Regeling tot aanpassing van de regeling van de Minister van Financiën van 10 januari 2008 tot vaststelling voor 2008 van de bedragen voor eenmalige toezichthandelingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het Besluit bekostiging financieel toezicht

18 december 2008

Nr. FM/2008/3305 M

Directie Financiële Markten

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 9 van het Besluit bekostiging financieel toezicht;

Besluit:

ARTIKEL I

De regeling van de Minister van Financiën van 10 januari 2008 tot vaststelling voor 2008 van de bedragen voor eenmalige toezichthandelingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het Besluit bekostiging financieel toezicht1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

Het eerste tot en met derde lid komen te luiden:

  • 1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, wordt vastgesteld op:

    • a. € 3.967 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de wet;

    • b. € 192 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de wet;

    • c. € 1.404 voor de behandeling voor een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:60, eerste lid, van de wet;

    • d. € 192 voor de behandeling voor een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:60, eerste lid, van de wet;

    • e. € 9.618 voor de behandeling voor een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, van de wet;

    • f. € 1.731 voor de behandeling voor een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, tweede lid, van de wet;

    • g. € 4.280 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, van de wet;

    • h. € 1.404 voor de behandeling voor een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

    • i. € 697 voor de behandeling voor een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, van de wet voor instellingen die zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

    • j. € 192 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, van de wet;

    • k. € 1.164 voor de behandeling voor een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de Autoriteit Financiële Markten erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit en bij de vergunningaanvraag een door de Autoriteit Financiële Markten aanvaarde voorbeeldbeschrijving van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4:15 van de wet voegen;

    • l. € 1.404 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de Autoriteit Financiële Markten erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

    • m. € 697 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, van de wet voor instellingen die zijn aangesloten bij een door de Autoriteit Financiële Markten erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

    • n. € 192 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, van de wet;

    • o. € 1.164 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de Autoriteit Financiële Markten erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit en bij de vergunningaanvraag een door Autoriteit Financiële Markten aanvaarde voorbeeldbeschrijving van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4:15 van de wet voegen;

    • p. € 1.404 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:86, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de Autoriteit Financiële Markten erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

    • q. € 697 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:86, eerste lid, van de wet voor instellingen die zijn aangesloten bij een door de Autoriteit Financiële Markten erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

    • r. € 192 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:86, eerste lid, van de wet;

    • s. € 1.164 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:86, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de Autoriteit Financiële Markten erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit en bij de vergunningaanvraag een door Autoriteit Financiële Markten aanvaarde voorbeeldbeschrijving van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4.15 van de wet voegen;

    • t. € 1.404 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de Autoriteit Financiële Markten erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

    • u. € 697 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, van de wet voor instellingen die zijn aangesloten bij een door de Autoriteit Financiële Markten erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

    • v. € 192 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, van de wet;

    • w. € 1.164 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de Autoriteit Financiële Markten erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit en bij de vergunningaanvraag een door Autoriteit Financiële Markten aanvaarde voorbeeldbeschrijving van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4:15 van de wet voegen;

    • x. € 9.618 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de wet, niet zijnde een aanvraag als bedoeld onder y, z of aa;

    • y. € 9.618 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de wet, voor het in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening;

    • z. € 171 per uur dat er werkzaamheden worden verricht tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de wet, voor het in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit, met een maximum van € 100.000;

    • aa. € 1.404 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de wet, voor zover het betreft een persoon die ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Vrijstellingsregeling Wft, is vrijgesteld van artikel 2:99, eerste lid, onderdelen c, d en f tot en met j, van de wet;

    • bb. € 4.280 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de wet, die niet strekt tot het in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening of het in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit;

    • cc. € 171 per uur dat er werkzaamheden worden verricht voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding van een vergunning als bedoeld in onderdeel aa met het in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit, met een maximum van € 100.000;

    • dd. € 4.280 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de wet die strekt tot het in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit;

    • ee. € 4.280 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de wet die strekt tot het in de uitoefening van beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening;

    • ff. € 171 per uur dat er werkzaamheden worden verricht voor de behandeling van een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de wet, met een maximum van € 150.000;

    • gg. € 171 per uur dat er werkzaamheden worden verricht voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de wet, met het in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit, met een maximum van € 150.000.

