Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 3 maart 2009, nr. Kennis/2009/104952, houdende instelling van de Commissie Externe Evaluatie NWO/PROO (Instellingsbesluit Commissie Externe Evaluatie NWO/PROO)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. commissie:

de commissie bedoeld in artikel 2,

c. NWO:

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek,

d. PROO:

Programmaraad voor het Onderwijsonderzoek,

e. SVO:

Stichting voor Onderwijsonderzoek.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een Commissie Externe Evaluatie NWO/PROO.

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. de zelfevaluaties van de PROO te toetsen in het licht van het Convenant OCW/NWO van maart 1998,

    • b. de balans op te maken van de overgang van het onderwijsonderzoek van SVO naar NWO.

Artikel 3. Instellingsduur

De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 maart 2009 en wordt opgeheven op 1 juni 2009.

Artikel 4. Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen.

Artikel 5. Leden

  • 1. Tot leden van de commissie worden benoemd:

    • a. de heer Gaby Hostens, tevens voorzitter,

    • b. de heer dr. Jules Peschar,

    • c. de heer dr. Frans de Vijlder,

    • d. mevrouw drs. Simone Walvisch.

  • 2. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris. De secretaris wordt aangewezen door de minister. De secretaris is geen lid van de commissie.

  • 3. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

  • 4. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

Artikel 6. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is, waaronder, op persoonlijke titel, ambtelijke deskundigen.

Artikel 7. Eindrapport

De commissie brengt vóór 1 juni 2009 haar eindrapport uit aan de minister.

Artikel 8. Vergoeding

  • 1. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen een vaste vergoeding op grond van artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies.

  • 2. De vergoeding voor de voorzitter bedraagt € 14.400 in totaal.

  • 3. De vergoeding voor de andere leden bedraagt € 6.600 per persoon in totaal.

  • 4. De voorzitter en andere leden van de commissie ontvangen een vergoeding van reis- en verblijfkosten op de voet van het Reisbesluit Binnenland, het Reisbesluit Buitenland en de Reisregeling Buitenland. Deze vergoeding wordt door de secretaris van de commissie afgehandeld.

Artikel 9. Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan de kosten voor vergaderingen, secretariële ondersteuning en de productie van het rapport.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning ter goedkeuring aan de minister aan.

Artikel 10. Verantwoording

Bij het eindrapport legt de commissie tevens rekening en verantwoording af.

Artikel 11. Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt maar uitsluitend aan de minister uitgebracht.

Artikel 12. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden de bescheiden betreffende deze werkzaamheden over aan het archief van de directie Concernondersteuning van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 13. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 maart 2009.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 oktober 2009.

Artikel 14. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie Externe Evaluatie NWO/PROO.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

1. Waarom is evaluatie van onderwijsonderzoek nu aan de orde?

Om het onderwijsonderzoek te herstructureren is op 31 december 1996 het Instituut voor Onderzoek van het Onderwijs/de Stichting voor Onderwijsonderzoek van rechtswege beëindigd. De verschillende typen onderzoek zijn vervolgens op verschillende plaatsen voortgezet. De reikwijdte van dit onderzoek is primair en voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en lerarenopleidingen.

Zo is het fundamenteel/strategisch onderwijsonderzoek op de (middel)lange termijn ondergebracht bij NWO. Een programmaraad, de PROO, is verantwoordelijk voor dit type onderzoek.

Het kortlopend veldgericht onderzoek is ondergebracht bij de gezamenlijke Landelijke Pedagogische Centra (LPC). En het kortlopend beleidsgericht onderwijsonderzoek is ondergebracht bij het ministerie van OCW.

De afspraken zijn in maart 1998 in een convenant vastgelegd tussen NWO en OCW (‘Convenant betreffende de onderbrenging van het fundamenteel, het strategisch, het evaluatief en het toegepast onderwijsonderzoek voor de (middel)lange termijn bij NWO per 1 januari 1997’). Na ruim tien jaar is het goed om de balans op te maken van deze herstructurering. Op 1 april a.s. brengt de PROO zijn derde zelfevaluatie uit, reden om dit eerste half jaar van 2009 een meta-evaluatie over de hele periode te laten uitvoeren.

2. Waarom een externe commissie en waarom deze samenstelling?

De onafhankelijke blik die nodig is, wordt het best gewaarborgd door een aantal externe deskundigen op persoonlijke titel te vragen de meta-evaluatie te verrichten. Nodig is een kleine, slagvaardige commissie van vier personen ondersteund door een ervaren secretaris, waarin expertise op gebied van onderzoek, praktijk, beleid en bestuur aanwezig is. Het gaat niet alleen om de vraag of de PROO-constructie tot het best denkbare onderzoek naar wetenschappelijke maatstaven heeft geleid, maar ook of voldoende aandacht is besteed aan een effectieve transfer van onderzoeksresultaten naar onderwijsbeleid en -praktijk.

Naast de benodigde expertise moet ook worden gelet op betrokkenheid. Om gezaghebbende uitspraken te kunnen doen, moet directe, actuele betrokkenheid van commissieleden bij tweede-geldstroom onderwijsonderzoek in Nederland worden vermeden. Om deze reden is een voorzitter van buiten Nederland benoemd en hebben de andere leden een zekere afstand tot de huidige praktijk van dit tweede-geldstroomonderzoek. Uiteraard doet de commissie er goed aan zich gedurende de rit wel goed te verstaan met de momenteel direct betrokkenen aan de zijde van onderzoekers en die van gebruikers.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven