Besluit van 21 januari 2009, no. 09.000108 tot aanwijzing ter onteigening van onroerende zaken in de gemeente Haaren krachtens artikel 87 van Titel IV van de onteigeningswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op grond van artikel 77 van de onteigeningwet, zoals deze luidt per 1 juli 2008, kan onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 87 van de onteigeningswet kan onteigening ten name van een ander publiekrechtelijk lichaam dan de gemeente op verzoek van dat lichaam plaatsvinden uit kracht van een koninklijk besluit.

Op 21 december 2007 verzoeken Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Ons per brief met kenmerk 1356970, over te gaan tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten name van de provincie Noord-Brabant. Het verzoek is per brief van 8 april 2008, kenmerk 1401609, door verzoeker aangepast.

Overeenkomstig artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 80, tweede lid, van de onteigeningswet genoemde stukken met ingang van 1 augustus 2008 tot en met 11 september 2008 in de gemeente Haaren en op het departement van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ter inzage gelegen. Overeenkomstig de artikelen 3:12 en 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 87 van de onteigeningswet, is voorafgaand daaraan van de terinzagelegging op 30 juli 2008 door de burgemeester van Haaren kennis gegeven in het lokaal verschijnende weekblad ‘De Leije’ en door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de Staatscourant van 31 juli 2008, no. 146.

Verder heeft Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer overeenkomstig artikel 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht het ontwerp koninklijk besluit op 28 juli 2008 voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden en aan verzoeker, Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.

Daarbij zijn de belanghebbenden en de verzoeker op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot het naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen van zienswijzen tegen het ontwerpbesluit.

Overwegingen

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De ter onteigening voorgedragen gronden zijn begrepen in het bestemmingsplan ‘N624’ van de gemeente Haaren, verder te noemen: het bestemmingsplan. Uit het verzoek om onteigening blijkt dat de provincie Noord-Brabant de ter onteigening voorgedragen gronden in eigendom wil verkrijgen ter uitvoering van het bestemmingsplan.

De ter onteigening voorgedragen gronden zijn in het bestemmingsplan aangewezen voor de bestemmingen ‘Verkeer’ (gedeeltelijk met inbegrip van de dubbelbestemming ‘Leidingen’) en ‘Water’.

De provincie Noord-Brabant wil de ter onteigening voorgedragen gronden in eigendom verwerven, om te kunnen overgaan tot de vernieuwing van de provinciale weg N 624 (Oisterwijk–Boxtel), in samenhang met de versterking van de relatie tussen het landgoed Nemerlaer en het dorp Haaren.

In de zakelijke beschrijving van 8 maart 2008 geeft de provincie ter onderbouwing van de gewenste grondverwerving door onteigening aan, om welke redenen de vernieuwing van de N 624 noodzakelijk is en op welke wijze deze vernieuwing vorm zal krijgen. De doelstelling van de vernieuwing is tweeledig. Deze dient de verhoging van de verkeersveiligheid en een optimale landschappelijke inpassing van de weg. Tevens wordt de relatie tussen het landgoed Nemerlaer en het dorp Haaren versterkt, onder meer door de aanleg van een kasteelpark met een onder meer voor verkeersdoeleinden bestemde, verharde kasteelplaats.

De provincie Noord-Brabant is eigenares en wegbeheerder van de N 624. Het is de bedoeling om het in de gemeente Haaren gelegen gedeelte van de N 624 na de vernieuwing daarvan in eigendom en beheer aan de gemeente over te dragen.

De provincie Noord-Brabant voert al enige tijd overleg met de eigenaren en rechthebbenden van de gronden die nodig zijn om het vernieuwingsplan te kunnen uitvoeren. Met verscheidene grondeigenaren en rechthebbenden heeft de provincie inmiddels overeenstemming bereikt over de aan- en verkoop van de benodigde gronden. Met een aantal grondeigenaren en rechthebbenden is evenwel nog geen overeenstemming bereikt en loopt het overleg nog door. Uit de zakelijke beschrijving blijkt dat de te onteigenen gronden nodig zijn voor de vernieuwing van de weg met bijbehorende voorzieningen. Teneinde op zo kort mogelijke termijn met de uitvoering van het werk te kunnen starten, hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant Ons verzocht een besluit te nemen tot aanwijzing van gronden ter onteigening overeenkomstig de door het college bij zijn verzoek overgelegde en bij brief van 8 april 2008 aangepaste grondtekening en lijst.

