Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 februari 2009, nr. IVV/ I/09/1809, houdende regels voor de verstrekking van borgstellingen terzake van kredieten aan ondernemers (Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 3 en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Definitiebepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Minister:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. uitvoeringsinstelling:

het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo, Leeuwarden, Lelystad, Rotterdam of Tilburg;

c. kredietinstelling:

een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

d. gemeentelijke kredietbank:

een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

e. ondernemer:
  • een persoon van 18 tot 65 jaar die in Nederland woont en die een bedrijf of zelfstandig beroep voornemens is te beginnen;

  • een kleine onderneming als bedoeld in bijlage 1, artikel 1, tweede lid, van de Verordening (EG) 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (Pb. EGL 10);

f. levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep:

het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de ondernemer een inkomen verwerft dat toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan;

g. borgstellingsovereenkomst:

een overeenkomst tussen de Minister en de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank in het kader van deze regeling.

Artikel 2 Borgstelling

  • 1. Indien is voldaan aan de bepalingen van deze regeling verleent de Minister op aanvraag van de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen in de vorm van een borgstelling op de met de ondernemer gesloten kredietovereenkomst.

  • 2. De Minister verleent een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen in de vorm van een borgstelling niet indien:

    • a. een ondernemer voor een krediet voor bedrijf of zelfstandig beroep een beroep kan doen op een geldlening bij een kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank die, gezien haar aard en doel, passend en toereikend is voor de ondernemer;

    • b. een ondernemer geen levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent of voornemens is te starten;

    • c. er sprake is van gehele of gedeeltelijke voortzetting van een uitkering en de uitvoeringsinstelling geen goedkeuring geeft aan de ondernemer voor het starten of voortzetten van een bedrijf of zelfstandig beroep;

    • d. de aard van de activiteiten van de ondernemer indruist tegen de openbare orde, de goede zeden of het maatschappelijk belang; en

    • e. het hoofdverblijf van de ondernemer niet is gevestigd in de gemeente Hengelo, Leeuwarden, Lelystad, Rotterdam of Tilburg.

  • 3. De Minister informeert de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank desgevraagd over de stand van de uitputting van het budget voor deze regeling in verband met het een maximum dat in artikel 6 is gesteld met betrekking tot het beschikbare budget voor borgstellingsovereenkomsten.

Artikel 3 Aanvraag

  • 1. De ondernemer die in aanmerking wil komen voor kredietverlening door de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank onder gebruikmaking van deze regeling kan daartoe een aanvraag met bijgevoegd een bedrijfs- of ondernemingsplan indienen bij de uitvoeringsinstelling in een van de in artikel 1, onderdeel b, genoemde gemeenten, voor zover de ondernemer in één van die gemeenten zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. Indien de uitvoeringsinstelling tot een positief oordeel komt over het ingediende bedrijfs- of ondernemingsplan, kan de ondernemer voor een nader levensvatbaarsheidsonderzoek van het bedrijfs- of ondernemingsplan kosteloos een beroep doen op een van de daartoe door de Minister erkende of gecontracteerde instanties.

  • 3. Indien de uitvoeringsinstelling tot een negatief oordeel komt over het ingediende bedrijfs- of ondernemingsplan, kan de ondernemer voor een nader levensvatbaarsheidsonderzoek van het bedrijfs- of ondernemingsplan op eigen kosten een beroep doen op een van de daartoe door de Minister erkende of gecontracteerde instanties.

Artikel 4 Borgstellingsovereenkomst

  • 1. Als borgstellingsovereenkomst wordt aangemerkt een overeenkomst conform de bij deze regeling horende bijlagen 1 en 2.

  • 2. De borgstellingsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, treedt in werking met ingang van de dag dat de Minister deze van de kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank heeft ontvangen, tegelijk met een afschrift van de kredietovereenkomst waarop de borgstelling betrekking heeft.

  • 3. In afwijking van het tweede lid treedt een borgstellingsovereenkomst met de gemeentelijke kredietbank in werking vanaf het moment dat de Minister een afwijzing voor een geldlening van een kredietinstelling heeft ontvangen van de ondernemer, indien de ontvangstdatum daarvan gelegen is na de dag, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 5 Kredietovereenkomst

  • 1. De borgstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt verleend onder de volgende voorwaarden:

    • a. het bedrag van de kredietverlening aan een ondernemer bedraagt maximaal € 35.000,–;

    • b. de ondernemer betaalt de Minister via de kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank een afsluitprovisie van vier procent van het kredietbedrag waarop de borgstelling betrekking heeft; en

    • c. de borgstellingsovereenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid, heeft een maximale looptijd van zes jaar.

  • 2. De Minister kan de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, verlengen indien verlenging ertoe bijdraagt dat de kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank geen aanspraak zal maken op de desbetreffende financiële middelen.

§ 2. Begrenzing borgstellingsovereenkomsten en looptijd van de regeling

Artikel 6 Maximaal beschikbare budget en verdeling van het budget

  • 1. De Minister geeft gedurende de looptijd van de regeling voor niet meer dan € 12.000.000,– aan borgstellingsovereenkomsten af. Van dit bedrag is niet meer dan € 6.000.000,– beschikbaar ten behoeve van ondernemers, die geheel of gedeeltelijk recht hebben op een uitkering op het moment van de aanvraag en niet meer dan € 6.000.000,– beschikbaar ten behoeve van overige ondernemers.

  • 2. De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op grond van het eerste lid in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van een aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad een aanvraag aan te vullen, de dag waarop een aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

Artikel 7 Verlening borgstellingsovereenkomsten

Borgstellingsovereenkomsten kunnen tot uiterlijk 31 december 2010 worden verleend, tenzij een van de maximale bedragen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, is bereikt.

§ 3. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8 Algemene Regeling SZW-subsidies

De artikelen 5 tot en met 16 en 18 van de Algemene Regeling SZW-subsidies zijn niet van toepassing op deze regeling.

Artikel 9 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2011.

  • 2. De Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 wordt ingetrokken.

  • 3. De Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009, zoals die luidt op de datum van inwerkingtreding van deze regeling blijft van toepassing op afwikkeling van de verplichtingen van de Minister verbonden aan de verlening van een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen in de vorm van een borgstelling op grond van die regeling, die zijn aangegaan voor deze datum.

  • 4. Deze regeling, zoals die luidt op 31 december 2010, blijft van toepassing op afwikkeling van de verplichtingen van de Minister verbonden aan verlening van een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen in de vorm van een borgstelling op grond van deze regeling die zijn aangegaan op of voor deze datum.

Artikel 10 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 10 februari 2009

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma.

BIJLAGE 1 – BANKEN

De Staat der Nederlanden, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, hierna te noemen: de Minister

en ..........

ten deze vertegenwoordigd door ..........

hierna te noemen: de Bank,

komen overeen als volgt:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Definitiebepalingen

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a. Bank:

de kredietinstelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010;

b. gelieerde Bank:

een rechtspersoon waaraan de Bank direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft of voor wier handelen de Bank volledig aansprakelijk is, en die als gelieerde bank is vermeld in artikel 20 van deze overeenkomst;

c. kredietovereenkomst:

een overeenkomst uit hoofde waarvan:

  • 1°. de Bank aan een ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of

  • 2°. de ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of

  • 3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is of een gelieerde bank, onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de Bank van invloed is;

d. krediet:

een bedrag dat de Bank uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;

e. borgstellingskrediet:

een krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 3 is gemeld bij de Minister;

f. uitwinning:
  • 1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bankgebruik, van de door de ondernemer aan de Bank verstrekte zekerheden,

  • 2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de ondernemer van de vermogensbestanddelen van de ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen,

  • 3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de ondernemer, en

  • 4°. indien het faillissement van de ondernemer is uitgesproken of aan hem surséance van betaling is verleend: onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder;

g. ondernemer:

een ondernemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010;

h. Minister:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

i. SenterNovem:

de door de Minister gemandateerde uitvoerder van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010;

j. uitvoeringsinstelling:

het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, dan wel het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo, Leeuwarden, Lelystad, Rotterdam of Tilburg.

Paragraaf 2. Borgstelling

Artikel 2 Borgstelling

De staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van borgstellingskredieten die met inachtneming van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 en deze overeenkomst door de Bank worden verstrekt. Deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.

Paragraaf 3. Kredietmelding

Artikel 3 Kredietmelding

  • 1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:

    • a. indien het krediet of het deel ervan binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de Minister is gemeld met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking gesteld formulier,

    • b. indien binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst de door de Minister op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 vastgestelde afsluitprovisie door de Bank aan de Minister is betaald,

    • c. voor zover door de melding, bedoeld in onderdeel a, de som van de in een kalenderjaar gemelde kredieten of delen daarvan de door de Minister op grond van artikel 6, eerste lid, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 de vastgestelde maximumbedragen niet zijn overschreden.

  • 2. De Minister bevestigt de ontvangst van een meldingsformulier schriftelijk binnen 35 dagen na ontvangst.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, worden de meldingsformulieren in volgorde van datum van ontvangst behandeld. Indien op een datum de vastgestelde maximumbedragen, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zal worden overschreden, worden de op die datum ontvangen meldingsformulieren in volgorde geplaatst door middel van loting.

Paragraaf 4. Omvang van de borgstelling

Artikel 4 Maximum kredietbedrag

Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een borgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het borgstellingskrediet het totaal van de borgstellingskredieten, berekend per ondernemer, een bedrag van € 35.000,– niet overschrijdt.

Artikel 5 Berekening van de omvang van de borgstelling

  • 1. Voor berekening van de omvang van de borgstelling wordt na toepassing van artikel 4 in aanmerking te nemen borgstellingskrediet na verloop van ieder kalenderkwartaal verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het borgstellingskrediet op de laatste datum waarop het is afgelost, doch uiterlijk na verloop van zes jaar, nihil bedraagt.

  • 2. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal vier kalenderkwartalen opschorten indien:

    • a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van het borgstellingskrediet;

    • b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten gedurende de in onderdeel a bedoelde periode, dan wel uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als bedoeld in onderdeel a; en

    • c. de Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting met gebruikmaking van het door de Minister ter beschikking te stellen formulier.

  • 3. De opschorting van de vermindering vindt ten hoogste drie maal plaats.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.

  • 5. De Minister bevestigt de ontvangst van een formulier als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, schriftelijk binnen 35 dagen na ontvangst.

Artikel 6 Schorsing van de borgstelling

  • 1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 5, wordt geschorst met ingang van de dag waarop het borgstellingskrediet is opgeëist.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt binnen twee maanden na de dag waarop het borgstellingskrediet door de Bank is opgeëist.

  • 3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de ondernemer in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend.

Artikel 7 Omvang van de borgstelling

  • 1. De omvang van de borgstelling bedraagt per ondernemer 80 procent van hetgeen de ondernemer ten tijde van de overeenkomstig artikel 13 ingediende aanvraag uit hoofde van kredietverlening op grond van deze regeling pro resto verschuldigd is, doch ten hoogste

    • a. 80 procent van de met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 berekende omvang van het borgstellingskrediet of de borgstellingskredieten, en niet meer dan

    • b. de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de ondernemer.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden als bankfaciliteiten mede in aanmerking genomen:

    • a. de bedragen die een gelieerde Bank uit hoofde van een overeenkomst aan de ondernemer ter leen verstrekt of zal verstrekken, en

    • b. de verplichtingen die een gelieerde bank tegenover een derde, niet zijnde een andere gelieerde Bank of een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk is aangegaan om ten laste van de ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3, indien de zekerheden van de gelieerde Bank ter zake van de hiervoor in onderdelen a en b bedoelde bedragen en verplichtingen mede strekken tot zekerheid van de Bank.

Paragraaf 5. Criteria en verplichtingen

Artikel 8 Criteria en verplichtingen

  • 1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet aan een ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:

    • a. de ondernemer beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderneming op economisch verantwoorde wijze te drijven;

    • b. er is een tekort aan zekerheden bij de ondernemer, waardoor de Bank naar normaal bankgebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrekken;

    • c. het borgstellingskrediet bedraagt niet meer dan het tekort aan zekerheden dat bij de Bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;

    • d. de kredietovereenkomst is in schriftelijke vorm aangegaan;

    • e. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn, op basis van een levensvatbaarheidsonderzoek van het bedrijfs- of ondernemingsplan, naar oordeel van een van de daartoe door de Minister erkende of gecontracteerde instantie als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 voldoende;

    • f. het borgstellingskrediet is niet bestemd en wordt niet gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de ondernemer aan de Bank die het borgstellingskrediet verstrekt, aan een gelieerde Bank of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is;

    • g. de Bank heeft in de door haar gesloten borgstellingsovereenkomsten met betrekking tot de nakoming door de ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve van de staat opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de staat en de Bank heeft geen bedingen opgenomen, ertoe leidende dat:

      • 1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de staat eerst zou moeten worden aangesproken,

      • 2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de staat van de omslagregeling van artikel 869 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • h. de Bank heeft in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet wordt verstrekt een verplichting voor de ondernemer opgenomen om alle medewerking te verlenen aan het uitoefenen door de staat van de in artikel 9, eerste lid, genoemde bevoegdheden;

