Besluit van de minister van Financiën houdende de instelling van een commissie van onderzoek (Instellingsbesluit commissie van onderzoek DSB Bank)

18 december 2009

Nr. FM/2009/3734 N

Directie Financiële Markten

De Minister van Financiën;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

AFM:

Stichting Autoriteit Financiële Markten;

DNB:

de Nederlandsche Bank N.V.;

wet:

Wet op het financieel toezicht.

Artikel 2

Er is een onafhankelijke commissie die tot taak heeft onderzoek te doen naar de gang van zaken bij DSB Bank N.V., de handelwijze van (voormalige) bestuurders en commissarissen van deze bank, de handelwijze van DNB en de AFM ten aanzien van DSB Bank N.V. en hun onderlinge samenwerking ter zake, de rol van het ministerie van Financiën en de toereikendheid van de relevante regels uit hoofde van de wet.

Artikel 3

Als leden van de commissie worden benoemd:

de heer prof.mr.dr. M. Scheltema, voorzitter;

de heer S.L.J. Graafsma RA;

de heer prof.dr. C.G. Koedijk;

de heer prof.dr. C.E. du Perron.

Artikel 4

De leden van de commissie ontvangen voor de duur van het onderzoek een vaste vergoeding, gebaseerd op salarisschaal 18, trede 10, van Bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en een arbeidsduurfactor van:

90% voor de heer prof.mr.dr. M. Scheltema;

90 % voor de heer S.L.J. Graafsma RA;

90% voor de heer prof.dr. C.G. Koedijk; en

90 % voor de heer prof.dr. C.E. du Perron.

Artikel 5

  • 1. De commissie richt het onderzoek naar eigen inzicht in.

  • 2. De commissie verricht haar werkzaamheden op persoonlijke titel.

  • 3. De commissie kan zich laten ondersteunen door personen en instanties die zij nodig acht.

Artikel 6

  • 1. De leden van de commissie kunnen zich binnen het kader van de taak van de commissie rechtstreeks wenden tot alle instanties en personen die aan het uitvoeren van haar taak een bijdrage kunnen leveren.

  • 2. De leden van de commissie zijn voor zover vereist gemachtigd om binnen het kader van de taak van de commissie gegevens of informatie in te winnen bij de toezichthouders, zijnde DNB en de AFM.

Artikel 7

  • 1. De leden van de commissie zijn, overeenkomstig artikel 1:42, vijfde lid, van de wet verplicht tot geheimhouding van de gegevens en inlichtingen die zij in het kader van hun onderzoek ontvangen.

  • 2. De leden van de commissie behandelen alle verkregen gegevens en inlichtingen vertrouwelijk, tenzij zij deze op grond van een wettelijke verplichting aan een derde dienen te verstrekken of de minister toestemming heeft verleend voor het verstrekken van gegevens of inlichtingen aan derden.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op gegevens en inlichtingen die reeds anderszins openbaar zijn gemaakt.

Artikel 8

De commissie brengt bij voorkeur in februari 2010 aan mij een rapport uit over haar bevindingen en de door haar daaraan verbonden conclusies.

Artikel 9

De commissie wordt uiterlijk vier weken na het uitbrengen van het rapport, bedoeld in artikel 8, ontbonden.

Artikel 10

Dit besluit kan worden aangehaald als: Instellingsbesluit commissie van onderzoek DSB Bank.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, werkt terug tot en met 1 november 2009.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

W.J. Bos.

TOELICHTING

Algemeen

Met dit besluit wordt de onderzoekscommissie ingesteld die onderzoek zal verrichten naar de gang van zaken rondom DSB Bank, die uiteindelijk heeft geleid tot het van kracht verklaren van de noodregeling van de Nederlandsche Bank (DNB) op 12 oktober jl. en het uitspreken van het faillissement van DSB Bank door de rechtbank Amsterdam op 19 oktober jl. Met de brief van 29 oktober jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over de verschillende onderzoeken die zullen plaatsvinden naar de gebeurtenissen rondom DSB (Kamerstukken II, 2009/10 31 371, nr. 271).

Dit besluit betreft een onderzoek naar de gang van zaken bij DSB Bank, de handelwijze van (voormalige) bestuurders en commissarissen, de handelwijze van DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in het DSB Bank-dossier en hun onderlinge samenwerking ter zake, de rol van het ministerie van Financiën en, tot slot, de toereikendheid van de relevante regels uit hoofde van de Wet op het financieel toezicht (Wft).

