TOELICHTING
Op 21 december 2008 is in werking getreden de Regeling van de
Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van
8 december 2008 tot wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
(toepasbaarheid regels inzake de wijze waarop het kwaliteitsniveau wordt
gemeten of berekend en criteria voor meet- en rekenpunten) (Stcrt. 245).
Deze regeling diende ter implementatie van het zogenoemde
toepasbaarheidsbeginsel1 dat deel uitmaakt van richtlijn
nr. 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van
21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa
(Pb EG L 152), in werking getreden op 11 juni 2008 (hierna: de richtlijn).
Artikel I, onder H, van de genoemde wijzigingsregeling bevatte een
wijziging van artikel 74 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
(hierna: Rbl). Dat artikel luidde voorheen:
Artikel 74
Bij het door middel van berekening vaststellen van
concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht bij inrichtingen
worden concentraties bepaald vanaf de grens van het terrein van de betreffende
inrichting.
De wijziging hield in dat aan de tekst van artikel 74 is toegevoegd
de zinsnede: ‘op een punt dat representatief is voor de luchtkwaliteit van een
gebied van minimaal 250 meter bij 250 meter ter plaatse’.
Deze toevoeging is minder gelukkig gebleken, zowel uit juridisch als
uit uitvoeringstechnisch oogpunt. Om die reden wordt op de oorspronkelijke
tekst van artikel 74 va de Rbl teruggevallen. Deze wijziging strekt
daartoe.
Juridisch
In artikel 22 van de Rbl staan criteria vermeld waaraan
meetpunten dienen te voldoen. Deze criteria zijn overgenomen van bijlage III,
onder B en C, van de richtlijn. Eén van die criteria, vermeld in het eerste
lid, onder c, sub 3, houdt in dat meting van zeer kleine micromilieus in de
directe omgeving dient te worden voorkomen en een meetpunt zich op een zodanige
plaats dient te bevinden dat het voor zover mogelijk representatief is voor de
luchtkwaliteit van een gebied van minimaal 250 meter bij 250 meter op plaatsen
die sterk door industriële bronnen worden beïnvloed2.
Dit criterium, dat ook in eerdere EU richtlijnen luchtkwaliteit was opgenomen,
was reeds eerder geïmplementeerd in artikel 22 van de Rbl (eerste lid, onder
e).
In artikel 65 Rbl is vervolgens geregeld dat onder meer het
bepaalde in artikel 22 van overeenkomstige toepassing is op het door middel van
berekening vaststellen van het kwaliteitsniveau (conform bijlage III, onder A,
sub 1, laatste volzin, van de richtlijn). Daarmee is voorzien in regeling dat
het representativiteitscriterium ook geldt bij het doen van berekeningen om de
concentraties van stoffen in de buitenlucht vast te stellen. De zinsnede in
artikel 74: ‘op een punt dat representatief is voor de luchtkwaliteit van een
gebied van minimaal 250 meter bij 250 meter ter plaatse’ is gezien het
voorgaande juridisch onnodig (want dubbelop). Bovendien is door de expliciete
toevoeging van het criterium van de richtlijn aan artikel 74 van de Rbl sterk
de nadruk komen te liggen op dit criterium, terwijl dit niet meer dan één van
de criteria is die van toepassing zijn bij zowel het meten als berekenen
(beoordelen) van de luchtkwaliteit.
Uitvoeringstechnisch
In recent overleg met vertegenwoordigers van IPO en VNG is gebleken
dat de toevoeging aan artikel 74 van de zinsnede ‘op een punt dat
representatief is voor de luchtkwaliteit van een gebied van minimaal 250 meter
bij 250 meter ter plaatse’ met de bijbehorende toelichting in de praktijk
onduidelijkheid teweeg brengt. In de toelichting op artikel 74 (paragraaf 5,
onder b) is ten onrechte de indruk gewekt dat dit criterium bij het beoordelen
van de luchtkwaliteit rond inrichtingen als eerste en belangrijkste moet worden
toegepast. Dit is echter niet de bedoeling. Ook de toelichting wijst ten
onrechte in die richting en duidt er op dat:
a) dient te worden uitgegaan van vakken van 250 meter bij 250
meter gelegen langs de grens van een inrichting;
b) binnen deze vakken een voor dat vak representatieve
(gemiddelde) waarde moet worden bepaald, en
c) die waarde bepalend is voor de binnen dat gebied gelegen
plaatsen waar sprake is van blootstelling van de bevolking gedurende een
periode die significant is ten opzichte van de middelingstijd van de
desbetreffende grenswaarde.