    • i. de Bank, via de ondernemer, beschikt over een bevestiging van de uitvoeringsinstelling, waaruit blijkt dat de ondernemer een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 heeft ingediend bij de uitvoeringsinstelling, vermeld in artikel 1, onderdeel b, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010, en waaruit tevens blijkt dat de ondernemer in de gemeente van de desbetreffende uitvoeringsinstelling zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 9 Verplichtingen bank en ondernemer

  • 1. De Bank, de gelieerde Bank, en de ondernemer voldoen aan hetgeen door de Minister wordt verzocht, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 en deze overeenkomst en met het oog op de nakoming door de staat van op hem rustende internationaalrechtelijke verplichtingen, en voor zover dat betrekking heeft op de uit de regeling en deze overeenkomst voortvloeiende zelfstandige verplichtingen van de Bank of de gelieerde Bank, op de ondernemer aan wie het borgstellingskrediet is verstrekt of op de met deze ondernemer gesloten kredietovereenkomsten omtrent:

    • a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;

    • b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;

    • c. het maken van kopieën van de in onderdeel b bedoelde gegevens en bescheiden;

    • d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen; en

    • e. het verstrekken van inlichtingen.

  • 2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank, de gelieerde Bank, of aan de ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen ook door haar interne accountant te doen verstrekken.

  • 3. De Bank stelt, met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking gesteld formulier, de Minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van de volgende feiten:

    • a. vervroegde volledige aflossing van het borgstellingskrediet;

    • b. het door de afdeling ....... van de Bank in beheer nemen van het borgstellingskrediet;

    • c. de verlening van surséance van betaling aan of de faillietverklaring van de ondernemer;

    • d. opeising van het borgstellingskrediet.

  • 4. Na afsluiting van ieder boekjaar zendt de Bank voor 1 februari van het daaropvolgende jaar, met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking gesteld formulier aan de Minister een opgave van de omvang van de borgstelling aan het einde van het boekjaar voor alle borgstellingskredieten tezamen, waarvoor de Bank nog geen verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 heeft ingediend. Deze omvang dient te worden berekend met toepassing van paragraaf 4.

  • 5. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Bank waken over de belangen van de staat als borg.

  • 6. De Bank zal er voor zorgdragen dat het borgstellingskrediet niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de ondernemer aan de Bank die het borgstellingskrediet verstrekt, aan een gelieerde Bank of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is.

  • 7. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten met allen, niet zijnde de staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door de ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve van de staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe leidende dat:

    • a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de staat eerst zou moeten worden aangesproken,

    • b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de staat van de omslagregeling van artikel 869 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 10 Uitwinning

  • 1. Indien een aanvraag om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend op een moment, waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, brengt de Bank de Minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

  • 2. De Minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nadere gegevens van de Bank verlangen.

Artikel 11 Invordering

  • 1. Gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend of, indien een verzoek om betaling is ingediend op een moment waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, na de datum waarop de Bank de Minister heeft bericht dat de uitwinning is voltooid of dat aannemelijk is dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen om namens de staat het door de staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door de Bank zou zijn verstrekt. De staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering bij de kredietnemer van de door deze aan de staat verschuldigde bedragen.

  • 2. De Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode de Minister een overzicht van de door haar ondernomen activiteiten, met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking te stellen formulier.

Artikel 12 Schuldregeling en verboden

  • 1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Minister. De Minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.

  • 2. Een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid dient door de Bank schriftelijk bij de Minister te worden ingediend.

  • 3. De Minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 6. Vaststelling betalingsverplichting

Artikel 13 Aanvraag om betaling

  • 1. De Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, doch in ieder geval binnen negen maanden na de datum waarop het borgstellingskrediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een aanvraag in om betaling uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking te stellen formulier.

Artikel 14 Mededeling Minister

  • 1. De Minister bevestigt de ontvangst van een aanvraag om betaling schriftelijk binnen 35 dagen na de ontvangst.

  • 2. De Minister deelt zijn beslissing op de aanvraag binnen negen maanden na de bevestiging van de ontvangst schriftelijk aan de Bank mede.

Artikel 15 Vaststellen bedrag

  • 1. De Minister stelt het uit hoofde van deze overeenkomst door de staat verschuldigde bedrag vast overeenkomstig de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 en deze overeenkomst, met uitzondering van het bepaalde in artikel 9, derde, vierde en vijfde lid.

  • 2. Voor zover de Bank bij haar aanvraag om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het naar normaal bankgebruik noodzakelijk maakten de bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de borgstellingskredieten, blijft artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, buiten toepassing.

  • 3. De Minister kan in ieder geval afwijzend beslissen op een aanvraag:

    • a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid;

    • b. indien de Bank in het kader van de aanvraag gegevens heeft verstrekt, waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op de aanvraag zou hebben geleid.

Paragraaf 7. Betalingen

Artikel 16 Wijze van betalingen

  • 1. Betalingen door Bank aan de staat geschieden door overmaking van de desbetreffende bedragen naar rekeningnummer 19.23.24.217 bij de Rabobank te Utrecht, ten name van SenterNovem onder vermelding van ‘Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010’ en het dossiernummer. Betalingen door de staat aan de Bank, geschieden door SenterNovem van hetzelfde rekeningnummer.

  • 2. In het betalingsverkeer, bedoeld in het eerste lid, zal over het debet- of creditsaldo een rente berekend worden gelijk aan de in Het Financieele Dagblad gepubliceerde basisrente.

Paragraaf 8. Diversen

Artikel 17 Verplichtingen staat

  • 1. De verplichtingen van de staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot een borgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden in de rechten van de Bank met betrekking tot het borgstellingskrediet, al dan niet voorafgegaan door verpanding van het borgstellingskrediet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de staat met betrekking tot een borgstellingskrediet van kracht, indien:

    • a. de ondernemer aan wie het borgstellingskrediet is verstrekt de onderneming en alle voor het drijven van de onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of overdraagt aan een door de ondernemer voor het drijven van die onderneming opgerichte rechtspersoon,

    • b. de Bank met de in onderdeel a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend de plaats inneemt van de ondernemer, en

    • c. de ondernemer zich naast de in onderdeel a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verstrekt.

Artikel 18 Betaling

  • 1. De Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 13 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het borgstellingskrediet binnen twee maanden na ontvangst aan de staat.

  • 2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 11, eerste lid, ontvangen zijn en niet ontvangen zijn uit hoofde van de uitwinning van zekerheden, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten.

  • 3. De Bank zal betalingen, bedoeld in artikel 16, per de datum van verzending van de aanvraag, bedoeld in artikel 13, en binnen twee maanden na die datum, debiteren voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met een rente als bedoeld in artikel 16, tweede lid, over de periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld in artikel 5 op grond van artikel 6 is geschorst.