Zienswijzen

Van de mogelijkheid om tegen het ter inzage gelegde ontwerp koninklijk besluit zienswijzen naar voren te brengen is gebruik gemaakt door:

  • a) Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant te ‘s-Hertogenbosch;

  • b) Th.G.M. Pruijn namens J.M.M. van den Oever en Boomkwekerijen M. van den Oever B.V. te Haaren;

  • c) mr. W. Krijger namens M.M. van Gemert en Van Gemert Haaren B.V. te Haaren;

  • d) de Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij te Den Haag / Rotterdam;

  • e) het Waterschap De Dommel te Boxtel.

Aan artikel 87, vierde lid, van de onteigeningswet, inhoudende dat degenen die tijdig ingevolge artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht schriftelijk een zienswijze naar voren hebben gebracht, door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de gelegenheid worden gesteld zich in persoon of bij gemachtigde te doen horen, is voldaan.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

De reclamanten onder a) brengen in hun hoedanigheid als verzoeker bij Ons bezwaren naar voren met betrekking tot de in het ontwerpbesluit door Ons aangebrachte beperking in de omvang van de verzochte onteigening van het perceel kadastraal bekend gemeente Haaren, sectie D, no. 2191 (grondplannummer 19).

Ten aanzien van de zienswijzen van de reclamanten onder a) overwegen Wij als volgt.

De provincie Noord-Brabant is eigenares en beheerder van de provinciale weg N 624. In deze hoedanigheid, die de verantwoordelijkheid voor het (doen) uitvoeren van de voorziene werken insluit, kan de provincie, gelet op het door haar in deze behartigde publiek belang, gelet op artikel 1, eerste lid, van de onteigeningswet worden aangemerkt als de meest gerede partij om een onteigeningsprocedure te voeren op voet van artikel 87 van de onteigeningswet. Het enkele feit dat na de vernieuwing van de weg deze aan de gemeente zal worden overgedragen maakt dit niet anders. In zoverre kan door Ons aan het verzoek gehoor worden gegeven.

