Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN 2009/1)

Aan: – de Burgemeesters (t.a.v. hoofden Burgerzaken)

i.a.a: – de Minister van Buitenlandse Zaken

– de Gevolmachtigde Minister van Aruba

– de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen

– de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Onderdeel: Stafdirectie Uitvoeringsbeleid

Datum: 29 januari 2009

Ons kenmerk: INDUIT 08-4718 (AUB)

Aard: Bekendmaking van voorschriften

Juridische achtergrond: Artikel 6 lid 1 en lid 5 Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BVVN); artikel 31 lid 1 en lid 5 BVVN; artikel 6 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN); artikel 7 RWN; artikel 9 lid 1 sub b RWN; artikel 6 lid 1 onder g Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RVVN).

Onderwerp: Wijziging toelichting in de Handleiding naar aanleiding van het aanscherpen van de eis met betrekking tot het overleggen van nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten.

Inleiding

Met dit Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN) worden in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (HRWN) aangepast: paragrafen 2.2.5, 2.2.5.1 en 2.2.5.4 bij de toelichting op artikel 6 lid 2 RWN, paragraaf 3.1 bij de toelichting op artikel 7 lid 1 RWN, paragrafen 3.5.1 en 3.5.4 bij de toelichting op artikel 7 lid 1 RWN en paragraaf 3.7 bij de toelichting op artikel 9 lid 1 sub b RWN. Daarnaast wordt model 2.21(verklaring ‘geïnformeerd over negatief advies’) aangepast.

Artikel 6 lid 2

In paragraaf 2.2.5 (Overige) over te leggen documenten wordt aan de bestaande tekst na een witregel de volgende alinea’s toegevoegd:

‘Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die opteert voor het Nederlanderschap, moet deze vreemdeling nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten overleggen (zie onder meer artikel 6 BvvN en paragraaf 2.2.5.1 en 2.2.5.3 bij artikel 6, tweede lid, RWN). Dit geldt ook voor de vreemdeling aan wie een regulier verblijfsrecht is verstrekt, waarbij hij, al dan niet ambtshalve, is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’. De vreemdeling met een verblijfsvergunning regulier die is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan, indien hij verkrijging van het Nederlanderschap door optie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de optieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (indien nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Optanten met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit onbekend is in de GBA

Indien de nationaliteit van de optant onbekend is in de GBA, moet hij in beginsel ook een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) (paragraaf 2.2.5.1) en (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zie (paragraaf 2.2.5.3) overleggen.

De optant, houder van een regulier verblijfsrecht, die in de GBA is ingeschreven zonder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte te hebben overgelegd, moet bij het afleggen van zijn optieverklaring een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte overleggen. Hij is dan eerder opgenomen in de GBA met een door hem afgelegde ‘verklaring onder ede of belofte’. In deze ‘verklaring onder ede of belofte’ heeft de optant zijn geboorteplaats (en daarmee tevens zijn geboorteland) gemeld. De optant moet, tenzij hij ook in de optieprocedure – wegens bewijsnood of het ontbreken van (erkend) centraal gezag in een land – blijft vrijgesteld van de verplichting om zich te identificeren door middel van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte, in het kader van de optieprocedure een uit die geboorteplaats afkomstige recente en (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte overleggen. Indien de optant verklaart dat hij zijn geboorteakte niet over kan leggen, moet hij dit met bewijsstukken aantonen. Dan wel moet hij aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte.

De burgemeester vraagt de optant, houder van een regulier verblijfsrecht, tevens een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen, eventueel op basis van de verkregen buitenlandse geboorteakte. Indien twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van de optant, kan de burgemeester hieromtrent contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND. De IND adviseert de burgemeester vervolgens over de aldaar bekende nationaliteit.

De burgemeester informeert de optant over zijn bij de IND bekende nationaliteit en vraagt hem een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) van die nationaliteit over te leggen. Dan wel verzoekt de burgemeester betrokkene om met bewijsstukken aan te tonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) van zijn bij de IND bekende nationaliteit.

De burgemeester beslist uiteindelijk op grond van de door de optant overgelegde documenten of deze in aanmerking komt voor verkrijging van het Nederlanderschap door middel van optie.

Optanten afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De optant die vanwege het ontbreken van centraal gezag of door Nederland erkend centraal gezag in de verblijfsrechtelijke procedure is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’ en die in het bezit is van een regulier verblijfsdocument, moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe moet de optant documenten overleggen waarover hij de beschikking heeft, bijvoorbeeld een paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken, alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’, kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de burgemeester contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.’