  • 4. De Bank zal de betalingen, bedoeld in artikel 16, per de datum van de beslissing van de Minister, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of debiteren voor respectievelijk het voor de staat positieve of negatieve verschil tussen het bedrag waarvoor de rekening ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het bedrag waarop de Minister de betaling vaststelde, vermeerderd met een over dat verschil te berekenen rente als bedoeld in artikel 16, tweede lid, over de periode die is verstreken sinds de creditering of debitering, bedoeld in het derde lid, en de vaststelling van de betaling.

Artikel 19 Uitgekeerde bedragen

Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de Minister blijkt dat de Bank zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel 18, eerste lid, niet is nagekomen.

Artikel 20 Gelieerde banken

Gelieerde bank(en) in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van deze overeenkomst is (zijn) ..........

Artikel 21 Borgstellingsovereenkomst

  • 1. De Bank kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in de Staatscourant van een wijziging van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010.

  • 2. De Minister kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang ontbinden, indien de Bank in strijd heeft gehandeld in strijd met het gestelde in de paragrafen 5, 6, 7 of 8.

  • 3. Opzegging of ontbinding van deze overeenkomst heeft geen gevolg ten aanzien van borgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding van de opzegging of ontbinding overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld en ten aanzien van borgstellingskredieten die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van de opzegging of ontbinding.

Getekend te .......... op ..........

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

(naam en functie vertegenwoordigers Bank)

BIJLAGE 2 – GEMEENTELIJKE KREDIETBANKEN

De Staat der Nederlanden, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, hierna te noemen: de Minister

en ..........

ten deze vertegenwoordigd door ..........

hierna te noemen: de Bank,

komen overeen als volgt:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Definitiebepalingen

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a. Bank:

de gemeentelijke kredietbank, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010;

b. gelieerde Bank:

een rechtspersoon waaraan de Bank direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft of voor wier handelen de Bank volledig aansprakelijk is, en die als gelieerde bank is vermeld in artikel 20 van deze overeenkomst;

c. kredietovereenkomst:

een overeenkomst uit hoofde waarvan:

  • 1°. de Bank aan een ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of

  • 2°. de ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of

  • 3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is of een gelieerde bank, onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de Bank van invloed is;

d. krediet:

een bedrag dat de Bank uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;

e. borgstellingskrediet:

een krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 3 is gemeld;

f. uitwinning:
  • 1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bankgebruik, van de door de ondernemer aan de Bank verstrekte zekerheden,

  • 2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de ondernemer van de vermogensbestanddelen van de ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen,

  • 3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de ondernemer, en

  • 4°. indien het faillissement van de ondernemer is uitgesproken of aan hem surséance van betaling is verleend: onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder;

g. ondernemer:

een ondernemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010;

h. Minister:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

i. SenterNovem:

de door de Minister gemandateerde uitvoerder van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010.

j. uitvoeringsinstelling:

het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, dan wel het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo, Leeuwarden, Lelystad, Rotterdam of Tilburg.

Paragraaf 2. Borgstelling

Artikel 2 Garantstelling

De staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van borgstellingskredieten die met inachtneming van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 en deze overeenkomst door de Bank worden verstrekt. Deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.

Paragraaf 3. Kredietmelding

Artikel 3 Kredietmelding

  • 1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:

    • a. indien het krediet of het deel ervan binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de Minister is gemeld met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking gesteld formulier,

    • b. indien binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst de door de Minister op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 vastgestelde afsluitprovisie door de Bank aan de staat is betaald;

    • c. voor zover door de melding, bedoeld in onderdeel a, de som van de in een kalenderjaar gemelde kredieten of delen daarvan de door de Minister op grond van artikel 6 van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 vastgestelde maximumbedragen niet zijn overschreden.

  • 2. De Minister bevestigt de ontvangst van een meldingsformulier schriftelijk binnen 35 dagen na ontvangst.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, worden de meldingsformulieren in volgorde van datum van ontvangst behandeld. Indien op een datum de vastgestelde maximumbedragen, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zal worden overschreden, worden de op die datum ontvangen meldingsformulieren in volgorde geplaatst door middel van loting.

Paragraaf 4. Berekening van de borgstelling

Artikel 4 Maximum kredietbedrag

Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een borgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het borgstellingskrediet het totaal van de borgstellingskredieten, berekend per ondernemer, een bedrag van € 35.000,– niet overschrijdt.

Artikel 5 Berekening omvang van de borgstelling

  • 1. Voor berekening van de omvang van de borgstelling wordt na toepassing van artikel 4 in aanmerking te nemen borgstellingskrediet na verloop van ieder kalenderkwartaal verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het borgstellingskrediet op de laatste datum waarop het is afgelost, doch uiterlijk na verloop van zes jaar, nihil bedraagt.

  • 2. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal vier kalenderkwartalen opschorten indien:

    • a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van het borgstellingskrediet;

    • b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten gedurende de onder a bedoelde periode, dan wel uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als bedoeld in onderdeel a; en

    • c. de Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting met gebruikmaking van het door de Minister ter beschikking gesteld formulier.

  • 3. De opschorting van de vermindering vindt ten hoogste drie maal plaats.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.

  • 5. De Minister bevestigt de ontvangst van een formulier als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, schriftelijk binnen 35 dagen na ontvangst.

Artikel 6 Schorsing van de borgstelling

  • 1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 5, wordt geschorst met ingang van de dag waarop het borgstellingskrediet is opgeëist.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt binnen twee maanden na de dag waarop het borgstellingskrediet door de Bank is opgeëist.

  • 3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de ondernemer in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend.

Artikel 7 Omvang van de borgstelling

  • 1. De omvang van de borgstelling bedraagt per ondernemer 90 procent van hetgeen de ondernemer ten tijde van de overeenkomstig artikel 13 ingediende aanvraag uit hoofde van kredietverlening op grond van deze regeling pro resto verschuldigd is, doch ten hoogste 90 procent van de met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 berekende omvang van het borgstellingskrediet of de borgstellingskredieten, doch niet meer dan de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de ondernemer.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden als bankfaciliteiten mede in aanmerking genomen:

    • a. de bedragen die een gelieerde Bank uit hoofde van een overeenkomst aan de ondernemer ter leen verstrekt of zal verstrekken, en

    • b. de verplichtingen die een gelieerde Bank tegenover een derde, niet zijnde een andere gelieerde bank of een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk is aangegaan om ten laste van de ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3, indien de zekerheden van de gelieerde Bank ter zake van de hiervoor in onderdelen a en b bedoelde bedragen en verplichtingen mede strekken tot zekerheid van de Bank.

