Aanwijzing opsporing en vervolging faillissementsfraude

Categorie: Opsporing, vervolging

Rechtskarakter: Aanwijzing in de zin van artikel 130 lid 4 Wet RO

Afzender: College van procureurs-generaal

Adressaat: Hoofden van de parketten

Registratienummer: 2009A001

Datum vaststelling: 16-02-2009

Datum inwerkingtreding: 01-03-2009

Geldigheidsduur: 28-02-2013

Publicatie in Stcrt.: PM

Vervallen: –

Relevante OM-beleidsregels: Aanwijzing slachtofferzorg (2004A004)

Wetsbepalingen: Artikelen194 en 340 t/m 345 Wetboek van Strafrecht

Jurisprudentie: –

Bijlage(n): 1

Achtergrond

Op 13 september 2004 heeft de minister van Justitie de notitie Actieplan bestrijding faillissementsfraude toegezonden aan de Tweede Kamer.1 Op 6 december 2004 heeft het College van procureurs-generaal aan onder meer de hoofden van de parketten de notitie Bestrijding faillissementsfraude; rol regiopolitie en arrondissementsparketten toegezonden.

In het Actieplan is aangekondigd dat het Openbaar Ministerie (OM) een op maat gesneden vervolgingsbeleid zou presenteren. Met deze aanwijzing wordt hieraan gevolg gegeven.

Op 23 januari 2006 is het WODC-onderzoeksrapport Fraude en misbruik bij faillissement: een onderzoek naar hun aard en omvang en naar de mogelijkheden van bestrijding2 toegezonden aan de Tweede Kamer.

Het beleid zoals geformuleerd in het Actieplan, de notitie van het College en het WODC-onderzoeksrapport vormt het uitgangspunt van deze aanwijzing.

1. Tweesporenbeleid

In het Actieplan bestrijding faillissementsfraude wordt gesproken over een tweesporenbeleid.

1.1 Het eerste spoor

Het eerste spoor uit het Actieplan betreft de preventieve aanpak waarbij de nadruk wordt gelegd op regelingen en instrumentaria zoals preventief toezicht, de Garantstellingregeling curatoren, het Centraal Insolventieregister, de Wet Documentatie vennootschappen, de Databank Vennoot, invoering van het bestuursverbod en het tegengaan van handel in lege vennootschappen.

1.2 Het tweede spoor

Het tweede spoor uit het Actieplan heeft betrekking op de repressieve aanpak, de opsporing en vervolging van faillissementsfraude. In de brief van 6 december 2004 van het College van procureurs-generaal wordt daarnaast vooral gesproken over eenvoudige faillissementszaken en wordt het betreffende parket verzocht afspraken te maken met de regiopolitie ter afdoening van deze eenvoudige zaken en over het aantal zaken.

2. Uitgangspunt bestrijding faillissementsfraude

Het uitgangspunt voor optreden van het OM is dat het strafrecht in beginsel complementair is aan andere (civielrechtelijke, door de curator te hanteren) instrumenten.

Strafrechtelijk optreden heeft een reactieve rol in die gevallen waarin preventieve, civielrechtelijk actie onvoldoende (normbevestigende) effecten teweeg kan brengen en er sprake is van normschendingen waardoor grote schade aan de belangen van burgers en samenleving wordt toegebracht. Het strafrecht kan vanuit dit model naast het civiele recht worden ingezet, zelfs in één en dezelfde zaak.

3. Reikwijdte

Deze aanwijzing bevat uitsluitend regels voor het OM bij de opsporing en vervolging van misdrijven op het gebied van faillissementsfraude.

De reikwijdte van deze aanwijzing is beperkt tot de strafbepalingen genoemd in:

  • artikel 194 Wetboek van Strafrecht (Sr) en

  • artikel 340 t/m 345 Sr.

4. Onderscheid faillissementsfraudezaken

In het ‘Actieplan bestrijding faillissementsfraude’ wordt onderscheid gemaakt tussen eenvoudige zaken en complexe/gevoelige en zware zaken. Eenvoudige zaken komen in aanmerking voor opsporing door de regiopolitie. Complexe/gevoelige en zware zaken komen in aanmerking voor opsporing door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst – Economische Controledienst (FIOD-ECD) en/of de Bovenregionale Recherche (BR).

