Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2009, 20192 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2009, 20192 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf B1/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Per 15 maart 2006 is de Wet inburgering in het buitenland van kracht geworden en per 1 januari 2007 de Wet inburgering. De koppeling tussen het behalen van het inburgeringsexamen en het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met voortgezet verblijf en een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is per 1 januari 2010 van kracht.
Het inburgeringsvereiste in het kader van de mvv-procedure bestaat uit het met goed gevolg afleggen van het basisexamen inburgering binnen één jaar voorafgaand aan de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (artikel 3.71a, eerste lid, Vb) op een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging (zie B1/4.7.1).
Het inburgeringsvereiste in het kader van de aanvraag om een bovengenoemde verblijfsvergunning bestaat uit het behalen van het inburgeringsexamen (artikel 3.80a Vb voor de verblijfsvergunning bepaalde tijd en artikel 3.96a Vb voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd). Ten bewijze dat het inburgeringsexamen is behaald, wordt een diploma uitgereikt (artikel 14 Wet inburgering).
Het inburgeringsexamen bestaat uit twee onderdelen: een praktijkdeel en een centraal deel.
Het praktijkdeel van het inburgeringsexamen bestaat uit een onderzoek naar de vijf functionele taalvaardigheden (spreken, luisteren, lezen, schrijven en gespreksvaardigheid) gerelateerd aan veel voorkomende praktijksituaties die van cruciaal belang zijn om adequaat te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Het praktijkdeel bestaat uit een portfolio of assessment of een combinatie van beide (artikel 3.7 Besluit inburgering).
Het centraal deel van het examen bestaat uit drie examens: kennis van de Nederlandse samenleving (KNS), het electronisch praktijkexamen (EPE) en de toets gesproken Nederlands (TGN). KNS en EPE worden afgenomen via de computer. TGN wordt afgenomen via de telefoon. De examens van het centraal deel van het inburgeringsexamen worden enkel afgenomen door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, onder verantwoordelijkheid van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie (vóór 1 januari 2010: de IB-Groep) (artikel 3.9 Besluit inburgering).
B
Paragraaf B1/4.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder h, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling, die niet behoort tot een der categorieën, bedoeld in artikel 17, eerste lid, Vw, na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland, inburgeringsplichtig zou zijn op grond van de artikelen 3 en 5 Wet inburgering en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij.
Ingevolge artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Deze regels zijn neergelegd in artikelen 3.71a, 3.98a, 3.98b, 3.98c en 3.98d Vb en de artikelen 3.10, 3.11, 3.12 en 3.13 VV.
Ingevolge artikel 16, derde lid, Vw is het eerste lid, onder h, niet van toepassing op de vreemdeling die de Surinaamse nationaliteit bezit en die, met bij ministeriële regeling vastgestelde bescheiden, heeft aangetoond in Suriname of Nederland lager onderwijs in de Nederlandse taal te hebben gevolgd.
Ingevolge artikel 3.98c, derde lid, Vb worden de resultaten van het basisexamen inburgering door middel van het geautomatiseerde systeem beoordeeld. Aangezien de resultaten van de onderzoeken die zijn uitgevoerd naar de kwaliteit van de toetsen, ruimte laten voor onduidelijkheid omtrent de mate waarin de beoordeling aan de hand van het geautomatiseerde systeem vergelijkbaar is met die door menselijke examinatoren, worden de resultaten van het basisexamen in de eerste fase na invoering daarvan een tweede maal door menselijke examinatoren beoordeeld. In verband hiermee is in artikel II besluit van 17 februari 2006 tot wijziging van het Vb in verband met inburgering in het buitenland, Stb. 2006, 94,opgenomen dat in afwijking van artikel 3.98c, derde lid, Vb de resultaten van het basisexamen inburgering, die door middel van het geautomatiseerde systeem zijn beoordeeld, nogmaals beoordeeld worden door examinatoren, indien het basisexamen is afgelegd vóór een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Inburgeringsplichtig is de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, a tot en met e, dan wel l, Vw, die anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft of geestelijk bedienaar is. Verblijfsdoelen die als tijdelijk worden aangemerkt in de zin van de Wet inburgering staan opgenomen artikel 2.1 van het Besluit inburgering en in de bijlage bij artikel 2.1 Regeling inburgering (zie B1/4.7.1.1).
De hoofdregel geldt voor vreemdelingen die voor hun komst naar Nederland in het bezit moeten zijn van een mvv in het kader van bijvoorbeeld gezinshereniging of gezinsvorming, en die na hun komst naar Nederland inburgeringsplichtig zijn op grond van de artikelen 3 en 5 Wet inburgering. Hetzelfde geldt voor verblijf als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, ondanks dat zij doorgaans geen duurzaam verblijf in Nederland beogen (zie B1/4.7.1.1).
Vreemdelingen in de leeftijd van 18 tot 65 jaar zijn ingevolge de Wet inburgering inburgeringsplichtig en dienen derhalve het basisexamen inburgering buitenland met goed gevolg af te leggen tenzij zij zijn vrijgesteld ingevolge de artikelen 3 en 5 Wet inburgering (zie B1/4.7.1.1).
De basiskennis, die de vreemdeling reeds voor komst naar Nederland in het buitenland moet hebben verworven, wordt in het buitenland beoordeeld aan de hand van het basisexamen inburgering, tenzij de vreemdeling niet inburgeringsplichtig is of daarvan is vrijgesteld. De resultaten van het basisexamen worden betrokken bij de aanvraag om een mvv.
De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen indien de vreemdeling het basisexamen inburgering niet met goed gevolg heeft afgelegd, tenzij:
• de vreemdeling de Surinaamse nationaliteit bezit en met krachtens artikel 16, derde lid, Vw vastgestelde bescheiden heeft aangetoond lager onderwijs in Suriname of Nederland te hebben gevolgd;
• artikel 3.71a, tweede lid, Vb van toepassing is; of
• de vreemdeling de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt.
In artikel 4:2, tweede lid, Awb is bepaald dat de aanvrager bij indiening van de aanvraag de gegevens en bescheiden dient te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het is daarbij aan de vreemdeling, als potentiële nieuwkomer, om aan te tonen dat hij over de vereiste basiskennis van de Nederlandse taal en Nederlandse samenleving beschikt. De enige wijze die hem daartoe ter beschikking staat is het met goed gevolg afleggen van een basisexamen inburgering. Daaronder vallen ook gegevens en bescheiden met betrekking tot de eventuele vrijstelling van het basisexamen inburgering.
Indien de vreemdeling bij de aanvraag niet de noodzakelijke gegevens voor eventuele vrijstelling van het basisexamen inburgering overlegt, wordt hij met toepassing van artikel 4:5 Awb in de gelegenheid gesteld gedurende een redelijke termijn de aanvraag aan te vullen voordat daarop wordt beslist. In deze periode wordt de beslistermijn met toepassing van artikel 4:15 Awb opgeschort. Als de vreemdeling binnen die redelijke termijn geen gegevens en bescheiden met betrekking tot de eventuele vrijstelling van het basisexamen inburgering heeft overgelegd, wordt op de aanvraag beslist.
In deze paragraaf zijn algemene regels opgenomen over het basisexamen inburgering buitenland. Het basisexamen inburgering buitenland is van toepassing op aanvragen tot verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming met een hoofdpersoon die een verblijfsrecht heeft dat niet-tijdelijk van aard is of die Nederlander is, tenzij nadrukkelijk anders is vermeld. Ten aanzien van bepaalde categorieën vreemdelingen zijn elders in het Vb, het VV en de Vc in de betreffende materiehoofdstukken (zie B2 en verder) andersluidende bepalingen opgenomen.
C
Paragraaf B1/4.7.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Uit de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering blijkt of de vreemdeling wel of niet inburgeringsplichtig is. Als de vreemdeling in Nederland niet inburgeringsplichtig is, dan is de vreemdeling ook niet inburgeringsplichtig in het buitenland en hoeft het basisexamen inburgering niet afgelegd te worden.
Het inburgeringsvereiste is niet van toepassing op vreemdelingen die na verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in Nederland niet inburgeringsplichtig op grond van de artikelen 3 en 5 Wet inburgering zijn, bijvoorbeeld omdat zij voor een tijdelijk doel naar Nederland komen.
Als tijdelijke verblijfsdoel in de zin van de Wet inburgering gelden de volgende verblijfsdoelen:
• gezinshereniging of gezinsvorming indien het verblijfsrecht van de hoofdpersoon van tijdelijke aard is;
• verblijf ter adoptie of als pleegkind indien het verblijfsrecht van de hoofdpersoon van tijdelijke aard is;
• het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wobka;
• familiebezoek;
• het verrichten van arbeid als zelfstandige;
• het verrichten van arbeid in loondienst;
• het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;
• het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;
• het doorbrengen van verlof in Nederland;
• het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;
• verblijf als stagiaire of practicant;
• verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel;
• het volgen van studie;
• de voorbereiding op studie;
• verblijf als au-pair;
• verblijf in het kader van uitwisseling
• het ondergaan van medische behandeling;
• de vervolging van mensenhandel;
• het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 Rwn;
• verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;
• verblijf als Amv;
• verblijf als kennismigrant;
• werkzaamheid in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening;
• verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG;
• verblijfsrecht op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb indien bij de verlening is bepaald dat het verblijfsrecht tijdelijk van aard is.
Het inburgeringsvereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven zijnde de periode van het vijfde tot en met het zestiende jaar. Het verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd blijkt op grond van artikel 2.6 Besluit inburgering uit inschrijving als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, dan wel uit inschrijving in de daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding. Voor toepassing van deze vrijstellingsrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat. Voorts is niet vereist dat het om acht jaar legaal verblijf in Nederland gaat.
