Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 9 maart 2009, nr. 5546834/08/DJI, houdende wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, in verband met het creëren van een bijzondere opvang voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op artikel 14, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

Gezien het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming van 8 oktober 2008 (kenmerk CR 35/1056972/08/AJvB/CS);

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 20a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20b Inrichtingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen

  • 1. In de inrichtingen of afdelingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen worden vreemdelingen geplaatst die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2. De inrichtingen of afdelingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen kunnen worden onderscheiden in:

    • a. inrichtingen of afdelingen voor gedetineerden als bedoeld in het eerste lid met een strafrestant van ten minste vier maanden;

    • b. inrichtingen of afdelingen voor gedetineerden als bedoeld in het eerste lid met een strafrestant van minder dan vier maanden.

  • 3. In de inrichtingen of afdelingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen kunnen tevens gedetineerden als bedoeld in het eerste lid worden geplaatst voor de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis vóór veroordeling in eerste aanleg.

  • 4. Plaatsing in een andere inrichting of afdeling dan bedoeld in dit artikel is in ieder geval aangewezen als het gedetineerden betreft als bedoeld in artikel 20a.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak.

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling wijzigt de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden door de toevoeging van een nieuw artikel (artikel 20b), in verband met het creëren van een bijzondere opvang voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland. Deze bepaling geeft de criteria voor plaatsing in deze inrichtingen of afdelingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen.

Binnen het gevangeniswezen verblijft inmiddels een niet onaanzienlijke categorie gedetineerden die na de executie van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft in de zin van de Vreemdelingenwet en Nederland moet verlaten. Deze categorie wordt in deze toelichting verder aangeduid als strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Deze groep onderscheidt zich in die mate van andere (groepen) gedetineerden dat zij in beginsel na het ondergaan van hun straf niet in de Nederlandse samenleving zullen terugkeren. Dit rechtvaardigt een beleid waarbij deze groep wordt geselecteerd voor een inrichting waarin de detentie mede dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereidingen op het vertrek uit Nederland en de terugkeer naar het land van herkomst. De bijzondere opvang zorgt ervoor dat voldoende ruimte kan worden geboden aan de activiteiten van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) en andere (keten)partners die een rol spelen bij het realiseren van het vertrek uit Nederland en de terugkeer naar het land van herkomst.

De DT&V heeft onder andere de opdracht om illegale en ongewenst verklaarde vreemdelingen na ommekomst van hun straf uit Nederland te verwijderen, bij voorkeur rechtstreeks vanuit strafrechtelijke detentie (dus zonder aansluitende inzet van vreemdelingenbewaring). In het protocol Vreemdeling in de Strafrechtsketen (hierna: VRIS-protocol) is de informatie-uitwisseling omtrent de vreemdelingen in de strafrechtsketen vastgelegd. Het VRIS-protocol is ontwikkeld in een samenwerkingsverband tussen de betrokken ketenpartners, te weten de Immigratie- en Naturalisatiedienst, het Openbaar Ministerie, de Vreemdelingenpolitie, de Koninklijke Marechaussee, de DT&V en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Het creëren van de bijzondere opvang voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen beoogt mede de voorwaarden te formuleren waaronder de detentie en de activiteiten van de DT&V geïntegreerd en geconcentreerd plaats kunnen vinden tijdens de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling. De DT&V is hiertoe op de locatie aanwezig. Bovendien brengt een start van de werkzaamheden van de DT&V reeds tijdens de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling met zich mee, dat deze niet (meer) plaats behoeven te vinden tijdens een eventuele vreemdelingenbewaring na detentie. Daarmee wordt intrinsiek de duur bekort van de vrijheidsbeneming van de vreemdeling op bestuursrechtelijke gronden, hetgeen recht doet aan het ultimum remedium-karakter van de vreemdelingenbewaring.

In deze regeling wordt rekening gehouden met de indeling in doelgroepen van het Programma Modernisering Gevangeniswezen,1 waarbij onder meer onderscheid wordt gemaakt naar (resterende) verblijfsduur binnen de inrichting. Het tweede lid van artikel 20b maakt het mogelijk om inrichtingen te bestemmen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen met een strafrestant van ten minste vier maanden2, en die met een strafrestant van minder dan vier maanden.3 Dit onderscheid is zinvol omdat in de laatste fase van de detentie de werkzaamheden van de DT&V en de concrete voorbereidingen op het vertrek van de gedetineerde meer centraal zullen staan in het te voeren regime en dagprogramma binnen de inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen.

Ofschoon elk van deze inrichtingen een regime en een dagprogramma voert die voldoen aan de wettelijke regels, bestaat in de inrichting voor de langverblijvenden meer ruimte voor activiteiten die de tenuitvoerlegging van de straf zoveel mogelijk dienstbaar maken aan het voorbereiden van de strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen op een leven na detentie dan in de inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen met een kort strafrestant.