In paragraaf 2.2.5.1 Buitenlands reisdocument vervalt in de tweede alinea na ‘vreemdelingenpaspoort overleggen.’ het restant van paragraaf 2.2.5.1: ‘Hetzelfde geldt ... de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)’. Deze tekst wordt vervangen door: ‘Is de optant houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is) dan overlegt hij in beginsel een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de optant met ‘staatloos’ in GBA is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde optant op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.’

De huidige paragraaf 2.2.5.2 Buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt vernummerd tot paragraaf 2.2.5.3 Buitenlandse akten van de burgerlijke stand

De volgende nieuwe paragraaf 2.2.5.2 wordt ingevoegd:

‘paragraaf 2.2.5.2 Bewijsnood geldig buitenlands reisdocument (paspoort)

Van de voorwaarde van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen. Vrijstelling van deze voorwaarde is alleen mogelijk indien de optant volgens de onderstaande regels in bewijsnood is.

De optant, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), toont dat op de volgende wijze aan. De optant legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de optant niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). Indien de optant voornoemde verklaring niet over kan leggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij niet in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). Dan wel toont de optant aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). De burgemeester beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de optant niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij het afleggen van de optieverklaring niet ouder zijn dan zes maanden.

Voorbeeld 1

De optant heeft zich gewend tot de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is. Hij heeft daar verzocht in het bezit te worden gesteld van een paspoort teneinde zijn identiteit aan te tonen bij het afleggen van zijn optieverklaring. Door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, is de optant (nog) niet in het bezit gesteld van het gevraagde paspoort, maar heeft hij een brief ontvangen waarin is opgenomen dat hij in het bezit wordt gesteld van het gevraagde paspoort, mits hij een aantal documenten overlegt. Naar aanleiding van deze brief heeft optant geen actie ondernomen, maar legt hij de brief bij de IND over als zijnde een bewijsstuk van bewijsnood. In dit geval is géén sprake van bewijsnood.

Voorbeeld 2

De optant heeft een brief verzonden naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken van het land waarvan hij onderdaan is. In deze brief verzoekt hij in het bezit te worden gesteld van een paspoort. Op deze brief van optant wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken van dat land niet gereageerd. In voorkomende gevallen is er géén sprake van bewijsnood.

De optant begint vervolgens een gerechtelijke procedure bij de rechtbank in het land van herkomst tegen het niet beantwoorden van zijn brief door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Als de optant vervolgens bewijsstukken van de uitkomst van deze gerechtelijke procedure als bewijsstuk van bewijsnood overlegt bij de IND, zou dit eventueel kunnen leiden tot de conclusie dat de optant ‘al het mogelijke heeft gedaan’ om in het bezit te komen van een paspoort.

Aan het vereiste overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) wordt bijvoorbeeld niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de optant daarvoor zijn militaire dienstplicht moet vervullen in het land waarvan hij onderdaan is of de reis naar dat land bezwaarlijk vindt, al dan niet om medische redenen. Ook indien de optant, op zijn verzoek, in het bezit is gesteld van een Nederlands reisdocument voor vreemdelingen (Vreemdelingenpaspoort), dan moet deze in principe met een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) zijn nationaliteit aantonen.

In principe wordt geen bewijsnood aangenomen indien gebleken is dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de optant beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de optant een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de optant de nationaliteit bezit betrokken waren; of

  • de optant vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.’

Er kunnen echter omstandigheden zijn dat ondanks dat één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan, toch sprake is van bewijsnood.

In vernummerde paragraaf 2.2.5.3 Buitenlandse akten van de burgerlijke stand (voorheen 2.2.5.2) wordt in de eerste regel de tekst ‘(zie voor uitzonderingen ook hierna bij paragraaf 2.2.5.3 en paragraaf 2.2.5.4)’ vervangen door: ‘(zie voor uitzonderingen ook hierna bij paragraaf 2.2.5.4 en paragraaf 2.2.5.5)’.

De huidige paragraaf 2.2.5.3 In het verleden overgelegde buitenlandse akten wordt vernummerd tot: ‘paragraaf 2.2.5.4 In het verleden overgelegde buitenlandse akten’.

De huidige paragraaf 2.2.5.4 Verkrijging, vertaling en legalisatie van buitenlandse documenten wordt: ‘paragraaf 2.2.5.5 Verkrijging, vertaling en legalisatie van buitenlandse documenten’.