Op grond van artikel 2.3 en artikel 2.5 Besluit inburgering is niet inburgeringsplichtig de vreemdeling die beschikt over een diploma, certificaat of ander document zoals hieronder genoemd:
• een diploma of getuigschrift van een Nederlandstalige opleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs, het hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen. Het diploma moet een wettelijke basis hebben. Als dat zo is, staat dat vermeld op het diploma;
• een diploma staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II;
• een in België, Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba behaald schooldiploma of getuigschrift. Dit moet zijn behaald na onderwijs in een Nederlandstalige opleiding met een voldoende op de cijferlijst voor het vak Nederlands. Het niveau van de opleiding moet hoger zijn dan lager- of basisonderwijs en het uitgereikte diploma moet een wettelijke basis hebben;
• een diploma van het Europese baccalaureaat van de Europese school, het getuigschrift International Baccalaureate Middele Years Certificate, International General Certificate of Secundary Education of Internationaal Baccalaureaat, voor zover dat het baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald of indien daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en een voldoende is behaald;
• het Certificaat Naturalisatietoets;
• het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;
• een certificaat inburgering van de Wet inburgering nieuwkomers alsmede de verklaring van het Regionaal Opleidingscentrum op grond waarvan het certificaat is afgegeven. Uit die verklaring moet blijken dat voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ tenminste niveau NT2 2, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ tenminste niveau NT2 1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie tenminste niveau 2, is behaald;
• een certificaat Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2 2 is behaald en niveau NT2 1 voor de onderdelen ‘lezen ‘schrijven’;
• het document korte vrijstellingstoets van de Wet inburgering (artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering);
• een beschikking van het college van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma op grond van de Wet inburgering nieuwkomers achterwege is gelaten omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk is geworden dat de nieuwkomer de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, reeds in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;
• een beschikking van het college van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma op grond van de Wet inburgering nieuwkomers achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg is afgelegd; of
• een bewijs waaruit blijkt dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets zoals dit gold op 1 april 2003 is of was ontheven van de verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen.
Andere bescheiden dan hier vermeld, leiden niet tot vrijstelling op deze grond. De thans geldende legalisatiecirculaire is van overeenkomstige toepassing.
Om voor vorengenoemde vrijstellingsgrond in aanmerking te komen overlegt de vreemdeling bij de aanvraag van de mvv of het verzoek om advies het gevraagde diploma. In het geval vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, overlegt de vreemdeling een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst waaruit blijkt dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal.
Bij twijfel of het diploma, getuigschrift of ander document vrijstelling oplevert in het kader van de Wet inburgering kan contact worden opgenomen met de Dienst Uitvoering Onderwijs.
De vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit is op grond van artikel 16, derde lid, Vw vrijgesteld van het basisexamen inburgering, indien hij heeft aangetoond in Suriname of Nederland lager onderwijs in de Nederlandse taal te hebben gevolgd.
Conform artikel 3.13 VV dienen daartoe de volgende bescheiden te worden overgelegd:
a. een schooldiploma of getuigschrift behaald in Suriname voor 25 november 1975 waaruit blijkt dat tenminste de lagere school in de Nederlandse taal is afgerond en een verklaring van het Centraal Bureau Burgerzaken voorzien van een apostille waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van afronding van deze school woonachtig is geweest in Suriname;
b. een door het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling afgegeven schooldiploma of getuigschrift, behaald in Suriname na 25 november 1975, waaruit blijkt dat tenminste de lagere school in de Nederlandse taal is afgerond, dan wel een verklaring van het Examenbureau van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling waaruit dit blijkt. Het diploma, het getuigschrift of de verklaring dient te zijn voorzien van een apostille;
c. een in Nederland gehaald diploma hoger dan dat van het lager onderwijs;
d. een historisch overzicht uit het Vestigingsregister te Den Haag waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf, twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland; of
e. een uittreksel uit de GBA waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf, twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland.
Andere bescheiden dan daar vermeld, leiden niet tot vrijstelling op deze grond.
Het inburgeringsvereiste is evenmin van toepassing op vreemdelingen die, om voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in aanmerking te kunnen komen, niet hoeven te beschikken over een geldige mvv. In artikel 16, eerste lid, onder h, Vw is reeds voorzien in een uitzondering voor de in artikel 17, eerste lid, Vw genoemde categorieën vreemdelingen, waartoe ook behoren de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde categorieën vreemdelingen, aan wie het ontbreken van een geldige mvv niet wordt tegengeworpen.
D
Paragraaf B1/4.7.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Ingevolge artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet afgewezen indien de vreemdeling ten genoegen van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie heeft aangetoond door een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat te zijn het basisexamen inburgering af te leggen.
Indien de vreemdeling een ernstige lichamelijke en/of geestelijke belemmering heeft, is hij ontheven van het basisexamen inburgering buitenland. Het gaat hier met name om blindheid, doofheid alsmede om doofstomheid. Indien er sprake is van slechtziendheid en hardhorendheid en betrokkene niet door eigen hulpmiddelen (bijvoorbeeld een bril of hoorapparaat) alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen krijgt om de toets af te leggen, is betrokkene ook vrijgesteld.