Het is hierbij zeer belangrijk dat de commissie zelf onafhankelijk is en haar taak op onafhankelijke wijze kan uitvoeren. Deze commissie bestaat uit vier leden. Als voorzitter van de commissie zal fungeren de heer professor Michiel Scheltema. De andere drie commissieleden zijn de heren professor Edgar du Perron, professor Kees Koedijk en Leo Graafsma RA. De commissieleden zullen het onderzoek op persoonlijke titel verrichten.

Het onderzoek zal in ieder geval de volgende onderzoeksvragen omvatten, die reeds waren opgenomen in de brief aan de Tweede Kamer van 29 oktober jl.:

  • 1. Welke omstandigheden en ontwikkelingen liggen aan de bron van de problemen waarin DSB Bank is geraakt?

  • 2. Hoe hebben het bestuur en de raad van commissarissen van DSB Bank gefunctioneerd tijdens de te onderzoeken periode?

  • 3. Hoe is DSB Bank omgegaan met de omstandigheden en ontwikkelingen als bedoeld in vraag 1? Hoe is meer in het bijzonder omgegaan met onder andere nieuwe wet- en regelgeving vanaf 2005, de gewijzigde omstandigheden op de kapitaalmarkt vanwege de kredietcrisis, de claims van degenen die zich benadeeld voelen, de aanzwellende negatieve media-aandacht vanaf maart 2009 en het optreden van de heer Lakeman?

  • 4. Welke relevante signalen hebben DNB en de AFM ten aanzien van die omstandigheden en ontwikkelingen ten aanzien van DSB Bank ontvangen en is op adequate wijze met die signalen omgesprongen?

  • 5. Vanaf welk moment hebben DNB en de AFM DSB Bank aan verscherpt toezicht en/of specifieke onderzoeken onderworpen. Hebben zij een en ander op juiste wijze vertaald naar concrete acties, meer in het bijzonder kijkend naar de specifieke omstandigheden en ontwikkelingen zoals vermeld in vraag 3?

  • 6. Heeft DNB de liquiditeits- en solvabiliteitsontwikkelingen van DSB Bank, in het bijzonder in de laatste fase voor het uitspreken van de noodregeling, op juiste wijze gewaardeerd en gewogen en daarover op de juiste wijze, tegenover betrokkenen en externe partijen (waaronder spaarders), gecommuniceerd?

  • 7. Hebben DNB en de AFM, gegeven hun bevoegdheden en beoordelingsvrijheid, adequaat gehandeld, onder andere ten aanzien van de in vraag 3 vermelde specifieke omstandigheden en ontwikkelingen?

  • 8. Heeft het ministerie van Financiën op adequate wijze gehandeld, in het bijzonder in de periode vanaf 1 oktober 2009?

  • 9. Hebben DNB en de AFM adequaat samengewerkt respectievelijk informatie gedeeld?

  • 10. Zijn de regels uit hoofde van de Wft inclusief de aan DNB en de AFM ter beschikking staande bevoegdheden, gelet op de gebeurtenissen rondom DSB Bank en in het licht van de voorgaande vragen, toereikend?

  • 11. Welke lessen zijn op hoofdlijnen te trekken?

Bovendien heb ik tijdens het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer van 5 november jl. over de reeds genoemde brief van 29 oktober jl. expliciet toegezegd dat de volgende elementen in het onderzoek zouden worden meegenomen:

  • een zo volledig mogelijk feitenrelaas

  • de zogenaamde haircut door DNB

  • licentieverlening aan DSB en rechtsvoorgangers

  • informatieverschaffing aan spaarders door DSB en de toezichthouders

  • ten principale de mogelijke spanning tussen prudentieel en gedragstoezicht

  • eventuele signalen van de Ombudsman financiële dienstverlening en indien deze er zijn geweest, wat hiermee is gedaan

  • uitspraken van de minister en voorlichters

Vanzelfsprekend zijn de commissieleden vrij om andere onderwerpen bij het onderzoek te betrekken, indien zij van mening zijn dat deze een rol hebben gespeeld in de uiteindelijke gang van zaken.

