Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2009, 38 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2009, 38 | beleidsregel |
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op artikel 2 van de Experimentenwet onderwijs en artikel 4:81 van de Algemene Wet Bestuursrecht;
Besluit:
In de regeling wordt verstaan onder:
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Wet op het primair onderwijs;
Wet op het voortgezet onderwijs;
Wet op de expertisecentra;
Wet educatie en beroepsonderwijs;
het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
systeem waarbinnen alle leerlingen een passend onderwijszorgaanbod geboden krijgen;
basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs die samenwerken in een swv po, scholen voor voortgezet onderwijs en een AOC voor wat betreft het daaraan verbonden voorbereidend beroepsonderwijs die samenwerken in een swv vo en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs die per cluster samenwerken in een rec cluster 3 en 4, die gezamenlijk Passend onderwijs vorm geven;
flexibel onderwijsaanbod waarbinnen voor alle leerlingen een passend onderwijszorgaanbod kan worden geboden;
middelen die kunnen worden ingezet voor extra ondersteuning aan leerlingen;
experimenteerplan, als bedoeld in artikel 3 van de Experimentenwet onderwijs;
bekostigde school waar basisonderwijs wordt gegeven, niet zijnde een speciale school voor basisonderwijs;
een bekostigde school waar basisonderwijs wordt gegeven aan kinderen voor wie vaststaat dat overwegend een zodanige orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is, dat zij althans gedurende enige tijd op een speciale school voor basisonderwijs moeten worden opgevangen;
basisonderwijs, als bedoeld in artikel 2 van de WPO;
voortgezet onderwijs, als bedoeld in artikel 2 van de WVO;
bekostigde school waar voortgezet onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 1 van de WVO;
voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 10a van de WVO;
(voortgezet) speciaal onderwijs, als bedoeld in artikel 2 van de WEC;
agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de WEB;
samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 18 van de WPO;
samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 10h van de WVO;
regionaal expertisecentrum, als bedoeld in artikel 28b van de WEC;
beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1., tweede lid, van de WEB.
1. Regionale netwerken die verder willen gaan met de ontwikkeling van een passend onderwijszorgaanbod voor alle leerlingen en daarbij willen afwijken van de huidige wettelijke bepalingen kunnen bij de minister een aanvraag doen voor een breed experiment Passend onderwijs.
2. In een breed experiment Passend onderwijs:
a. staat onderwijskundige vernieuwing voorop,
b. moet worden voldaan aan de criteria die gelden voor een veldinitiatief, bedoeld in de Regeling voor het aanvragen van een startsubsidie of een veldinitiatief Passend Onderwijs 2008–2009;
c. moet een andere wijze van toekenning van onderwijszorgmiddelen van toepassing zijn,
d. kan een andere wijze van indicatiestelling van het onderwijsaanbod aan leerlingen die extra zorg nodig hebben van toepassing zijn.
1. Voor het kunnen toekennen van een experiment is een experimenteerplan noodzakelijk. In het experimenteerplan voor een breed experiment Passend onderwijs worden, in overeenstemming met artikel 3 van de Experimentenwet onderwijs, opgenomen:
a. een duidelijke omschrijving van de doelen en de achtergronden,
b. een beschrijving van de missie en werkmethode, en
c. een beschrijving van welke wettelijke voorschriften men binnen het experiment wil afwijken.
2. Een breed experiment Passend onderwijs wordt aangegaan voor de periode van vijf jaar, met de mogelijkheid van verlenging.
3. Het brede experiment Passend onderwijs kan aanvangen per 1 augustus of per 1 januari van een jaar. Een andere wijze van toekenning van onderwijszorgmiddelen kan alleen per 1 van een jaar ingaan.
4. Brede experimenten Passend onderwijs dienen uiterlijk drie maanden na toekenning operationeel te zijn.
1. Regionale netwerken die binnen een breed experiment Passend onderwijs uitwerking geven aan Passend onderwijs krijgen daarvoor jaarlijks een subsidie van 20,40 per ingeschreven leerling in de basisscholen die participeren in het regionale netwerk en 20,00 per ingeschreven leerling in de scholen voor voortgezet onderwijs die participeren in het regionale netwerk.
2. Regionale netwerken die een breed experiment Passend onderwijs inrichten, kunnen geen aanvraag indienen voor een veldinitiatief, bedoeld in de Regeling voor het aanvragen van een startsubsidie of een veldinitiatief Passend Onderwijs 2008–2009.
3. De minister kent het beschikbare bedrag toe in de volgorde van ontvangst van de aanvragen. Als datum van ontvangst geldt de datum van ontvangst van een volledige aanvraag, of indien de aanvrager op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid wordt gesteld zijn aanvraag aan te vullen, de datum waarop de aanvraag volledig is aangevuld. Aanvragen worden pas in behandeling genomen als deze volledig zijn.
4. Voor de subsidie zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid voor brede experimenten Passend onderwijs is in 2009 € 3,25 miljoen en in 2010 6,5 miljoen beschikbaar. Subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, kan bij een wijziging in de OCW-begroting worden verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na vaststelling of goedkeuring van de begroting van OCW ter beschikking staat.
1. De aanvraag voor een breed experiment Passend onderwijs wordt gedaan door het indienen van een experimenteerplan bij de minister, die vervolgens beslist over de toekenning van de aanvraag.
2. De aanvraag kan worden gedaan door de rechtspersoon van het regionaal netwerk of door een bevoegd gezag namens het regionaal netwerk. Hierbij moet een samenwerkingsovereenkomst worden gevoegd, ondertekend door alle bevoegde gezagen van de scholen in het regionaal netwerk.
1. De minister beslist op grond van de Experimentenwet onderwijs binnen 9 maanden over toekenning van een breed experiment Passend onderwijs.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid wordt jaarlijks toegekend op basis van de teldatum 1 oktober van het schooljaar ervoor.
3. De subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid wordt per schooljaar in één betaaltermijn beschikbaar gesteld. Dit gebeurt in augustus, met uitzondering van het jaar waarin de aanvraag is ingediend. In dit eerste jaar wordt de subsidie uiterlijk beschikbaar gesteld in de maand volgend op de beschikking.
4. Afhankelijk van de subsidieontvanger – de rechtspersoon van het regionaal netwerk of een bevoegd gezag namens het regionaal netwerk – wordt in de experimenteerbeschikking opgenomen hoe de financiële verantwoording loopt.
5. Indien de activiteit niet is gestart, aanzienlijk wordt vertraagd of voortijdig wordt beëindigd, informeert de subsidieontvanger de minister direct hierover.
6. Indien aan één van de verplichtingen van deze regeling niet wordt voldaan, kan het bedrag geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
7. Indien het brede experiment Passend onderwijs niet drie maanden na toekenning van de subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid operationeel is, kan het bedrag geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
De scholen die als regionaal netwerk de subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid hebben aangevraagd, werken mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die gericht zijn op het verschaffen van nadere inlichtingen aan de minister ten behoeve van de ontwikkeling van beleid.
De subsidieontvanger vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht. De reserve bedraagt ten hoogste 50% van de subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid die in één jaar wordt toegekend. De egalisatiereserve wordt aangehouden voor maximaal de looptijd van deze beleidsregel.
1. Scholen en samenwerkingsverbanden die op kleinere schaal dan het regionaal netwerk willen samenwerken op een voor Passend onderwijs cruciaal thema en daarbij willen afwijken van de huidige wettelijke bepalingen kunnen een aanvraag doen voor een smal experiment Passend onderwijs.