Tevens kan onder meer gedacht worden aan een ernstig spraakgebrek dat de menselijke communicatie verhindert en het afleggen van het basisexamen met behulp van de spraakherkenningscomputer blijvend onmogelijk maakt. In dergelijke gevallen is het blijvend onmogelijk om te gaan voldoen aan het inburgeringsvereiste en daarmee voor toelating tot Nederland.
Betrokkene dient zelf aan te tonen dat hij in aanmerking komt voor de ontheffing. In geval van een lichamelijke of geestelijke belemmering volgt de hierna beschreven procedure.
De verzoeker verklaart op de Nederlandse diplomatieke en/of consulaire vertegenwoordiging dat hij blijvend niet in staat is het basisexamen inburgering buitenland te doen vanwege een lichamelijke of geestelijke belemmering. Hiertoe is model (bijlage 19 VV, ontheffing inburgering, artikel 3.10 VV) beschikbaar. Het door de arts, deskundige of specialist ingevulde standaardformulier (zie bijlage 19 VV) wordt gevoegd bij de aanvraag tot afgifte van de mvv.
Van het model vragenformulier maakt deel uit een door vreemdeling zelf te ondertekenen verklaring dat hij toestemming geeft aan de arts of deskundige die hem onderzoekt om zijn bevindingen mee te delen aan de Minister via het hoofd van de Nederlandse vertegenwoordiging.
Bij het model vragenformulier hoort het informatieblad voor de arts of deskundige (artikel 3.10 VV). Het informatieblad is onderdeel van het model vragenformulier en dient tevens door de arts of deskundige voor gezien te worden ondertekend. De verklaring wordt opgemaakt door het vragenformulier in te vullen. De arts of deskundige tekent zijn bevindingen aan op de verklaring en zendt de verklaring rechtstreeks naar de Minister via het hoofd van de post en stuurt een afschrift ervan aan de vreemdeling, dan wel geeft het afschrift aan de vreemdeling mee.
Verklaringen, opgemaakt anders dan conform dit model, worden niet geaccepteerd. Om de garantie te hebben dat het model inderdaad is ingevuld door een arts of deskundige, hecht deze een korte verklaring dienaangaande op zijn eigen brief- of receptpapier aan de ingevulde verklaring. De arts/deskundige voorziet het eigen brief- of receptpapier van zijn stempel en zijn paraaf. Voorts worden slechts geaccepteerd de verklaringen afkomstig van een door de Nederlandse diplomatieke en/of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts of deskundige (artikel 3.10 VV).
De Minister beoordeelt aan de hand van de bevindingen van de arts of deskundige of er wel of niet sprake is van lichamelijke of geestelijke belemmeringen, waardoor de vreemdeling blijvend niet in staat is het basisexamen inburgering af te leggen.
E
Paragraaf B1/4.7.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De geldigheid van het met goed gevolg afgelegde basisexamen inburgering is vastgesteld op één jaar (artikel 3.71a Vb). Het met goed gevolg afgelegde basisexamen inburgering is ongeldig indien het is behaald meer dan een jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag. Zie voor herkansing artikel 3.98d Vb.
F
Paragraaf B1/4.7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 16a, eerste lid, Vw kan de aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 Wet inburgering, niet heeft behaald.
In artikel 3.80a Vb is het inburgeringsvereiste geregeld met betrekking tot de verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Op grond van artikel 3.80a, eerste lid, Vb wordt een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning in een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf afgewezen, indien de aanvraag is ingediend door een vreemdeling als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vb, die het inburgeringsexamen niet heeft behaald. Dit is de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht. Dit betekent dat het inburgeringsvereiste alleen van toepassing is in de gevallen genoemd in B16/3.1.1 en 3.1.2.
De aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald, indien de aanvraag is ingediend vóór 1 januari 2010 en de vreemdeling op dat tijdstip drie jaar houder was van een verblijfsvergunning (zie artikel 9.2, eerste lid, Besluit inburgering).
G
Paragraaf B1/4.7.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.80a, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ afgewezen als de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 Wet inburgering, niet heeft behaald. Dit is ingevolge artikel 3.80a, tweede tot en met vierde lid, Vb niet van toepassing indien:
a. de vreemdeling jonger is dan 16 jaar dan wel 65 jaar of ouder;
b. de vreemdeling ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;
c. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste, omdat hij beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, van het Besluit inburgering;
d. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij voldoet aan een van de criteria, genoemd in artikel 2.5, onder a tot en met c, van het Besluit inburgering;
e. de vreemdeling door het college van B&W is ontheven van de inburgeringsplicht omdat de vreemdeling heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen;
f. de vreemdeling door het college van B&W is ontheven van de inburgeringsplicht omdat het college op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen;
g. de vreemdeling verblijf heeft in Nederland op basis van een afhankelijke verblijfstitel en de relatie waarop die afhankelijke titel is gebaseerd is verbroken in verband met huiselijk geweld;
h. naar het oordeel van de Staatssecretaris van Justitie blijkens een door de vreemdeling overgelegd medisch advies, van een door het college van B&W aangewezen onafhankelijk arts, vanwege een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen;
i. toepassing daarvan naar het oordeel van de Staatssecretaris van Justitie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Vreemdelingen van 16 en 17 jaar zijn niet van rechtswege vanwege hun leeftijd vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. Vreemdelingen van 16 en 17 jaar worden echter wel op grond van de hardheidsclausule vrijgesteld van het inburgeringsvereiste (zie B1/4.7.2.3).
