Wijziging Leidraad Invordering 2008

11 februari 2009

Nr. CPP2008/2552M

Belastingdienst/Centrum voor Proces- en productontwikkeling, Sector Ontwerp, procesketen Inning

De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

ARTIKEL I

De Leidraad Invordering 2008, besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 oktober 2008, Stcrt. 205, nr. CPP2008/2115M, wordt gewijzigd als volgt.

A

In artikel 1.1.2. wordt na de tekst bij het tweede gedachtestreepje ingevoegd:

  • echtgenoot: de echtgenoot, bedoeld in artikel 3 Wwb;

B

Na artikel 9.5. wordt een nieuw artikel 9.6. toegevoegd, luidende:

9.6. Verzuim ontvanger bij uitbetaling

Op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel e., van de wet wordt onder het begrip ‘invorderen van rijksbelasting’ mede verstaan het betalen van een terug te geven bedrag aan rijksbelastingen. Op grond van deze definitie is de betalingstermijn voor een belastingaanslag zoals vastgelegd in artikel 9, eerste lid, van de wet, ook van toepassing op de uitbetaling van een belastingteruggaaf. Hieruit volgt dat de ontvanger niet in verzuim is met de uitbetaling van een belastingteruggaaf zolang die binnen deze betalingstermijn plaats vindt.

C

Artikel 22.8.10. wordt gewijzigd als volgt.

a. In de vijftiende volzin vervalt ‘in de regel’.

b. De zestiende volzin, de tekst bij het tweede gedachtestreepje, wordt vervangen door:

  • Zaken die toebehoren aan de echtgenoot die met de belastingschuldige een gezamenlijke huishouding voert. Dit geldt uitsluitend voor zaken die in beslag genomen zijn in verband met belastingschuld die materieel is ontstaan in de periode waarin een gezamenlijke huishouding werd gevoerd.

D

Artikel 25.2.1. wordt gewijzigd als volgt.

a. In de eerste volzin wordt ‘een bezwaar- of beroepschrift’ vervangen door: een bezwaarschrift.

b. De tweede volzin vervalt.

c. Na de tweede volzin (nieuw) wordt een derde volzin ingevoegd, luidende: Onder een bezwaarschrift wordt ook begrepen een door de belastingschuldige ingediend (hoger) beroepschrift.

E

Artikel 25.2.2 wordt gewijzigd als volgt.

a. Het opschrift ‘Bezwaarschrift en verzoek om uitstel’ wordt vervangen door: Bezwaarschrift geldt als verzoek om uitstel; beroepschrift niet.

b. In de tweede volzin wordt na ‘bezwaarschrift’ ingevoegd: tevens.

c. De laatste volzin vervalt.

F

Artikel 25.2.3. wordt vervangen door:

25.2.2.A Afzonderlijk verzoek om uitstel in verband met een bezwaarschrift

Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel indient bij de ontvanger in verband met een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag dan moet hij in het verzoek het bestreden bedrag van de aanslag en de berekening van dat bedrag vermelden.

25.2.2B Ontbrekende gegevens

Als in het verzoek aan de ontvanger om uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaarschrift het bestreden bedrag of de berekening daarvan niet zijn vermeld, dan stelt de ontvanger de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog schriftelijk mee te delen. De ontvanger kan voorts aan de belastingschuldige nadere gegevens vragen ter bepaling van de hoogte van het bestreden bedrag. De ontvanger geeft de belastingschuldige een termijn van ten hoogste een maand vanaf de dagtekening van zijn verzoek om nadere gegevens. De invordering wordt voor die termijn geschorst.

Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als de ontvanger van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de ontvanger het verzoek om uitstel af.

Hetgeen in dit artikel is vermeld is van overeenkomstige toepassing op een uitdrukkelijk verzoek om uitstel van betaling opgenomen in het bezwaarschrift zelf.

Ook is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing op een door de belastingschuldige bij de ontvanger ingediend verzoek om uitstel in verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift. In dit laatste geval licht de ontvanger de inspecteur daaromtrent in en wordt het verzoek tevens aangemerkt als een pro-forma bezwaarschrift.

Als sprake is van een verzoek om uitstel in verband met een ingediend beroepschrift, dient tevens een kopie van het beroepschrift te worden overgelegd.

25.2.3. De beslissing op het verzoek om uitstel van betaling

In het algemeen wijst de ontvanger een verzoek om uitstel van betaling in verband met een bezwaarschrift toe als aan de in de artikelen 25.2.2., 25.2.2.A en 25.2.2.B gestelde eisen is voldaan. De ontvanger kan aan het uitstel voorwaarden verbinden. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het bestreden bedrag.

G

Artikel 25.5.5. wordt gewijzigd als volgt.

a. In de vierde volzin vervalt ‘(zoals bedoeld in artikel 3 Wwb)’.

b. De laatste volzin vervalt.

H

In artikel 25.5.6. vervalt de vijfde volzin.

I

In artikel 26.2.1., eerste volzin, vervalt ‘als bedoeld in artikel 3 Wwb’.