Naast het onderzoek dat de onderzoekscommissie zal verrichten, zullen de toezichthouders in het kader van hun reguliere taken tot een hernieuwd oordeel komen over de betrouwbaarheid respectievelijk deskundigheid van (voormalige) bestuurders en/of commissarissen van DSB Bank die thans nog een beleidsbepalende functie bekleden in de financiële sector. De voorzitter van de commissie zal naast het leiden van het onderzoek van de commissie toetsen of DNB en de AFM deze beoordeling zorgvuldig hebben uitgevoerd en of zij in redelijkheid tot hun oordelen ten aanzien van de getoetste personen hebben kunnen komen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 2

De taak van de commissie is zeer omvangrijk. De omschrijving hiervan, overgenomen uit de brief aan de Tweede Kamer van 29 oktober jl. waar al eerder aan is gerefereerd, is in artikel 2 opgenomen. Deze taak wordt nader uitgelegd en gespecificeerd in het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 3

Voor de achtergrond van de keuze voor deze leden van de commissie verwijs ik naar de reeds genoemde brief van 29 oktober jl. aan het Tweede Kamer.

Artikel 4

De leden van de onderzoekscommissie worden bezoldigd overeenkomstig de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. Hierbij is gezien het tijdsbeslag van het onderzoek gekozen voor een vaste vergoeding.

Andere kosten die door de commissie zullen moeten worden gemaakt, worden gedragen door het ministerie van Financiën. Hierbij zal er een toets op de redelijkheid van de door de commissie te maken kosten plaatsvinden.

Artikel 5

De onderzoekscommissie verricht onafhankelijk van het ministerie en andere betrokkenen het onderzoek. Om dit te waarborgen zal de commissie zelf bepalen hoe zij het onderzoek inricht en door wie zij zich wil laten ondersteunen.

Artikel 6

Eerste lid

In aanvulling op artikel 5 kunnen de leden van de commissie zich op grond van het eerste lid rechtstreeks tot een ieder wenden om een bijdrage te leveren aan het uitvoeren van haar taak. De commissie is al dus niet verplicht om eventuele verzoeken via het ministerie van Financiën in te dienen.

Tweede lid

Volgens artikel 1:42, derde lid, kan de minister derden machtigen om namens hem gegevens of inlichtingen in te winnen bij de toezichthouders. Over deze machtiging worden de commissieleden met dit besluit, meer specifiek artikel 6, tweede lid, geacht te beschikken.

Artikel 7

Eerste lid

De leden van de commissie vallen onder de geheimhoudingsplicht van artikel 1:42, vijfde lid, van de Wft. Dit betekent dat in principe toezichtsvertrouwelijke informatie niet openbaar mag worden gemaakt.

Tweede lid

Gezien de aard van de gegevens en inlichtingen die de commissie voor haar onderzoeken zal verkrijgen, zal deze informatie vertrouwelijk dienen te worden behandeld, als deze informatie al niet onder de geheimhoudingsplicht van artikel 1:42, vijfde lid, van de Wft valt. Ook artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht hiertoe. Dit laat onverlet dat deze informatie wel kan worden verstrekt als een wettelijke verplichting hiertoe dwingt of de minister toestemming heeft verleend deze informatie openbaar te maken. Uiteraard kan de minister deze toestemming niet verlenen indien er een wettelijke geheimhoudingsplicht van toepassing is.

Derde lid

Indien gegevens en inlichtingen op een andere manier openbaar zijn gemaakt, hier wordt met name gedoeld op het rapport dat aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden, zijn de commissieleden wat die informatie betreft ontheven van de verplichtingen van het eerste en tweede lid. Ook kan worden gedacht aan openbare jaarverslagen, persberichten en rechterlijke uitspraken. Ten overvloede: de verplichtingen van het eerste en tweede lid worden niet opgeheven als de gegevens en inlichtingen door de minister vertrouwelijk ter kennis van bijvoorbeeld de Tweede Kamer zijn gebracht.

Artikel 8

Op verzoek van de Tweede Kamer zal het onderzoek op relatief korte termijn moeten zijn afgerond. De commissie dient, gelet op artikel 1:42 van de wet, aan mij te rapporteren over hun bevindingen. Deze bevindingen zal ik, voor zover deze niet onder de geheimhoudingsplicht vallen, aanbieden aan de Tweede Kamer.

Artikel 9

De commissie zal kort na het afronden van het onderzoek en het aanbieden van het rapport kunnen worden ontbonden. Indien blijkt dat de termijn genoemd in dit artikel wellicht onvoldoende ruimte biedt voor de commissie, zal op dat moment worden bekeken of dit artikel wijziging behoeft.

Artikel 10

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 11

Ten tijde van de publicatie van dit besluit heeft de commissie haar werkzaamheden reeds aangevangen. Dit besluit zal dan ook terugwerken tot 1 november 2009.

De Minister van Financiën,

W.J. Bos.

Naar boven