In de praktijk is hierdoor veel onduidelijkheid gerezen over de
locatie waar de luchtkwaliteit bij inrichtingen vastgesteld dient te worden en
de wijze waarop: gaat het al dan niet om een gemiddelde waarde?
De EU richtlijn luchtkwaliteit geeft in bijlage III, onder A, aan
dat de luchtkwaliteit in alle zones en agglomeraties beoordeeld dient te
worden. In onderdeel B van die bijlage wordt aangegeven dat de beoordeling van
de luchtkwaliteit zodanig dient plaats te vinden dat de luchtkwaliteit wordt
bepaald op plaatsen waar de hoogste concentraties voorkomen waaraan de
bevolking wordt blootgesteld gedurende een periode die significant is ten
opzichte van de middelingstijd van de betreffende grenswaarde en daarnaast op
locaties die de blootstelling van de bevoking als geheel goed weergeven.
Vervolgens bevat bijlage III, onder B en C, diverse concrete aanwijzingen voor
het meten en berekenen van de luchtkwaliteit op macro en micro niveau, die in
het verlengde hiervan liggen. De algemene strekking hiervan is dat de
luchtkwaliteit op een verstandige wijze vastgesteld dient te worden, dat wil
zeggen zodanig dat een waarde wordt bepaald die representatief is voor de
directe omgeving van een blootgesteld object. Dat houdt onder meer in dat het
niet de bedoeling is om piekwaarden te bepalen bij inrichtingen. Ook dienen
geen micromilieus bepaald te worden. De strekking van bijlage III, onderdeel B
en C, is dat de luchtkwaliteit op een verstandige wijze getoetst moet worden op
plaatsen waar de bevolking wordt blootgesteld. Dat is het geval als de
luchtkwaliteit zodanig bepaald wordt dat die representatief is voor een groter
gebied (250m × 250m). Het gaat er dus niet om dat een exact gemiddelde wordt
bepaald voor een vlak van 250 meter bij 250 meter. Dit criterium heeft alleen
de functie om aan te duiden dat geen zeer locatiespecifieke waarde bepaald
dient te worden, maar een waarde die representatief geacht kan worden voor de
blootstelling van de bevolking in een wat groter gebied. De omvang van het
gebied is zeer relatief. De richtlijn duidt aan ‘minimaal 250 bij 250 meter’.
Het gaat niet om het bepalen van verschillende waarden in een gebied die
vervolgens gemiddeld worden. De luchtkwaliteit dient vastgesteld te worden op
een locatie waar mensen worden blootgesteld en wel op een zodanige manier dat
de voor die locatie bepaalde uitkomst tevens representatief geacht kan worden
voor de luchtkwaliteit in de omgeving van die locatie.
Strekking wijziging
De voorliggende wijziging leidt er toe dat wordt teruggegrepen op
de oorspronkelijke tekst van artikel 74. Voor de praktijk heeft deze wijziging
tot gevolg dat verduidelijkt wordt dat bij het toetsen van de luchtkwaliteit
bij inrichtingen door berekeningen uitgegaan wordt van (onder meer) geheel
artikel 22 (waarin de criteria voor de situering van bemonsteringspunten op
macroschaal zijn opgenomen, bijlage III, onder B van de richtlijn) en artikel
74, als gewijzigd (dat bepaalt dat wordt beoordeeld vanaf de grens van het
terrein van de inrichting). Daarmee vervalt de nadruk op het 250 meter bij 250
meter criterium.
Omdat het om een technische reparatie gaat en het wenselijk is dat
de onduidelijkheid ook met betrekking tot het tijdvak tussen 21 december 2008
en de inwerkingtreding van deze regeling wordt weggenomen is er gekozen voor
een inwerkingtreding met terugwerkende kracht tot en met 21 december 2008.
Deze wijziging is totstandgekomen in nauw overleg met IPO en
VNG.
De Minister van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J.M. Cramer.