J

In artikel 26.2.3., vijfde volzin, vervalt ‘als bedoeld in artikel 3 Wwb’.

K

Artikel 26.2.8. vervalt.

L

Artikel 26.2.10. wordt gewijzigd als volgt.

a. In de derde volzin vervalt ‘(als bedoeld in artikel 3 Wwb).

b. In de zesde volzin vervalt ‘als bedoeld in artikel 3 Wwb,.

c. In de achtste volzin vervalt ‘in artikel 3 Wwb bedoelde’.

M

Artikel 26.2.12. wordt gewijzigd als volgt.

a. In de zesde volzin wordt ‘€ 53,93’ vervangen door: € 55.

b. In de zevende volzin worden ‘€ 47,22’ en ‘€ 82,75’ vervangen door onderscheidenlijk: € 49 en € 84,42.

c. De laatste volzin wordt vervangen door:

Als de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs) en de eigen inkomsten uitstijgen boven de voor het desbetreffende huishoudtype maximaal geldende kosten van bestaan worden om de betalingscapaciteit te kunnen berekenen de navolgende formules gebruikt:

Formule 1: (P + Q) – R – S = X

In deze formule wordt met P aangegeven het totaal van de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs). Het totaal van de eigen inkomsten wordt aangegeven met Q. Met R wordt aangegeven het voor de kwijtschelding geldende normbudget voor levensonderhoud. Het in mindering te brengen bedrag van de daadwerkelijk ontvangen basislening wordt aangeduid met S. De uitkomst van deze berekening wordt aangegeven met X.

Formule 2: X + Y = T – R = betalingscapaciteit per maand

In deze formule wordt met Y aangegeven het forfaitaire bedrag aan inkomsten van de betreffende student zoals bedoeld onder A of B. Het resultaat van de berekening volgens formule 1 (X) vermeerderd met Y is het inkomen (T). Dit inkomen vormt vervolgens het uitgangspunt om het netto-besteedbaar inkomen te kunnen berekenen en de betalingscapaciteit.

In sommige gevallen bestaat de studiefinanciering zelfs geheel uit een lening. In die situaties wordt ook uitgegaan van de vorenvermelde forfaitaire inkomsten en is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing.

N

Na artikel 26.2.15. wordt een nieuw artikel 26.2.15A ingevoegd, luidende:

26.2.15A Woonlasten van meerpersoonshuishoudens

In het geval de belastingschuldige met tenminste twee personen van 18 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert alsmede in het geval de belastingschuldige met één of meer bloedverwanten in de eerste graad van 18 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert dan wel anderszins op één adres verblijf houdt, wordt bij de berekening van de betalingscapaciteit geen rekening gehouden met de netto-woonlasten, tenzij de belastingschuldige aannemelijk maakt dat de woonlasten niet gedeeld kunnen worden. Het vorenstaande geldt niet als sprake is van commerciële verhuur, te weten als sprake is van kostgangers of kamerhuurders.

O

In artikel 26.2.19. worden ‘€ 54’ en ‘€ 77’ vervangen door onderscheidenlijk: € 43 en € 80.

P

Na artikel 32.2. wordt een nieuw artikel 32.3. ingevoegd, luidende

32.3 Heffingsrente en aansprakelijkheid

Voor de toepassing van artikel 32, lid 2, van de wet, wordt in rekening gebrachte heffingsrente beschouwd als een in te vorderen bedrag dat verband houdt met de belasting waarvoor de aansprakelijkheid geldt.

Q

Artikel 34.8.2. wordt gewijzigd als volgt.

a. De eerste volzin komt te luiden: De inlener is aansprakelijk voor de loonheffingen die met toepassing van het anoniementarief (ex artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964) zijn berekend en door de uitlener over het werk zijn verschuldigd.

b. De tweede volzin vervalt.

c. De derde volzin wordt vervangen door:

De ontvanger matigt de primaire aansprakelijkheid als:

  • de inlener de identiteit van de werknemer kan aantonen;

  • de inlener desgevraagd kan aantonen dat de werknemer over een geldige verblijfs- of tewerkstellingsvergunning beschikt;

  • de inlener gegevens overlegt aan de hand waarvan het loon van de werknemer voor zijn werkzaamheden kan worden geïndividualiseerd.

d. De zesde volzin vervalt.

R

Artikel 35.9. wordt gewijzigd als volgt.

a. De tweede volzin wordt vervangen door:

De ontvanger matigt de primaire aansprakelijkheid als:

  • de aannemer de identiteit van de werknemer kan aantonen;

  • de aannemer desgevraagd kan aantonen dat de werknemer over een geldige verblijfs- of tewerkstellingsvergunning beschikt;

  • de aannemer gegevens overlegt aan de hand waarvan het loon van de werknemer voor zijn werkzaamheden kan worden geïndividualiseerd.

b. In de zesde volzin wordt ‘het werk’ vervangen door: de werkzaamheden.

c. In de zevende volzin wordt ‘ter zake van het werk’ vervangen door: over de werkzaamheden.

S

Artikel 74.1.2., laatste volzin, vervalt.