4.1 Kenmerken van eenvoudige zaken

Eenvoudige zaken hebben als kenmerk onder meer het ontbreken van administratie, het niet uitleveren van de (volledige) bedrijfsadministratie aan de curator en/of het onttrekken van één of enkele activabestanddelen aan de boedel. Voor de opsporing en vervolging van dit soort zaken is geen bijzondere (aanvullende) financiële kennis vereist.

4.2 Kenmerken van zware en complexe/gevoelige zaken

Kenmerken van zware en complexe/gevoelige zaken zijn:

  • omvangreikheid fraudebedrag;

  • misbruik van rechtspersonen;

  • ondoorzichtige eigendomsverhoudingen of bestuurdersrelaties of gebruik van een stroman;

  • georganiseerd verband;

  • andere vermogensdelicten;

  • branchegebonden;

  • persoon van de verdachte(n) (recidivist, publieke functie, voorbeeldfunctie).

Voor de opsporing en vervolging van dit soort zaken is bijzondere financiële kennis noodzakelijk.

5. Opsporing en vervolging faillissementsfraude

Ter invulling en uitvoering van een op maat gesneden vervolgingsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen eenvoudige en zware en complexe/gevoelige faillissementsfraudezaken en de wijze van afdoening. Hierdoor wordt een betere taakverdeling bereikt en wordt de problematiek doelmatiger aangepakt.

In de matrix ‘Opsporing en vervolging faillissementsfraude’ (Bijlage 1) zijn dit onderscheid en de wijze van afdoening nader geconcretiseerd en toegelicht.

Opsporing

1. Aangiften, meldingen en intake van faillissementsfraudezaken

Als gevolg van het onderscheid tussen eenvoudige en complexe/gevoelige en zware zaken kan het volgende worden vastgesteld voor wat betreft aangiften en meldingen faillissementsfraude:

  • a. Eenvoudige zaken

    Curatoren kunnen eenvoudige zaken aangeven/melden bij het Fraudemeldpunt (FMP), de regiopolitie of het arrondissementsparket. Deze aangiften/meldingen3 dienen in elk geval (vervolgens) ter registratie gemeld te worden aan het FMP van de BR-eenheid in het desbetreffende werkgebied.

    Als het arrondissementsparket waar aangifte wordt gedaan zelfstandig tot een beslissing komt over de vervolgingswaardigheid van de aangifte, dan wordt de aangifte afgehandeld door de regiopolitie.

    Daarnaast selecteert het FMP aan de hand van binnengekomen aangiften/meldingen de eenvoudige zaken die, eventueel na overleg en door tussenkomst van een gebiedsgebonden team van een arrondissementsparket, ter afhandeling worden toegezonden aan de regiopolitie.

    De toezending van de aangifte vanuit het FMP kan gepaard gaan met de toezending van relevante achtergrondinformatie c.q. een standaard proces-verbaal en een standaard tenlastelegging. Met de verstrekking van de nodige aanvullende schriftelijke informatie wordt een doortastend optreden van politie en OM beoogd.

  • b. Complexe/gevoelige en zware zaken

    Curatoren kunnen complexe/gevoelige en zware zaken aangeven/melden bij een FMP, de FIOD-ECD of rechtstreeks bij een officier van justitie. In de laatste twee gevallen dienen de ontvangers de aangifte te melden aan het FMP in het desbetreffende werkgebied.

    Bij het FMP aangemelde complexe/gevoelige en zware zaken worden binnen de bestaande procedure beoordeeld op mogelijke afhandeling door de BR en/of de FIOD-ECD. De keuze om een opsporingsonderzoek te starten door de BR wordt na aanmelding genomen in het bovenregionaal rechercheoverleg (BRO).

    De beslissing om een opsporingsonderzoek te starten en een zaak te laten behandelen door de FIOD-ECD onder leiding van een officier van justitie van het Functioneel Parket, wordt genomen in het regionale Tri Partite Overleg (TPO).

    Voorts kan een multidisciplinair onderzoek (d.w.z. een onderzoek waarin meerdere opsporingsdiensten deelnemen) worden opgezet. Als de FIOD-ECD de trekkersrol vervult in het onderzoek, vindt dit onderzoek plaats onder leiding van een officier van justitie van het Functioneel Parket.

