Wijziging van enkele fiscale uitvoeringsregelingen

17 februari 2009

Nr. DB 2009/83M

Directoraat-generaal voor fiscale zaken, Directie directe belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 8.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001, de artikelen 31, eerste lid, onderdeel d, en 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 26, eerste lid, van de Invorderingswet 1990;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt ‘8.14’ vervangen door: 8.14a.

B

In artikel 44b wordt in het opschrift ‘combinatiekorting’ vervangen door ‘inkomensafhankelijke combinatiekorting’. Voorts wordt ‘artikel 8.14’ vervangen door: artikel 8.14a.

ARTIKEL II

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘32aa, 32ab, 32b’ vervangen door: 32ab, 32b, 32ba.

B

Aan artikel 82, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • j. vergoedingen van kosten van huisvesting buiten de woonplaats ter zake van de dienstbetrekking voor zover de vergoedingen betrekking hebben op een periode van meer dan twee jaar;

  • k. verstrekkingen van huisvesting buiten de woonplaats ter zake van de dienstbetrekking voor zover de verstrekkingen betrekking hebben op een periode van meer dan twee jaar;

  • l. het voordeel van een ook voor privédoeleinden ter beschikking gestelde auto voor zover dat toerekenbaar is aan buitengewone beveiligingsmaatregelen.

C

Artikel 85a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 32aa van de wet’ vervangen door: artikel 32ba van de wet.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 32aa, tweede lid, van de wet’ vervangen door: artikel 32ba, tweede lid, van de wet.

D

In artikel 85b, eerste en tweede lid, wordt ‘artikel 32aa van de wet’ vervangen door: artikel 32ba van de wet.

E

Artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 32aa, derde lid, van de wet’ vervangen door: artikel 32ba, derde lid, van de wet.

2. In het tweede lid wordt ‘artikel 32aa, derde lid, van de wet’ vervangen door ‘artikel 32ba, derde lid, van de wet’. Voorts wordt ‘artikel 32aa, eerste lid’ vervangen door: artikel 32ba, eerste lid.

ARTIKEL III

De Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 14, tweede lid en derde lid, wordt ‘aanvullende alleenstaande-ouderkorting, combinatiekorting en aanvullende combinatiekorting’ vervangen door: aanvullende alleenstaande-ouderkorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting.

B

In artikel 15, eerste lid, onderdeel f, wordt ‘€ 8,90’ vervangen door: € 9,10.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat:

  • a. artikel I, artikel II, onderdelen A, C, D en E, en artikel III terugwerken tot en met 1 januari 2009;

  • b. artikel II, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 maart 2009 ingeval deze regeling na die datum in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 17 februari 2009

De Staatssecretaris van Financiën,

J.C. de Jager.

TOELICHTING

Algemeen

Onderhavige ministeriële regeling wijzigt enkele fiscale uitvoeringsregelingen. Het betreft voornamelijk herstel van door wetswijziging achterhaalde verwijzingen. Daarnaast worden de mogelijkheden voor de toepassing van eindheffing verruimd. Het gaat hierbij om de toepassing van eindheffing op vergoedingen en verstrekkingen van dubbele huisvesting en op het voordeel ter zake van de terbeschikkingstelling van beveiligde auto’s.

Budgettaire consequenties en administratieve lasten

Deze regeling heeft geen budgettaire effecten. Dat geldt ook voor de verruimde mogelijkheden voor de toepassing van de eindheffing, aangezien hierbij het tabeltarief van toepassing is en het effect op inkomensafhankelijke regelingen te verwaarlozen is.

Voor een zeer kleine groep inhoudingsplichtigen treedt een lichte stijging op van de administratieve lasten aangezien de catalogusprijs, na keuze voor eindheffing, moet worden gesplitst in het gedeelte dat in de reguliere bijtelling meeloopt en het aan beveiliging toerekenbare gedeelte, waarop de eindheffing mag worden toegepast.

Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel I, onderdelen A en B (artikel 1, eerste lid, en artikel 44b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Ingevolge het Belastingplan 2009 zijn met ingang van 1 januari 2009 de combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting vervangen door de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Artikel 8.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is in verband daarmee vervallen en artikel 8.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 is gewijzigd. Abusievelijk waren artikel 1, eerste lid, en artikel 44b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 nog niet in overeenstemming gebracht met deze wijzigingen van de Wet inkomstenbelasting 2001 en werd nog verwezen naar het vervallen artikel 8.14 van die wet. Deze verwijzingen worden nu alsnog vervangen door verwijzingen naar artikel 8.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 waarin de inkomensafhankelijke combinatiekorting is opgenomen. De wijzigingen werken terug tot en met 1 januari 2009.

Artikel II

Artikel II, onderdeel A, C, D en E (artikelen 1, 85a, 85b en 106 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

In de artikelen 1, 85a, 85b en 106 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 worden de verwijzingen naar artikel 32aa Wet LB 1964 vervangen door verwijzingen naar artikel 32ba Wet LB 1964. Deze wijzigingen hangen samen met de vernummering van artikel 32aa Wet LB 1964 tot artikel 32ba Wet LB 1964, zoals opgenomen in artikel II, onderdeel G, van de Wet van 11 december 2008 tot wijziging van enige belastingwetten (Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen) (Stb. 547). Met deze wijzigingen zijn dus geen inhoudelijke wijzigingen beoogd. Omdat de genoemde vernummering van artikel 32aa Wet LB 1964 reeds per 1 januari 2009 heeft plaatsgevonden, werken deze wijzigingen terug tot en met 1 januari 2009.

Artikel II, onderdeel B (artikel 82 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001)

Met gebruikmaking van de bevoegdheid uit artikel 31, eerste lid, letter d, van de Wet op de loonbelasting 1964 (verder: Wet LB 1964) worden drie nieuwe categorieën loonbestanddelen aangewezen als loon dat bezwaarlijk kan worden geïndividualiseerd en daarmee als loonbestanddelen die als eindheffingsbestanddeel kunnen worden belast tegen tabeltarief.

Het betreft:

  • a. vergoedingen van kosten voor huisvesting buiten de woonplaats ter zake van de dienstbetrekking voor zover de vergoedingen betrekking hebben op een periode van meer dan twee jaar;

  • b. het verstrekken van zodanige huisvesting;

  • c. het gedeelte van het forfaitaire voordeel van een ook voor privédoeleinden ter beschikking gestelde auto dat toerekenbaar is aan buitengewone beveiligingsmaatregelen, zoals bepantsering en kogelwerend glas.

Hiermee wordt het voor de inhoudingsplichtige mogelijk gemaakt om de verschuldigde (gebruteerde) belasting voor zijn rekening te nemen en derhalve tegen tabeltarief over het eindheffingsbestanddeel af te rekenen. Hij kan ook kiezen voor de normale wijze van heffen, waarbij de loonheffingen op het loon van de werknemer worden ingehouden. Als de werkgever kiest voor eindheffing behoren de loonbestanddelen ook niet tot het premieloon of het uitkeringsdagloon voor de werknemersverzekeringen.

Aanleiding voor deze wijziging vormt het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen. De problematiek rond zowel de dubbele huisvestingskosten als rond de beveiligde auto van de zaak speelt ook buiten de kring van bewindslieden. Daarom is besloten om een breder toegankelijke regeling te maken.

Dubbele huisvesting

Kosten van dubbele huisvesting worden in het algemeen gerekend tot de sfeer van inkomensbesteding en zijn daarmee niet vrij vergoedbaar. Ingeval het aanvaarden van een dienstbetrekking met zich brengt dat een werknemer dubbele huisvestingskosten moet maken, kan de werkgever de kosten van dubbele huisvesting wel vrij vergoeden of huisvesting vrij verstrekken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als vaststaat dat de werkzaamheden van tijdelijke aard zijn, of als er sprake is van een proefperiode. Na twee jaar behoort ook in die situaties een dergelijke vergoeding op grond van artikel 15b, eerste lid, onderdeel i, van de Wet LB 1964 echter tot het loon. Het is denkbaar dat na twee jaar nog steeds de aard van de werkzaamheden dubbele huisvesting met zich brengt. Te denken valt aan bewindslieden. Het is wenselijk dat kabinetten zijn samengesteld uit bewindslieden uit alle landsdelen; woonafstand mag daarbij geen belemmering zijn. Gelet op het onzekere karakter van het politieke bestaan kan van deze bewindslieden niet geëist worden dat zij binnen twee jaar naar Den Haag verhuizen. Ook valt te denken aan personen die meerdere (deeltijd-)functies bekleden die geografisch ver uiteen liggen. In die gevallen wordt het de inhoudingsplichtige nu mogelijk gemaakt om via eindheffing de (gebruteerde) belasting voor zijn rekening te nemen.