Paragraaf 5. Criteria en verplichtingen

Artikel 8 Criteria en verplichtingen

  • 1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet aan een ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:

    • a. de ondernemer beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderneming op economisch verantwoorde wijze te drijven;

    • b. er is een tekort aan zekerheden bij de ondernemer, waardoor de Bank naar normaal bankgebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrekken;

    • c. het borgstellingskrediet bedraagt niet meer dan het tekort aan zekerheden dat bij de Bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;

    • d. de kredietovereenkomst is in schriftelijke vorm aangegaan;

    • e. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn, op basis van een levensvatbaarheidsonderzoek van het bedrijfs- of ondernemingsplan, naar oordeel van een de daartoe door de Minister erkende of gecontracteerde instantie als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 voldoende;

    • f. het borgstellingskrediet is niet bestemd en wordt niet gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de ondernemer aan de Bank die het borgstellingskrediet verstrekt, aan een gelieerde Bank of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is;

    • g. de Bank heeft in de door haar gesloten borgstellingsovereenkomsten met betrekking tot de nakoming door de ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve van de staat opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de staat en de Bank heeft geen bedingen opgenomen, ertoe leidende dat:

      • 1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de staat eerst zou moeten worden aangesproken,

      • 2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de staat van de omslagregeling van artikel 869 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • h. de Bank heeft in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet wordt verstrekt een verplichting voor de ondernemer opgenomen om alle medewerking te verlenen aan het uitoefenen door de staat van de in artikel 9, eerste lid, genoemde bevoegdheden;

    • i. de Bank, via de ondernemer, beschikt over een bevestiging van de uitvoeringsinstelling, waaruit blijkt dat de ondernemer een aanvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 heeft ingediend bij een uitvoeringsinstelling genoemd in artikel 1, onderdeel b, van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 en waaruit tevens blijkt dat de ondernemer in de gemeente van de desbetreffende uitvoeringsinstelling zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 9 Verplichtingen bank en ondernemer

  • 1. De Bank, de gelieerde Bank, en de ondernemer voldoen aan hetgeen door de Minister aangewezen wordt verzocht, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 en deze overeenkomst en met het oog op de nakoming door de staat van op hem rustende internationaalrechtelijke verplichtingen, en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit en deze overeenkomst voortvloeiende zelfstandige verplichtingen van de Bank of de gelieerde Bank, op de ondernemer aan wie het borgstellingskrediet is verstrekt of op de met deze ondernemer gesloten kredietovereenkomsten omtrent:

    • a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;

    • b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;

    • c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;

    • d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen; en

    • e. het verstrekken van inlichtingen.

  • 2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank, de gelieerde Bank, of aan de ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen ook door haar interne accountant te doen verstrekken.

  • 3. De Bank stelt, met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking gesteld formulier, de Minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van de volgende feiten:

    • a. vervroegde volledige aflossing van het borgstellingskrediet;

    • b. het door de afdeling ....... van de Bank in beheer nemen van het borgstellingskrediet;

    • c. de verlening van surséance van betaling aan of de faillietverklaring van de ondernemer;

    • d. opeising van het borgstellingskrediet.

  • 4. Na afsluiting van ieder boekjaar zendt de Bank voor 1 februari van het daaropvolgende jaar, met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking gesteld formulier, aan de Minister een opgave van de omvang van de borgstelling aan het einde van het boekjaar voor alle borgstellingskredieten tezamen, waarvoor de Bank nog geen verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 heeft ingediend. Deze omvang dient te worden berekend met toepassing van paragraaf 4.

  • 5. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Bank waken over de belangen van de staat als borg.

  • 6. De Bank zal er voor zorgdragen dat het borgstellingskrediet niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de ondernemer aan de Bank die het borgstellingskrediet verstrekt, aan een gelieerde bank of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is.

  • 7. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten met allen, niet zijnde de staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door de ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve van de staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe leidende dat:

    • a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de staat eerst zou moeten worden aangesproken,

    • b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de staat van de omslagregeling van artikel 869 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 10 Uitwinning

  • 1. Indien een aanvraag om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend op een moment, waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, brengt de Bank de Minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

  • 2. De Minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nadere gegevens van de Bank verlangen.

Artikel 11 Invordering

  • 1. Gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend of, indien een verzoek om betaling is ingediend op een moment waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, na de datum waarop de Bank de Minister heeft bericht dat de uitwinning is voltooid of dat aannemelijk is dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen om namens de staat het door de staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door de Bank zou zijn verstrekt. De staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering bij de kredietnemer van de door deze aan de staat verschuldigde bedragen.

  • 2. De Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode de Minister een overzicht van de door haar ondernomen activiteiten, met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 12 Schuldregeling en verboden

  • 1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een borgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Minister. De Minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.

  • 2. Een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid dient door de Bank schriftelijk bij de Minister te worden ingediend.

  • 3. De Minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 6. Vaststelling betalingsverplichting

Artikel 13 Aanvraag om betaling

  • 1. De Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, doch in ieder geval binnen negen maanden na de datum waarop het borgstellingskrediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een aanvraag in om betaling uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 14 Mededeling Minister

  • 1. De Minister bevestigt de ontvangst van een aanvraag om betaling schriftelijk binnen 35 dagen na de ontvangst.

  • 2. De Minister deelt zijn beslissing op de aanvraag binnen negen maanden na de bevestiging van de ontvangst schriftelijk aan de Bank mede.

Artikel 15 Vaststellen bedrag

  • 1. De Minister stelt het uit hoofde van deze overeenkomst door de staat verschuldigde bedrag vast overeenkomstig de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 en deze overeenkomst, met uitzondering van het bepaalde in artikel 9, derde, vierde en vijfde lid.

  • 2. Voor zover de Bank bij haar aanvraag om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het naar normaal bankgebruik noodzakelijk maakten de bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de borgstellingskredieten, blijft artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, buiten toepassing.

  • 3. De Minister kan in ieder geval afwijzend beslissen op een aanvraag:

    • a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid;

    • b. indien de Bank in het kader van de aanvraag gegevens heeft verstrekt, waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op de aanvraag zou hebben geleid.

Paragraaf 7. Betalingen

Artikel 16 Wijze van betalingen

  • 1. Betalingen door Bank aan de staat geschieden door overmaking van de desbetreffende bedragen naar rekeningnummer 19.23.24.217 bij de Rabobank te Utrecht, ten name van SenterNovem onder vermelding van ‘Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010’ en het dossiernummer. Betalingen door de staat aan de Bank, geschieden door SenterNovem van hetzelfde rekeningnummer.

  • 2. In het betalingsverkeer, bedoeld in het eerste lid, zal over het debet- of creditsaldo een rente berekend worden gelijk aan de in Het Financieele Dagblad gepubliceerde basisrente.