2. In een smal experiment Passend onderwijs staan onderwijskundige vernieuwingen voorop. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan:
a. onderwijs dat de bestaande indeling van clusters en onderwijssoorten binnen het (v)so doorbreekt, eventueel in combinatie met reguliere leerlingen,
b. een verdergaande samenwerking tussen een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs,
c. het breder inzetten op preventieve ambulante begeleiding om plaatsing in het (v)so te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door de middelen voor ambulante begeleiding flexibeler in te zetten.
3. Bij het smalle experiment Passend onderwijs is akkoord nodig van de bevoegde gezagen die worden beïnvloed door het smalle experiment Passend onderwijs.
1. Voor het kunnen toekennen van een smal experiment Passend onderwijs is een experimenteerplan noodzakelijk. In het experimenteerplan voor een smal experiment Passend onderwijs wordt opgenomen:
a. welke partijen deelnemen aan het smalle experiment Passend onderwijs,
b. een duidelijke omschrijving van de doelen en de achtergronden,
c. een beschrijving van welke wettelijke voorschriften men binnen het smalle experiment Passend onderwijs wil afwijken, en
d. op welke wijze de deelnemers aan het (toekomstige) regionaal netwerk, waartoe de samenwerkende partijen in het smalle experiment Passend onderwijs (gaan) behoren, zijn geïnformeerd over het smalle experiment Passend onderwijs.
2. Een smal experiment Passend onderwijs wordt aangegaan voor de periode van vijf jaar, met de mogelijkheid tot verlenging.
3. Het smalle experiment Passend onderwijs kan op elk gewenst moment binnen het schooljaar van start gaan. Als er binnen het smalle experiment echter wordt afgeweken van de huidige wet- en regelgeving op het gebied van bekostiging, dan kan het smalle experiment alleen van start gaan op 1 augustus van een jaar.
4. Het smalle experiment Passend onderwijs dient uiterlijk drie maanden na toekenning operationeel te zijn.
1. Een smal experiment Passend onderwijs kan éénmalig in de periode 2009–2011 met een subsidie van maximaal € 30.000 worden ondersteund.
2. Deelnemers aan een breed experiment Passend onderwijs komen niet in aanmerking voor de subsidie als bedoeld in artikel 11, eerste lid. De scholen mogen wel al deel uitmaken van een (beoogd) regionaal netwerk en hiervoor startsubsidie hebben ontvangen en/of deel uitmaken van een veldinitiatief.
3. De minister kent het beschikbare bedrag toe in de volgorde van ontvangst van de aanvragen. Als datum van ontvangst geldt de datum van ontvangst van een volledige aanvraag, of indien de aanvrager op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid wordt gesteld zijn aanvraag aan te vullen, de datum waarop de aanvraag volledig is aangevuld. Aanvragen worden pas in behandeling genomen als deze volledig zijn.
4. Voor de smalle experimenten Passend onderwijs is in 2009, 2010 en 2011 per kalenderjaar € 3 miljoen beschikbaar. Subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, kan bij een wijziging in de OCW-begroting worden verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na vaststelling of goedkeuring van de begroting van OCW ter beschikking staat.
1. De aanvraag wordt gedaan door het indienen van een experimenteerplan bij de minister, die vervolgens beslist over de toekenning van een smal experiment Passend onderwijs.
2. De aanvraag voor een smal experiment Passend onderwijs kan worden gedaan door een bevoegd gezag van een school voor po, vo, (v)so of een AOC voor wat betreft het daaraan verbonden voorbereidend beroepsonderwijs of een swv po, swv vo of een rec. Hierbij moet een samenwerkingsovereenkomst worden gevoegd van de betrokken scholen voor po, vo, (v)so of een AOC voor wat betreft het daaraan verbonden voorbereidend beroepsonderwijs of een swv po, swv vo of rec met één of meer scholen van een andere schoolsoort, met instellingen voor mbo, met (jeugd)zorginstellingen of met andere betrokken partijen.
1. De minister beslist op grond van de Experimentenwet onderwijs binnen 9 maanden over toekenning van een smal experiment Passend onderwijs.