Beveiligde auto’s

Werkgevers gaan er steeds vaker toe over bij bepaalde spilfunctionarissen de ter beschikking gestelde auto van (meer) beveiligingsmaatregelen te laten voorzien, bijvoorbeeld vanwege terrorismedreiging of vrees voor ontvoering. Te denken valt aan kogelvrij- of slagvastglas, deur- of vloerbepantsering, doorrijbanden etcetera. Autofabrikanten spelen daar op in door dit soort specials op het gebied van beveiliging aan te bieden waarmee auto’s uit hun catalogus aangepast kunnen worden. Deze ontwikkeling leidt tot een – vaak aanzienlijk – hogere cataloguswaarde. Op grond van artikel 13bis van de Wet LB 1964 werkt de hogere cataloguswaarde door naar de forfaitaire bijtelling voor privégebruik.

Werkgevers geven een werknemer met een beveiligde auto van de zaak vaak niet de vrijheid om in privé gebruik te maken van een andere, niet beveiligde auto. Zij vinden het evenwel bezwaarlijk dat hun werknemer te maken krijgt met de fiscale gevolgen van een veel hogere bijtelling en zijn veelal bereid dit effect weg te nemen.

Deze maatregel maakt het de inhoudingsplichtige mogelijk om via eindheffing de (gebruteerde) belasting voor zijn rekening te nemen over de ‘extra’ bijtelling die toerekenbaar is aan buitengewone beveiligingsmaatregelen. Het bij de werknemer in aanmerken te nemen voordeel van privégebruik blijft daarmee beperkt tot het voordeel van een zelfde auto zonder buitengewone beveiligingsmaatregelen.

De werkgever kan met deze maatregel invulling geven aan zijn verantwoordelijkheid voor extreme veiligheidsrisico’s in het kader van de dienstbetrekking. Ter voorkoming van misverstanden zij opgemerkt dat deze maatregel niet geldt voor maatregelen van de werkgever in het kader van de verkeersveiligheid, bijvoorbeeld de keuze voor een auto die beter uit botsproeven komt. Evenmin geldt de maatregel voor andere overwegingen van de werkgever die kunnen leiden tot een hogere cataloguswaarde, en dus een hogere bijtelling. Anders dan bij auto’s met buitengewone beveiligingsmaatregelen in het algemeen het geval is, is het in die andere situaties in beginsel ter keuze aan de werknemer om de auto al dan niet ook voor privédoeleinden te gebruiken en derhalve al dan niet een bijtelling te krijgen.

De bovengenoemde mogelijkheid van eindheffing kan voor het eerst worden toegepast op loon dat in maart wordt genoten.

Artikel III

Artikel III, onderdeel A (artikel 14, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

In artikel III, onderdeel A, wordt artikel 14, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 aangepast. Ingevolge het Belastingplan 2009 zijn met ingang van 1 januari 2009 de combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting vervangen door de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Artikel 14 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt hiermee alsnog in overeenstemming gebracht.

Artikel III, onderdeel B (artikel 15, eerste lid, onderdeel f, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

In artikel III, onderdeel B, wordt artikel 15, eerste lid, onderdeel f, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 aangepast. Het bedrag dat voor het houden van kostgangers in aanmerking mag worden genomen is per 1 januari 2009 geïndexeerd.

Artikel IV

Artikel IV (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

De in artikel I, onderdelen A en B, opgenomen wijzigingen werken terug tot en met 1 januari 2009. Deze wijzigingen zien op het herstel van door een met ingang van 1 januari 2009 in werking getreden wetswijziging achterhaalde verwijzingen in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.

De in artikel II, onderdelen A, C, D en E, opgenomen wijzigingen werken eveneens terug tot en met 1 januari 2009. Deze wijzigingen zien op het herstel van door een met ingang van 1 januari 2009 in werking getreden wetswijziging achterhaalde verwijzingen in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001.

Ook de wijzigingen in artikel III werken terug tot en met 1 januari 2009. Deze wijzigingen zijn begunstigend voor de belastingschuldige. Onderdeel A regelt dat de inkomensafhankelijke combinatiekorting niet in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van het inkomen in verband met de kwijtscheldingsregeling, zodat de belastingschuldige eerder voor kwijtschelding in aanmerking komt. Onderdeel B brengt een wijziging aan in de berekening van de uitgaven in verband met de kwijtscheldingsregeling, die eveneens begunstigend is. Onderdeel B regelt namelijk dat een hoger bedrag voor kostgangers tot de uitgaven mag worden gerekend.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.C. de Jager.

Naar boven