Paragraaf 8. Diversen

Artikel 17 Verplichtingen staat

  • 1. De verplichtingen van de staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot een borgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden in de rechten van de Bank met betrekking tot het borgstellingskrediet, al dan niet voorafgegaan door verpanding van het borgstellingskrediet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de staat met betrekking tot een borgstellingskrediet van kracht, indien:

    • a. de ondernemer aan wie het borgstellingskrediet is verstrekt de onderneming en alle voor het drijven van de onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of overdraagt aan een door de ondernemer voor het drijven van die onderneming opgerichte rechtspersoon,

    • b. de Bank met de in onderdeel a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verleend de plaats inneemt van de ondernemer, en

    • c. de ondernemer zich naast de onderdeel a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het borgstellingskrediet is verstrekt.

Artikel 18 Betaling

  • 1. De Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 13 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het borgstellingskrediet binnen twee maanden na ontvangst aan de staat.

  • 2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 11, eerste lid, ontvangen zijn en niet ontvangen zijn uit hoofde van de uitwinning van zekerheden, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt tot 90 procent van de ontvangen opbrengsten.

Artikel 19 Uitgekeerde bedragen

Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de Minister blijkt dat de Bank zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel 18, eerste lid, niet is nagekomen.

Artikel 20 Gelieerde banken

Gelieerde bank(en) in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van deze overeenkomst is (zijn) ..........

Artikel 21 Borgstellingsovereenkomst

  • 1. De Bank kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in de Staatscourant van een wijziging van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010.

  • 2. De Minister kan deze overeenkomst met onmiddellijke ingang ontbinden, indien de Bank in strijd heeft gehandeld in strijd met het gestelde in de paragrafen 5, 6, 7 of 8.

  • 3. Opzegging of ontbinding van deze overeenkomst heeft geen gevolg ten aanzien van borgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding van de opzegging of ontbinding overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld en ten aanzien van borgstellingskredieten die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van de opzegging of ontbinding.

Getekend te .......... op ..........

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

(naam en functie vertegenwoordigers Bank)

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 juli 2007 is met de pilot ‘Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering’ gestart. In deze pilot werd noodzakelijk startkapitaal onder voorwaarden bereikbaar voor starters die vanuit een uitkeringssituatie een zelfstandig beroep of bedrijf willen beginnen onder een borgstelling van het Rijk voor de banken. De looptijd van deze pilot in de gemeenten Rotterdam, Leeuwarden en Lelystad was bepaald op twaalf maanden. Uit een tussenevaluatie is gebleken dat de pilot een succesvol verloop kent. Het blijkt dat banken bij borgstelling van rijkswege, inderdaad aan starters vanuit een uitkeringssituatie bedrijfskrediet verstrekken. Dit gaf aanleiding om de reikwijdte van de pilot in een direct hierop aansluitende pilot ‘Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009’ te verbreden met deelname van de gemeenten Hengelo en Tilburg naast bovenstaande drie gemeenten met een looptijd van nog eens negen maanden tot 1 april 2009. De onderliggende regeling voorziet vervolgens in de vervanging en een verdere verbreding van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 tot 1 januari 2011 door de onderhavige regeling. De Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 is in belangrijke mate identiek aan de Tijdelijke borgstellingsregeling starters vanuit een uitkering 2009. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige pilot zijn dat:

  • deze pilot ook is bedoeld voor bestaande ondernemers en niet alleen voor startende ondernemers;

  • niet-uitkeringsgerechtigden een beroep kunnen doen op deze regeling en niet alleen startende ondernemers vanuit een uitkeringssituatie;

  • in het uitvoeringsproces op basis van ervaringen een aantal vereenvoudigingen en verbeteringen is aangebracht, die – voor zover noodzakelijk – in deze regeling zijn verwerkt.

In deze pilot-regeling is aansluiting gezocht bij een landelijke pilot voor microfinanciering van het Ministerie van Economische Zaken met eveneens een looptijd tot 1 januari 2011. Laatstgenoemde pilot is ondergebracht bij de stichting Microkrediet Nederland die operationeel is vanaf december 2008. De pilot voor microfinanciering is bedoeld om ondernemers, die niet woonachtig zijn in een van de vijf bovengenoemde gemeenten, via kredietondersteuning via een overheidsfonds op weg te helpen naar een zelfstandig bedrijf of beroep. Het is de bedoeling dat op basis van een evaluatie van beide pilots een keuze wordt gemaakt voor een definitieve landelijke regeling voor microfinanciering.

Zoals vermeld is de onderhavige regeling in belangrijke mate vergelijkbaar aan de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers vanuit een uitkering en de hierop aansluitende pilot in de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009. De Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers vanuit een uitkering is destijds getroffen om het zelfstandig ondernemerschap en de kredietverlening aan ondernemers die vanuit een uitkeringssituatie starten te stimuleren.

Uit diverse onderzoeken was namelijk gebleken dat de verkrijgbaarheid van een startkrediet voor starters vanuit een uitkering verbetering behoeft. Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en het toenmalige Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten (Bsa), thans het Reïntegratiebesluit, bieden voldoende mogelijkheden voor kredietverlening aan bijstandsgerechtigden en gedeeltelijk arbeidsgeschikten.

Personen die vanuit de Werkloosheidswet (WW) een zelfstandig bedrijf of beroep willen starten kunnen echter veelal geen beroep doen op deze regelingen en zijn voor kredietverlening aangewezen op banken of gemeentelijke kredietbanken. In het algemeen geldt dat alle startende kleine zelfstandigen, ongeacht of zij een uitkering ontvangen of niet, problemen ondervinden bij de financiering door een bank of gemeentelijke kredietbank van de relatief geringe behoefte aan startkapitaal. Het kosten-baten aspect speelt hierbij voor de banken of gemeentelijke kredietbanken een belangrijke rol.

Het doel van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers vanuit een uitkering, de hierop aansluitende pilot Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009, en de continuering daarvan door de onderhavige regeling is om de banken of gemeentelijke kredietbanken, meer dan nu het geval is, te betrekken bij microkredietprogramma’s voor starters vanuit een uitkering en overige levensvatbare kleine ondernemingen die er niet in slagen bij banken leningen tot € 35.000 te verkrijgen. Bij deze programma's gaat het om relatief geringe bedragen om een zelfstandig bedrijf of beroep te starten of om een bestaande kleine onderneming te financieren. Het streven is om ervoor te zorgen dat genoemde ondernemers met private financiering via een bank of gemeentelijke kredietbank geholpen kunnen worden bij het starten van een bedrijf of zelfstandig beroep of overige financiering van hun onderneming.