In de inrichtingen voor langverblijvenden kan daarbij gedacht worden aan activiteiten als arbeid en onderwijs4. Naast diverse ‘binnenbanen’ als keukenhulp, sporthulp en reiniger, zijn daar onder meer afdelingen voor werkzaamheden met betrekking tot ‘beton’, ‘schilderwerk’, ‘hout’, en ‘metaal’. Waar mogelijk wordt de arbeid gecombineerd met een vakopleiding. Wat betreft onderwijs kan voorts worden gedacht aan computerles, en taalonderwijs in meerdere talen, waaronder met name Engels. Opgemerkt kan worden dat de DT&V zitting heeft in het gedetineerdenberaad en in dat kader voorstellen kan doen voor een bepaald programma voor een gedetineerde, met bijvoorbeeld specifiek op terugkeer gerichte activiteiten, dat de resocialisatie in het land van herkomst ten goede komt. Ook krijgt de gedetineerde bij binnenkomst in de inrichting een mentor toegewezen die hem verder tijdens de detentie begeleidt. Deze kan een rol spelen bij de nodige (zorg)activiteiten met als perspectief de voorbereiding op de terugkeer naar het land van herkomst. In de inrichting voor de kortverblijvenden zal, naast het aanbod van een standaardprogramma met activiteiten als lichamelijke oefening, geestelijke verzorging, bibliotheekgebruik, recreatie, ontvangen van bezoek en verblijf in de buitenlucht, de nadruk komen te liggen op de concrete voorbereidingen op het vertrek van de strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling uit Nederland.

Artikel 20b

In de inrichtingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen worden vreemdelingen geplaatst ten aanzien van wie vaststaat dat zij na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) hebben en Nederland zullen moeten verlaten. Het gaat daarbij om vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, waaronder ongewenst verklaarde vreemdelingen, die zullen worden uitgezet, zelf gevolg dienen te geven aan de op hen rustende vertrekplicht, of zullen worden uitgeleverd, na aan de Nederlandse justitie te hebben voldaan. Plaatsing in de inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen geschiedt door de selectiefunctionaris op grond van artikel 20b van de Regeling Selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden.

Ingevolge het tweede lid van artikel 20b kunnen de inrichtingen (of afdelingen) voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen worden onderscheiden naar de lengte van het strafrestant, zoals hierboven is toegelicht. Strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen worden na veroordeling in eerste aanleg in beginsel in één van deze inrichtingen geplaatst. Na de plaatsing in de inrichting voor langverblijvenden, bedoeld in onderdeel a, volgt, zodra het strafrestant minder dan vier maanden bedraagt, overplaatsing naar de inrichting bedoeld in onderdeel b.

Het derde lid betreft de mogelijkheid om delen van deze als gevangenis aangewezen inrichtingen, op grond van artikel 8, tweede lid, van de wet, apart als huis van bewaring aan te wijzen, dan wel in bijzondere gevallen, op grond van artikel 9, eerste lid, van de wet, een dubbele bestemming te geven. Op die manier zou de selectiefunctionaris in specifieke gevallen voorlopig gehechte vreemdelingen al vóór eventuele veroordeling in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen kunnen plaatsen. Dit kan bijvoorbeeld gewenst zijn in gevallen waarin hoogst waarschijnlijk een korte straf zal worden opgelegd, die de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd niet zal overtreffen, terwijl tevens vaststaat dat de vreemdeling onmiddelijk na het onherroepelijk worden en het einde van deze straf Nederland moet verlaten. Het principe dat voorlopig gehechten vóór veroordeling in eerste aanleg worden geplaatst in het arrondissement van vervolging blijft echter voorop staan.

Artikel 20b laat onverlet dat plaatsing van een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling op een afdeling of in een inrichting met een andere bestemming voorrang kan hebben. Het vierde lid maakt duidelijk dat dit in ieder geval zo is indien plaatsing op de terroristenafdeling (artikel 20a) is geïndiceerd. Het kan echter ook gaan om vrouwelijke gedetineerden, voor wie plaatsing in een voor vrouwen bestemde inrichting is aangewezen, gedetineerden die niet gemeenschapsgeschikt zijn, extreem vluchtgevaarlijk zijn, beheersproblemen veroorzaken of zorg nodig blijken te hebben die alleen elders voorhanden is. De voorbereiding op het vertrek uit Nederland vindt dan vanuit een dergelijke inrichting plaats.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak.


XNoot
1

Zie mijn brieven aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van 12 november 2007 (kamerstukken II, 2007–2008, 24587 en 31200 VI, nr. 236) en van 9 december 2008 (kamerstukken II, 2008–2009, 24587, nr. 310).

XNoot
2

Ten tijde van de totstandkoming van deze regeling gaat het daarbij om de locatie Esserheem, penitentiaire inrichting ‘Veenhuizen’.

XNoot
3

Ten tijde van de totstandkoming van deze regeling gaat het daarbij om het Detentiecentrum Alphen a/d Rijn.

XNoot
4

Toegelicht in het verslag van de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming van 7 augustus 2008 van haar gesprek met de unit-directeur in Esserheem.

Naar boven