Wat de in het verzoek mede begrepen onteigening van het perceel kadastraal bekend gemeente Haaren, sectie D, no. 2191 (grondplannummer 19) betreft, overwegen Wij evenwel het volgende. Zoals hierboven weergegeven, kan ingevolge artikel 87 in samenhang met de artikelen 77 en 1, van de onteigeningswet, onteigening onder meer plaats hebben ten name van een provincie, mits met de onteigening het publiek belang van die provincie gediend is. Het perceel met grondplannummer 19 is bestemd voor ‘Verkeer’ en ‘Water’. Voor een deel dienen de te onteigenen gronden om binnen het tracé van de N 624 de aanleg van een rotonde met bijbehorende werken mogelijk te maken. Voor een ander deel moeten deze gronden dienen voor de aanleg van een zogenaamde ‘kasteelplaatse’. Op deze ‘plaatse’ is op de te onteigenen gronden een verharde parkeervoorziening met ontsluitingsweg gepland. Ook is daarop ruimte gereserveerd voor een kiosk voor toeristisch-recreatieve doeleinden / snackbar. Daarnaast mogen er op de kasteelplaats ook infoborden, picknicktafels, verlichtingsmasten, een fietsenstalling, beelden enz. worden verwezenlijkt. Alle voorzieningen op de kasteelplaats moeten de verdere ontwikkeling van het landgoed Nemerlaer bevorderen. Hierover hebben Wij in het ontwerpbesluit opgemerkt dat naar Ons oordeel deze laatste doelstelling onderscheiden dient te worden van de voorgenomen reconstructie van de N 624 als zodanig. Het bestemmingsplan is weliswaar geënt op de samenhang tussen dorp, weg en landgoed, maar dat nam naar Ons oordeel niet weg, dat een deel van de voorgenomen werken en werkzaamheden op de kasteelplaats geen rechtstreeks verband hielden met die aan de provinciale weg N 624. Evenmin konden die werken en werkzaamheden naar Ons voorlopig oordeel geacht worden rechtstreeks dienstig te zijn aan de reconstructie van de weg of aan de gereconstrueerde weg. Met betrekking tot de doelstelling om de functies van het landgoed Nemerlaer te versterken, bleek Ons uit het bestemmingsplan en uit de bij het verzoek overgelegde stukken niet van een rechtstreeks provinciaal belang. Een en ander leidde Ons in het ontwerpbesluit tot het voorlopig oordeel dat met onteigening van een gedeelte van de gronden ter plaatse van de geprojecteerde kasteelplaats geen publiek provinciaal belang gemoeid was. De ontwikkeling van de kasteelplaats was naar Ons oordeel daarentegen aan te merken als een gemeentelijk belang ter behartiging waarvan de gemeente Haaren de mogelijkheid van eventuele onteigening krachtens artikel 77 van Titel IV van de onteigeningswet ter beschikking stond. Dientengevolge waren Wij voornemens het verzoek gedeeltelijk af te wijzen wegens het ontbreken van de noodzaak tot onteigening ten name van de provincie Noord-Brabant. Op de bij het ontwerpbesluit behorende kaart hadden Wij aangegeven welk gedeelte van grondplannummer 19 voorshands niet door Ons ter onteigening werd aangewezen. Daarbij hadden Wij rekening gehouden met de noodzaak om voor aanleg en onderhoud van de rotonde en de waterberging (insteek slootzijde) te kunnen beschikken over voldoende gronden, een en ander overeenkomstig de inrichting van het werk zoals aangegeven op de bestek- en onteigeningstekening (km. 2595–3075), bestekno. 624.02.01.2007, blad 5.

In de zienswijzen voert het college van gedeputeerde staten aan, dat indien overeenkomstig de door Ons voorgenomen beperkte omvang van de onteigening definitief zou worden beslist, de provincie niet meer in staat zal zijn om de Kasteellaan aan te sluiten op de N 624. Dit is evenwel noodzakelijk voor de bereikbaarheid van het landgoed omdat de huidige aansluiting van de Kasteellaan op de N 624 in het reconstructieplan is komen te vervallen voor gemotoriseerd verkeer. Ook moet op de kasteelplaats worden voorzien in parkeerplaatsen naast de ontsluitingsweg omdat in verband met de verkeersveiligheid parkeerplaatsen langs de N 624 komen te vervallen.

Uit de zienswijzen van de reclamanten onder a) en uit het ingestelde onderzoek is Ons gebleken, dat het door de reconstructie noodzakelijk en onontkoombaar is, dat in een nieuwe ontsluiting van het landgoed en enkele parkeerplaatsen wordt voorzien op de te onteigenen gronden. In zoverre achten Wij het voldoende aannemelijk gemaakt dat de door de provincie gewenste ontsluitingsweg met parkeergelegenheid op het gebied van de kasteelplaats rechtstreeks verband houdt met de reconstructie van de N 624.

Derhalve is er voor Ons thans aanleiding om het verzoek van de provincie Noord-Brabant tot onteigening in zoverre in te willigen dat de onteigening zich mede uitstrekt over het gedeelte van het onderhavige perceel waarop de ontsluitingsweg met parkeergelegenheid is geprojecteerd. Een en ander zoals aangegeven op de grondtekening van 13 november 2008, die deel uitmaakt van dit besluit.

De reclamanten onder b), zijn eigenaar, onderscheidenlijk pachter van het gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen perceel kadastraal bekend gemeente Haaren, sectie D, no. 1973 (grondplannummer 8).

Zij brengen in de eerste plaats naar voren, dat niet vast staat dat het minnelijk overleg niet tot het gewenste verwervingsresultaat zal leiden. Partijen zijn het niet eens over de berekening van de schadeloosstelling, maar de bedragen liggen niet zo ver uit elkaar dat nu al tot onteigening zou moeten worden besloten.