  • 2. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van het besluit wordt vastgesteld op:

    • a. € 4.088 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:55, tweede lid, van de wet;

    • b. € 2.433 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:60, tweede lid, van de wet;

    • c. € 3.126 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:65, derde lid, van de wet;

    • d. € 2.433 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:75,tweede lid, van de wet;

    • e. € 2.433 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:80, tweede of derde lid, van de wet;

    • f. € 2.433 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:86, tweede lid, van de wet;

    • g. € 2.433 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:92, tweede lid, van de wet;

    • h. € 3.126 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:96, tweede lid, van de wet, niet zijnde een aanvraag als bedoeld onder i of j;

    • i. € 3.126 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:96, tweede lid, van de wet voor het in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelen voor eigen rekening;

    • j. € 171 per uur dat er werkzaamheden worden verricht voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:96, tweede lid, van de wet voor het in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit, met een maximum van € 100.000;

    • k. € 2.433 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:96, tweede lid, van de wet, voor zover het betreft een persoon die ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Vrijstellingsregeling Wft, is vrijgesteld van artikel 2:99, eerste lid, onderdelen c, d en f tot en met j, van de wet;

    • l. € 2.765 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 4:3, vierde lid, van de wet;

    • m. € 171 per uur dat er werkzaamheden worden verricht voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 5:26, derde lid, van de wet, met een maximum van € 150.000.

  • 3. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het besluit wordt vastgesteld op:

    • a. € 171 per uur dat er werkzaamheden worden verricht voor de behandeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 5:32d, eerste lid, van de wet, met een maximum van € 150.000;

    • b. € 171 per uur dat er werkzaamheden worden verricht voor een uitbreiding of wijziging van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 5:32d, eerste lid, van de wet, met een maximum van € 150.000.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede tot en met achtste lid komen te luiden:

  • 2. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid van het besluit, wordt vastgesteld op € 673 per persoon van wie de betrouwbaarheid op grond van artikel 3:9 van de wet dient te worden vastgesteld. In gevallen als bedoeld in artikel 2, tweede lid van het besluit wordt het bedrag alleen in rekening gebracht voor zover dat niet reeds inbegrepen is bij hetgeen op basis van artikel 2 in rekening worden gebracht.

  • 3. De bedragen, bedoeld in artikel 3, worden vermeerderd met een bedrag van € 673 per persoon van wie de betrouwbaarheid op grond van artikel 4:10 van de wet dient te worden vastgesteld ten behoeve van de behandeling van een aanvraag of tot verlening van de verklaring van geen bezwaar.

  • 4. Het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt vermeerderd met een bedrag van € 1.077 per persoon van wie de deskundigheid op grond van artikel 4:9 van de wet dient te worden vastgesteld ten behoeve van de behandeling van de aanvraag tot verlening van de vergunning;

  • 5. Het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en de onderdelen c en h tot en met w, wordt telkens vermeerderd met een bedrag van € 317 per persoon van wie de deskundigheid op grond van artikel 4:9 van de wet dient te worden vastgesteld ten behoeve van de behandeling van de aanvraag tot verlening van de vergunning;

  • 6. Het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel e, wordt vermeerderd met een bedrag van € 1.010 per persoon van wie de deskundigheid op grond van artikel 4:9 van de wet dient te worden vastgesteld ten behoeve van de behandeling van de aanvraag tot verlening van de vergunning;

  • 7. Het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdelen x tot en met ff wordt vermeerderd met een bedrag van € 1.010 per persoon van wie de deskundigheid op grond van artikel 4:9 van de wet dient te worden vastgesteld.

  • 8. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, derde lid, van het besluit, wordt vastgesteld op:

    • a. € 673 voor een toetsing van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 3:99 van de wet;

    • b. € 673 voor een toetsing van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 4:10 van de wet;

    • c. € 1.077 voor een toetsing van de deskundigheid van een persoon als bedoeld in artikel 4:9 van de wet, voor zover het betreft een aanbieder van beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de wet;

    • d. € 1.010 voor een toetsing van de deskundigheid van een persoon als bedoeld in artikel 4:9 van de wet, van beheerder en bewaarders als bedoeld in artikel 2:67, eerste lid, van de wet en van personen verbonden aan beleggingsmaatschappijen als bedoeld in artikel 2:68, eerste lid, van de wet;

    • e. € 1.010 voor een toetsing van de deskundigheid van een persoon als bedoeld in artikel 4:9 van de wet, verbonden aan een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 2:96 van de wet, voor zover het niet betreft een persoon die ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Vrijstellingsregeling Wft, is vrijgesteld van artikel 2:99, eerste lid, onderdelen c, d en f tot en met j, van de wet;

    • f. € 317 voor een toetsing van de deskundigheid van een persoon als bedoeld in artikel 4:9 van de wet, voor financiële dienstverleners die geen aanbieders van beleggingsobjecten zijn;

    • g. € 317 voor een toetsing van de deskundigheid van een persoon als bedoeld in artikel 4:9 van de wet, voor zover het betreft een persoon die ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Vrijstellingsregeling Wft, is vrijgesteld van artikel 2:99, eerste lid, onderdelen c, d en f tot en met j, van de wet.

