De Staat der Nederlanden, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, hierna te noemen: de Minister
De staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van borgstellingskredieten die met inachtneming van
de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 en deze overeenkomst door de Bank worden verstrekt. Deze borgstelling
wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.
Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een borgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover
door de verstrekking van het borgstellingskrediet het totaal van de borgstellingskredieten, berekend per ondernemer, een bedrag
van € 35.000,– niet overschrijdt.
Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de Minister blijkt dat de Bank
zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben
genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel
18, eerste lid, niet is nagekomen.
Gelieerde bank(en) in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van deze overeenkomst is (zijn) ..........
Getekend te .......... op ..........
De Staat der Nederlanden, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, hierna te noemen: de Minister
De staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van borgstellingskredieten die met inachtneming van
de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 en deze overeenkomst door de Bank worden verstrekt. Deze borgstelling
wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.
Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een borgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover
door de verstrekking van het borgstellingskrediet het totaal van de borgstellingskredieten, berekend per ondernemer, een bedrag
van € 35.000,– niet overschrijdt.
Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de Minister blijkt dat de Bank
zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben
genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel
18, eerste lid, niet is nagekomen.
Gelieerde bank(en) in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van deze overeenkomst is (zijn) ..........
Getekend te .......... op ..........
TOELICHTING
Algemeen
Op 1 juli 2007 is met de pilot ‘Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering’ gestart.
In deze pilot werd noodzakelijk startkapitaal onder voorwaarden bereikbaar voor starters die vanuit een uitkeringssituatie
een zelfstandig beroep of bedrijf willen beginnen onder een borgstelling van het Rijk voor de banken. De looptijd van deze
pilot in de gemeenten Rotterdam, Leeuwarden en Lelystad was bepaald op twaalf maanden. Uit een tussenevaluatie is gebleken
dat de pilot een succesvol verloop kent. Het blijkt dat banken bij borgstelling van rijkswege, inderdaad aan starters vanuit
een uitkeringssituatie bedrijfskrediet verstrekken. Dit gaf aanleiding om de reikwijdte van de pilot in een direct hierop
aansluitende pilot ‘Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009’ te verbreden met
deelname van de gemeenten Hengelo en Tilburg naast bovenstaande drie gemeenten met een looptijd van nog eens negen maanden
tot 1 april 2009. De onderliggende regeling voorziet vervolgens in de vervanging en een verdere verbreding van de Tijdelijke
SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 tot 1 januari 2011 door de onderhavige regeling.
De Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 is in belangrijke mate identiek aan de Tijdelijke borgstellingsregeling
starters vanuit een uitkering 2009. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige pilot zijn dat:
– deze pilot ook is bedoeld voor bestaande ondernemers en niet alleen voor startende ondernemers;
– niet-uitkeringsgerechtigden een beroep kunnen doen op deze regeling en niet alleen startende ondernemers vanuit een uitkeringssituatie;
– in het uitvoeringsproces op basis van ervaringen een aantal vereenvoudigingen en verbeteringen is aangebracht, die – voor
zover noodzakelijk – in deze regeling zijn verwerkt.
In deze pilot-regeling is aansluiting gezocht bij een landelijke pilot voor microfinanciering van het Ministerie van Economische
Zaken met eveneens een looptijd tot 1 januari 2011. Laatstgenoemde pilot is ondergebracht bij de stichting Microkrediet Nederland
die operationeel is vanaf december 2008. De pilot voor microfinanciering is bedoeld om ondernemers, die niet woonachtig zijn
in een van de vijf bovengenoemde gemeenten, via kredietondersteuning via een overheidsfonds op weg te helpen naar een zelfstandig
bedrijf of beroep. Het is de bedoeling dat op basis van een evaluatie van beide pilots een keuze wordt gemaakt voor een definitieve
landelijke regeling voor microfinanciering.
