Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 maart 2009, nr. BJZ2009015527, tot wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (meten en rekenen bij inrichtingen)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op richtlijn nr. 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PbEG L152);

Gelet op artikel 5.20 van de Wet milieubeheer;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 74 komt te luiden:

Artikel 74

Bij het door middel van berekening vaststellen van concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht bij inrichtingen worden concentraties bepaald vanaf de grens van het terrein van de betreffende inrichting.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 21 december 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 6 maart 2009

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

TOELICHTING

Op 21 december 2008 is in werking getreden de Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 december 2008 tot wijziging van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (toepasbaarheid regels inzake de wijze waarop het kwaliteitsniveau wordt gemeten of berekend en criteria voor meet- en rekenpunten) (Stcrt. 245).

Deze regeling diende ter implementatie van het zogenoemde toepasbaarheidsbeginsel1 dat deel uitmaakt van richtlijn nr. 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (Pb EG L 152), in werking getreden op 11 juni 2008 (hierna: de richtlijn).

Artikel I, onder H, van de genoemde wijzigingsregeling bevatte een wijziging van artikel 74 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (hierna: Rbl). Dat artikel luidde voorheen:

Artikel 74

Bij het door middel van berekening vaststellen van concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht bij inrichtingen worden concentraties bepaald vanaf de grens van het terrein van de betreffende inrichting.

De wijziging hield in dat aan de tekst van artikel 74 is toegevoegd de zinsnede: ‘op een punt dat representatief is voor de luchtkwaliteit van een gebied van minimaal 250 meter bij 250 meter ter plaatse’.

Deze toevoeging is minder gelukkig gebleken, zowel uit juridisch als uit uitvoeringstechnisch oogpunt. Om die reden wordt op de oorspronkelijke tekst van artikel 74 va de Rbl teruggevallen. Deze wijziging strekt daartoe.

Juridisch

In artikel 22 van de Rbl staan criteria vermeld waaraan meetpunten dienen te voldoen. Deze criteria zijn overgenomen van bijlage III, onder B en C, van de richtlijn. Eén van die criteria, vermeld in het eerste lid, onder c, sub 3, houdt in dat meting van zeer kleine micromilieus in de directe omgeving dient te worden voorkomen en een meetpunt zich op een zodanige plaats dient te bevinden dat het voor zover mogelijk representatief is voor de luchtkwaliteit van een gebied van minimaal 250 meter bij 250 meter op plaatsen die sterk door industriële bronnen worden beïnvloed2. Dit criterium, dat ook in eerdere EU richtlijnen luchtkwaliteit was opgenomen, was reeds eerder geïmplementeerd in artikel 22 van de Rbl (eerste lid, onder e).

In artikel 65 Rbl is vervolgens geregeld dat onder meer het bepaalde in artikel 22 van overeenkomstige toepassing is op het door middel van berekening vaststellen van het kwaliteitsniveau (conform bijlage III, onder A, sub 1, laatste volzin, van de richtlijn). Daarmee is voorzien in regeling dat het representativiteitscriterium ook geldt bij het doen van berekeningen om de concentraties van stoffen in de buitenlucht vast te stellen. De zinsnede in artikel 74: ‘op een punt dat representatief is voor de luchtkwaliteit van een gebied van minimaal 250 meter bij 250 meter ter plaatse’ is gezien het voorgaande juridisch onnodig (want dubbelop). Bovendien is door de expliciete toevoeging van het criterium van de richtlijn aan artikel 74 van de Rbl sterk de nadruk komen te liggen op dit criterium, terwijl dit niet meer dan één van de criteria is die van toepassing zijn bij zowel het meten als berekenen (beoordelen) van de luchtkwaliteit.

Uitvoeringstechnisch

In recent overleg met vertegenwoordigers van IPO en VNG is gebleken dat de toevoeging aan artikel 74 van de zinsnede ‘op een punt dat representatief is voor de luchtkwaliteit van een gebied van minimaal 250 meter bij 250 meter ter plaatse’ met de bijbehorende toelichting in de praktijk onduidelijkheid teweeg brengt. In de toelichting op artikel 74 (paragraaf 5, onder b) is ten onrechte de indruk gewekt dat dit criterium bij het beoordelen van de luchtkwaliteit rond inrichtingen als eerste en belangrijkste moet worden toegepast. Dit is echter niet de bedoeling. Ook de toelichting wijst ten onrechte in die richting en duidt er op dat:

  • a) dient te worden uitgegaan van vakken van 250 meter bij 250 meter gelegen langs de grens van een inrichting;

  • b) binnen deze vakken een voor dat vak representatieve (gemiddelde) waarde moet worden bepaald, en

  • c) die waarde bepalend is voor de binnen dat gebied gelegen plaatsen waar sprake is van blootstelling van de bevolking gedurende een periode die significant is ten opzichte van de middelingstijd van de desbetreffende grenswaarde.