C

Artikel 5 komt als volgt te luiden:

Artikel 5

Het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld op:

  • a. € 173 voor een inschrijving als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de wet;

  • b. € 866 voor een inschrijving als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 3°, van de wet, van een buitenlandse instelling voor collectieve belegging in effecten;

  • c. € 769 voor een inschrijving als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 3°, van de wet, voor een buitenlandse beleggingsonderneming die beleggingsdiensten verleent vanuit een bijkantoor in Nederland;

  • d. € 96 voor een inschrijving als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 6°, van de wet;

  • e. € 168 voor een inschrijving als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 8° of 9°, van de wet;

  • f. € 173 voor een inschrijving als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 3°, van de wet, van een buitenlandse beleggingsonderneming zonder bijkantoor in Nederland;

  • g. € 173 voor een inschrijving als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 3°, van de wet, van een buitenlandse beleggingsinstelling uit een aangewezen staat;

  • h. € 96 voor een inschrijving als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 10°, van de wet;

  • i. € 173 voor een inschrijving als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 12°, van de wet;

  • j. € 1.750 voor de uitgifte van een verklaring vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappij, als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 2° van de wet;

  • k. € 173 voor een inschrijving als bedoeld in artikel 1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 3°, van de wet, van een buitenlandse bemiddelaar in verzekeringen.

D

Artikel 6 komt als volgt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van het besluit, wordt vastgesteld op € 22.218.

  • 2. Het bedrag bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van het besluit, wordt vastgesteld op € 4.424.

  • 3. Het bedrag, bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het besluit, wordt vastgesteld op 0.0074% van het totale bedrag dat door de bieder wordt betaald voor het aantal effecten dat door hem wordt verkregen vanaf de aankondiging van een openbaar bod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit openbare biedingen Wft tot het moment van gestanddoening, bedoeld in artikel 16 van dat besluit, of, indien van toepassing, tot het einde van de termijn, bedoeld in artikel 17 van dat besluit, met een maximum van € 630.000.

  • 4. Het bedrag, bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van het besluit, wordt vastgesteld op € 6.925.

E

In artikel 7 wordt ‘€ 100’ vervangen door: € 96.

F

Artikel 8, derde lid komt te vervallen.

G

In artikel 9 wordt ‘€ 1.460’ vervangen door ‘€ 1.404’ en wordt ‘€ 725’ vervangen door: € 697.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 17 januari 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

W.J. Bos.

TOELICHTING

Artikel I

Artikel I heeft betrekking op aanpassing van de regeling van de Minister van Financiën van 10 januari 2008 tot vaststelling voor 2008 van de bedragen voor eenmalige toezichthandelingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het Besluit bekostiging financieel toezicht (Stcrt. 11).

Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Besluit bekostiging financieel toezicht (het Besluit) zijn eerder dit jaar de bedragen die zijn verschuldigd voor eenmalige toezichthandelingen van de Autoriteit Financiële Markten (de AFM) en de Nederlandsche Bank (DNB) voor 2008 vastgesteld (Stcrt. 11). Nadien is de regeling waarin de desbetreffende bedragen zijn vastgesteld tweemaal aangepast (Stcrt. 51 en 119). In deze regeling is het merendeel van de bedragen voor de kosten van de AFM voor eenmalige toezichthandelingen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het Besluit opnieuw aangepast; de bedragen voor de kosten van DNB voor eenmalig toezicht zijn ongewijzigd gebleven. De bij deze regeling aangepaste bedragen zijn gebaseerd op een voorstel van de AFM. De reden voor de aanpassing van de bedragen is gelegen in twee uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).

Op 18 juni 2008 heeft het CBb twee uitspraken1 ten aanzien van vier effecteninstellingen (thans: beleggingsondernemingen, hierna ook: appellanten) gedaan over de doorberekening van toezichtkosten in 2005 onder de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (de Wte 1995). Deze uitspraken hebben aanleiding gegeven de tarieven voor 2008 voor het doorlopend toezicht ingevolge de Wft – evenals andere tarieven voor het doorlopend toezicht – later vast te stellen dan is voorgeschreven volgens artikel 11, eerste lid, van het Besluit. Hiermee werd tevens tegemoet gekomen aan het verzoek van enkele representatieve (branche)organisaties om voormelde uitspraken bij de tariefvaststelling doorlopend toezicht over 2008 te betrekken. De tarieven voor het doorlopend toezicht ingevolge de Wft voor het jaar 2008 zijn begin november 2008 vastgesteld. Inmiddels is gebleken dat ook de begin 2008 vastgestelde bedragen voor de kosten van eenmalige toezichthandelingen van de AFM ingevolge de Wft aanpassing behoeven. In deze regeling zijn deze bedragen aangepast. De in deze regeling aangepaste bedragen zijn met 3,82% gedaald ten opzichte van de begin 2008 ingevolge de Wft vastgestelde bedragen (met uitzondering van de bedragen van de AFM die verband houden met prospectustoezicht en de bedragen van DNB voor het eenmalig toezicht). Hierop wordt later teruggekomen.