2. De subsidie als bedoeld in artikel 11, eerste lid wordt in één betaaltermijn beschikbaar gesteld uiterlijk in de maand volgend op de beschikking.
3. De financiële verantwoording wordt meegenomen in de jaarrekening van de subsidieontvanger.
4. Indien de activiteit niet is gestart, aanzienlijk wordt vertraagd of voortijdig wordt beëindigd, informeert de subsidieontvanger de minister direct hierover.
5. Indien aan één van de verplichtingen van deze regeling niet wordt voldaan, kan het bedrag geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
6. Indien het smalle experiment Passend onderwijs niet drie maanden na toekenning van de subsidie als bedoeld in artikel 11, eerste lid operationeel is, kan het bedrag geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
De scholen die als regionaal netwerk de subsidie als bedoeld in artikel 11, eerste lid hebben aangevraagd, werken mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die gericht zijn op het verschaffen van nadere inlichtingen aan de minister ten behoeve van de ontwikkeling van beleid.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S.A.M. Dijksma.
In deze beleidregel wordt voorlichting gegeven over de aanvraagprocedure en de voorwaarden voor de toekenning van een breed experiment Passend onderwijs (hierna: breed experiment) en een smal experiment Passend onderwijs (hierna: smal experiment).
De basis voor het aanvragen van zowel een breed als een smal experiment vormt de Experimentenwet. De Experimentenwet biedt de mogelijkheid om onderwijskundige experimenten te houden die buiten de kaders van de afzonderlijke onderwijsregelgeving vallen (WPO, WVO, WEC, Besluit leerlinggebonden financiering etc).
Op basis van de Experimentenwet kan niet worden afgeweken van de WEB. Een instelling voor mbo of een AOC voor wat betreft het daaraan verbonden mbo kan dan ook geen smal experiment Passend onderwijs aanvragen. Wel kan binnen een smal experiment met een instelling voor mbo of een AOC voor wat betreft het daaraan verbonden mbo worden samengewerkt. De instelling voor mbo of de AOC voor wat betreft het daaraan verbonden mbo mag bij deze samenwerking echter niet afwijken van de WEB.
Hoewel het bestuur van een AOC onder de WEB valt, kent een AOC ook voorbereidend beroepsonderwijs in de sector landbouw. Een AOC voor wat betreft het daaraan verbonden voorbereidend beroepsonderwijs kan wel een aanvraag doen voor een smal experiment. Dat is van belang, gezien het grote aantal leerlingen op de leerweg ondersteunende leerweg.
Om de vorming van regionale netwerken te stimuleren is op 5 april 2008 de Regeling voor het aanvragen van een startsubsidie of een veldinitiatief Passend Onderwijs 2008–2009 gepubliceerd. Hierin staan de regels voor het aanvragen van een startsubsidie en de subsidie voor een veldinitiatief. In deze regeling is in de toelichting ook informatie gegeven over het aanvragen van een breed experiment Passend onderwijs. Deze informatie wordt in voorliggende beleidsregel nader uitgewerkt en toegelicht.
Naast subsidiemogelijkheden op het niveau van de in te richten regionale netwerken (zoals de startsubsidie en de subsidie voor een veldinitiatief) heeft de Tweede Kamer verzocht1 om ook een subsidie mogelijk te maken voor (onderwijskundige) initiatieven op kleinere schaal. Deze motie is in twee delen uitgewerkt. Voor kleinschalige (onderwijskundige) initiatieven die binnen de huidige wettelijke bepalingen passen is op 29 oktober 2008 de Regeling voor het verstrekken van een stimuleringsubsidie Passend onderwijs 2008–2010 gepubliceerd. Voor initiatieven waarbij op onderdelen wordt afgeweken van de huidige wettelijke bepalingen kan de Experimentenwet worden benut, in de vorm van een smal experiment. Met ‘smal’ wordt hier bedoeld dat er minder partners hoeven deel te nemen dan in een breed experiment Passend onderwijs, waarbij alle partners in het regionale netwerk moeten participeren.