Het inburgeringsvereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven zijnde de periode van het vijfde tot en met het zestiende jaar. Het verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd blijkt op grond van artikel 2.6 Besluit inburgering uit inschrijving als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, dan wel uit inschrijving in de daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding. Voor toepassing van deze vrijstellingsrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat. Voorts is niet vereist dat het om acht jaar legaal verblijf in Nederland gaat.
Het gaat hier om de vreemdeling die in het bezit is van een diploma, certificaat of ander document genoemd in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, Besluit inburgering of omdat hij voldoet aan een van de criteria, genoemd in artikel 2.5, onder a tot en met c, van het Besluit inburgering. Zie paragraaf B1/4.7.1.1 onder het kopje Niet inburgeringsplichtig vanwege diploma’s, certificaten of andere documenten voor de opsomming van de bedoelde diploma’s, certificaten of andere documenten die tot de vrijstelling kunnen leiden.
Om voor vorengenoemde vrijstellingsgrond in aanmerking te komen overlegt de vreemdeling bij de aanvraag om een zelfstandige verblijfsvergunning een gewaarmerkte kopie van het gevraagde diploma, certificaat of document. In het geval vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, overlegt de vreemdeling ook een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst waaruit blijkt dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal.
Bij twijfel of het diploma, getuigschrift of ander document vrijstelling oplevert in het kader van de Wet inburgering kan contact worden opgenomen met de Dienst Uitvoering Onderwijs.
De vreemdelingen die gedeeltelijk zijn vrijgesteld op grond van artikel 2.4 Besluit inburgering vallen hier uitdrukkelijk niet onder. De vreemdelingen die slechts gedeeltelijk van de inburgeringsplicht zijn vrijgesteld en de resterende examens (nog) niet hebben behaald, hebben het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 Wet inburgering dan ook nog niet behaald. Ingevolge artikel 14 Wet inburgering is het inburgeringsexamen behaald, ingeval van gedeeltelijke vrijstelling, indien de overige daartoe behorende examens met goed gevolg zijn afgelegd. Ten bewijze dat het inburgeringsexamen is behaald, wordt een diploma uitgereikt (artikel 14, tweede lid, Wet inburgering).
In artikel 3.80a, tweede lid, onder d, Vb is de doorwerking geregeld van de gemeentelijke ontheffing dat de vreemdeling wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Inburgeringsplichtige vreemdelingen worden op deze grond door het college van B&W van de inburgeringsplicht ontheven (zie artikel 6, eerste lid, Wet inburgering), nadat een onafhankelijke arts terzake een medisch advies heeft uitgebracht (zie artikel 2.8 Besluit inburgering). Deze beslissing van het college heeft dus ook tot gevolg dat het inburgeringsvereiste niet wordt gesteld in het kader van de aanvraag om een zelfstandige verblijfsvergunning. De verleende ontheffing blijkt uit een afschrift van de beschikking van het college van B&W. De beschikking is op de dag van indiening van de aanvraag niet ouder dan drie jaar.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, Wet inburgering kan het college van B&W de vreemdeling ontheffing verlenen van de inburgeringsplicht, indien het college op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen. Deze ontheffing werkt door in de procedure van een aanvraag om een verblijfsvergunning. De verleende ontheffing blijkt uit een afschrift van de beschikking van het college van B&W.
In artikel 3.80a, tweede lid, aanhef en onder e, Vb wordt verwezen naar vreemdelingen (voornamelijk vrouwen), die verblijf hebben in Nederland op basis van een afhankelijke verblijfstitel en wier relatie waarop die afhankelijke titel is gebaseerd is verbroken in verband met huiselijk geweld. Aan deze groep kan voortgezet verblijf worden verleend wegens klemmende redenen van humanitaire aard (zie B16/4.2). De meeste personen binnen deze categorie zullen het inburgeringsexamen nog niet hebben behaald. Indien aan deze groep de eis van het behalen van het inburgeringsexamen gesteld wordt, zou dit in het overgrote merendeel van de gevallen leiden tot een afwijzing van de aanvraag tot wijziging van de beperking in voortgezet verblijf. Bij deze groep vallen twee subgroepen te onderscheiden. In de eerste plaats betreft het vreemdelingen, die binnen de drie jaar verblijf op basis van een afhankelijke verblijfstitel, de relatie waarop die afhankelijke titel is gebaseerd hebben verbroken en in afwachting zijn van de beoordeling of voortgezet verblijf in verband met huiselijk geweld of een combinatie van humanitaire redenen kan worden verleend. In de tweede plaats betreft het vreemdelingen die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om na drie jaar een zelfstandige verblijfsvergunning aan te vragen en die het inburgeringsexamen nog niet hebben behaald.