Zoals vermeld is de onderhavige regeling in belangrijke mate vergelijkbaar aan de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers
vanuit een uitkering en de hierop aansluitende pilot in de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit
een uitkering 2009. De Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers vanuit een uitkering is destijds getroffen om het
zelfstandig ondernemerschap en de kredietverlening aan ondernemers die vanuit een uitkeringssituatie starten te stimuleren.
Uit diverse onderzoeken was namelijk gebleken dat de verkrijgbaarheid van een startkrediet voor starters vanuit een uitkering
verbetering behoeft. Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en het toenmalige Besluit starterskrediet
arbeidsgehandicapten (Bsa), thans het Reïntegratiebesluit, bieden voldoende mogelijkheden voor kredietverlening aan bijstandsgerechtigden
en gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
Personen die vanuit de Werkloosheidswet (WW) een zelfstandig bedrijf of beroep willen starten kunnen echter veelal geen beroep
doen op deze regelingen en zijn voor kredietverlening aangewezen op banken of gemeentelijke kredietbanken. In het algemeen
geldt dat alle startende kleine zelfstandigen, ongeacht of zij een uitkering ontvangen of niet, problemen ondervinden bij
de financiering door een bank of gemeentelijke kredietbank van de relatief geringe behoefte aan startkapitaal. Het kosten-baten
aspect speelt hierbij voor de banken of gemeentelijke kredietbanken een belangrijke rol.
Het doel van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers vanuit een uitkering, de hierop aansluitende pilot Tijdelijke
SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009, en de continuering daarvan door de onderhavige
regeling is om de banken of gemeentelijke kredietbanken, meer dan nu het geval is, te betrekken bij microkredietprogramma’s
voor starters vanuit een uitkering en overige levensvatbare kleine ondernemingen die er niet in slagen bij banken leningen
tot € 35.000 te verkrijgen. Bij deze programma's gaat het om relatief geringe bedragen om een zelfstandig bedrijf of beroep
te starten of om een bestaande kleine onderneming te financieren. Het streven is om ervoor te zorgen dat genoemde ondernemers
met private financiering via een bank of gemeentelijke kredietbank geholpen kunnen worden bij het starten van een bedrijf
of zelfstandig beroep of overige financiering van hun onderneming.
Op termijn kan worden bezien of de huidige regels op grond waarvan aan starters vanuit de uitkering startkapitaal kan worden
verstrekt (het Bbz 2004 en het Reïntegratiebesluit) kunnen vervallen. Een dergelijke stap kan echter pas genomen worden als
zeker is dat de huidige doelgroep van het Bbz 2004 en het Reïntegratiebesluit ook onder de nieuwe regeling een succesvol beroep
kan doen op starterskrediet bij een bank of gemeentelijke kredietbank, dit uiteraard onder de conditie dat aan alle overige
voorwaarden, zoals levensvatbaarheid van het bedrijfsplan is voldaan.
Om een regeling voor alle banken of gemeentelijke kredietbanken zo goed mogelijk voor te bereiden is een regionale pilot gestart
met de (gemeentelijke krediet)banken, gemeenten en de kantoren van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
uit die regio’s. In deze pilotregeling – evenals in de twee pilotregelingen die hieraan vooraf gingen – verloopt de kredietverlening
aan starters vanuit een uitkeringssituatie die niet via de normale arrangementen voor kredietverlening aangeboden door een
bank of gemeentelijke kredietbank kunnen worden geholpen, niet meer vanzelfsprekend via Bbz 2004 of Reïntegratiebesluit maar
via de bij de pilot betrokken (gemeentelijke krediet)bank. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal als borgsteller
voor de betrokken banken of gemeentelijke kredietbanken functioneren.
De onderhavige regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. De verlening van borgstellingen in het kader van deze regeling
wordt uitgevoerd door SenterNovem onder verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze keuze
houdt verband met de kennis en ervaring van SenterNovem met het uitvoeren van de zogenaamde BBMKB-regeling van het Ministerie
van Economische Zaken. Deze regeling voorziet in een borgstellingsfaciliteit voor ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf.