    Tot slot kan, na afstemming met een officier van justitie van een gebiedsgebonden team van een arrondissementsparket, alsnog besloten worden een door het FMP als ‘complexe/gevoelige en zware zaak’ gelabelde faillissementszaak in behandeling te geven bij de regiopolitie.

Om tegemoet te komen aan de bezwaren van verscheidene curatoren dat zij niet op de hoogte zijn van waar zij terecht kunnen voor het doen van aangifte, zal deze aanwijzing tevens integraal bekend worden gemaakt bij de afdeling Insolventie van de rechtbanken.

2. Rol van de Fraudemeldpunten bij aangiften faillissementsfraude

Meldingen en aangiften van faillissementsfraude dienen gemeld en geregistreerd te worden bij het FMP in het betreffende werkgebied.

Bij meldingen afkomstig van de FIOD-ECD geeft de FIOD-ECD aan het meldpunt door of ze al dan niet voornemens is de aangifte in het TPO in te brengen. Ook geeft de FIOD-ECD de uitkomst van de TPO-beslissing door aan het FMP.

De centrale rol van het FMP is van belang voor een juiste en evenwichtige toedeling van onderzoeken naar faillissementsfraude. Door consequente melding van signalen en aangiften door opsporingsdiensten en arrondissementsparketten aan het FMP kan inzicht verkregen worden in de landelijke spreiding van faillissementsfraude. Daarnaast kan de verwerking en afhandeling beter gevolgd worden.

Als aangiften vanaf basisniveau A t/m semi-specialistisch niveau A (zie matrix Bijlage 1) worden ontvangen door de regiopolitie en/of een lokaal arrondissementsparket, kan worden volstaan met melding aan het betreffende FMP. Boven semi-specialistisch niveau A is meer inbreng van het FMP noodzakelijk in verband met de mogelijke complexiteit van de aangifte en/of diepgang van het (aan te vangen) strafrechtelijk onderzoek.

Vanaf het moment van aanmelden bij het FMP van zaken door de regiopolitie en/of arrondissementsparketten van aangiften boven semi-specialistisch niveau A kan de gangbare procedure voor onderzoeken van de BR aanvangen. De mogelijkheid voor samenwerking met of overdracht aan de FIOD-ECD kan hierbij snel en efficiënt worden onderzocht.

Bij het aanmelden van zaken door de regiopolitie en arrondissementsparketten op semi-specialistisch niveau B (zie matrix bijlage 1) zijn de volgende mogelijkheden te onderscheiden:

  • 1. de zaak wordt zo spoedig mogelijk na toestemming BRO uitgezet bij een BR-eenheid;

  • 2. de zaak wordt na toestemming BRO als plankzaak bij een BR-eenheid aangehouden;

  • 3. de zaak wordt na toestemming toch niet binnen BR-eenheid uitgezet in verband met prioriteit andere (lopende) onderzoeken of actualiteit andere onderzoeken.

In het laatste geval dient de zaak te worden teruggewezen naar een politieregio met het verzoek om onderzoek te doen en een lokaal arrondissementsparket indien de zaak als Semi-specialistisch A of B kan worden aangemerkt.

Vervolging

1.1 Inleiding

Als een rechtspersoon failliet gaat, richt de vervolging zich in de regel op de natuurlijke personen (bestuurder dan wel feitelijke leidinggever), omdat aan rechtspersonen alleen geldboetes kunnen worden opgelegd en dit de faillissementsboedel en dus de schuldeisers niet ten goede komt.

Met een strafrechtelijke veroordeling van een bestuurder of feitelijke leidinggever komt de curator tevens sterker te staan in de civiele aanpak van de faillissementszaak, waarbij de bestuurder persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade die ten gevolge van fraude (lees: onbehoorlijk bestuur) is ontstaan. Een vonnis kan daardoor onder omstandigheden vergaande financiële consequenties hebben voor de verdachte/veroordeelde gefailleerde.

Voor zover een nog niet-failliete rechtspersoon aangemerkt kan worden als verdachte in de zin van artikel 344 Sr (faillissementsdelicten gepleegd door derden) staat aan vervolging van die rechtspersoon (en/of bestuurder, dan wel leidinggevenden) niets in de weg. De mogelijkheid van ontneming dient – indien de curator in een bepaald geval heeft afgezien van een actio Pauliana terwijl er wel voldoende grond voor een dergelijke actie bestond – in het onderzoek meegenomen te worden.