In de tweede plaats voeren de reclamanten aan, dat op de te onteigenen grond een bermstrook, een greppel en een leidingenstrook worden aangelegd. Zij zijn van mening dat dit niet geheel overeenkomstig de bestemming ‘Verkeer’ is.

In de derde plaats stellen de reclamanten, dat uit de stukken niet blijkt dat de pachter het ter onteigening aan te wijzen perceel exploiteert. Daarnaast is volgens hen de aard van de onroerende zaak onjuist aangegeven.

Ten aanzien van de zienswijzen van de reclamanten onder b) overwegen Wij dat verzoeker bij brief van 5 november 2008, kenmerk 1461342, Ons heeft verzocht om de onteigeningsprocedure voor het perceelsgedeelte van de reclamanten onder b) niet voort te zetten wegens minnelijke overeenstemming over de aankoop van de grond.

Onder deze omstandigheden behoeven de zienswijzen van de reclamanten hier geen verdere bespreking.

De reclamanten onder c) zijn ieder voor de helft eigenaar van het gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen perceel kadastraal bekend gemeente Haaren, sectie D, no. 2256 (grondplannummer 27). Op het desbetreffende perceel exploiteert de vennootschap een varkenshouderij. Zij stellen dat de voorgenomen onteigening aan een verdere uitbreiding van de varkenshouderij in de weg staat. Voor die uitbreiding is hen op 4 februari 2005 al een vergunning verstrekt. Zij beroepen zich ook op de positieve agrarische bestemming op hun gronden. De oplossing voor hun probleem kan naar het oordeel van de reclamanten alleen zijn gelegen in het (kunnen) verkrijgen van compensatiegrond. Een financiële compensatie is onvoldoende om de geplande uitbreiding van de varkenshouderij te kunnen verwezenlijken. Daarbij komt dat de reclamanten het gedane bod ook te laag vinden en dat het hen bevreemdt dat er na jaren overleg slechts éénmaal een bod is gedaan.

Ten aanzien van de bedenkingen van de reclamanten onder c) die zien op het minnelijk overleg, overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt, dat de onteigenende partij hetgeen onteigend moet worden éérst bij minnelijke overeenkomst in eigendom tracht te verkrijgen. Dit artikel heeft betrekking op de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve fase van de onteigeningsprocedure is echter één van de criteria waaraan door Ons kan worden getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening als uiterste middel is bedoeld, zijn Wij van oordeel dat pas van dit middel mag worden gebruikgemaakt, als vóór het begin van de onteigeningsprocedure langs minnelijke weg niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming is te komen. Aan deze voorwaarde is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen ingevolge Titel IV van de onteigeningswet in beginsel voldaan, indien vóór de terinzagelegging van het ontwerp-onteigeningsbesluit is begonnen met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving en op het moment van het nemen van het besluit tot onteigening voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen voorlopig niet tot de eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet sprake zijn van een serieus minnelijk overleg. Doet zich deze situatie voor, dan kan tot onteigening worden besloten om daarmee een tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen.