In de praktijk is hierdoor veel onduidelijkheid gerezen over de locatie waar de luchtkwaliteit bij inrichtingen vastgesteld dient te worden en de wijze waarop: gaat het al dan niet om een gemiddelde waarde?

De EU richtlijn luchtkwaliteit geeft in bijlage III, onder A, aan dat de luchtkwaliteit in alle zones en agglomeraties beoordeeld dient te worden. In onderdeel B van die bijlage wordt aangegeven dat de beoordeling van de luchtkwaliteit zodanig dient plaats te vinden dat de luchtkwaliteit wordt bepaald op plaatsen waar de hoogste concentraties voorkomen waaraan de bevolking wordt blootgesteld gedurende een periode die significant is ten opzichte van de middelingstijd van de betreffende grenswaarde en daarnaast op locaties die de blootstelling van de bevoking als geheel goed weergeven. Vervolgens bevat bijlage III, onder B en C, diverse concrete aanwijzingen voor het meten en berekenen van de luchtkwaliteit op macro en micro niveau, die in het verlengde hiervan liggen. De algemene strekking hiervan is dat de luchtkwaliteit op een verstandige wijze vastgesteld dient te worden, dat wil zeggen zodanig dat een waarde wordt bepaald die representatief is voor de directe omgeving van een blootgesteld object. Dat houdt onder meer in dat het niet de bedoeling is om piekwaarden te bepalen bij inrichtingen. Ook dienen geen micromilieus bepaald te worden. De strekking van bijlage III, onderdeel B en C, is dat de luchtkwaliteit op een verstandige wijze getoetst moet worden op plaatsen waar de bevolking wordt blootgesteld. Dat is het geval als de luchtkwaliteit zodanig bepaald wordt dat die representatief is voor een groter gebied (250m × 250m). Het gaat er dus niet om dat een exact gemiddelde wordt bepaald voor een vlak van 250 meter bij 250 meter. Dit criterium heeft alleen de functie om aan te duiden dat geen zeer locatiespecifieke waarde bepaald dient te worden, maar een waarde die representatief geacht kan worden voor de blootstelling van de bevolking in een wat groter gebied. De omvang van het gebied is zeer relatief. De richtlijn duidt aan ‘minimaal 250 bij 250 meter’. Het gaat niet om het bepalen van verschillende waarden in een gebied die vervolgens gemiddeld worden. De luchtkwaliteit dient vastgesteld te worden op een locatie waar mensen worden blootgesteld en wel op een zodanige manier dat de voor die locatie bepaalde uitkomst tevens representatief geacht kan worden voor de luchtkwaliteit in de omgeving van die locatie.

Strekking wijziging

De voorliggende wijziging leidt er toe dat wordt teruggegrepen op de oorspronkelijke tekst van artikel 74. Voor de praktijk heeft deze wijziging tot gevolg dat verduidelijkt wordt dat bij het toetsen van de luchtkwaliteit bij inrichtingen door berekeningen uitgegaan wordt van (onder meer) geheel artikel 22 (waarin de criteria voor de situering van bemonsteringspunten op macroschaal zijn opgenomen, bijlage III, onder B van de richtlijn) en artikel 74, als gewijzigd (dat bepaalt dat wordt beoordeeld vanaf de grens van het terrein van de inrichting). Daarmee vervalt de nadruk op het 250 meter bij 250 meter criterium.

Omdat het om een technische reparatie gaat en het wenselijk is dat de onduidelijkheid ook met betrekking tot het tijdvak tussen 21 december 2008 en de inwerkingtreding van deze regeling wordt weggenomen is er gekozen voor een inwerkingtreding met terugwerkende kracht tot en met 21 december 2008.

Deze wijziging is totstandgekomen in nauw overleg met IPO en VNG.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.


XNoot
1

Met toepasbaarheid wordt bedoeld: op welke plaatsen dient de luchtkwaliteit te worden beoordeeld en op welke plaatsen geldt geen beoordelingsplicht.

XNoot
2

In bijlage III, onder B, 1 sub b staat enigszins ongelukkig ‘minimaal 250m × 250m op industrieterreinen’ hetgeen ook onder de oude richtlijnen luchtkwaliteit is geïmplementeerd als ‘minimaal 250 meter bij 250 meter op plaatsen die sterk door industriële bronnen worden beïnvloed’. Reden daarvoor is dat uit artikel 2, lid, 1, en onderdeel A, onder 2, sub b, van bijlage III van de richtlijn volgt dat op bedrijfsterreinen of het terrein van een inrichting, waarop alle relevante bepalingen inzake gezondheid en veiligheid op het werk gelden en waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben, de luchtkwaliteit niet wordt beoordeeld (zie voor een meer uitgebreide toelichting op dit onderwerp de toelichting op de eerdergenoemde wijziging van de Rbl van 8 december 2008, onder 2 en 3.2).

Naar boven