Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 december 2009, nr. HO&S/SF/178173, tot wijziging van de Regeling studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de OV-chipkaart voor studerenden en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 3.7, vierde lid, 3.26, derde lid, en 3.27, vierde lid, 6.7, derde lid, 6.9, vierde lid, 10a.5, derde lid, en 10a.6, vijfde lid, van de Wet studiefinanciering 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 vervalt de begripsbepaling ‘OV-studentenkaart’.

B

Artikel 2.4 komt te luiden:

Artikel 2.4. Volledige opleiding buiten Nederland: aanvraag reisrecht

De studerende, bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van de wet, die als reisvoorziening een reisrecht wenst te ontvangen, dient daartoe een aanvraag in bij de Minister uiterlijk 8 weken voor de datum waarop het reisrecht moet ingaan.

C

Artikel 2.5 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 4.12’ vervangen door: artikel 4.6.

2. In het derde lid wordt ‘vervalt het recht op een OV-studentenkaart’ vervangen door: heeft de studerende geen reisrecht meer.

D

Hoofdstuk 4 komt te luiden:

HOOFDSTUK 4. REISVOORZIENING

Artikel 4.1. Verkrijging reisrecht
  • 1. Om met het reisrecht te kunnen reizen, moet het reisrecht door de studerende bij een daartoe bestemde automaat van het vervoerbedrijf op een daartoe bestemde OV-chipkaart worden geactiveerd.

  • 2. Het activeren van het reisrecht kan vanaf twee weken voordat de aanspraak op studiefinanciering ontstaat.

Artikel 4.2. Beëindiging reisrecht
  • 1. Het reisrecht wordt beëindigd door deactivering daarvan:

    • a. bij de Minister via de website www.ocwduo.nl, of

    • b. vanaf een door de Minister nader te bepalen tijdstip bij een daartoe bestemde automaat van het vervoerbedrijf.

  • 2. In geval van uitloting van een student in het kader van een procedure als bedoeld in hoofdstuk 7, paragrafen 4 en 4a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, is de student verplicht het reisrecht te beëindigen binnen 5 werkdagen na het moment dat de uitslag van de uitloting door de Minister bekend is gemaakt.

Artikel 4.3. Keuze in soorten reisrecht
  • 1. Een reisrecht wordt verstrekt als:

    • a. een weekreisrecht als bedoeld in artikel 1, zesde lid, van de overeenkomst tussen het vervoerbedrijf en de Staat in verband met de uitvoering van het reisrecht; of

    • b. een weekendreisrecht als bedoeld in artikel 1, zevende lid, van de overeenkomst tussen het vervoerbedrijf en de Staat in verband met de uitvoering van het reisrecht .

  • 2. Indien een studerende als gevolg van de keuzemogelijkheid voor een soort reisrecht als bedoeld in artikel 3.26, tweede lid, van de wet, een weekendreisrecht kiest, geeft hij dit via de website www.ocwduo.nl aan de Minister door alvorens hij zijn reisrecht activeert zoals beschreven in artikel 4.1, eerste lid.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de studerende voor 1 januari 2010 gebruik maakte van een OVS-weekendkaart.

Artikel 4.4. Wisselen van soort reisrecht
  • 1. Een studerende die recht heeft op een reisvoorziening kan tweemaal per kalenderjaar wisselen van keuze voor een soort reisrecht, met dien verstande dat de nieuwe soort reisrecht niet kan aanvangen:

    • a. in de maanden mei tot en met augustus, en

    • b. binnen twee maanden na een eerdere wisseling van keuze voor een soort reisrecht.

  • 2. Op de aanvraag om te wisselen wordt besloten uiterlijk op de tiende werkdag nadat de aanvraag bij de Minister is ontvangen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt op de aanvraag om te wisselen met ingang van een periode die gelegen is na het ingaan van een eerder toegekend reisrecht besloten uiterlijk op de tiende werkdag nadat het eerder toegekende reisrecht is ingegaan.

  • 4. Indien bij de beslissing op de aanvraag, bedoeld in het tweede of derde lid, een nieuw soort reisrecht wordt toegekend, kan dat reisrecht na die toekenning na twee werkdagen bij een automaat van het vervoerbedrijf worden geactiveerd.