H
Paragraaf B1/4.7.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.80a, derde lid, Vb kan de Staatssecretaris van Justitie besluiten het inburgeringsvereiste buiten toepassing te laten, indien de vreemdeling naar het oordeel van de Staatssecretaris blijkens een door de vreemdeling overgelegd medisch advies, van een door het college van B&W aangewezen onafhankelijk arts, wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Deze bepaling heeft ten eerste betrekking op vreemdelingen die na de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Wet inburgering van de inburgeringsplicht waren uitgezonderd, maar aan wie in het kader van de aanvraag om een zelfstandige verblijfsvergunning alsnog het inburgeringsvereiste wordt gesteld. Uitgangspunt is dat deze vreemdelingen op dezelfde grond en wijze van het inburgeringsvereiste ontheven moeten kunnen worden als de vreemdeling wie ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in beginsel inburgeringsplichtig was en ontheven is van de inburgeringsplicht door het college van B&W vanwege medische omstandigheden. Deze bepaling heeft voorts betrekking op vreemdelingen die voorafgaand aan de aanvraag om een verblijfsvergunning niet door het college van B&W van de inburgeringsplicht waren ontheven (zie 4.7.2.1 onder e). Voor hen geldt hetzelfde uitgangspunt.
De IND maakt ter beoordeling van de psychische of lichamelijke belemmering eveneens gebruik van het medische advies van de onafhankelijke arts (artikel 2.8 Besluit inburgering).
Betrokkene toont zelf door middel van een ‘medisch advies inburgeringsexamen’ aan dat hij in aanmerking komt voor ontheffing. Hiervoor dient de volgende procedure gevolgd te worden.
De vreemdeling die aantoont dat hij een zodanig psychische of lichamelijke belemmering dan wel een zodanige verstandelijke handicap heeft, dat hij binnen vijf jaar niet in staat is het inburgeringsexamen af te leggen, kan naar het oordeel van de Staatssecretaris van Justitie worden ontheven van de verplichting het inburgeringsexamen te behalen. Voor een medisch advies die de belemmering of handicap aantoont, kan hij terecht bij de, in het kader van de uitvoering van de Wet inburgering, door het college van B&W van zijn woonplaats aangewezen arts. In geval van verhuizing kan het advies afkomstig zijn van een aangewezen arts uit de vorige woonplaats.
De medisch adviseur is een onafhankelijke arts – niet zijnde een behandelend arts van de vreemdeling – die is ingeschreven in het BIG-register (het conform de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gehouden register).
De medisch adviseur stelt een advies op conform het “Protocol Medische Advisering” dat een bijlage is bij artikel 2.4, derde lid, van de Regeling inburgering. Het advies wordt door de medisch adviseur rechtstreeks naar de vreemdeling gestuurd. In het advies dienen de volgende gegevens ingevuld te zijn: persoonlijke gegevens van betrokkene, de naam van de medisch adviseur, onderzoeksactiviteiten, probleemanalyse, conclusie en advies. Medische adviezen opgemaakt anders dan conform het model zoals opgenomen in het “Protocol Medische Advisering”, of door een andere dan de door het college van B&W aangewezen arts, dan wel onvolledige adviezen, worden niet geaccepteerd.
Het medisch advies mag bij het indienen van de aanvraag om een verblijfsvergunning niet ouder zijn dan zes maanden.
Mocht daartoe aanleiding bestaan dan kan tijdens de procedure om een verblijfsvergunning het medisch advies nader worden onderzocht door de IND. De IND stuurt dan het medische advies naar de medisch adviseur die het advies heeft opgesteld, waarna de medisch adviseur de authenticiteit kan vaststellen. Indien het advies niet authentiek blijkt, wordt de vreemdeling niet ontheven van de verplichting het inburgeringsexamen te behalen.
I
Paragraaf B1/4.7.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
In artikel 3.80a, vierde lid, Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over het inburgeringsdiploma en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet voldoet aan het inburgeringsvereiste, indien de toepassing van het inburgeringsvereiste naar het oordeel van de Staatssecretaris leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het inburgeringsvereiste ten aanzien van hem leidt tot een tot een onbillijkheid van overwegende aard, motiveert dit beroep reeds bij het indienen van de aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier in een verblijfsvergunning om voortgezet verblijf en onderbouwt dit zoveel als mogelijk met bewijsstukken. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij aan het inburgeringsvereiste voldoet. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling ook verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.
Indien geen (afdoende) bewijs wordt overgelegd ter staving van het beroep op de hardheidsclausule, terwijl vast staat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16a Vw in samenhang met artikel 3.80a, eerste lid, Vb afgewezen wegens het niet behalen van het inburgeringsexamen.
Bij de toepassing van de hardheidsclausule kan ondermeer worden gedacht aan de situaties in de volgende paragrafen.
Van minderjarige vreemdelingen wordt niet verwacht dat zij het inburgeringsexamen behalen. Vreemdelingen van 16 en 17 jaar vallen om deze reden onder de hardheidsclausule.
De hardheidsclausule kan ook toegepast worden in de situaties waarin de Staatssecretaris van Justitie op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor deze vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.
Het gaat hier om een vreemdeling die:
1. niet gealfabetiseerd is in zijn eigen taal en de Nederlandse taal,
2. van wie, gezien zijn leeftijd en overige omstandigheden, niet kan worden verwacht dat hij (nog) Nederlands leert lezen en schrijven binnen een periode van vijf jaar, en
3. de toets gesproken Nederlands (TGN) op A2 niveau heeft behaald.
Gezien de vorm waarin het inburgeringsexamen wordt afgenomen, kunnen de onderdelen, praktijkdeel examen, kennis Nederlandse samenleving en elektronisch praktijkexamen bij een geslaagd beroep op niet gealfabetiseerd zijn niet op reguliere wijze door de vreemdeling worden afgelegd. Kunnen lezen is nu eenmaal een minimale voorwaarde om deze onderdelen af te kunnen leggen. Bij de toets gesproken Nederlands geldt de voorwaarde van het kunnen lezen echter niet. Bij een geslaagd beroep op ‘niet gealfabetiseerd’ zijn moet de niet gealfabetiseerde vreemdeling derhalve de vaardigheden ‘spreken’ en ‘luisteren’ door middel van de toets gesproken Nederlands afleggen.
Indien de niet gealfabetiseerde vreemdeling de toets gesproken Nederlands met goed gevolg op A2 niveau heeft afgelegd, verstrekt de Dienst Uitvoering Onderwijs een resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands, met het resultaat ‘geslaagd’.
Bij de indiening van een verblijfsaanvraag overlegt de vreemdeling de door de Dienst Uitvoering Onderwijs verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat “geslaagd”. Separaat hieraan toont betrokkene aan welke inspanning hij heeft verricht om gealfabetiseerd te raken.
Om een geslaagd beroep te doen op deze ontheffingsgrond, overlegt betrokkene een verklaring van het ROC Amsterdam, waarin deze aangeeft dat betrokkene wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat geacht kan worden het examen te behalen. Het ROC komt tot een dergelijke verklaring na het uitvoeren van het zogenaamde haalbaarheidsonderzoek, zoals hieronder beschreven.
Het bovenstaande leidt ertoe dat bij een beroep op deze ontheffingsgrond een nader onderzoek wordt ingesteld. In dit onderzoek worden de volgende factoren meegenomen: de mate van het niet gealfabetiseerd zijn, de mate van extra inspanning om gealfabetiseerd te raken, alsmede het leervermogen van betrokkene, de vooropleiding en de leeftijd.
Dit zogenaamde ‘haalbaarheidsonderzoek’ vindt uitsluitend plaats bij Regionaal Opleidingen Centrum (ROC) van Amsterdam. Dit ROC beoordeelt of het haalbaar is voor betrokkene binnen een tijdsbestek van vijf jaar Nederlands te leren lezen en schrijven op het betreffende niveau van het Referentiekader Nederlands als Tweede Taal. Betrokkene betaalt zelf voor het haalbaarheidsonderzoek. De kosten voor het haalbaarheidsonderzoek staan vermeld op www.ind.nl. De datum van ontvangst door het ROC Amsterdam van de aanmelding voor het haalbaarheidsonderzoek is bepalend voor de vaststelling van de vraag welk tarief geldt.
Iemand is ‘niet gealfabetiseerd’ in het kader van het inburgeringsexamen indien hij analfabeet is in zowel zijn eigen taal als het Nederlands. Beheerst iemand wel het schrift van zijn eigen taal (bijvoorbeeld betrokkene kan Arabisch, Chinees of Thais schrijven), maar beheerst hij niet het Latijnse schrift, dan kan hij niet als ‘niet gealfabetiseerd’ worden beschouwd. Betrokkene beheerst immers de kunst van het schrijven. Onderwijsdeskundigen spreken in dat geval van ‘anders’ gealfabetiseerd zijn.
Heeft iemand in zijn eigen land niet de aldaar gebruikelijke basisopleiding (lagere school) afgerond, dan wordt hij in het kader van het inburgeringsexamen als niet gealfabetiseerd beschouwd. Mogelijkerwijs kan betrokkene enigszins in zijn eigen taal en (al dan niet) het Nederlands enige woorden lezen en schrijven, toch is betrokkene te beschouwen als niet gealfabetiseerd. Van een ieder die op het model Aanmeldingsformulier ROC van Amsterdam voor het onderzoek naar analfabetisme aangeeft dat hij in het herkomst land geen enkele opleiding heeft afgerond, wordt aangenomen dat hij de eigen taal niet kan lezen en schrijven. Betrokkene hoeft dienaangaande geen stukken te overleggen. Indien later blijkt dat de vreemdeling in een andere procedure anders heeft verklaard of anderszins blijkt dat de vreemdeling een opleiding heeft afgerond, wordt van het ROC-advies afgeweken. Het model Aanmeldingsformulier ROC van Amsterdam voor het onderzoek naar analfabetisme is te vinden op www.ind.nl.