Op termijn kan worden bezien of de huidige regels op grond waarvan aan starters vanuit de uitkering startkapitaal kan worden verstrekt (het Bbz 2004 en het Reïntegratiebesluit) kunnen vervallen. Een dergelijke stap kan echter pas genomen worden als zeker is dat de huidige doelgroep van het Bbz 2004 en het Reïntegratiebesluit ook onder de nieuwe regeling een succesvol beroep kan doen op starterskrediet bij een bank of gemeentelijke kredietbank, dit uiteraard onder de conditie dat aan alle overige voorwaarden, zoals levensvatbaarheid van het bedrijfsplan is voldaan.

Om een regeling voor alle banken of gemeentelijke kredietbanken zo goed mogelijk voor te bereiden is een regionale pilot gestart met de (gemeentelijke krediet)banken, gemeenten en de kantoren van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) uit die regio’s. In deze pilotregeling – evenals in de twee pilotregelingen die hieraan vooraf gingen – verloopt de kredietverlening aan starters vanuit een uitkeringssituatie die niet via de normale arrangementen voor kredietverlening aangeboden door een bank of gemeentelijke kredietbank kunnen worden geholpen, niet meer vanzelfsprekend via Bbz 2004 of Reïntegratiebesluit maar via de bij de pilot betrokken (gemeentelijke krediet)bank. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal als borgsteller voor de betrokken banken of gemeentelijke kredietbanken functioneren.

De onderhavige regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. De verlening van borgstellingen in het kader van deze regeling wordt uitgevoerd door SenterNovem onder verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze keuze houdt verband met de kennis en ervaring van SenterNovem met het uitvoeren van de zogenaamde BBMKB-regeling van het Ministerie van Economische Zaken. Deze regeling voorziet in een borgstellingsfaciliteit voor ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf. Er is om uitvoeringstechnische redenen voor gekozen deze regeling – evenals in de twee pilotregelingen die hieraan vooraf gingen – zoveel mogelijk in te richten als de BBMKB-regeling. Hetzelfde geldt voor de overeenkomsten in de bij deze regeling behorende bijlagen 1 en 2.

De opzet van de pilot

De opzet van deze pilot is in grote lijnen als volgt:

  • de uitvoeringstelling beoordeelt de aanvraag van de ondernemer inclusief het bedrijfsplan globaal;

  • ingeval de uitvoeringsinstelling tot een positief oordeel komt over het bedrijfsplan kan door de aanvrager voor een nadere levensvatbaarsheidsonderzoek van het bedrijfsplan kosteloos een beroep worden gedaan op hierin gespecialiseerde instanties;

  • ingeval de uitvoeringsinstelling tot een negatief oordeel komt over het ingediende bedrijfs- of ondernemingsplan, kan de ondernemer voor een nader levensvatbaarsheidsonderzoek van het bedrijfs- of ondernemingsplan op eigen kosten een beroep doen op hierin gespecialiseerde instanties;

  • ingeval één van de hierin gespecialiseerde instanties vervolgens eveneens tot een positief oordeel komt over het bedrijfsplan mogen de banken of gemeentelijke kredietbanken een krediet onder borgstelling afsluiten met de aanvrager, mits aan de overige voorwaarden van deze regeling wordt voldaan;

  • de desbetreffende bank of kredietinstelling meldt SenterNovem het met de aanvrager afgesloten krediet en kan als aan de verdere voorwaarden is voldaan, gebruik maken van de borgstelling op grond van deze regeling.

Het doel van de pilot is om proefondervindelijk vast te stellen op welke wijze een algemene (borgstellings)regeling het beste vorm kan krijgen en op welke wijze een dergelijke regeling organisatorisch het best kan worden ingebed in de bestaande structuren. Belangrijke aandachtspunten hierbij zullen zijn de wijze waarop de levensvatbaarheid van het bedrijfsplan wordt vastgesteld, de manier waarop de communicatie tussen de banken of gemeentelijke kredietbanken en de uitvoering (gemeenten en het UWV) vorm moet krijgen en de beleving van de aanvragers. De resultaten van de pilot zullen input vormen voor een mogelijk algemene regeling voor microfinanciering.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Definitiebepalingen

De ondernemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van deze regeling kan zowel: (1°) een natuurlijk persoon, als (2°) een rechtspersoon betreffen. Beide categorieën vallen onder het begrip ‘ondernemer’ in de zin van de Europese Verordening (EG) 70/2001.

Artikel 2 Borgstelling

In artikel 2, eerste lid, is geregeld dat de Minister – wiens rol in de praktijk via een mandaat wordt uitgevoerd door SenterNovem- een borgstellingsovereenkomst met een (gemeentelijke krediet)bank kan aangaan, indien door de ondernemer die krediet nodig heeft aan een aantal voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met e, en in de borgstellingsovereenkomst die als bijlage bij de regeling is opgenomen. Hieronder wordt nader ingegaan op de voorwaarden op grond van artikel 2, tweede lid.

Met voorwaarde a wordt bedoeld dat een ondernemer alleen van deze regeling gebruik kan maken indien betrokkene redelijkerwijs op geen enkele andere wijze krediet voor bedrijf of zelfstandig beroep kan verwerven.

Voorwaarde b stelt dat de ondernemer beschikt over een (op termijn) levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep. Hierbij wordt, na een eerste beoordeling door de uitvoeringsinstantie, gebruik gemaakt van een bedrijfseconomisch of bedrijfstechnisch onderzoek dat wordt uitgevoerd door één van de door SenterNovem erkende of gecontracteerde bureau’s.

Met voorwaarde c behoudt de uitvoeringsinstelling de mogelijkheid eventuele ondersteuning van de ondernemer via deze regeling te weigeren, indien betrokkene na de start geheel of gedeeltelijk uitkeringsafhankelijk zou blijven. Voorwaarde d voorkomt dat met onderhavige regeling bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten worden ondersteund die zich slecht kunnen verhouden met de maatschappelijke taak van de overheid in brede zin.

Voorwaarde e bepaalt dat het hoofdverblijf van de ondernemer gevestigd dient te zijn in de gemeente Hengelo, Leeuwarden, Lelystad, Rotterdam of Tilburg. Deze regeling betreft een regionale pilot in genoemde gemeenten. De pilotregeling is slechts toegankelijk voor ondernemers vanuit randgemeenten als het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de uitvoeringsinstelling is gevestigd met het college van bedoelde randgemeente hierover sluitende afspraken hebben gemaakt. Een hoofdverblijf in één van de pilotgemeenten blijft daarbij vooralsnog een vereiste. In voorkomende gevallen is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de uitvoeringsinstelling is gevestigd in het kader van deze regeling hiervoor verantwoordelijk.