  • 5. Het activeren van het nieuwe reisrecht kan tot en met zes weken na de in het vierde lid bedoelde toekenning.

Artikel 4.5. Reisrecht strikt persoonlijk

De studerende die beschikking heeft over een reisrecht heeft uitsluitend voor zichzelf recht op kosteloos openbaar vervoer of korting op de vervoerprijs.

Artikel 4.6. Voorziening in geld
  • 1. Een studerende die een opleiding in Nederland volgt en gedurende die opleiding een onderdeel daarvan buiten Nederland gaat volgen, kan over de periode in het buitenland op aanvraag in plaats van een reisrecht in aanmerking komen voor een voorziening in geld.

  • 2. De studerende komt in aanmerking voor een voorziening in geld, als bedoeld in het eerste lid, indien:

    • a. het onderdeel dat buiten Nederland wordt gevolgd, meetelt voor het Nederlandse diploma, en

    • b. de studerende ingeschreven blijft aan de Nederlandse onderwijsinstelling.

  • 3. De voorziening in geld, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan het bedrag, bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, van de wet.

  • 4. Toekenning van de reisvoorziening in geld vindt plaats per kalendermaand voor de periode waarin de studerende voor de betreffende opleiding in het buitenland studeert. Na deze periode wordt dezelfde soort reisrecht toegekend zonder dat dat opnieuw behoeft te worden aangevraagd. Indien de studerende eerder dan aangegeven terugkeert in Nederland, kan opnieuw een reisrecht worden aangevraagd met inachtneming van de aanvraagtermijn in artikel 2.4.

E

Artikel 5.1 wordt vervangen door:

Artikel 5.1. Wijze van terugbetaling

De betaling van de maandelijkse termijnen voor de rente en aflossing van de lening, bedoeld in artikel 6.9 van de wet, geschiedt door middel van een daartoe door de debiteur verleende doorlopende machtiging om het verschuldigde bedrag maandelijks te doen afschrijven van een bankrekening van de debiteur.

F

Na artikel 5.1 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 5.2. Aflosvrije periode

  • 1. Op aanvraag van de debiteur kan de terugbetaling, bedoeld in artikel 6.7, tweede lid, en artikel 10a.5, eerste lid, worden opgeschort met een of meerdere aflosvrije periodes.

  • 2. Een aflosvrije periode beslaat minimaal drie kalendermaanden.

  • 3. De terugbetaling kan voor ten hoogste vijf kalenderjaren worden opgeschort.

  • 4. De debiteur dient een aanvraag als bedoeld in het eerste lid in uiterlijk 1 maand voor de datum waarop de aflosvrije periode in moet gaan.

  • 5. Voor elke aflosvrije periode wordt een nieuwe aanvraag ingediend bij de Minister.

G

Artikel 7.1 vervalt.

H

Artikel 7.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt een ‘1’ geplaatst.

2. Een tweede en derde lid worden toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van artikel 5.1, kan de betaling, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, voor debiteuren op wie hoofdstuk 10a van de wet van toepassing is, ook geschieden door een aan de debiteur gezonden acceptgirokaart.

  • 3. Indien de in het tweede lid bedoelde debiteur betaalt volgens de in artikel 5.1, eerste lid, bedoelde wijze, wordt de te betalen maandelijkse termijn telkens verminderd met € 0,77.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2010.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Algemeen

De voorgestelde wijzigingen in de Regeling studiefinanciering 2000 vloeien voort uit de Wet van 19 november 2009 tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de OV-chipkaart (Stb. 2009, 529) en de Wet van 23 april 2009 tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de verhoging van het collegegeld en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden (Stb. 2009, 246).

Het gebruik van de OV-chipkaart is vanaf januari 2010 ook voor studerenden noodzakelijk om probleemloos te kunnen reizen en toegang te krijgen tot het openbaar vervoer. De fysieke OV-studentenkaart is daarom vanaf die datum niet meer het geldige vervoerbewijs voor studerenden. De kaart wordt vervangen door een elektronisch product, het zogenaamde ‘reisrecht’, dat op een OV-chipkaart kan worden geladen. De wijzigingen in artikel I, onderdelen A, B, C, D en G zien hierop.