Er is om uitvoeringstechnische redenen voor gekozen deze regeling – evenals in de twee pilotregelingen die hieraan vooraf
gingen – zoveel mogelijk in te richten als de BBMKB-regeling. Hetzelfde geldt voor de overeenkomsten in de bij deze regeling
behorende bijlagen 1 en 2.
De opzet van de pilot
De opzet van deze pilot is in grote lijnen als volgt:
• de uitvoeringstelling beoordeelt de aanvraag van de ondernemer inclusief het bedrijfsplan globaal;
• ingeval de uitvoeringsinstelling tot een positief oordeel komt over het bedrijfsplan kan door de aanvrager voor een nadere
levensvatbaarsheidsonderzoek van het bedrijfsplan kosteloos een beroep worden gedaan op hierin gespecialiseerde instanties;
• ingeval de uitvoeringsinstelling tot een negatief oordeel komt over het ingediende bedrijfs- of ondernemingsplan, kan de ondernemer
voor een nader levensvatbaarsheidsonderzoek van het bedrijfs- of ondernemingsplan op eigen kosten een beroep doen op hierin
gespecialiseerde instanties;
• ingeval één van de hierin gespecialiseerde instanties vervolgens eveneens tot een positief oordeel komt over het bedrijfsplan
mogen de banken of gemeentelijke kredietbanken een krediet onder borgstelling afsluiten met de aanvrager, mits aan de overige
voorwaarden van deze regeling wordt voldaan;
• de desbetreffende bank of kredietinstelling meldt SenterNovem het met de aanvrager afgesloten krediet en kan als aan de verdere
voorwaarden is voldaan, gebruik maken van de borgstelling op grond van deze regeling.
Het doel van de pilot is om proefondervindelijk vast te stellen op welke wijze een algemene (borgstellings)regeling het beste
vorm kan krijgen en op welke wijze een dergelijke regeling organisatorisch het best kan worden ingebed in de bestaande structuren.
Belangrijke aandachtspunten hierbij zullen zijn de wijze waarop de levensvatbaarheid van het bedrijfsplan wordt vastgesteld,
de manier waarop de communicatie tussen de banken of gemeentelijke kredietbanken en de uitvoering (gemeenten en het UWV) vorm
moet krijgen en de beleving van de aanvragers. De resultaten van de pilot zullen input vormen voor een mogelijk algemene regeling
voor microfinanciering.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Definitiebepalingen
De ondernemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van deze regeling kan zowel: (1°) een natuurlijk persoon, als (2°) een rechtspersoon
betreffen. Beide categorieën vallen onder het begrip ‘ondernemer’ in de zin van de Europese Verordening (EG) 70/2001.
Artikel 2 Borgstelling
In artikel 2, eerste lid, is geregeld dat de Minister – wiens rol in de praktijk via een mandaat wordt uitgevoerd door SenterNovem-
een borgstellingsovereenkomst met een (gemeentelijke krediet)bank kan aangaan, indien door de ondernemer die krediet nodig
heeft aan een aantal voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en
met e, en in de borgstellingsovereenkomst die als bijlage bij de regeling is opgenomen. Hieronder wordt nader ingegaan op
de voorwaarden op grond van artikel 2, tweede lid.
Met voorwaarde a wordt bedoeld dat een ondernemer alleen van deze regeling gebruik kan maken indien betrokkene redelijkerwijs
op geen enkele andere wijze krediet voor bedrijf of zelfstandig beroep kan verwerven.
Voorwaarde b stelt dat de ondernemer beschikt over een (op termijn) levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep. Hierbij wordt,
na een eerste beoordeling door de uitvoeringsinstantie, gebruik gemaakt van een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek
dat wordt uitgevoerd door één van de door SenterNovem erkende of gecontracteerde bureau’s.
Met voorwaarde c behoudt de uitvoeringsinstelling de mogelijkheid eventuele ondersteuning van de ondernemer via deze regeling
te weigeren, indien betrokkene na de start geheel of gedeeltelijk uitkeringsafhankelijk zou blijven. Voorwaarde d voorkomt
dat met onderhavige regeling bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten worden ondersteund die zich slecht kunnen verhouden met
de maatschappelijke taak van de overheid in brede zin.