Wat betreft de voorwaarden a en c zal bij de evaluatie van onderhavige regeling worden bezien of deze voorwaarden noodzakelijk zijn gebleken.

In artikel 2, tweede lid, is geregeld hoe een kredietaanvraag bij een (gemeentelijke krediet)bank kan worden ondergebracht in deze borgstellingsregeling. Nadere voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in overeenkomsten uit de bijlagen 1 en 2 bij de regeling.

In artikel 2, derde lid, is opgenomen dat de Minister de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank desgevraagd informeert over de stand van de uitputting van het voor deze regeling beschikbare budget. In artikel 6 is immers een maximum gesteld ten aanzien van het beschikbare budget. Hiermee kan worden verkomen dat de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank tevergeefs kredieten aanmeldt voor de borgstellingsregeling omdat genoemd maximum is bereikt.

Artikel 3 Aanvraag

In artikel 3, eerste lid, is geregeld waar de ondernemer een aanvraag in het kader van deze regeling kan indienen. Dat kan bij de zes genoemde uitvoeringsinstellingen in dit artikellid. Ondernemers die geen hoofdverblijf hebben in één van de bedoelde regio’s kunnen een beroep doen op een vergelijkbare landelijke pilot voor microfinanciering van het Ministerie van Economische Zaken onder de daarin gestelde voorwaarden.

Artikel 4 Borgstellingsovereenkomst

Zoals vermeld in het eerste lid zijn voor borgstellingsovereenkomsten op grond van deze regeling twee verschillende formulieren voorhanden. Deze zijn als bijlagen 1 en 2 bij deze regeling opgenomen. Bijlage 1 is bedoeld voor (handels)banken en bijlage 2 voor gemeentelijke kredietbanken. Reden hiervoor is dat de Minister als borgsteller ingeval van verlening van krediet door (handels)banken voor 80% borg staat en bij verlening door gemeentelijke kredietbanken voor 90% borg staat voor het te verlenen krediet. Omdat de gemeentelijke kredietbanken in deze regeling aan de slag gaan met de ‘afvallers’ van de banken, de ondernemers die op een andere manier geen krediet kunnen verkrijgen bij een (handels)bank, geldt een hoger garantstellingspercentage. Hiervoor is gekozen vanwege de lagere kansen als ondernemer om een levensvatbaar bedrijf of beroep op te zetten. Het risico wordt groter geacht.

Het tweede lid bepaalt dat de borgstellingsovereenkomst ingaat zodra deze door de Minister van de kredietinstelling of gemeentelijke kredietbank is ontvangen, mits hierbij een afschrift van de kredietovereenkomst, waarop de borgstelling betrekking heeft, is bijgevoegd.

Het derde lid regelt dat nadat de Minister een borgstellingsovereenkomst van een gemeentelijke kredietbank ontvangt, deze pas inwerking kan treden indien de ondernemer een afwijzing tot het verlenen van een krediet van een kredietinstelling heeft overgelegd aan de Minister. In voorkomende gevallen zal de Minister zowel de gemeentelijke kredietbank als de ondernemer op deze verplichting wijzen.

Artikel 5 Kredietovereenkomst

De maximale hoogte van een krediet waarvoor in het kader van deze regeling een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen in de vorm van een borgstelling kan worden aangevraagd, is gesteld op € 35.000,–, waarbij wordt aangesloten bij de bovengrens voor een krediet in een vergelijkbare landelijke pilot voor microfinanciering van het Ministerie van Economische Zaken. Van starters wordt een eenmalige afsluitprovisie gevraagd ten gunste van de Minister van vier procent van het kredietbedrag. De maximale looptijd van een kredietovereenkomst op basis van de regeling bedraagt zes jaar. De Minister kan de maximale looptijd van de kredietovereenkomst opschorten als dat financieel gunstig is voor de Minister. De voorwaarden voor opschorting zijn opgenomen in de borgstellingsovereenkomsten, bijlagen 1 en 2 bij deze regeling.

Artikel 6 Maximaal beschikbaar budget

Het plafond voor aan te bieden borgstellingen in het kader van deze regeling bedraagt ten hoogste € 12.000.000,–, waarvan niet meer dan € 6.000.000,– aan ondernemers vanuit een uitkeringssituatie kan worden verleend en niet meer dan € 6.000.000,– aan overige ondernemers.

De beschikbare budgetten voor deze regeling kunnen worden aangewend gedurende de gehele looptijd van de regeling in 2009 en 2010. Indien dit bedrag aan aanbiedingen uitstaat is het de Minister niet langer toegestaan nog meer aanbiedingen voor borgstellingen te doen in het kader van deze regeling. Indien het plafond niet wordt bereikt is de looptijd van de regeling bepalend voor het einde van verlening van borgstellingen op grond van de regeling. Voorts is de volgorde van aanvragen bij de uitvoeringsinstellingen bepalend ingeval het maximaal beschikbare budget wordt bereikt.

In het tweede lid van artikel 6 is bepaald hoe de volgorde van verdeling plaatsvindt. Hiervoor is de datum van ontvangst van een aanvraag, die voldoet aan de wettelijke eisen daarvoor doorslaggevend.

Artikel 7 Verlening borgstellingsovereenkomsten

Borgstellingsovereenkomsten kunnen tot uiterlijk 31 december 2010 worden verleend, tenzij één van de maximale bedragen, die in artikel 6 van de regeling zijn opgenomen, reeds eerder is bereikt.

Artikel 8 Algemene Regeling SZW-subsidies

In artikel 8 wordt afgeweken van de artikelen 5 tot en met 16 en 18 van de Algemene Regeling SZW-subsidies. Dit vanwege het feit dat de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlagen 1 en 2.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2011.

Op de datum van inwerkingtreding van deze regeling wordt de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 ingetrokken.

De bepalingen van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering 2009 blijven echter van toepassing op verplichtingen die op grond van die regeling zijn aangegaan voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze regeling. De bepalingen van de onderhavige regeling zullen op hun beurt weer van toepassing blijven op de verplichtingen die op grond van deze regeling zullen zijn aangegaan op uiterlijk 31 december 2010.

Hierbij gaat het om de afwikkeling van de financiële gevolgen van eerdere verlening van een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen in de vorm van een borgstelling. Hierbij moet vooral worden gedacht aan uitwinning van borgstellingsovereenkomsten door kredietinstellingen of de gemeentelijke kredietbank na afloop van de periode waarin deze regeling van kracht is. Hierna volgen betalingen van kredietinstellingen of de gemeentelijke kredietbank aan de Minister indien er bij de kredietinstelling of de gemeentelijke kredietbank alsnog terugbetalingen van het krediet door de kredietontvanger volgt.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma.

Naar boven