De wijzigingen in artikel I, onderdelen E, F en H maken het mogelijk dat het nieuwe aflossingssysteem studieschulden per 1 januari 2010 in volle omvang kan worden ingevoerd.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

De OV-studentenkaart wordt vervangen door het ‘studentenreisrecht’. Een definitie van het begrip reisrecht is in de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) opgenomen.

Onderdelen B, C en G

De wijzigingen in deze onderdelen zijn van technische aard en vloeien voort uit de Wet van 19 november 2009 tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de OV-chipkaart (Stb. 2009, 529).

Onderdeel D

Dit onderdeel vervangt hoofdstuk 4 inzake de reisvoorziening door een nieuw hoofdstuk. De artikelen van dit nieuwe hoofdstuk worden hieronder afzonderlijk toegelicht.

Artikel 4.1

Voordat het toegekende studentenreisrecht kan worden gebruikt moet de studerende zijn reisrecht bij een ophaalpunt (automaat bij een vervoerbedrijf of een elders geplaatst oplaadapparaat) op zijn geïdentificeerde, persoonlijke OV-chipkaart activeren. Dit kan vanaf twee weken voordat het recht op studiefinanciering – en daarmee het studentenreisrecht – ingaat. De studerende dient uiteraard wel tijdig – ten minste drie maanden voor het begin van de desbetreffende kalendermaand – de aanvraag tot het ontvangen van studiefinanciering bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in te dienen om tijdig over het reisrecht te kunnen beschikken.

Artikel 4.2

Beëindigen van het reisrecht (het ‘oude’ inleveren van de OV-studentenkaart bij het postkantoor) kan elektronisch plaatsvinden door in te loggen op www.ocwduo.nl. Daar kan dan aangegeven worden dat het reisrecht beëindigd wordt. Daarnaast is beëindiging mogelijk bij daarvoor geschikte apparaten van het vervoerbedrijf.

Op grond van artikel 3.27 van de WSF 2000 is een studerende verplicht om het reisrecht te deactiveren uiterlijk op de vijfde werkdag nadat de aanspraak op studiefinanciering is beëindigd of het reisrecht is vervangen door een reisvoorziening in de vorm van geld. Bij het ten onrechte beschikken over een geactiveerd reisrecht, is een bedrag van €68,- per halve kalendermaand of een deel van een halve kalendermaand verschuldigd.

Bij verlies of diefstal van de OV-chipkaart wordt aangesloten bij de procedure voor andere OV-chipkaarthouders. Bij de NS kost in 2010 een nieuwe OV-chipkaart met overzetten van reisrecht € 11. Dat zal het ook voor studerenden gaan kosten. Dit geldt voor 2010. Voor 2011 en verder maken de OV-bedrijven inzichtelijk wat de werkelijke kosten zijn en op grond daarvan worden nieuwe afspraken gemaakt.

Wanneer een (aankomende) student meedoet aan een lotings- of selectieprocedure als bedoeld in hoofdstuk 7, paragrafen 4 en 4a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en wordt uitgeloot, is diegene verplicht een reeds ontvangen en geactiveerd reisrecht te beëindigen. Dit moet gebeuren binnen 5 werkdagen na het moment dat de uitslag van de uitloting door de Minister van OCW bekend is gemaakt. Het betreft uitloting voor het studiejaar direct volgend op het studiejaar waarover recht op studiefinanciering bestond.

Artikel 4.3

Het eerste lid van dit artikel geeft de inhoud weer van het oude artikel 4.5. In de overeenkomst tussen de Staat en het vervoerbedrijf is omschreven van welk openbaar vervoer en op welke momenten gebruik kan worden gemaakt van een weekreisrecht dan wel een weekendreisrecht. Globaal houdt dat het volgende in: met een weekreisrecht kan worden gereisd van maandag 04.00 uur tot zaterdag 04.00 uur, met uitzondering van algemeen erkende feestdagen en de periode van 16 juli tot 16 augustus. Met het weekendreisrecht kan worden gereisd van vrijdag 12.00 uur tot maandag 04.00 uur en op de algemeen erkende feestdagen. Buiten deze geldigheidstijden geldt een kortingstarief.