1.2 Leider onderzoek

Complexe/gevoelige en zware faillissementsfraudezaken staan onder leiding van een officier van justitie van het Functioneel Parket, voor zover het opsporingsonderzoek wordt verricht door FIOD-ECD, of als de FIOD-ECD bij een gecombineerd een trekkersrol vervult.

Complexe/gevoelige en zware faillissementszaken waarvan het onderzoek wordt verricht door de BR, staan onder leiding van een officier van justitie van het centrumparket waarbij de BR is ingedeeld.

Eenvoudige faillissementszaken waarvan het onderzoek wordt verricht door een team van de regiopolitie, staan onder leiding van een officier van justitie van het arrondissementsparket.

1.3 Beslag

De curator beschikt over minder mogelijkheden dan het OM om te achterhalen waar verdwenen goederen van de boedel zijn gebleven en hij kan dus feitelijk niet overal beslag op leggen. Het OM beschikt wel over een ruim arsenaal aan opsporingsmogelijkheden, maar kan, buiten het beslag voor waarheidsvinding, weer geen beslag leggen op aangetroffen goederen van de failliete boedel. Artikel 33 lid 2 van de Faillissementswet bepaalt immers dat alle gelegde beslagen vervallen door het Faillissement. Om deze patstelling op te lossen zal het OM trachten om in samenwerking met de curator de tijdens het opsporingsonderzoek ‘boven water’ gekomen goederen aan de boedel beschikbaar te stellen. Dit kan ook worden bereikt door de curator te betrekken bij doorzoekingen. De aangetroffen goederen die toebehoren aan de boedel kunnen dan ter plekke door de curator in beslag worden genomen terwijl het OM de noodzakelijke bewijsmiddelen kan verzamelen. Voor deze handelswijze zal zowel bij de rechter-commissaris in strafzaken als de rechter-commissaris in het faillissement toestemming moeten worden gevraagd voor zover het een doorzoeking in een woonpand betreft. Als de officier van justitie een zoeking houdt in een kantoorpand, is de rechter-commissaris in strafzaken daar niet bij betrokken. Ook bij doorzoekingen in bedrijfspanden is het voorstelbaar dat de officier van justitie de curator meeneemt.

1.4 De te vorderen straffen en maatregelen

1.4.1 Gevangenisstraf

In beginsel dient op zitting een gevangenisstraf te worden gevorderd.

1.4.2 Taakstraf

Voor wat betreft het kader waarbinnen een taakstraf opgelegd kan worden, wordt verwezen naar de Aanwijzing Taakstraffen.

1.4.3 Geldboete

Faillissementsfraudezaken tegen gefailleerden lenen zich minder voor financiële sancties omdat deze in het nadeel werken van de boedel en de schuldeisers. Dit is anders indien de faillissementsfraudezaak betrekking heeft op een niet-gefailleerde derde als verdachte.

1.4.4 Schadevergoedingsmaatregel en voeging benadeelde partij

Het indienen van de vordering tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers (lees ‘benadeelden’) is alleen geïndiceerd na vooroverleg met de curator, omdat de curator ook al een civiele aansprakelijkheidsprocedure kan hebben lopen tegen bestuurders en feitelijk leidinggevenden wegens wanbeheer c.q. onbehoorlijke taakvervulling en/of uit hoofde van onrechtmatige daad.

De schuldeisers in het faillissement kunnen op de voet van het bepaalde in artikel 51b Wetboek van Strafvordering (Sv) opgave doen van de inhoud van de vordering, strekkende tot de vergoeding van de geleden schade. De curator kan zich uit hoofde van zijn positie als vertegenwoordiger van de gezamenlijke schuldeisers – zonder schriftelijke volmacht – voegen in het strafproces om voor de belangen van de schuldeisers op te komen (HR 15 april 2003, NJ 2003, 377, LJN AF4265).

Voor het overige is de Aanwijzing slachtofferzorg van toepassing.

1.4.5 Ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Het indienen van een ontnemingsvordering tegen de gefailleerde verdachte is niet geïndiceerd omdat dit in het nadeel werkt van de boedel en de schuldeisers.

Het indienen van een ontnemingsvordering tegen niet-gefailleerde (mede-)verdachten is in beginsel mogelijk, maar alleen geïndiceerd na vooroverleg met de curator, omdat de curator ook al een civiele aansprakelijkheidsprocedure kan hebben lopen tegen bestuurders en feitelijk leidinggevenden wegens wanbeheer c.q. onbehoorlijke taakvervulling.