Ten aanzien van smalle en brede experimenten zal de medezeggenschapsraad op grond van artikel 11 van de Wet medezeggenschap op scholen (hierna; WMS) vooraf in de gelegenheid moeten worden gesteld advies uit te brengen over een besluit van het bevoegd gezag over deelneming of beëindiging van deelneming aan een onderwijskundig project of experiment, dan wel vaststelling of wijziging van het beleid ter zake daarvan.
Indien er een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad is dan treedt die, op grond van artikel 16 van de WMS, indien het aangelegenheden betreft die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle scholen of voor de meerderheid van de scholen, in de plaats van de medezeggenschapsraad van die scholen. Dit geldt ook voor de onderscheiden geledingen van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad indien het bevoegdheden van een geleding van de medezeggenschapsraad betreft.
Onderwijszorgmiddelen zijn middelen die kunnen worden ingezet voor extra zorg aan leerlingen. Hieronder kunnen vallen: de middelen voor praktijkonderwijs, leerweg ondersteunend onderwijs, middelen voor de samenwerkingsverbanden primair (inclusief de speciale scholen voor basisonderwijs) en voortgezet onderwijs en de Regionale Expertise Centra, Leerling Gebonden Financiering (de Rugzakmiddelen), de meerkosten van het (voortgezet) speciaal onderwijs, de middelen voor Herstart, Op de rails en Rebound.
In een breed experiment moet worden voldaan aan de criteria die gelden voor een veldinitiatief, zoals neergelegd in de Regeling voor het aanvragen van een startsubsidie of een veldinitiatief Passend Onderwijs 2008–2009. De criteria voor een veldinitiatief betreffen onder andere betrokkenheid van personeel en ouders, ondersteuning van individuele ouders, één loket voor indicatiestelling, integraal indiceren met de (jeugd)zorg, een passend onderwijszorgaanbod voor alle leerlingen binnen het netwerk, een registratiesystematiek waarmee alle leerlingen in het netwerk in beeld zijn, een beschrijving van het onderwijscontinuüm, versterking van de kwaliteit van het bestaande onderwijsaanbod, vergroten van de handelingsbekwaamheid van leraren in het reguliere onderwijs en een ontwikkelings- en uitstroomperspectief voor alle zorgleerlingen. Voor nadere toelichting, zie de Regeling voor het aanvragen van een startsubsidie of een veldinitiatief Passend Onderwijs 2008–2009.
Voorbeelden waaraan gedacht kan worden in een breed experiment:
– onderwijskundige vernieuwing: hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan onderwijs dat de bestaande indeling van clusters en onderwijssoorten binnen het (v)so doorbreekt, eventueel in combinatie met reguliere leerlingen;
– andere wijze van toekenning van onderwijszorgmiddelen. Hierbij gaat het om budgetfinanciering:
• Dit bestaat allereerst uit het ontschotten en bundelen van onderwijszorgmiddelen waardoor een flexibeler inzet van de middelen en het leveren van meer maatwerk mogelijk wordt;
• Dit bestaat daarnaast uit een vast budget per regio waaruit het regionale netwerk (alle) extra ondersteuning kan betalen. Dit in plaats van een open einde systematiek waarbij in de regio wordt bekostigd per geïndiceerde leerling;
• In de budgetbekostiging worden in elk geval de middelen voor (v)so opgenomen en de Leerling Gebonden Financiering (de Rugzakmiddelen). Er mogen ook andere bekostigingsstromen in het experiment worden opgenomen;
• Bepaald moet worden aan wie de gebundelde middelen worden toegekend;
– andere wijze van indicatiestelling: hierbij kan gedacht worden aan het samenvoegen van de verschillende indicatieorganen (permanente commissie leerlingenzorg, als bedoeld in artikel 23 van de WPO en artikel 10h van de WVO, commissie voor de indicatiestelling, als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra, regionale verwijzingscommissie, als bedoeld in artikel 10g van de WVO en artikel 24 van de WPO en de centra Indicatiestelling Zorg in één loket voor zorgtoewijzing (inclusief afstemming met (jeugd)zorg). Ook kan gedacht worden aan afwijken van de landelijk geldende indicatiecriteria of indicatieduur.
