Besluit van de Minister van Justitie van 2 februari 2009, nr. 5585029/Justis/09, houdende aanwijzing van medewerkers bij de Dienst Vervoer & Ondersteuning als buitengewoon opsporingsambtenaar

De Minister van Justitie,

Overwegende dat het voor de goede uitoefening van de taken waarmee de Dienst Vervoer & Ondersteuning is belast, noodzakelijk is dat medewerkers van voornoemde dienst over opsporingsbevoegdheid beschikken, bevoegd zijn geweld te gebruiken, de veiligheidsfouillering toe te passen en bewapend te zijn;

Gelet op artikel 142, eerste lid, onder b, en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 8, eerste, derde en zevende lid, van de Politiewet 1993, artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie, de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar en het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. buitengewoon opsporingsambtenaar:

de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2;

b. DV&O:

de Dienst Vervoer en Ondersteuning van het Ministerie van Justitie.

Artikel 2

De personen die werkzaam zijn bij de DV&O bij:

  • a. de Landelijke Bijzondere Bijstandsverlening (LBB);

  • b. het Bijzonder Ondersteuningsteam (BOT);

  • c. de Tijdelijke Executieve Ondersteuning (TEO),

zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

  • 1. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar strekt zich uit tot de strafbare feiten genoemd in:

    • a. de artikelen 177, 179 tot en met 182, 184, 191 en 461, van het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet en de artikelen 13, eerste lid, 26, eerste en vijfde lid, en 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

    • b. andere strafbare feiten, indien en voor zover zij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door een officier van justitie worden belast voor de duur van dat onderzoek.

  • 2. De in het eerste lid genoemde opsporingsbevoegdheid geldt voor geheel Nederland.

Artikel 4

De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd de in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993 genoemde bevoegdheden uit te oefenen.

Artikel 5

  • 1. De buitengewoon opsporingsambtenaar kan gedurende de uitoefening van zijn taak als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn uitgerust met:

    • a. handboeien van een door de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type;

    • b. een korte wapenstok van een door de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type;

    • c. pepperspray van een door de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type

    • d. een semi-automatisch pistool van het merk Walther, type P5, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter.

  • 2. De buitengewoon opsporingsambtenaar, met uitzondering van de personen die werkzaam zijn bij de TEO, kan gedurende de uitoefening van zijn taak als buitengewoon opsporingsambtenaar tevens zijn uitgerust met een semi-automatisch machinepistool van het merk Heckler & Koch, type MP5 A2 (met vaste kolf: niet automatisch) en type MP5 A3 (met inschuifbare kolf: niet automatisch) kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter.

  • 3. De buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam bij de LBB, kan gedurende de uitoefening van zijn taak als buitengewoon opsporingsambtenaar bovendien zijn uitgerust met CS-traangasgranaten en traangasverspreidende middelen van een door de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type.

Artikel 6

Op grond van dit besluit kunnen maximaal 275 personen worden beëdigd als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 7

  • 1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie bij het Landelijk Parket.

  • 2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de korpschef van het Korps landelijke politiediensten.

Artikel 8

De directeur van DV&O brengt jaarlijks met betrekking tot de bij de dienst werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren aan de Minister van Justitie verslag uit over:

  • a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren binnen de dienst;

  • b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

  • c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van de buitengewoon opsporingsambtenaren, waarin in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het examen van de Citogroep en hoeveel personen in het verslagjaar voor dat examen zijn geslaagd;

  • d. de stand van zaken met betrekking tot de training en de bekwaamheid in de omgang met de geweldsbevoegdheden en de geweldsmiddelen van die buitengewoon opsporingsambtenaren.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt 5 jaar na de datum van inwerkingtreding.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaren Dienst Vervoer & Ondersteuning 2009.

Dit besluit zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.

Den Haag, 2 februari 2009

De Minister van Justitie,

namens deze:

de teammanager BTR,

P.W.C. Collard.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Dienst Justis, Team BTR/BOA, Postbus 20300, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

TOELICHTING

Bij brief van 21 januari 2009 heeft de directeur van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) van het Ministerie van Justitie verzocht om verlenging van de categoriale beschikking betreffende de buitengewoon opsporingsambtenaren van deze dienst.

Onderhavig besluit beoogt de opsporingsbevoegdheid van de met opsporingstaken belaste ambtenaren van de DV&O met een periode van vijf jaar te verlengen. Het besluit berust op de in artikel 3, derde lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar neergelegde bevoegdheid hiertoe over te gaan indien de noodzaak van de te hanteren opsporingsbevoegdheid aanwezig blijft. Gelezen voornoemd verzoek van de directeur DV&O en de aan deze dienst toebedeelde taken, is een verlening van de opsporingsbevoegdheid noodzakelijk.

De direct toezichthouder, de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten, en de toezichthouder, de hoofdofficier van justitie bij Landelijk Parket achten de noodzaak tot verlening van de categoriale aanwijzing, van de bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren, aanwezig.

De Minister van Justitie,

namens deze:

de teammanager BTR,

P.W.C. Collard.

Naar boven