T

In artikel 75.11. wordt ‘€ 10.283’ telkens vervangen door: € 10.643.

U

Artikel 79.3. wordt gewijzigd als volgt.

a. In de vierde volzin wordt ‘openstaande’ vervangen door: aangemelde.

b. Na de laatste volzin wordt toegevoegd: Over de betaling van toeslagschuld ontstaan over de periode na de datum van het faillissement dan wel de datum van toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling of de minnelijke schuldsaneringsregeling, treedt de ontvanger in overleg met de curator of de bewindvoerder. Als de toeslagschuld niet uit de boedel kan worden voldaan is betaling van de schuld met behulp van een betalingsregeling op de voet van de artikelen 79.7. en 79.8. mogelijk. In het geval van een betalingsregeling op de voet van artikel 79.8. houdt de ontvanger bij de vaststelling van het inkomen van de schuldenaar geen rekening met een eventuele afdracht van een deel van dat inkomen aan de bewindvoerder.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Den Haag, 11 februari 2009

De staatssecretaris van Financiën,

J.C. de Jager.

TOELICHTING

Om redenen van redactionele aard is er voor gekozen om het begrip ‘echtgenoot’ op te nemen in de lijst met definities van artikel 1.1.2. van de Leidraad Invordering 2008. De wijzigingen opgenomen in de onderdelen A, C, G, H, I, J en L hangen hiermee samen. Onderdeel B gaat in op de termijn die de ontvanger in acht dient te nemen bij het uitbetalen van een belastingteruggaaf. Onderdeel F brengt een verduidelijking aan in het beleid rondom uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar. Een inhoudelijke wijziging van het beleid is daarmee niet beoogd. Het vervallen van artikel 26.2.8.(onderdeel K), dat ziet op het voor de kwijtscheldingstoets buiten beschouwing laten van een opgebouwd spaarsaldo in het kader van een levensloopregeling, houdt verband met het feit dat een zelfde bepaling inmiddels is opgenomen in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.

De onderdelen M (a. en b.), O en T bevatten indexaties van achtereenvolgens:

  • de voor de berekening van het netto-besteedbare inkomen van studenten in aanmerking te nemen forfaitaire bedragen voor boeken, leermiddelen en onderwijsretributie;

  • de normpremie ziektekostenverzekering die ligt besloten in de bijstandsnorm;

  • het maximaal in rekening te brengen bedrag aan vervolgingskosten van dwangbevelen die op zelfde dag worden betekend.

Onderdeel M (c.) geeft de beleidsregel weer die geldt voor het voor de berekening van de betalingscapaciteit in aanmerking te nemen inkomen van een student die naast studiefinanciering eigen inkomsten heeft die uitstijgen boven de voor die student geldende normbedragen voor kosten van bestaan. Onderdeel N geeft voor de berekening van de betalingscapaciteit een nadere invulling van het uitgangspunt dat netto-woonlasten als uitgave in de zin van artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 in mindering worden gebracht op het netto-besteedbaar inkomen voor zover zij voor rekening komen van de belastingschuldige. Netto-woonlasten worden in beginsel geacht niet voor rekening te komen van de belastingschuldige als hij samenwoont met bepaalde andere volwassenen. In dat geval wordt ervan uitgegaan dat de belastingschuldige de woonlasten kan delen met die andere personen. Echter, als de belastingschuldige aannemelijk maakt dat die woonlasten niet kunnen worden gedeeld, dan zal de ontvanger de netto-woonlasten wél in mindering brengen.

De onderdelen P en S herstellen enkele onvolkomenheden in deze Leidraad die zijn ontstaan door de herziening van de Leidraad Invordering 1990. Als gevolg hiervan wordt opnieuw als beleidsregel opgenomen dat aansprakelijk stellen voor heffingsrente alleen mogelijk is voor zover het belopen daarvan aan de aansprakelijke is te wijten.

De wijzigingen in de onderdelen Q en R bevatten – naast een aantal tekstuele aanpassingen – een aanpassing van het beleid aan het gewijzigde artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964: de inlener en de aannemer die op grond van de inleners- respectievelijk de ketenaansprakelijkheid aansprakelijk zijn gesteld voor volgens het anoniementarief geheven loonbelasting, kunnen voortaan ook een beroep doen op matiging van hun aansprakelijkheid indien zij aantonen dat de betreffende werknemer over een geldige verblijfs- of tewerkstellingsvergunning beschikte.

Onderdeel U vult artikel 79.3. aan met invorderingsbeleid voor toeslagschuld die ontstaat in situaties waarin er sprake is van een lopend faillissement of lopende schuldsaneringsregeling. In die gevallen treedt de ontvanger in overleg met de curator of de bewindvoerder over de vraag of de ontstane schuld uit de boedel dan wel met behulp van een betalingsregeling zoals die geldt voor toeslagschuld in het algemeen, kan worden voldaan. Het oude artikel 79.3. had uitsluitend betrekking op toeslagschuld ontstaan vóór de periode van faillissement of schuldsanering.

Naar boven