In het bijzonder overwegen Wij dat uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat de reclamanten onder c) en verzoeker al vanaf 2001 in overleg zijn over de aan- en verkoop van gronden ten behoeve van de te reconstrueren provinciale weg. De reclamanten onder c) hebben in verband met hun wensen tot bedrijfsuitbreiding – waaraan naar hun mening het afstaan van grond voor een nieuw fietspad in de weg staat – hun gronden niet willen verkopen voordat de bestemmingsplanprocedure zou zijn afgerond. Om die reden hebben zij in het minnelijk overleg ook geen tegenbod uitgebracht. Voorafgaand aan het verzoek aan de Kroon om een onteigeningsbesluit te nemen, heeft de provincie op 14 november 2007 een formeel schriftelijk bod uitgebracht. Verder overwegen Wij naar aanleiding van de zienswijze van de reclamanten over de hoogte van het schriftelijk gedane bod, dat artikel 40 van de onteigeningswet voorziet in een volledige vergoeding voor alle schade die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn zaak. In de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure zal de burgerlijke rechter de hoogte van deze schadeloosstelling bepalen en deze staat in deze onteigeningsprocedure dan ook niet verder ter beoordeling. Voor zover de reclamanten onder c) naar voren brengen dat de oplossing voor de problemen met de continuïteit van de varkenshouderij uiteindelijk alleen kunnen zijn gelegen in een grondruiltransactie, overwegen Wij dat de onteigeningswet niet voorziet in de verplichting voor de onteigenende partij om de eigenaar compensatie te bieden in de vorm van vervangende grond. Niettemin kan ter gelegenheid van het minnelijk overleg dat voorafgaat aan de start van de administratieve procedure een dergelijke compensatie aan de orde komen, afhankelijk van de mogelijkheden die de onteigenende partij terzake ten dienste staan en het daaromtrent gebezigde beleid. Uit het ingestelde onderzoek is Ons niet gebleken dat hieraan door verzoeker en de gemeente onvoldoende aandacht zou zijn besteed. Niettemin kon geen afdoende oplossing gevonden worden. Gelet hierop kan naar Ons oordeel niet worden staande gehouden dat er onvoldoende minnelijk overleg is gepleegd. Voor zover de reclamanten onder c) in de aan hen verleende vergunning voor de uitbreiding van hun bedrijf en aan de positieve agrarische bestemming van hun gronden blijkbaar de conclusie verbinden dat een en ander aan onteigening in de weg staat, overwegen Wij dat aan bedoelde vergunning en aan het geldende bestemmingsplan geen rechten kunnen worden ontleend die in de weg kunnen staan aan onteigening op basis van het in procedure zijnde bestemmingsplan.

Derhalve geeft deze zienswijze van de reclamanten onder c) Ons geen aanleiding om het verzoek van de provincie Noord-Brabant niet in te willigen.

Ten aanzien van de stelling van de reclamanten onder c) dat een verleende vergunning en het bestemmingsplan aan de onteigening in de weg zouden staan, overwegen Wij dat deze zienswijze van de reclamanten onder c) van planologische aard is, en in het kader van deze onteigeningsprocedure niet ter beoordeling kan staan.

De zienswijzen van de reclamanten onder c) geven Ons dan ook geen aanleiding om het verzoek van de provincie Noord-Brabant niet in te willigen.

De reclamante onder d) exploiteert twee pijpleidingen voor het transport van aardolieproducten van Rotterdam naar de Duitse Bondsrepubliek, die onder meer zijn gelegen in de ondergrond van het (gedeeltelijk) mede in het onteigeningsplan begrepen perceel kadastraal bekend gemeente Haaren, sectie D, no. 2191 (grondplannummer 19). Ter verzekering van een ongestoorde exploitatie beschikt de reclamante onder d) op dit perceel over zakelijke rechten op basis van de Belemmeringenwet Privaatrecht. In haar zienswijze brengt de reclamante onder d) naar voren dat zij er groot belang bij heeft dat de huidige zakelijke rechten na onteigening opnieuw en in gelijkwaardige vorm, dat wil zeggen als zakelijk recht en niet zoals verzoeker voorstaat in de vorm van een vergunning, worden gevestigd.

Ten aanzien van de zienswijzen van de reclamante onder d) overwegen Wij als volgt.

Uit de aan het verzoek ten grondslag liggende stukken en uit het ingestelde onderzoek is Ons gebleken dat de voorgenomen uitvoering van het bestemmingsplan niet dwingt tot het verleggen van de desbetreffende buisleidingen. In verband daarmee is in de voorschriften van het bestemmingsplan dan ook een bijzondere regeling opgenomen die er op ziet, dat bij voorgenomen bouw- of aanlegactiviteiten binnen de leidingstrook in goed overleg met de exploitant diens belangen zoveel mogelijk worden beschermd.

Terzake merken Wij op dat het zakelijk recht in gevallen als deze na de inschrijving van het onteigeningsvonnis opnieuw kan worden gevestigd. Daarmee wordt naar Ons oordeel, gelet op de doelstelling van de onteigeningswet, recht gedaan aan het uitgangspunt dat bij een onteigening een wijziging in de feitelijke situatie ook voor de (beperkt) zakelijk gerechtigde op de minst bezwaarlijke wijze moet worden doorgevoerd. De effectuering daarvan kan mede worden betrokken in het geding in de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure en staat als zodanig dan ook niet aan Ons ter beoordeling in de onderhavige procedure tot aanwijzing van gronden ter onteigening.

Nu het belang van de reclamante onder d) bij een ongestoorde exploitatie door het bestemmingsplan en door het opnieuw kunnen vestigen van het zakelijk recht voldoende is verzekerd, is er voor Ons geen aanleiding om het verzoek van de provincie Noord-Brabant niet in te willigen.

De reclamant onder e) is eigenaar/beheerder van een rioolpersleiding die onder meer is gelegen in de ondergrond van het gedeeltelijk mede in het onteigeningsplan begrepen perceel kadastraal bekend gemeente Haaren, sectie D, no. 1973 (grondplannummer 8).

Ter verzekering van een ongestoord bezit en beheer beschikt de reclamant onder e) op dit perceel over een zakelijk recht op basis van de Belemmeringenwet Privaatrecht.

De reclamant onder e) verzoekt in zijn zienswijze om het zakelijk recht te handhaven en in de nieuwe eigendomssituatie mee te nemen.

Ten aanzien van de zienswijzen van de reclamant onder e) overwegen Wij dat de daarin naar voren gebrachte bezwaren en wensen overeenkomen met die van de reclamante onder d). Daarbij merken Wij op, dat Wij gelet op artikel 4, tweede lid, van de onteigeningswet, het zakelijk recht in de administratieve fase van de onteigeningsprocedure niet kunnen uitsluiten van onteigening. Voor het overige verwijzen Wij terzake naar hetgeen Wij hierboven hebben overwogen ter gelegenheid van de zienswijzen van de reclamante onder d).

Onder verwijzing naar hetgeen Wij terzake bij de beoordeling van de zienswijzen van de reclamante onder d) hebben overwogen, zijn Wij van oordeel dat ook de zienswijzen van de reclamant onder e) Ons geen aanleiding kunnen geven het verzoek van de provincie Noord-Brabant niet in te willigen.

Overige overwegingen

De planologische grondslag van het plan tot onteigening wordt gevormd door het bestemmingsplan ‘N624’, welk plan door de gemeenteraad van Haaren is vastgesteld op 28 juni 2007 en op 15 januari 2008 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Tegen het goedkeuringsbesluit is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan is nog niet onherroepelijk. In artikel 3.36b van de Wet ruimtelijke ordening, dat een nieuwe regeling geeft voor de (start van) de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure, zijn in verband met het niet onherroepelijk zijn van het bestemmingsplan, de belangen van de reclamanten voldoende gewaarborgd.

Verzoeker heeft Ons met zijn brieven van 16 juni 2008, kenmerk 1423481 en van 5 november 2008, kenmerk 1461342, laten weten dat wegens tussentijdse minnelijke verwerving de onteigening geen doorgang behoeft te vinden voor de gronden met de grondplannummers 3, 8, 24, 26, 28 en 29. Derhalve zullen Wij bedoelde gronden niet ter onteigening aanwijzen.

Uit het door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestelde onderzoek en de bij het verzoek overgelegde stukken is gebleken dat de in het bestemmingsplan ‘N624’ van de gemeente Haaren begrepen en bij het onteigeningsplan betrokken gronden, bij de uitvoering van het bestemmingsplan bezwaarlijk kunnen worden gemist. Het moet dan ook in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling worden geacht, dat de provincie Noord-Brabant de eigendom van de ter onteigening voorgedragen gronden verkrijgt, met uitzondering van die gedeelten van het onteigeningsplan welke Wij niet ter onteigening zullen aanwijzen.

Wij kunnen derhalve het verzoek tot het nemen van een koninklijk besluit krachtens artikel 87, eerste lid, van de onteigeningswet gedeeltelijk inwilligen.