In vernummerde paragraaf 2.2.5.5 (voorheen 2.2.5.4) vervalt na ‘verblijfsvergunning asiel,’ de zinsnede: ‘of een ... het paspoortvereiste,’.

De huidige paragraaf 2.2.5.5 Bewijsnood wordt vernummerd tot: ‘2.2.5.6 Bewijsnood (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse documenten’.

Aan het einde van de tekst in de vernummerde paragraaf 2.2.5.6 (voorheen 2.2.5.5) wordt na een witregel de volgende alinea toegevoegd:

‘In principe wordt geen bewijsnood aangenomen indien gebleken is dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de optant beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de optant een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de verzoeker de nationaliteit bezit betrokken waren; of

  • de optant vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.’

Er kunnen echter omstandigheden zijn dat ondanks dat één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan, toch sprake is van bewijsnood.

Voorbeeld

Een optant heeft verklaard dat hij nog familie heeft in het land van herkomst. Deze familieleden zouden kunnen zorgdragen voor een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte die, in het kader van zijn optieverklaring, zijn identiteit aantoont. De optant stelt echter niet te weten waar deze personen verblijven en doet een beroep op bewijsnood. Optant heeft hiervan echter geen bewijsstukken overgelegd, bijvoorbeeld een brief aan het Rode Kruis waarin hij verzoekt om hulp bij het zoeken naar zijn familieleden en de reactie van het Rode Kruis op deze brief. Derhalve is geen sprake van bewijsnood en dient optant alsnog in het bezit te komen van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte.

Artikel 7 lid 1

In paragraaf 3.1 onder Voorlichtingsfase wordt de tekst bij het vierde gedachtestreepje vervangen door de volgende tekst:

‘De verzoeker moet voorts worden geïnformeerd over de bij de indiening van het verzoek om naturalisatie te verstrekken gegevens en de over te leggen documenten. De verzoeker wordt geïnformeerd dat hij, conform het beleid bij de verkrijging van het Nederlanderschap, in beginsel documenten moet overleggen om zekerheid te verkrijgen over zijn identiteit en nationaliteit. Deze documenten, een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte en een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), overlegt hij voor of bij de indiening van het verzoek om naturalisatie. Is verzoeker reeds in de GBA opgenomen met een buitenlandse geboorteakte die aan de huidige eisen inzake legalisatie uit de legalisatiecirculaire voldoet, dan hoeft hij niet voor de tweede keer zijn geboorteakte aan de burgemeester te verstrekken. Indien de verzoeker deze gevraagde documenten niet over kan leggen, moet hij een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is overleggen, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit kan worden gesteld van de gevraagde documenten (zie onder meer paragraaf 3.5.1).’

Onder het kopje van paragraaf 3.5 Over te leggen documenten, wordt de volgende tekst ingevoegd:

‘Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. De burgemeester kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BvvN). Volledigheid van de stukken is ook in het belang van de verzoeker, aangezien in geval van afwijzing van het verzoek om naturalisatie de naturalisatiegelden niet worden gerestitueerd. Indien de verzoeker een aantal benodigde gegevens of vereiste documenten niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met de indiening van het verzoek tot het moment waarop alle vereiste gegevens en documenten kunnen worden verstrekt. Mocht verzoeker er toch op staan om zijn verzoek in te dienen, ondanks het niet overleggen van de door de burgemeester gevraagde documenten of het niet voldoen aan de voorwaarden voor naturalisatie, dan neemt de burgemeester het verzoek in ontvangst. De burgemeester kan in dit geval verlangen dat de verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21.

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt deze vreemdeling nationaliteit en -identiteit vaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 bij artikel 7 RWN). Dit geldt ook voor de vreemdeling aan wie een regulier verblijfsrecht is verstrekt, waarbij hij, al dan niet ambtshalve, is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’. De vreemdeling met een verblijfsvergunning regulier die is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan, indien hij verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de naturalisatieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (indien nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.

Verzoekers met een regulier verblijfsrecht van wie de nationaliteit onbekend is in de GBA

Indien de nationaliteit van de verzoeker onbekend is in de GBA, moet hij in beginsel ook een geldig buitenlands reisdocument (paragraaf 3.5.1) en (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zie (paragraaf 3.5.3) over leggen.