1.4.6 Ontbinding van de rechtspersoon

De civielrechtelijke mogelijkheid tot ontbinding van een rechtspersoon is geregeld in artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (BW). Het eerste lid bepaalt dat een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, door de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie verboden wordt verklaard en ontbonden.

Het indienen van verzoeken tot ontbinding tegen gefailleerde rechtspersonen kan slechts worden gedaan als een homologatie4 in kracht van gewijsde is gegaan en het akkoord (artikelen 138–172 Faillissementswet) daarmee verbindend is geworden. Immers, een failliete rechtspersoon wordt reeds ontbonden door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel of door insolventie (artikel 2:19 lid 1 sub c BW).

Het indienen van een verzoek tot ontbinding tegen niet-gefailleerde malafide rechtspersonen, die in handen van de fraudeur als instrument om daarmee faillissementsfraude te kunnen plegen zijn gehanteerd, dient te worden geïntensiveerd, omdat daarmee voorkomen wordt dat dergelijke malafide rechtspersonen (na eventueel doorverkoop) opnieuw opduiken in toekomstige fraudeonderzoeken. Het standaard verzoekschrift tot ontbinden van rechtspersonen is gemoderniseerd door het Functioneel Parket en is (mede) beschikbaar via de Juridische Kennissite van het Openbaar Ministerie (JKS) . Hierbij dient echter nog rekening gehouden te worden met een landelijke herintroductie van deze mogelijkheid.

1.4.7 Het strafrechtelijk en civielrechtelijk bestuursverbod

Thans ligt bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel van de minister van Justitie, dat voorziet in de mogelijkheid om – onder meer – faillissementsfraudeurs een ontzetting uit het beroep als bedoeld in artikel 28 lid 1 onder 5 Sr op te leggen. De verwachting is dat dit in 2009 mogelijk wordt.

Daarnaast heeft het College van procureurs-generaal in een brief aan de minister van Justitie van 15 juli 2008 een positief standpunt ingenomen met betrekking tot de invoering van een civielrechtelijk bestuursverbod. Daarbij heeft het College een aantal randvoorwaarden geformuleerd die in het wetgevingsproces worden meegenomen. Na inwerkingtreding van de noodzakelijke wijziging van het Burgerlijk Wetboek kan in elk geval het OM daarvan gebruik maken als een soort voorlopige voorziening naast de strafzaak. Met een dergelijk bestuursverbod kan het misbruik immers op korte termijn worden gestopt, terwijl een strafrechtelijk bestuursverbod pas effectief wordt als het strafproces is afgerond.

1.4.7.1 Bijzondere situatie bij stichtingen

Voor de volledigheid wordt hier gewezen op de nu reeds bestaande mogelijkheden in het Burgerlijke Wetboek om bestuurders van een stichting te schorsen of te ontslaan in gevallen van wanbeheer of ander ongewenst gedrag. Dit kan geschieden op verzoek van het Openbaar Ministerie of iedere belanghebbende (bijv. een curator). Schorsing kan gebeuren door een voorlopige voorziening (kan dus op zeer korte termijn), ontslag betekent dat betrokkene 5 jaar lang geen bestuurder van een stichting meer kan zijn. Een bestuursverbod dus. Het Openbaar Ministerie kan, in gevallen waarin ongewenste praktijken (dreigende faillissementsfraude bijvoorbeeld) worden vermoed, inlichtingen vragen aan het bestuur. Als men onvoldoende meewerkt kan de voorzieningenrechter ingrijpen (art. 2:296 e.v. BW).

In diverse onderzoeken5 is geconstateerd dat de transparantie van ongeveer 160.000 stichtingen te wensen overlaat. Die situatie wordt in het perspectief van de strijd tegen de financiering van terroristische organisaties en de toenemende financieel-economische criminaliteit niet langer verantwoord geacht. De staatssecretaris van justitie heeft de Tweede Kamer bij brief van 16 december 20086 laten weten dat die transparantie zal worden verbeterd door een wetswijziging die ziet op een verplichte jaarlijkse openbaarmaking van de staat van baten en lasten en de balans. Daarnaast zal het herziene toezicht op rechtspersonen (HTR) zich ook gaan uitstrekken tot stichtingen, Op het ogenblik bestaat er alleen (preventief) toezicht op vennootschappen.

2. Eis ter zitting

2.1 ‘Eenvoudige zaken’ – politierechter (PR)

De eis ter terechtzitting in geval van dagvaarden zonder een voorafgaand transactieaanbod bestaat in het geval de verdachte een natuurlijke persoon betreft niet uit alleen een geldboete.

2.2 ‘Zware en compleex/gevoelige zaken’ – meervoudige kamer van de Rechtbank (MK)

Vanwege de diversiteit en complexiteit van de zaken is het niet mogelijk een universele eis ter zitting te formuleren. Bij het vaststellen van de ernst van het delict en daarmee de hoogte van de eis ter zitting, zijn de volgende factoren in beschouwing te nemen:

  • omvangreikheid fraudebedrag;

  • misbruik van één of meerdere (buitenlandse) rechtspersonen;

  • ondoorzichtig geheel van eigendomsverhoudingen, zeggenschapsverhoudingen; bestuurdersrelaties, financieringsstructuren en/of gebruik van stromannen of katvangers;

  • georganiseerd verband met meerdere verdachten (natuurlijke en rechtspersonen);

  • relaties met andere vermogensdelicten zoals oplichting, flessentrekkerij, maar ook fiscale delicten;

  • branche of persoon van verdachte (recidivist, publieke functie, of voorbeeldfunctie);

  • zelfverrijking;

  • ‘geknoei’ om faillissement uit te stellen.

Overgangsrecht

Deze beleidsregels in deze aanwijzing hebben gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.

BIJLAGE 1 MATRIX OPSPORING EN VERVOLGING FAILLISSEMENTSFRAUDE

Soort zaak

Beschrijving strafbare feiten/strafbaarstelling/verdachten

Opsporing door

Afdoening door

Eenvoudige zaken

   

Basis A

Het niet, niet tijdig of niet volledig geven van inlichtingen aan curator, rechter-commissaris of commissie van schuldeisers.

Politieregio

Lokaal arrondissementsparket

    
 

Strafbaarstelling:

  
 

Artikel 194 Sr

  
    
 

Verdachte1:

 

Forum: PR

 

Failliet of bestuurder2 failliete rechtspersoon

  
    

Basis B

Basis A en/of het niet of niet in ongeschonden staat te voorschijn brengen van administratie enz. aan de curator en/of het niet (volledig) gevoerd hebben van een administratie.

Politieregio

Lokaal arrondissementsparket

    
 

Strafbaarstelling:

  
 

Artikel 194 Sr

  
 

Artikel 340/342 3° Sr

  
 

Artikel 341/343 4° Sr

  
    
 

Verdachte1:

 

Forum: PR

 

Failliet of bestuurder2 failliete rechtspersoon

  
    

Semi-specialistisch A

Basis A en/of basis B en/of één of meerdere lasten verdichten en/of één of enkele baten niet verantwoorden, en/of één of enkele activabestanddelen onttrekken aan de boedel, en/of één of enkele activabestanddelen kennelijk beneden de waarde vervreemden en/of één of enkele schuldeisers bevoordelen.

Politieregio (eventueel met ondersteuning BFR/BFO)3

Lokaal arrondissementsparket

    
 

Veroorzaakte benadeling minder dan € 100.000

  
    
 

Strafbaarstelling:

  
 

Artikel 194 Sr

  
 

Artikel 340/342 Sr

  
 

Artikel 341/343 Sr

  
 

Artikel 344 Sr

  
    
 

Verdachte:

 

Forum: PR

 

Failliet of bestuurder2 failliete rechtspersoon

  
    

Complexe/gevoelige en zware zaken

   

Semi-specialistisch B

Semi-specialistisch A en/of meerdere lasten verdichten en/of meerdere baten niet verantwoorden en/of meerdere activabestanddelen onttrekken aan de boedel en/of meerdere activabestanddelen kennelijk beneden de waarde vervreemden en/of meerdere schuldeisers bevoordelen.

FIOD-ECD

Functioneel Parket

   
 

Bovenregionale recherche (BR)

Lokaal arrondissementsparket (Centrumparket)

   
  

Politieregio (met ondersteuning BFR/BFO)

Lokaal arrondissementsparket

    
 

Veroorzaakte benadeling € 100.000 of meer.