De Experimentenwet bepaalt dat in een experimenteerplan ook de wijze van wetenschappelijke begeleiding, evaluatie en rapportage moet worden opgenomen. De Evaluatie- en Adviescommissie Passend Onderwijs (ECPO) zorgt hiervoor bij alle brede experimenten. Regionale netwerken hoeven hier dus niet voor te zorgen, al zullen ze waarschijnlijk wel behoefte hebben om zelf de voortgang te monitoren.
De inzet is dat het brede experiment na vijf jaar wordt ingepast binnen de wetgeving omtrent Passend onderwijs.
Onder ‘operationeel’ wordt verstaan dat het planmatig en resultaatgericht nastreven van de doelen van het experiment in gang is gezet (dus een stap verder is dan ‘intenties’), waarbij er sprake is van zichtbare ontwikkeling in de voortgang.
Regionale netwerken die binnen een breed experiment Passend onderwijs uitwerking geven aan Passend onderwijs krijgen daarvoor jaarlijks een subsidie van € 20,40 per ingeschreven leerling in de basisscholen die participeren in het regionale netwerk en € 20,00 per ingeschreven leerling in de scholen voor voortgezet onderwijs die participeren in het regionale netwerk. Het bedrag van € 20,40 is opgebouwd uit € 20,00 per ingeschreven leerling in de basisscholen die participeren in het regionale netwerk, met een opslag van 2%. Deze 2% is bedoeld als compensatie voor leerlingen die zijn ingeschreven in een sbo.
Regionale netwerken die een breed experiment inrichten, kunnen geen aanvraag indienen voor een veldinitiatief. Het is wel mogelijk eerst deel te nemen aan een veldinitiatief en later een stap verder te zetten door het vormgeven van een (breed) experiment Passend onderwijs. In dat geval wordt het subsidiebedrag van € 15 per leerling bij een veldinitiatief verhoogd naar € 20 per leerling bij een experiment. De bedragen van € 15 en € 20 per leerling worden in dat geval dus niet bij elkaar opgeteld.
Regionale netwerken die een breed experiment Passend onderwijs inrichten, kunnen geen aanvraag indienen voor een veldinitiatief, bedoeld in de Regeling voor het aanvragen van een startsubsidie of een veldinitiatief Passend Onderwijs 2008–2009. Dit geldt ook voor de vervolgregelingen voor het aanvragen van een startsubsidie of een veldinitiatief Passend onderwijs, die gelden voor de jaren na 2008–2009.
De aanvraag kan worden ingediend bij OCW, onder vermelding van ‘Passend onderwijs’, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag.
De rechtspersoon van het Regionale netwerk kan een aanvraag indienen. Dit kan bijvoorbeeld als het Regionale netwerk een eigen stichting in het leven heeft geroepen.
Op grond van de Experimentenwet beslist de minister binnen 9 maanden over toekenning van de aanvraag. Getracht wordt om binnen 3 maanden over het al dan niet toekennen van de experimentaanvraag te beslissen. Het daadwerkelijk op een andere wijze toekennen van onderwijszorgmiddelen door de Centrale Financiën Instellingen (hierna: CFI) zal vanwege de complexiteit van de uitvoering hoogstwaarschijnlijk langer duren.