De verzoeker, houder van een regulier verblijfsrecht, die in de GBA is ingeschreven zonder daarbij een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte te hebben overgelegd, moet bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte overleggen. Hij is dan eerder opgenomen in de GBA met een door hem afgelegde ‘verklaring onder ede of belofte’. In deze ‘verklaring onder ede of belofte’ heeft verzoeker zijn geboorteplaats (en daarmee tevens zijn geboorteland) gemeld. Verzoeker moet, tenzij hij ook in de naturalisatieprocedure – wegens bewijsnood of het ontbreken van (erkend) centraal gezag in een land – blijft vrijgesteld van de verplichting om zich te identificeren door middel van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte, in het kader van de naturalisatieprocedure een uit die geboorteplaats afkomstige recente en (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte overleggen. Indien de verzoeker verklaart dat hij zijn geboorteakte niet over kan leggen, toont hij dit met bewijsstukken aan. Dan wel toont hij aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte. Indien de verzoeker niet de gevraagde (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte en geen bewijsstukken overlegt, informeert de burgemeester de verzoeker dat de IND alsnog zal vragen om een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte over te leggen.

De burgemeester vraagt de verzoeker, houder van een regulier verblijfsrecht, tevens een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen, eventueel op basis van de verkregen buitenlandse geboorteakte. Dan wel vraagt de burgemeester de verzoeker om met bewijsstukken aan te tonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). Indien de verzoeker geen paspoort en geen bewijsstukken overlegt, informeert de burgemeester de verzoeker dat de IND alsnog zal vragen om een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen van zijn bij de IND bekende nationaliteit.

Verzoekers afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De verzoeker die vanwege het ontbreken van centraal gezag of door Nederland erkend centraal gezag in de verblijfsrechtelijke procedure is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’ en die in het bezit is van een regulier verblijfsdocument, moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe overlegt de verzoeker documenten waarover hij de beschikking heeft, bijvoorbeeld een paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken, alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’, kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de burgemeester contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.’

In paragraaf 3.5.1 onder Buitenlands reisdocument vervalt na ‘vreemdelingenpaspoort overleggen.’ het restant van paragraaf 3.5.1: ‘Hetzelfde geldt ... de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)’. Deze tekst wordt vervangen door:

‘Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is) dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de GBA is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de IND zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.

De huidige paragraaf 3.5.2 Buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) wordt vernummerd tot: ‘paragraaf 3.5.3 Buitenlandse akten van de burgerlijke stand’.

De volgende nieuwe paragraaf 3.5.2 wordt ingevoegd:

‘3.5.2

Bewijsnood geldig buitenlands reisdocument (paspoort)

Van de voorwaarden van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te leggen. Vrijstelling van deze voorwaarde is alleen mogelijk indien de verzoeker volgens de onderstaande regels in bewijsnood is.

De verzoeker, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument, toont dat op volgende wijze aan. De verzoeker legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). Indien de verzoeker voornoemde verklaring niet over kan leggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort). Deze bewijsstukken worden in het naturalisatiedossier gevoegd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie niet ouder zijn dan zes maanden.

Voorbeeld 1

Verzoeker heeft zich gewend tot de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is. Hij heeft daar verzocht in het bezit te worden gesteld van een paspoort teneinde zijn identiteit aan te tonen bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie. Door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, is verzoeker (nog) niet in het bezit gesteld van het gevraagde paspoort, maar heeft hij een brief ontvangen waarin is opgenomen dat hij in het bezit wordt gesteld van het gevraagde paspoort, mits hij een aantal documenten overlegt. Naar aanleiding van deze brief heeft verzoeker geen actie ondernomen, maar legt hij de brief bij de IND over als zijnde een bewijsstuk van bewijsnood. In dit geval is géén sprake van bewijsnood.

Voorbeeld 2

Verzoeker heeft een brief verzonden naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken van het land waarvan hij onderdaan is. In deze brief verzoekt hij in het bezit te worden gesteld van een paspoort. Op deze brief van verzoeker wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken van dat land niet gereageerd. In voorkomende gevallen is er géén sprake van bewijsnood.

Verzoeker begint vervolgens een gerechtelijke procedure bij de rechtbank in het land van herkomst tegen het niet beantwoorden van zijn brief door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Als de verzoeker vervolgens bewijsstukken van de uitkomst van deze gerechtelijke procedure als bewijsstuk van bewijsnood overlegt bij de IND, zou dit eventueel kunnen leiden tot de conclusie dat verzoeker ‘al het mogelijke heeft gedaan’ om in het bezit te komen van een paspoort.

Aan het vereiste overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) wordt bijvoorbeeld niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de verzoeker daarvoor zijn militaire dienstplicht moet vervullen in het land waarvan hij onderdaan is of de reis naar dat land bezwaarlijk vindt, al dan niet om medische redenen. Ook indien de verzoeker, op zijn verzoek, in het bezit is gesteld van een Nederlands reisdocument voor vreemdelingen (Vreemdelingenpaspoort), dan moet deze in principe met een geldig buitenlands reisdocument(paspoort) zijn nationaliteit aantonen.