De geldigheidstijden en -dagen blijven in grote lijnen gelijk aan hetgeen gold vóór de introductie van het elektronische reisrecht. Er is een uitbreiding in die zin dat nu Goede Vrijdag een vrij-reizendag wordt voor alle studerenden en niet slechts voor houders van een weekendreisrecht.

Het tweede en derde lid regelen dat het reisrecht standaard als een weekreisrecht wordt toegekend. Als de studerende een weekendreisrecht wil, moet hij daartoe een verzoek indienen, tenzij hij vóór de introductie van het elektronische reisrecht al over een weekendarrangement (een OVS-weekendkaart) beschikte.

Artikel 4.4

In het eerste lid van dit artikel is geregeld hoe vaak en onder welke voorwaarden er gewisseld mag worden van keuze voor een soort reisrecht. Studerenden kunnen, net als vóór de introductie van het elektronisch reisrecht, tweemaal per kalenderjaar wisselen van keuze voor een soort reisrecht. In de oude situatie was één van de keuzemomenten 1 januari: voor elke studerende lagen op het postkantoor twee kaarten klaar en de studerende kon ter plekke beslissen welke kaart hij wilde. Dat ‘natuurlijke’ wisselmoment is niet meer aan de orde nu het reisrecht niet elk kalenderjaar opnieuw hoeft te worden opgehaald. Een studerende heeft in de nieuwe situatie evenveel momenten om te wisselen, maar kan deze flexibeler inzetten. Wisselen van soort reisrecht kan, net als voorheen, niet in de zomermaanden plaatsvinden. Evenmin kan gewisseld worden binnen twee maanden na een eerdere wisseling van soort reisrecht.

Het tweede tot en met vijfde lid regelen de aanvraag- en verwerkingsperiode van een wissel. Het derde lid is nodig omdat het technisch niet mogelijk is van reisrecht te wisselen als het eerdere reisrecht nog niet is geactiveerd.

Artikel 4.5

Dit artikel is het oude artikel 4.8 en wijzigt materieel niet.

Artikel 4.6

Dit artikel is het oude artikel 4.12 en wijzigt materieel niet.

Onderdelen E en H

In artikel 5.1. wordt het principe van automatische incasso geïntroduceerd. Hiermee wordt de nieuwe uitvoeringsorganisatie van OCW, de DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs), in staat gesteld om de inning van studieschulden efficiënter te laten verlopen en worden betalingsproblemen, die met name kunnen optreden bij betaling via acceptgiro, voorkomen. Om debiteuren niet tijdens het afbetalen met een wijziging te confronteren, wordt op dit principe voor ‘oude’ terugbetalers een uitzondering gemaakt (middels wijziging van artikel 7.4).

Onderdeel F

Om de debiteur bij de aflossing van zijn studieschuld in staat te stellen flexibel op bijzondere omstandigheden in te spelen kan hij per 1 januari 2012, door gebruikmaking van een aflosvrije periode (de zogenaamde ‘jokerjaren’), een of meerdere pauzes in de terugbetalingsfase inlassen. Een aflosvrije periode moet door de debiteur minimaal een maand van te voren worden aangevraagd en beslaat minimaal drie maanden; er kan dus niet per maand worden opgeschort. Voor iedere aaneengesloten periode moet een aparte aanvraag worden ingediend. In totaal kan een debiteur met gebruikmaking van deze regeling zijn terugbetaling ten hoogste 5 kalenderjaren opschorten. Zowel ‘nieuwe’ als ‘oude’ terugbetalers kunnen per 1 januari 2012 gebruik maken van een aflosvrije periode.

Artikel II

Artikel I, onderdelen A tot en met D en G, houden verband met de Wet van 19 november 2009 tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de OV-chipkaart (Stb. 2009, 529). Het is de bedoeling dat genoemde onderdelen van deze regeling op dezelfde datum als deze wet, te weten 1 januari 2010, in werking treden.

De inwerkingtreding per 1 januari 2010 van artikel I, onderdelen E, F en H, hangt samen met de inwerkingtreding op die datum van een aantal artikelen van de Wet van 23 april 2009 tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de verhoging van het collegegeld en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden (Stb. 2009, 246).

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven