De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945;
Besluit:
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN HET BESLUIT DEELTIJD WW TOT BEHOUD VAN VAKKRACHTEN
Het Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c, onder 1°, wordt na ‘scholing’ ingevoegd: , die naar haar aard en omvang daartoe geschikt is,.
2. In onderdeel e wordt ‘1 januari 2010’ vervangen door: 1 april 2010.
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘1 januari 2010’ vervangen door: 1 april 2010.
2. In het tweede lid wordt ‘1 januari 2010’ vervangen door: 1 april 2010.
ARTIKEL II. INWERKINGTREDING
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin dit wordt geplaatst.
TOELICHTING
Met deze wijziging van het Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten (hierna: Besluit deeltijd WW) wordt geregeld dat
het Besluit deeltijd WW niet met ingang van 1 januari 2010 vervalt, maar met ingang van 1 april 2010. Het kabinet is van mening
dat het te lang inzetten van deeltijd-WW bij economisch herstel, dit herstel zou kunnen belemmeren. Het kabinet realiseert
zich tegelijkertijd dat een te vroeg moment van sluiten, mede met het oog op het verloop van de crisis door de economie, ook
niet aangewezen is. Alles afwegend zal het kabinet om bovenstaande redenen de regeling tot 1 april 2010 openhouden, of tot
zoveel eerder als het budgettaire plafond is bereikt. Dit biedt sectoren waar de initiële schok (financiële turbulentie, vraaguitval,
onzekerheid) na-ijlt, de mogelijkheid medewerkers in te laten stromen in de deeltijd WW.
Voorts worden de voorschriften betreffende afspraken over scholing aangescherpt.
Zoals ik in mijn brief van 8 december 2009 (IVV/I/2009/28016) heb aangegeven, zijn er veel goede voorbeelden van de invulling
die bedrijven geven aan de scholingsafspraken in de deeltijd-WW. De Raad voor Werk en Inkomen concludeert dat dankzij deeltijd-WW
een impuls is gegeven aan scholing op de werkvloer. Niettemin bestaat de indruk op grond van handhavingsinformatie van het
UWV en het rapport van RWI dat scholing nog gestructureerder en intensiever opgepakt kan worden in een deel van de bedrijven.
Het belang van scholing is zowel voor de werkgever (hogere arbeidsproductiviteit) als werknemer (bredere inzetbaarheid) in
beginsel groot. Door scholing komen werknemers sterker uit de crisis en ingeval zij werkloos worden vinden zij naar verwachting
eenvoudiger een baan. Het Besluit is op het punt van scholing aangepast om, indien werkgevers en werknemers het genoemde belang
van scholing onverhoopt onvoldoende meewegen bij hun beslissingen over deeltijd WW, werkgevers en werknemers aan te sporen
dit wel te doen.
Daarvoor is in het onderhavig wijzigingsbesluit geregeld dat het UWV bij de beoordeling van een aanvraag voor een uitkering
op grond van de Werkloosheidswet (WW) van een werknemer van wie de werktijd op grond van het Besluit deeltijd WW is verkort,
dient te bekijken of die scholing naar haar aard geschikt is om de inzetbaarheid van werknemers te behouden of vergroten.
Ditzelfde geldt voor de beoordeling of het recht op WW-uitkering kan worden voortgezet op het moment dat de verkorting van
de werktijd wordt verlengd als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit deeltijd WW.
Het betreft hier een marginale toets. UWV kan niet per werknemer beoordelen of de overeengekomen scholing – in het licht van
zijn reeds aanwezige kennis en kunde – bijdraagt aan het behoud of de verbetering van zijn inzetbaarheid. De inhoud, vormgeving
en omvang van de scholing is ook primair een verantwoordelijkheid van de werkgever en de werknemersvertegenwoordiging die
besluiten tot inzet van deeltijd WW. Bij de handhaving van de regeling is het UWV echter gestuit op enkele voorbeelden waarbij
een zodanig minimale scholingsinspanning is overeengekomen dat niet voorstelbaar is dat een bijdrage wordt geleverd aan het
behoud of de bevordering van de inzetbaarheid. Ook zijn voorbeelden bekend waarbij gezien de aard van de scholing als zodanig,
evenzeer betwijfeld kan worden of sprake is van een reële inspanning. Met de wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel
c, onder 1, wordt het UWV een instrument in handen gegeven om hiertegen op te treden. Op grond daarvan kan het UWV (verdere)
deelname aan deeltijd WW ontzeggen als evident is dat de overeengekomen scholing niet kan bijdragen aan het behoud of het
vergroten van de inzetbaarheid van werknemers. Het UWV zal de werkgever daarvan in kennis stellen en hem gelegenheid bieden
met de desbetreffende vertegenwoordiging van werknemers het scholingsplan aanpassen waardoor alsnog gebruik kan worden gemaakt
van deeltijd WW.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.P.H. Donner.