Kosten ter voorbereiding van wet- en regelgeving AFM en DNB

Het CBb heeft geoordeeld dat de kosten van de AFM (en DNB) die rechtstreeks verband hielden met de voorbereiding van wet- en regelgeving (in nationaal en internationaal verband) niet voor doorberekening aan de appellanten in aanmerking kwamen aangezien deze onvoldoende verband hielden met de aan de toezichthouders ingevolge de Wte 1995 overgedragen taken en bevoegdheden. Dit heeft geleid tot een inventarisatie door het ministerie van Financiën, de AFM en DNB van de toezichthouderkosten onder de Wft bij voorbereiding van wet- en regelgeving die voor rekening van de Staat dienen te komen enerzijds en de kosten gemaakt door de AFM en DNB ter voorbereiding op wet- en regelgeving die niet voor rekening van de Staat dienen te komen anderzijds.

Kosten andere activiteiten dan voorbereiding van wet- en regelgeving AFM en DNB

Ook is onderzocht of er nog andere activiteiten van de AFM en DNB zijn die vanaf 2008 evenmin voor doorberekening aan marktpartijen in aanmerking komen. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat de kosten die de AFM maakt voor de website www.geldwaardering.nl en de subsidiëring van de leerstoel financieel toezicht aan de Universiteit van Tilburg vanaf 2008 niet aan de markt zullen worden doorberekend. De kosten die de AFM maakt voor consumentenvoorlichting die niet direct herleidbaar is tot een wettelijke taak worden eveneens vanaf 2008 niet langer aan de markt doorberekend. Naar aanleiding van de CBb-uitspraken worden de rentekosten van de AFM verband houdend met geactiveerde kosten van voorbereiding van toezicht vanaf 2008 niet langer over alle heffingscategorieën verdeeld, maar specifiek aan de heffingscategorieën toegerekend waarop deze betrekking hebben.

De tarieven voor eenmalige toezichthandelingen van de AFM zijn gebaseerd op het verwachte aantal directe uren dat gemiddeld bezien nodig is voor de betreffende toezichthandeling. Het verwachte aantal uren is vermenigvuldigd met het uurtarief dat de AFM standaard hanteert. In dit uurtarief zit een opslag ter dekking van indirecte kosten van de AFM. Uit voormelde inventarisatie door het ministerie en de AFM volgt dat een deel van deze indirecte kosten niet langer voor doorberekening aan marktpartijen in aanmerking komen. Als gevolg hiervan zijn de bedragen voor de kosten van eenmalige toezichthandelingen van de AFM met 3,82% verlaagd. Deze verlaging geldt evenwel niet voor de bedragen bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van het besluit; kort gezegd de bedragen die verband houden met het prospectustoezicht. Deze bedragen zijn ongewijzigd gebleven aangezien de Staat der Nederlanden de indirecte kosten die verband houden met het prospectustoezicht reeds voor zijn rekening nam2. De begin 2008 vastgestelde bedragen voor de kosten voor eenmalige toezichthandelingen van DNB zijn evenmin aangepast: deze bedragen behoeven geen aanpassing omdat de kosten ter voorbereiding van wet- en regelgeving niet via de bedragen van de eenmalige toezichthandelingen aan marktpartijen zijn doorberekend.

De overige wijzigingen zijn van technische aard.

Voor een verdere toelichting op de bedragen wordt verwezen naar de toelichting bij de begin dit jaar vastgestelde bedragen voor eenmalig toezicht ingevolge de Wft en de latere aanpassingen daarvan (Stcrt. 11, 51 en 119).

De Minister van Financiën,

W.J. Bos.


XNoot
1

Stcrt. 11, laatstelijk gewijzigd bij ministeriele regeling van 13 juni 2008 (Stcrt. 119).

XNoot
1

Uitspraken van het CBb van 18 juni 2008 met kenmerk AWB 07/183 en AWB 07/184.

XNoot
2

Kamerstukken II 2004/05, 30 013, nr. 8, blz. 12 en 13.

Naar boven