In principe wordt geen bewijsnood aangenomen indien gebleken is dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de verzoeker een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de optant de nationaliteit bezit betrokken waren; of

  • de verzoeker vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.’

Er kunnen echter omstandigheden zijn dat ondanks dat één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan, toch sprake is van bewijsnood.

In vernummerde paragraaf 3.5.3 Buitenlandse akten van de burgerlijke stand (voorheen 3.5.2) wordt in de eerste regel de tekst ‘(zie voor uitzonderingen hieronder paragraaf 3.5.3):’ vervangen door: ‘(zie voor uitzonderingen hieronder paragraaf 3.5.4):’.

De huidige paragraaf 3.5.3 In het verleden overgelegde buitenlandse akten wordt vernummerd tot: ‘paragraaf 3.5.4 In het verleden overgelegde buitenlandse akten’.

De huidige paragraaf 3.5.4 Verkrijging, vertaling, legalisatie en inhoudelijke verificatie van buitenlandse documenten wordt: ‘paragraaf 3.5.5 Verkrijging, vertaling en legalisatie van buitenlandse documenten’.

In vernummerde paragraaf 3.5.5 (voorheen 3.5.4) vervalt na ‘verblijfsvergunning asiel,’ de zinsnede: ‘of een ... het paspoortvereiste,’.

De gehele paragraaf 3.5.5 (Overige) over te leggen documenten vervalt.

De titel van paragraaf 3.5.6 Bewijsnood wordt vervangen door: ‘3.5.6 Bewijsnood gelegaliseerde buitenlandse documenten ’.

Aan het einde van de tekst in paragraaf 3.5.6 wordt na een witregel de volgende alinea toegevoegd:

‘In principe wordt geen bewijsnood aangenomen indien gebleken is dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van verzoeker een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de verzoeker de nationaliteit bezit betrokken waren; of

  • verzoeker vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.’

Er kunnen echter omstandigheden zijn dat ondanks dat één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan, toch sprake is van bewijsnood.

Voorbeeld

Een verzoeker heeft verklaard dat hij nog familie heeft in het land van herkomst. Deze familieleden zouden kunnen zorgdragen voor een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte die, in het kader van zijn verzoek om naturalisatie, zijn identiteit aantoont. De verzoeker stelt echter niet te weten waar deze personen verblijven en doet een beroep op bewijsnood. Verzoeker heeft hiervan echter geen bewijsstukken overgelegd, bijvoorbeeld een brief aan het Rode Kruis waarin hij verzoekt om hulp bij het zoeken naar zijn familieleden en de reactie van het Rode Kruis op deze brief. Derhalve is er geen sprake van bewijsnood en dient verzoeker alsnog in het bezit te komen van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte.

Artikel 9 lid 1 sub b

De tekst onder de dikgedrukte tekst van paragraaf 3.7 wordt vervangen door de volgende tekst:

‘Het betreft hier verzoekers die bij het indienen van het verzoek om naturalisatie aantonen dat zij in het bezit zijn van verblijfsdocument III (verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd) of verblijfsdocument IV (verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd). Ingevolge artikel 9, derde lid, aanhef en onder e RWN zijn bovenstaande verzoekers vrijgesteld van de afstandsplicht en zijn zij derhalve niet verplicht om de bereidheidsverklaring tot afstand van de oorspronkelijk nationaliteit(en) (model 2.4) te ondertekenen.

De reden voor bovenstaande uitzondering op de afstandsverplichting is dat het in deze gevallen onverantwoord is de verzoeker te verplichten contact op te nemen met de autoriteiten van het land van herkomst. Om dezelfde reden zijn deze categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het legalisatievereiste, indien betrokkene bezwaar maakt tegen dat vereiste.

Daarnaast zijn verzoekers, die op het moment van indiening van het verzoek om naturalisatie in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk verblijfsdoel én in het kader van het verzoek om naturalisatie zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) met ingang van 1 mei 2009 eveneens vrijgesteld van het doen van afstand. Deze groep vrijgestelden moet overigens bij de indiening van het verzoek om naturalisatie wel de bereidheidsverklaring tot afstand van de oorspronkelijk nationaliteit(en) (model 2.4) ondertekenen. Immers, de IND beslist pas ná de indiening van het naturalisatieverzoek of een verzoeker al dan niet voldoende bewijsstukken heeft aangeleverd om tot vrijstelling van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) over te gaan en derhalve ook in aanmerking komt voor deze uitzonderingscategorie van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit.’