Voorwaarde e bepaalt dat het hoofdverblijf van de ondernemer gevestigd dient te zijn in de gemeente Hengelo, Leeuwarden, Lelystad,
Rotterdam of Tilburg. Deze regeling betreft een regionale pilot in genoemde gemeenten. De pilotregeling is slechts toegankelijk
voor ondernemers vanuit randgemeenten als het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de uitvoeringsinstelling
is gevestigd met het college van bedoelde randgemeente hierover sluitende afspraken hebben gemaakt. Een hoofdverblijf in één
van de pilotgemeenten blijft daarbij vooralsnog een vereiste. In voorkomende gevallen is het college van burgemeester en wethouders
van de gemeente waar de uitvoeringsinstelling is gevestigd in het kader van deze regeling hiervoor verantwoordelijk.
Wat betreft de voorwaarden a en c zal bij de evaluatie van onderhavige regeling worden bezien of deze voorwaarden noodzakelijk
zijn gebleken.
In artikel 2, tweede lid, is geregeld hoe een kredietaanvraag bij een (gemeentelijke krediet)bank kan worden ondergebracht
in deze borgstellingsregeling. Nadere voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in overeenkomsten uit de bijlagen 1 en 2 bij de
regeling.
In artikel 2, derde lid, is opgenomen dat de Minister de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank desgevraagd informeert
over de stand van de uitputting van het voor deze regeling beschikbare budget. In artikel 6 is immers een maximum gesteld
ten aanzien van het beschikbare budget. Hiermee kan worden verkomen dat de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank
tevergeefs kredieten aanmeldt voor de borgstellingsregeling omdat genoemd maximum is bereikt.
Artikel 3 Aanvraag
In artikel 3, eerste lid, is geregeld waar de ondernemer een aanvraag in het kader van deze regeling kan indienen. Dat kan
bij de zes genoemde uitvoeringsinstellingen in dit artikellid. Ondernemers die geen hoofdverblijf hebben in één van de bedoelde
regio’s kunnen een beroep doen op een vergelijkbare landelijke pilot voor microfinanciering van het Ministerie van Economische
Zaken onder de daarin gestelde voorwaarden.
Artikel 4 Borgstellingsovereenkomst
Zoals vermeld in het eerste lid zijn voor borgstellingsovereenkomsten op grond van deze regeling twee verschillende formulieren
voorhanden. Deze zijn als bijlagen 1 en 2 bij deze regeling opgenomen. Bijlage 1 is bedoeld voor (handels)banken en bijlage
2 voor gemeentelijke kredietbanken. Reden hiervoor is dat de Minister als borgsteller ingeval van verlening van krediet door
(handels)banken voor 80% borg staat en bij verlening door gemeentelijke kredietbanken voor 90% borg staat voor het te verlenen
krediet. Omdat de gemeentelijke kredietbanken in deze regeling aan de slag gaan met de ‘afvallers’ van de banken, de ondernemers
die op een andere manier geen krediet kunnen verkrijgen bij een (handels)bank, geldt een hoger garantstellingspercentage.
Hiervoor is gekozen vanwege de lagere kansen als ondernemer om een levensvatbaar bedrijf of beroep op te zetten. Het risico
wordt groter geacht.
Het tweede lid bepaalt dat de borgstellingsovereenkomst ingaat zodra deze door de Minister van de kredietinstelling of gemeentelijke
kredietbank is ontvangen, mits hierbij een afschrift van de kredietovereenkomst, waarop de borgstelling betrekking heeft,
is bijgevoegd.
Het derde lid regelt dat nadat de Minister een borgstellingsovereenkomst van een gemeentelijke kredietbank ontvangt, deze
pas inwerking kan treden indien de ondernemer een afwijzing tot het verlenen van een krediet van een kredietinstelling heeft
overgelegd aan de Minister. In voorkomende gevallen zal de Minister zowel de gemeentelijke kredietbank als de ondernemer op
deze verplichting wijzen.
Artikel 5 Kredietovereenkomst
De maximale hoogte van een krediet waarvoor in het kader van deze regeling een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen
in de vorm van een borgstelling kan worden aangevraagd, is gesteld op € 35.000,–, waarbij wordt aangesloten bij de bovengrens
voor een krediet in een vergelijkbare landelijke pilot voor microfinanciering van het Ministerie van Economische Zaken. Van
starters wordt een eenmalige afsluitprovisie gevraagd ten gunste van de Minister van vier procent van het kredietbedrag. De
maximale looptijd van een kredietovereenkomst op basis van de regeling bedraagt zes jaar. De Minister kan de maximale looptijd
van de kredietovereenkomst opschorten als dat financieel gunstig is voor de Minister. De voorwaarden voor opschorting zijn
opgenomen in de borgstellingsovereenkomsten, bijlagen 1 en 2 bij deze regeling.
Artikel 6 Maximaal beschikbaar budget
Het plafond voor aan te bieden borgstellingen in het kader van deze regeling bedraagt ten hoogste € 12.000.000,–, waarvan
niet meer dan € 6.000.000,– aan ondernemers vanuit een uitkeringssituatie kan worden verleend en niet meer dan € 6.000.000,–
aan overige ondernemers.
De beschikbare budgetten voor deze regeling kunnen worden aangewend gedurende de gehele looptijd van de regeling in 2009 en
2010. Indien dit bedrag aan aanbiedingen uitstaat is het de Minister niet langer toegestaan nog meer aanbiedingen voor borgstellingen
te doen in het kader van deze regeling. Indien het plafond niet wordt bereikt is de looptijd van de regeling bepalend voor
het einde van verlening van borgstellingen op grond van de regeling. Voorts is de volgorde van aanvragen bij de uitvoeringsinstellingen
bepalend ingeval het maximaal beschikbare budget wordt bereikt.
In het tweede lid van artikel 6 is bepaald hoe de volgorde van verdeling plaatsvindt. Hiervoor is de datum van ontvangst van
een aanvraag, die voldoet aan de wettelijke eisen daarvoor doorslaggevend.
Artikel 7 Verlening borgstellingsovereenkomsten
Borgstellingsovereenkomsten kunnen tot uiterlijk 31 december 2010 worden verleend, tenzij één van de maximale bedragen, die
in artikel 6 van de regeling zijn opgenomen, reeds eerder is bereikt.
Artikel 8 Algemene Regeling SZW-subsidies
In artikel 8 wordt afgeweken van de artikelen 5 tot en met 16 en 18 van de Algemene Regeling SZW-subsidies. Dit vanwege het
feit dat de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlagen 1
en 2.
Artikel 9 Inwerkingtreding
Onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst
en vervalt met ingang van 1 januari 2011.
Op de datum van inwerkingtreding van deze regeling wordt de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit
een uitkering 2009 ingetrokken.
De bepalingen van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 blijven echter van
toepassing op verplichtingen die op grond van die regeling zijn aangegaan voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van
deze regeling. De bepalingen van de onderhavige regeling zullen op hun beurt weer van toepassing blijven op de verplichtingen
die op grond van deze regeling zullen zijn aangegaan op uiterlijk 31 december 2010.
Hierbij gaat het om de afwikkeling van de financiële gevolgen van eerdere verlening van een voorwaardelijke aanspraak op financiële
middelen in de vorm van een borgstelling. Hierbij moet vooral worden gedacht aan uitwinning van borgstellingsovereenkomsten
door kredietinstellingen of de gemeentelijke kredietbank na afloop van de periode waarin deze regeling van kracht is. Hierna
volgen betalingen van kredietinstellingen of de gemeentelijke kredietbank aan de Minister indien er bij de kredietinstelling
of de gemeentelijke kredietbank alsnog terugbetalingen van het krediet door de kredietontvanger volgt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma.