheid wordt ook verstaan de situatie waarin het verlenen van een verblijfsvergunning zou betekenen dat Nederland zou verworden tot een gastland van mensen die elders de publieke rechtsorde ernstig schokten door daden die ook naar Nederlands recht zware misdrijven zouden opleveren.

Ad e.

Of hiervan sprake is, wordt aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval beoordeeld.

E

Paragraaf C5/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2 Als de vreemdeling verdragsvluchteling is

Op grond van artikel 3.105c, tweede lid, Vb kan de verblijfsvergunning die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw slechts op grond van artikel 32, eerste lid, onder b, Vw worden ingetrokken indien:

  • a. er goede redenen bestaan om de vreemdeling te beschouwen als een gevaar voor de nationale veiligheid; of

  • b. de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld is voor een bijzonder ernstig misdrijf en een gevaar vormt voor de gemeenschap.

Deze bepaling heeft betrekking op vreemdelingen op wie het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Voor vreemdelingen ten aanzien van wie (achteraf) blijkt dat het Vluchtelingenverdrag niet (meer) van toepassing is, bijvoorbeeld op grond van uitsluitingsgronden, zie C5/4.

Ad a.

Zie hiervoor C5/3.1

Ad b.

Bijzonder ernstig misdrijf

Er is sprake van een bijzonder ernstig misdrijf indien:

  • 1. de vreemdeling bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;

  • 2. het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal:

    • ten minste 24 maanden bedraagt, dan wel

    • de norm genoemd in de glijdende schaal (zie artikel 3.86, tweede lid, Vb) bedraagt, voorzover die norm op grond van de verblijfsduur van de vreemdeling uitstijgt boven die 24 maanden; en

  • 3. tenminste één van de veroordelingen betrekking heeft op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert, zoals drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven, brandstichting, mensenhandel, illegale handel in wapens, munitie en explosieven en illegale handel in menselijke organen en weefsels.

Strafbare feiten die in het buitenland zijn gepleegd of bestraft, worden eveneens bij deze beoordeling betrokken. Hierbij wordt beoordeeld welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft. Aan de hand van de gegevens die de vreemdeling heeft verschaft of anderszins bekend zijn geworden, wordt contact opgenomen met het OM voor de vraag welke straf in Nederland voor het betreffende strafbare feit zou zijn gevorderd, waarbij wordt aangesloten bij de gepubliceerde richtlijnen van het OM met betrekking tot de eis van de Officier van Justitie ter zitting.

Gevaar voor de gemeenschap

Voor het intrekken van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.105c, tweede lid, Vb is tevens vereist dat de vreemdeling een gevaar voor de gemeenschap vormt. Dit wordt ex nunc beoordeeld.

De vraag of de vreemdeling een gevaar vormt voor de gemeenschap wordt in de eerste plaats beantwoord aan de hand van de strafoplegging door de rechter.

De aard van de misdrijven in combinatie met de hoogte van de opgelegde strafmaat zijn mede bepalend voor de conclusie dat de betrokken vreemdeling een gevaar vormt voor de gemeenschap van Nederland.

De vreemdeling kan feiten of omstandigheden aanvoeren waarmee hij aannemelijk kan maken dat dit gevaar in zijn geval niet aanwezig is. Aanzienlijk tijdsverloop sinds de straf feitelijk is geëffectueerd zonder dat recidive heeft plaatsgevonden kan een aanwijzing vormen dat de vreemdeling geen gevaar meer oplevert.

Risico bij terugkeer

In zaken waarin de verblijfsvergunning asiel, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, wordt ingetrokken vanwege openbare-ordeaspecten, dient eerst te worden nagegaan of terugkeer naar het land van herkomst mogelijk is. Indien de situatie in het land van herkomst gewijzigd is, is het risico voor de vreemdeling wellicht verdwenen, waardoor terugzending mogelijk is.

Indien de situatie in het land van herkomst ongewijzigd is en de vreemdeling aldaar nog immer risico loopt, is terugzending niet toegestaan op grond van artikel 3 EVRM, zelfs indien de vreemdeling op grond van artikel 33, tweede lid, Vluchtelingenverdrag geen aanspraak meer kan maken op het verbod van refoulement. In dat geval kan de asielvergunning toch worden ingetrokken, zonder dat de vreemdeling wordt uitgezet.

F

Paragraaf C5/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3 Vergunningen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

Op grond van artikel 3.105f, tweede lid, Vb wordt de verblijfsvergunning die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, onder b, Vw, indien er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat:

  • a. de vreemdeling een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft gepleegd, zoals gedefinieerd in de internationale instrumenten waarmee wordt beoogd regelingen te treffen ten aanzien van dergelijke misdrijven;

  • b. de vreemdeling een ernstig misdrijf heeft gepleegd;

  • c. de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan daden die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de VN als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de VN;

  • d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de gemeenschap of de nationale veiligheid; of

  • e. de vreemdeling heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan de onder a tot en met c vermelde misdrijven of daden.

Ad a.

Deze intrekkingsgrond komt overeen met de in artikel 1F, onder a, Vluchtelingenverdrag (zie C4/3.11.3.2) genoemde misdrijven. Met eerdergenoemde internationale instrumenten worden met name bedoeld het Handvest van het Internationaal Militair Tribunaal van 8 augustus 1945 (Neurenberg-Handvest) en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998.

Ad b.

Er is sprake van een ernstig misdrijf indien:

  • 1. de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;

  • 2. het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal:

    • ten minste 18 maanden bedraagt, dan wel

    • de norm genoemd in de glijdende schaal (zie artikel 3.86, tweede lid, Vb) bedraagt, voorzover die norm op grond van de verblijfsduur van de vreemdeling uitstijgt boven die 18 maanden; en

  • 3. tenminste één van de veroordelingen betrekking heeft op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert, zoals drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven, brandstichting, mensenhandel, illegale handel in wapens, munitie en explosieven en illegale handel in menselijke organen en weefsels.

Het is niet vereist dat de uitspraak waarbij de vreemdeling is veroordeeld wegens een misdrijf onherroepelijk is geworden.

Ad c.

Deze intrekkingsgrond komt overeen met de handelingen, bedoeld in artikel 1F, onder c, Vluchtelingenverdrag.

Ad d.

Of hiervan sprake is, zal aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld, zie B1/4.4 en C5/3.1.

Onder gevaar voor de gemeenschap of de nationale veiligheid wordt ook verstaan de situatie waarin het verlenen van een verblijfsvergunning zou betekenen dat Nederland zou verworden tot een gastland van mensen die elders de publieke rechtsorde ernstig schokten door daden die ook naar Nederlands recht zware misdrijven zouden opleveren.

Ad e.

Of hiervan sprake is, wordt aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval beoordeeld.

Risico bij terugkeer

Gezien de terminologie van artikel 3.105f, tweede lid, Vb, betreft het hier een verplichte intrekkingsgrond. In zaken waarin de verblijfsvergunning asiel, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw, wordt ingetrokken vanwege openbare-ordeaspecten, wordt nagegaan of terugkeer naar het land van herkomst mogelijk is. Indien de situatie in het land van herkomst gewijzigd is, waardoor het risico voor de vreemdeling is verdwenen, is terugzending mogelijk.

Indien de situatie in het land van herkomst ongewijzigd is en de vreemdeling aldaar nog immer risico loopt, is terugzending niet toegestaan op grond van artikel 3 EVRM. In dat geval wordt de asielvergunning toch ingetrokken, zonder dat de asielzoeker wordt uitgezet. C4/3.11.1.4 is van overeenkomstige toepassing.

G

Paragraaf C5/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.5 Verblijf op grond van het traumatabeleid

De intrekking op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw van een verblijfsvergunning asiel die is verleend op grond van het traumatabeleid, kan slechts plaatsvinden indien de vreemdeling geen bescherming meer nodig heeft tegen de confrontatie met de ongestraft gebleven daders van de gebeurtenis die als traumatiserend wordt aangemerkt (zie C2/4.2). Bij de beoordeling hiervan wordt niet onderzocht en beoordeeld of de specifieke daders van de betreffende gebeurtenis onbestraft zijn gebleven, maar of daders van deze handelingen in zijn algemeenheid worden bestraft in het land van herkomst. Dit kan onder meer blijken uit het bestaan van een doeltreffend systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 maart 2009

De Staatssecretaris van Justitie,

namens deze:

de plaatsvervangend directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

L. Mulder.

TOELICHTING

Algemeen

In de Richtlijn 2004/83/EG (hierna: de Kwalificatierichtlijn) zijn de criteria opgenomen waaraan moet worden voldaan om de verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 te kunnen weigeren of een op één van deze toelatingsgronden verleende verblijfsvergunning te kunnen intrekken.

Op grond van de Richtlijn kan, voorzover thans van belang, aan een Verdragsvluchteling een verblijfsvergunning asiel worden geweigerd als hij onherroepelijk is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf én een gevaar vormt voor de gemeenschap. Om dezelfde reden kan een reeds aan een verdragsvluchteling verleende verblijfsvergunning asiel worden ingetrokken.

Het gaat hier om een facultatieve bepaling, waarbij dus ruimte bestaat voor een individuele afweging.

Aan een vreemdeling ten aanzien van wie bij terugkeer een reëel risico bestaat op een behandeling in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 geldt dat – voor zover thans van belang – de verblijfsvergunning asiel dient te worden geweigerd als er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling een ernstig misdrijf heeft gepleegd. Om dezelfde reden dient een reeds verleende verblijfsvergunning te worden ingetrokken.

In dit geval gaat het om een imperatieve bepaling, waarbij dus geen ruimte is voor een individuele afweging.

In de Richtlijn is niet nader uitgewerkt wat onder ‘bijzonder ernstig misdrijf’ en wat onder ‘ernstig misdrijf’ moet worden verstaan. Hieraan bleek in de praktijk wel behoefte te bestaan. Dit wijzigingsbesluit beoogt hierin te voorzien.

Daarnaast zijn in dit wijzigingsbesluit enige aanpassingen opgenomen ter verduidelijking van de ratio achter het traumatabeleid. Deze aanpassingen waren nodig voor een duidelijker beeld van het beleid ten aanzien van het beschermingsalternatief in gevallen waarin het traumatabeleid een rol speelt.

Artikelsgewijs

A

In paragraaf C/4.2.1 is de ratio van het traumatabeleid opgenomen. Duidelijker dan voorheen komt naar voren dat het gaat om bescherming tegen de confrontatie tegen de ongestraft gebleven daders.

B

Paragraaf C2/4.2.4, waarin de toetsing aan het traumatabeleid wordt beschreven, wordt nader ingegaan op de vraag wanneer een vestigingsalternatief voorhanden is.

C

In paragraaf C4/3.11.1.2 is een uitwerking opgenomen van artikel 3.105b van het Vreemdelingenbesluit 2000, en daarmee van artikel 14, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn. In dit wijzigingsbesluit wordt uitgewerkt wanneer sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf, zodat vluchtelingrechtelijke bescherming dient te worden onthouden. Hierbij wordt gekeken naar zowel de aard van het misdrijf als de feitelijke strafoplegging.

Ten aanzien van het eerste aspect wordt een aantal voorbeelden gegeven van categorieën misdrijven die in ieder geval naar hun aard kunnen worden gezien als bijzonder ernstig. Het is echter niet uitgesloten dat ook andere categorieën misdrijven als zodanig kunnen worden aangemerkt. Waar het gaat om vluchtelingen, blijft ruimte bestaan voor een individuele afweging van de individuele feiten en omstandigheden. Dit komt tot uiting in de formulering van artikel 3.105b van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Ten aanzien van de individuele strafbaarheid van de vreemdeling is gekozen om de grens te leggen bij een minimum van 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbeneming. Indien er sprake is van meerdere veroordelingen, dient de som van de veroordeling op minimaal 24 maanden uit te komen, terwijl minimaal één van de veroordelingen is opgelegd voor een misdrijf dat ook naar zijn aard als bijzonder ernstig kan worden aangemerkt.

D

Paragraaf C4/3.11.1.3 bevat een uitwerking van artikel 3.105e van het Vreemdelingenbesluit 2000, en daarmee van artikel 17 van de Kwalificatierichtlijn. In dit wijzigingsbesluit wordt uitgewerkt wanneer sprake is van een ernstig misdrijf, zodat bescherming als subsidiair beschermde dient te worden onthouden. Ook hierbij wordt gekeken naar zowel de aard van het misdrijf als de feitelijke strafoplegging.

Ten aanzien van de individuele strafbaarheid van de vreemdeling is gekozen om de grens te leggen bij een minimum van 18 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbeneming. Indien er sprake is van meerdere veroordelingen, dient de som van de veroordeling op minimaal 18 maanden uit te komen, terwijl minimaal één van de veroordelingen is opgelegd voor een misdrijf dat ook naar zijn aard als ernstig kan worden aangemerkt.

E

In paragraaf C5/3.2 is hetzelfde principe als onder C. opgenomen ten aanzien van het intrekken van een verblijfsvergunning asiel die is verleend op grond van artikel 29, eerst lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. In deze paragraaf is daarbij echter opgenomen dat, waar het gaat om de individuele strafbaarheid van de vreemdeling, tevens gekeken dient te worden naar de norm in de glijdende schaal van artikel 3.86, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, voorzover die norm uitkomt boven de genoemde 24 maanden. De bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een verdragsvluchteling bij de intrekking in een ongunstiger positie zou komen te verkeren dan vreemdelingen die de verblijfsvergunning asiel op een andere grond hebben verkregen.

F

In paragraaf C5/3.3 is hetzelfde principe als onder D. opgenomen ten aanzien van het intrekken van een verblijfsvergunning asiel die is verleend op grond van artikel 29, eerst lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Ook hier is verwezen naar de glijdende schaal om te voorkomen dat een subsidiair beschermde vreemdeling in een ongunstiger positie zou komen te verkeren.

G

Deze wijziging van paragraaf C5/3.3 is opgenomen met het oog op de wijzigingen onder A. en B.

De Staatssecretaris van Justitie,

namens deze:

de plaatsvervangend directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

L. Mulder.

Naar boven