  
    
 

Strafbaarstelling:

  
 

Artikel 194 Sr

  
 

Artikel 340/342 Sr

  
 

Artikel 341/343 Sr

  
 

Artikel 344 Sr

  
    
 

Verdachte:

 

Forum: MK

 

Failliet of bestuurder2 failliete rechtspersoon

  
    

Specialistisch A

Semi-specialistisch B en/of

FIOD-ECD

Functioneel Parket

 

Misbruik van rechtspersonen, ondoorzichtig geheel van eigendomsverhoudingen en gebruik van stromannen en/of georganiseerd verband en/of relaties met andere vermogensdelicten.

  
 

BR

Lokaal arrondissementsparket (Centrumparket)

 

Tevens van belang:

  
 

branche en/of persoon van verdachte.

  
    
 

Strafbaarstelling:

  
 

Artikel 194 Sr

  
 

Artikel 340/342 Sr

  
 

Artikel 341/343 Sr

  
 

Artikel 344 Sr

  
    
 

Verdachte:

 

Forum: MK

 

Failliet of bestuurder2 failliete rechtspersoon

  
    

Specialistisch B

Door omvang en complexiteit faillissement multidisciplinair onderzoeksteam noodzakelijk.

FIOD-ECD, BR Politieregio en/of andere BOD’en

Functioneel Parket

   
   

Forum: MK

XNoot
1

Geldt tevens voor de natuurlijke persoon op wie de Wet Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen (WSNP) van toepassing is verklaard (artikel 194 Sr en artikel 341 onder b. Sr).

XNoot
2

Als normadressaat geldt tevens de commissaris van een failliete rechtspersoon.

XNoot
3

BFR = Bureau Financiële Recherche; BFO = Bureau Financiële Ondersteuning.

TOELICHTING

1. Eenvoudige zaak: basisniveau A

Een curator doet aangifte van het niet, niet tijdig of niet volledig geven van inlichtingen aan de curator, rechter-commissaris of commissie van schuldeisers. Dit is strafbaar gesteld in artikel 194 Sr. Naast de curator kunnen ook de rechter-commissaris of de commissie van schuldeisers aangifte hiervan doen.

Wanneer de aangifte hiertoe beperkt blijft, kan bij de opsporing worden volstaan met de verklaringen van de curator en/of rechter-commissaris enerzijds en het horen van de verdachte anderzijds.

Aangifte en onderzoek kunnen plaatsvinden binnen een politieregio. De politieregio kan gebruik maken van een (te ontwikkelen) standaard proces-verbaal.

De zaak kan door het lokale arrondissementsparket voor de politierechter worden vervolgd.

2. Eenvoudige zaak: basisniveau B

Aangifte van het ontbreken van administratie. Dit is strafbaar gesteld in artikel 341/343 4° Sr en kan tevens in samenhang worden bezien met overtreding van artikel 194 Sr. Ook hier kan in eerste instantie worden volstaan met verklaringen van zowel de curator als de verdachte evenals getuigenverklaringen. Op zichzelf dient dit voldoende te zijn om te komen tot een vervolging.

Het is een feit van algemene bekendheid dat een curator, dat door het ontbreken van (delen van een) administratie, geen of met moeite inzicht kan krijgen in de rechten en plichten van de failliet of failliete rechtspersoon en dat alleen al daardoor de rechten van de schuldeisers (kunnen) worden/zijn verkort.

Aangifte en onderzoek kunnen plaatsvinden binnen een politieregio. De zaak kan door het lokale arrondissementsparket voor de politierechter worden vervolgd.

3. Eenvoudige zaak: semi-specialistisch niveau A

Aangifte van enkelvoudige of eenvoudige onttrekkingen door de failliet of de bestuurder van een failliete rechtspersoon aan de boedel in samenhang met het niet, niet tijdig of niet volledig geven van inlichtingen aan de curator of de rechter-commissaris en/of het ontbreken van administratie.

Op voorwaarde dat de aangifte overigens geen complicerende factoren in zich heeft, kunnen deze zaken worden afgewerkt door een politieregio en worden vervolgd door een lokaal arrondissementsparket.

Meestal is de reden van aangifte het terugbrengen van wederrechtelijk onttrokken activa in de boedel, desnoods met behulp van aan politie voorbehouden dwangmiddelen. Voor de toepassing van deze dwangmiddelen is de aangifte meestal gedaan. De toepassing van deze dwangmiddelen dient in evenredigheid met het te dienen belang te zijn.