Beslissing

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 december 2008, no. BJZ 2008114433, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken;

gelet op Titel IV van de onteigeningswet;

gelezen de brieven van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant van 21 december 2007, kenmerk 1356970, 8 april 2008, kenmerk 1401609, 16 juni 2008, kenmerk 1423481 en van 5 november 2008, kenmerk 1461342;

de Raad van State gehoord (advies van 7 januari 2009 no. W08.08.0541/IV);

gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 15 januari 2009, no. BJZ 2009003401, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Wij hebben goedgevonden en verstaan:

  • I. De reclamanten onder a) tot en met e) in hun zienswijzen te ontvangen;

    de zienswijzen van de reclamanten onder a) gegrond te verklaren; de zienswijzen van de reclamanten onder b) buiten beschouwing te laten en de zienswijzen van de reclamanten onder c), d), en e) ongegrond te verklaren;

  • II. Ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan ‘N624’ van de gemeente Haaren ten name van de provincie Noord-Brabant ter onteigening aan te wijzen de perceelsgedeelten, zoals aangegeven op de grondtekening en lijst, welke ingevolge artikel 87 van de onteigeningswet op het gemeentehuis van Haaren ter inzage hebben gelegen en welke zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst. Zulks met uitzondering van de grondplannummers 3, 8, 24, 26, 28 en 29, alsmede met uitzondering van drie gedeelten van het perceel kadastraal bekend gemeente Haaren, sectie D, no. 2191 (grondplannummer 19), zoals die ongearceerd zijn aangegeven op de bij dit besluit behorende grondtekening van 13 november 2008, ter gezamenlijke grootte van circa 897 m2.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Den Haag, 21 januari 2009

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

stcrt-2009-2249-001.png
    

Van de onroerende zaak, bij het kadaster bekend gemeente Haaren

Grondplan nummer

Te onteigenen grootte

Omschrijving

Ter grootte van

Sectie en nummer

Ten name van

ha

a

ca

 

ha

a

ca

  

3

0

32

29

Bedrijvigheid (industrie)

2

20

60

E 2877ged. groot 1.75.60 ha

– Vermeer,

    

Terrein (grasland)

   

Lambertus Johannes Cornelia,

         

Haaren,

         

Gehuwd met van de Pas,

         

Catharina Francisca

    

Terrein (industrie)

   

E2877ged. groot 0.45.00 ha

– Braam

        

Bernardus Jacobus Maria,

         

Beuningen GLD,

         

gehuwd.

          

4.1

  

26

Bedrijvigheid

4

16

40

E4252

Heymans,

4.2

 

8

62

(Industrie)

    

Christianus Cornelis

    

Terrein (Akkerbouw)

    

Haaren

         

gehuwd met Van Son

         

Cornelia Antoinetta

          

8

 

13

68

Terrein (Grasland)

1

87

20

D1973

Van den Oever,

         

Jozef Martinus Maria,

         

Haaren

         

perceel is belast met een zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

         

Het waterschap De Dommel, zetel: Boxtel

          

19

 

49

40

Terrein (Grasland)

 

49

40

D2191

Koenders,

         

Romualdus Hermanus Johannes Maria,

         

Haaren,

         

gehuwd met: Stelling,

         

Petronella Wilhelmina Maria

         

perceel is 2x belast met een zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

         

N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij, zetel: ’s-Gravenhage

          

24

 

7

99

Terrein (Grasland)

3

27

20

D2197

Vugts,

26

 

5

81

wonen terrein (Akkerbouw)

3

83

70

D1891

Wilhelmus Johannes Cornelius,

28

 

16

19

Terrein (Grasland)

2

8

70

D2048

Haaren,

29

 

13

65

Terrein (Grasland)

 

65

60

D1933

gehuwd met: Verkuijlen,

         

Francina Petronella Maria

          

27

 

5

4

wonen met bedrijvigheid

1

35

20

D2256

½ eigendom:

    

terrein (Grasland)

    

van Gemert,

         

Marco Maria,

         

Haaren,

         

verkregen t.b.v. commanditaire vennootschap

         

½ eigendom:

         

van Gemert Haaren B.V.,

         

zetel: Helvoirt

Naar boven