Regeling van de Minister van Economische Zaken van 4 februari 2009, nr. WJZ/9011133, tot wijziging van de Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 9 van het Meetinstrumentenbesluit I;

Besluit:

ARTIKEL I

Aan het slot van artikel 9 van de Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien een vloeistofmeetinstallatie wordt aangesloten op onder de werking van de IJkwet toegelaten andere apparatuur en deze apparatuur eveneens het meetresultaat vastlegt en weergeeft, voldoet deze apparatuur wat betreft het vastleggen en weergeven van het meetresultaat aan de eisen van de richtlijn meetinstrumenten en mag de weergave van het meetresultaat op die andere apparatuur niet afwijken van het door de vloeistofmeetinstallatie vastgestelde meetresultaat.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 februari 2009

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

TOELICHTING

Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe metrologische wetgeving ter implementatie van richtlijn 2004/22/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende meetinstrumenten (PbEU L 135) is gebleken dat met name ten aanzien van vloeistofmeetinstallaties problemen worden ondervonden onder het overgangsregime. Er is geen voorziening voor de combinatie van een op grond van de Metrologiewet gekeurde vloeistofmeetinstallatie en randapparatuur (zoals een kassasysteem voor bemande systemen en automaten voor onbemande systemen) die onder de IJkwet gekeurd is, waardoor een dergelijke combinatie niet zou mogen worden gebruikt voor het drijven van handel, bij levering uit hoofde van beroep of bedrijf of bij het vaststellen van belastingen of van andere heffingen. Deze regeling strekt ertoe dit wel mogelijk te maken.

In de praktijk blijkt dat een vloeistofmeetinstallatie, zoals bijvoorbeeld een benzinepomp, zelden zelfstandig gebruikt wordt maar meestal ingebouwd wordt in een netwerk waarbij meerdere vloeistofmeetinstallaties op één zelfbedieningsinrichting worden aangesloten. Onder het regime van de IJkwet werd in de verklaring van toelating van het model opgenomen op welke randapparatuur (zoals een zelfbedieningsinrichting die mede het betalingsysteem omvat) een bepaalde vloeistofpomp kon worden aangesloten. Bleek een van de pompen uit het netwerk aan vervanging toe te zijn dan werd de ‘nieuwe’ pomp in relatie met de zelfbedieningsinrichting door de ijkinstelling of door een ijkbevoegde gekeurd. Hierbij werd onder meer gecontroleerd of het meetresultaat op een metrologisch verantwoorde wijze werd overgebracht naar het betalingssysteem. Deze methodiek kan onder het overgangsregime echter slechts toegepast worden zolang de fabrikanten bereid zijn om ‘ijkwettelijke’ pompen te fabriceren en in de handel te brengen. Het is immers op grond van artikel 45 van de Metrologiewet toegestaan om tot 1 november 2016 vloeistofmeetinstallaties te fabriceren en in de handel te brengen conform een onder de IJkwet verkregen toelating. Ingevolge artikel 47 van de Metrologiewet mogen dergelijke ijkwettelijke combinaties worden gebruikt zolang zij aan de eisen van de IJkwet voldoen.

De hierboven beschreven werkwijze kan ook zonder problemen gevolgd worden bij een station dat geheel is opgebouwd met meetinstrumenten die met goed gevolg een overeenstemmingsbeoordeling hebben ondergaan volgens het regime van de Metrologiewet. De problemen ontstaan als er een onder de Metrologiewet getoetste pomp geplaatst wordt in een ‘ijkwettelijk’ netwerk waarbij de reeds aanwezige individuele meetinstallaties voldoen aan de eisen van de IJkwet of wanneer op een dergelijk station de zelfbedieningsinrichting moet worden vervangen.

Voor het eerste geschetste geval, het aansluiten van een onder de Metrologiewet getoetste pomp in een ‘ijkwettelijk’ netwerk, geldt het volgende. De Metrologiewet laat het aansluiten van randapparatuur toe onder de voorwaarde dat de aangesloten apparatuur de metrologische werking van het meetinstrument niet verstoort. De meetinstrumenten zijn daarop getoetst. Het aansluiten van een dergelijke pomp op een onder de IJkwet geaccepteerde zelfbedieningsinrichting zou dus geen problemen mogen opleveren. Een dergelijke combinatie kan echter niet getoetst worden omdat noch het EG-certificaat van goedkeuring noch de ijkwettelijke verklaring van toelating de nieuwe combinatie heeft beschreven. Om het gebruik van deze combinatie mogelijk te maken wordt dan ook in het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 9 voorgeschreven dat bij een dergelijke aansluiting de randapparatuur wat betreft het vastleggen en weergeven van het meetresultaat aan de eisen van de richtlijn moet voldoen.

Dit betekent dat er getoetst moet worden of de metrologische eigenschappen niet op een ontoelaatbare wijze beïnvloed worden en dat de meetgegevens bij overdracht voldoende beveiligd zijn tegen verminking. Op deze wijze wordt verzekerd dat het meetresultaat correct wordt weergegeven op de aangesloten randapparatuur. Indien de vloeistofmeetinstallatie door het aansluiten van randapparatuur ook geschikt blijkt te zijn om te worden gebruikt in een situatie dat de meting niet kan worden herhaald en in afwezigheid van één van de bij de transactie betrokken partijen dan dient de combinatie te voldoen aan de eisen van annex 1, artikel 11, van de richtlijn meetinstrumenten.

Degene die verantwoordelijk is voor de combinatie kan aantonen dat de combinatie getoetst is op een goede weergave met behulp van een verklaring afgegeven door een ten aanzien van vloeistofmeetinstallaties bevoegde aangewezen instantie of door een fabrikant die onder de richtlijn meetinstrumenten een beoordelingsprocedure met betrekking tot vloeistofmeetinstallaties kan uitvoeren.

Opgemerkt zij nog dat benzinepompen in verschillende typen op de markt gebracht worden. Een zelfbedieningsinrichting kan een essentieel onderdeel van een vloeistofmeetinstallatie zijn maar dat is niet per definitie het geval. Als het een onderdeel van de meetinstallatie is, blijkt dat uit het EG-certificaat van toelating. In dat geval kunnen alleen de in het certificaat genoemde zelfbedieningsinrichtingen worden gebruikt. In het geval dat de zelfbedieningsinrichting geen onderdeel uitmaakt van de vloeistofmeetinstallatie, wordt die niet getoetst tegen de metrologische eisen en dient de inrichting derhalve aangemerkt te worden als randapparatuur.

Van belang is dat er in het netwerk tenminste één combinatie aanwezig is zoals beschreven in een verklaring van toelating. Dit blijft van belang om de conformiteit van de vloeistofmeetinstallatie inclusief de zelfbedieningsinrichting aan te tonen zodat men ervan uit kan gaan dat de randapparatuur metrologisch in orde is. Het is dus niet mogelijk om uitsluitend onder de Metrologiewet getoetste pompen aan te sluiten op een onder de IJkwet toegestane zelfbedieningsinrichting, er dient te allen tijde een ijkwettelijke combinatie pomp/zelfbedieningsinrichting in het netwerk aanwezig te zijn.

In het tweede geval, namelijk dat bij een onder de IJkwet gekeurde benzinepomp een van de onderdelen zoals bijvoorbeeld een zelfbedieningsinrichting moet worden vervangen, dient de nieuwe zelfbedieningsinrichting gelijkwaardig te zijn aan de te vervangen inrichting zoals die beschreven is in de verklaring van toelating. Een dergelijke vervanging valt onder het overgangsrecht en na toetsing wordt dit via een administratieve wijziging in de verklaring van toelating vastgelegd. Aldus is ook in dit geval verzekerd dat het meetresultaat op de juiste wijze wordt overgebracht.

Voor de duidelijkheid is de situatie met betrekking tot benzinepompen en een benzinestation weergegeven. De regeling geldt echter ook voor andere vloeistofmeetinstallaties in een gelijksoortige situatie.

De regeling is op 7 oktober 2008 ingevolge artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204) voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Naar aanleiding van deze notificatie zijn geen opmerkingen ontvangen.

Voor zover de regeling kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 28 van het EG-verdrag bevat, worden deze gerechtvaardigd uit hoofde van het belang van eerlijke handel en consumentenbescherming.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.


XNoot
1

Stcrt. 2006, 231; gewijzigd bij ministeriële regeling van 2 april 2008 (Stcrt. 69).

Naar boven