De subsidie als bedoeld in artikel 4, eerste lid wordt jaarlijks per schooljaar toegekend op basis van de teldatum 1 oktober van het jaar ervoor (t-1). Hierbij wordt uitgegaan van het aantal leerlingen zoals bekend is ten tijde van de subsidietoekenning. Met latere aanpassingen van het aantal leerlingen wordt alleen bij hoge uitzondering rekening gehouden. De subsidie wordt toegekend per schooljaar. Indien op 1 januari met het brede experiment wordt gestart, krijgt de subsidieontvanger in het eerste schooljaar 7/12e deel van het jaarbedrag. Vanaf 1 augustus daaropvolgend wordt de subsidie dan per schooljaar toegekend.
Er wordt grote waarde gehecht aan initiatieven waardoor de ouderbetrokkenheid en/of de lerarenbetrokkenheid structureel op het niveau van het (toekomstige) regionale netwerk wordt vergroot. Dit geldt ook voor een structureel nieuw onderwijszorgaanbod in samenwerking met (jeugd)zorginstellingen. In al deze gevallen geldt echter dat er geen (onderwijs)regelgeving is, die deze initiatieven in de weg staat en waarvan dus afgeweken moet worden. Dat betekent dat voor deze initiatieven gebruik gemaakt kan worden van de Regeling voor het verstrekken van een stimuleringssubsidie Passend onderwijs 2008–2010 en niet van de subsidie voor een smal experiment.
Bij het smalle experiment Passend onderwijs is akkoord nodig van de bevoegde gezagen die worden beïnvloed door het smalle experiment Passend onderwijs. Een voorbeeld hiervan is een cluster 4 vso school die clusteroverstijgend onderwijs aan wil bieden voor cluster 3 en 4, als bedoeld in artikel 2, vierde lid, onderdelen c en d, van de Wet op de expertisecentra. De cluster 3 scholen in het (beoogd) regionaal netwerk en binnen het rec moeten hierbij aangeven dat zij hier geen bezwaar tegen hebben. Dit kunnen zij doen door middel van een verklaring van geen bezwaar.
De Experimentenwet bepaalt dat in een experimenteerplan ook de wijze van wetenschappelijke begeleiding, evaluatie en rapportage moet worden opgenomen. De Evaluatie- en Adviescommissie Passend Onderwijs (ECPO) zorgt hiervoor bij alle smalle experimenten. De scholen en samenwerkingsverbanden die samenwerken in een smal experiment hoeven hier dus niet voor te zorgen, al zullen ze waarschijnlijk wel behoefte hebben om zelf de voortgang te monitoren.
De inzet is dat het smalle experiment na vijf jaar wordt ingepast in de wetgeving omtrent Passend onderwijs.
Onder ‘operationeel’ wordt verstaan dat het planmatig en resultaatgericht nastreven van de doelen van het smalle experiment in gang is gezet (dus een stap verder is dan ‘intenties’), waarbij er sprake is van zichtbare ontwikkeling in de voortgang.
De aanvraag kan worden ingediend bij OCW, onder vermelding van ‘Passend onderwijs’, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag.
Onder ‘scholen van een andere schoolsoort’ wordt bijvoorbeeld verstaan:
– een basisschool en een school voor voortgezet onderwijs;
– een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs;
– een speciale school voor basisonderwijs en een (v)so school;
– een vo school en een vso school;
– een AOC voor wat betreft het daaraan verbonden voorbereidend beroepsonderwijs en een AOC voor wat betreft het daaraan verbonden mbo.
Op grond van de Experimentenwet beslist de minister binnen 9 maanden over toekenning van een smal experiment. Getracht wordt om binnen 3 maanden over het al dan niet toekennen van de experimentaanvraag te beslissen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S.A.M. Dijksma.
Gewijzigde motie van het lid Kraneveldt-van der Veen c.s. ter vervanging van die gedrukt is onder nr. 3, voorgesteld op 1 juli 2008 en aangenomen op 1 augustus 2008 (Kamerstukken 2007–2008, 31 497, nr. 7).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2009-2849.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.