Overgangsrecht

Aanvullend aan de bovenstaande tekst, wordt de volgende alinea betreffende het overgangsrecht opgenomen:

‘Overgangsrecht

Voor verzoeken om naturalisatie die vóór 1 mei 2009 zijn ingediend, geldt dat de verzoeker die bij de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor (on)bepaalde tijd is vrijgesteld van het paspoortvereiste én ook bij het verzoek om naturalisatie is vrijgesteld van het overleggen van een geldig paspoort en een gelegaliseerde/van apostille voorziene geboorteakte, ook een geslaagd beroep kan doen op het feit dat van hem niet verlangd kan worden dat hij zich wendt tot de autoriteiten van het land van herkomst. Deze vrijstellingsgrond is echter niet van toepassing indien zich één van de gevallen voordoet zoals genoemd paragraaf 3.5 van de Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken of indien het een nationaliteit betreft van een staat waarvan reeds op voorhand niet duidelijk is waarom betrokkene zich niet tot de autoriteiten ervan zou kunnen wenden.‘

Model 2.21

In model 2.21 (verklaring ‘geïnformeerd over negatief advies’) wordt na het eerste invulbolletje met daarachter de tekst ‘niet wordt voldaan aan het vereiste van meerderjarigheid’ een invulbolletje toegevoegd met daarachter de tekst: ‘de identiteit van betrokkene niet voldoende vast staat’.

De tekst van het nieuwe vierde invulbolletje (voorheen derde invulbolletje) wordt vervangen door: ‘niet wordt voldaan aan de termijn van vijf jaar toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek’.

Toelichting

In de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap is in de toelichting op artikel 6 en artikel 7 RWN opgenomen dat de optant of verzoeker die in de verblijfsrechtelijke procedure is vrijgesteld van het paspoortvereiste, tevens in het kader van zijn optieverklaring of zijn verzoek om naturalisatie is vrijgesteld van het overleggen van een (geldig) paspoort. Tevens is opgenomen dat de verzoeker in beginsel zijn buitenlandse geboorteakte (gelegaliseerd) moet over leggen, tenzij hij reeds met een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte in de GBA is opgenomen.

Dit beleid komt erop neer dat de houder van een reguliere verblijfsvergunning waarbij vrijstelling is verleend van het paspoortvereiste tevens in de naturalisatieprocedure wordt vrijgesteld van het paspoortvereiste en het vereiste tot het overleggen van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte. De verlening van het Nederlanderschap staat echter niet gelijk aan de verlening van een verblijfsvergunning. De Nederlandse Staat heeft er alle belang bij dat de informatie op basis waarvan het Nederlanderschap wordt verkregen – informatie die door de afwezigheid van verdere procedures niet meer zal worden geverifieerd – kloppend en eenduidig is. Bij de verkrijging van het Nederlanderschap moet zoveel mogelijk zekerheid bestaan over de identiteit en nationaliteit van een betrokkene. Tussen het moment van verkrijging van de reguliere verblijfsvergunning waarbij vrijstelling van het paspoortvereiste gold en het verzoek om naturalisatie of optie kan een geruime periode bestaan waardoor het verlangen van een (geldig) paspoort en een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte in de rede ligt.

Middels deze wijziging in het nationaliteitsrechtelijke beleid zullen de houders van ongeacht welke reguliere verblijfsvergunning in het kader van het verzoek om optie of naturalisatie in beginsel derhalve niet langer worden vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands paspoort en een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte.

Aan de voornoemde beleidswijzing is gekoppeld dat indien de houder van een reguliere verblijfsvergunning die in de vreemdelingrechtelijke procedure is vrijgesteld van het paspoortvereiste én bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie op voorgeschreven wijze aantoont dat hij niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), een geslaagd beroep kan doen op vrijstelling van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit. In dit TBN is tevens overgangsrecht opgenomen ten aanzien van het vereiste tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit voor die gevallen die vóór de datum van inwerkingtreding van de onderhavige aanpassing van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap een verzoek om naturalisatie hebben ingediend en daarbij zijn vrijgesteld van het paspoortvereiste en het vereiste een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte over te leggen.

Tot Slot

Dit TBN treedt in werking op 1 mei 2009.

De Minister van Justitie,

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.

stcrt-2009-2248-001.png
Naar boven