Onderzoek vindt plaats door de politieregio, eventueel ondersteund door een Bureau Financiële Ondersteuning (BFO)/Bureau Financiële Recherche (BFR). Het lokale arrondissementsparket kan de zaak vervolgen bij de politierechter dan wel de meervoudige kamer.

Voorwaarde daarbij is wel dat het onderzoek wordt beperkt tot de in de aangifte genoemde strafbare feiten. Zijn er buiten de aangifte nog andere strafbare feiten, dan dient de zaak conform semi-specialistisch niveau B te worden afgehandeld.

4. Complexe/gevoelige en zware zaak: semi-specialistisch niveau B

Aangifte van meervoudige onttrekkingen door de failliet dan wel de bestuurder van een failliete rechtspersoon aan de boedel in samenhang met het niet, niet tijdig of niet volledig geven van inlichtingen aan de curator of de rechter-commissaris of het ontbreken van administratie en/of het bevoordelen van crediteuren in het zicht van het faillissement en/of andere delicten betrekking hebbende op het faillissement.

Ook zal op dit niveau de toepassing van dwangmiddelen en/of bijzondere opsporingsbevoegdheden onvermijdelijk zijn.

Voor deze zaken geldt in principe hetzelfde als genoemd onder 3. Veelal zal ondersteuning van BFO/BFR geïndiceerd zijn in het onderzoek.

Het lokale arrondissementsparket brengt de zaak aan bij de meervoudige kamer.

Indien een of meerdere kenmerken van het specialistische niveau A aanwezig zijn, dienen de strafbare feiten onderzocht te worden door de FIOD-ECD en/of BR-eenheid en wordt vervolging ingesteld door het aangewezen arrondissementsparket of het Functioneel Parket.

5. Complexe/gevoelige en zware zaak: specialistisch niveau A

Aangiften met een of meer van de volgende elementen:

  • omvang fraudebedrag;

  • misbruik van één of meerdere (buitenlandse) rechtspersonen;

  • ondoorzichtig geheel van eigendomsverhoudingen, zeggenschapsverhoudingen bestuurdersrelaties, financieringsstructuren en/of gebruik van stromannen of katvangers;

  • georganiseerd verband met meerdere verdachten (natuurlijke en rechtspersonen);

  • relaties met andere vermogensdelicten zoals oplichting, flessentrekkerij, maar ook fiscale delicten;

  • branche of persoon van verdachte (recidivist, publieke functie, of voorbeeldfunctie).

Onderzoek vindt in principe plaats door FIOD-ECD of een BR-eenheid. Het Functioneel Parket of het BR-houdende parket (centrumparket) kan de zaak vervolgens aanbrengen bij de meervoudige kamer.

6. Complexe/gevoelige en zware zaak: specialistisch niveau B

Zware zaken zoals genoemd onder specialistisch niveau A van een zodanige omvang dat samenwerking van FIOD-ECD met andere bijzondere opsporingsdiensten, zoals de Sociale Inlichtingen- en/of Opsporingsdienst (SIOD), vereist is, eventueel aangevuld met een BR-eenheid geïndiceerd en uitvoerbaar is.

Deze zaken worden vervolgens door het Functioneel Parket aangebracht bij de meervoudige kamer.


XNoot
1

Brief van 13 september 2004 aan de Tweede Kamer, kenmerk 5302992/504.

XNoot
2

Onderzoek uitgevoerd door het Hugo Sinzheimer Instituut van de Universiteit van Amsterdam in de periode oktober 2004–november 2005.

XNoot
3

Er is een standaard-proces-verbaal aangifte faillissementsfraude ontwikkeld dat o.a. te vinden is in de formulierenbak op het Politiekennisnet.

XNoot
4

Homologatie = het akte nemen door de rechter van het bemiddelingsakkoord tussen de partijen waardoor dit akkoord authentiek en uitvoerbaar wordt.

XNoot
5

Rapport Quick scan non-profitorganisaties en terrorismefinanciering' (FEC 2004). Goed bedoeld, preventieve doorlichting van de goede doelensector (Intraval 2007), Stichtingen, verenigingen en criminaliteit (Intraval 2007).

XNoot
6

Kamerstukken II 2008/09, 27 834, nr. 53.

Naar boven