Betrokkene toont aan de hand van certificaten of verklaringen van (bij voorkeur onderwijs-)instellingen aan dat hij zich heeft ingespannen om gealfabetiseerd te raken. Van een ‘extra inspanning’ is sprake als meer dan gemiddeld is getracht het vereiste niveau op het gebied van Nederlands leren lezen en schrijven te behalen. Voor oud-komers is dit het niveau A1, voor nieuwkomers is dit het niveau A2. Hierbij is het niet van belang of betrokkene wel of niet inburgeringsplichtig is of was ingevolge de Wet inburgering. Het moet wel ten minste gaan om een cursus in georganiseerd verband, bij voorkeur bij een onderwijsinstelling, maar het kan ook gaan om een gemeentelijk welzijnswerk, een cursus bij of via het arbeidsbureau of een cursus bij buurt- of clubhuis.
Dit betekent bijvoorbeeld voor een betrokkene die verplicht is geweest de inburgeringscursus uit de Wet Inburgering Nieuwkomers te doen (en daarvoor (wel getoetst) niet het niveau heeft gehaald waarop hij vrijstelling van het inburgeringsexamen zou hebben gekregen), dat hij (onverplicht door enige regelgeving) door middel van het volgen van een cursus zich heeft ingespannen te leren lezen en schrijven in de Nederlandse taal.
Voor een betrokkene die niet verplicht is geweest de inburgeringscursus uit de Wet Inburgering Nieuwkomers te volgen, geldt in het kader van ‘extra inspanning’ een zelfde maatstaf. Ook hier toont betrokkene aan dat hij (onverplicht door enige regelgeving) door middel van een cursus Nederlands zich heeft ingespannen te leren lezen en schrijven. De eis van ‘extra inspanning’ toont betrokkene aan door middel van bescheiden, afkomstig van de instelling waar het onderwijs of de cursus is gevolgd, bij het ROC van Amsterdam.
De vreemdeling toont bij zijn aanmelding bij het ROC van Amsterdam aan dat hij (onverplicht) een cursus Nederlands heeft gedaan. Gezien de kosten voor het onderzoek is het een betrokkene die niet aantoont (onverplicht) een cursus Nederlands te hebben gedaan, bij voorbaat af te raden om zich bij het ROC van Amsterdam te melden voor het onderzoek. Alleen als betrokkene ervan overtuigd is de ‘extra inspanning’ te kunnen aantonen bij het ROC van Amsterdam, heeft het zin dat betrokkene zich tot het ROC wendt voor het onderzoek naar de vraag of betrokkene eventueel nog binnen vijf jaar met kans op succes het inburgeringsexamen zal kunnen afleggen.
Met ‘beperkt leervermogen’ wordt bedoeld ‘beperkte studievaardigheden als gevolg van gebrek aan educatie’. Iemand die nooit geleerd heeft om ‘te leren’ bezit, in deze context, een ‘beperkt leervermogen’. Of hiervan sprake is, wordt onderzocht en beoordeeld door het ROC van Amsterdam. In die beoordeling betrekt het ROC van Amsterdam factoren als de geen tot zeer beperkte vooropleiding van betrokkene, diens leeftijd en het feit dat betrokkene wel heeft getracht Nederlands te leren schrijven en lezen op het betreffende niveau van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen.
Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene stelt, hoewel inburgeringsplichtig, geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening of geen inburgeringsvoorziening opgelegd te hebben gekregen of geen aanbod tot een taalkennisvoorziening te hebben gekregen van de gemeente of nimmer hebben geweten het inburgeringsexamen behaald te moeten hebben.
Het inburgeringsvereiste zal nimmer buiten toepassing worden gelaten om die reden. De voorwaarden waaronder voortgezet verblijf wordt verleend waren reeds met inwerkingtreding van de Wet inburgering op 1 januari 2007 duidelijk. Van een onverwachte confrontatie met het inburgeringsvereiste is geen sprake. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om ingeburgerd te geraken.
J
Paragraaf B1/4.7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.
K
Paragraaf B1/7.1.11 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder k, Vw kan de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 20 Vw, worden afgewezen indien de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 Wet inburgering, niet heeft behaald.
In artikel 3.96a Vb is het inburgeringsvereiste geregeld met betrekking tot de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Op grond van artikel 3.96a, eerste lid, Vb wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verblijf afgewezen, indien de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald.
De aanvraag wordt niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling het inburgeringexamen niet heeft behaald, indien de aanvraag is ingediend vóór 1 januari 2010 en de vreemdeling op dat tijdstip vijf jaar houder was van een verblijfsvergunning (zie artikel 9.2, tweede lid, Besluit inburgering).
Zie ook paragraaf B1/4.7.
Langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, die in een andere lidstaat van de Europese Unie de status van langdurig ingezetene hebben verworven, moeten het volledige inburgeringsexamen met goed gevolg hebben afgelegd om na verloop van vijf jaren ook in Nederland de status van langdurig ingezetene (een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd) te kunnen verwerven. Dat is op grond van artikel 23, eerste lid, in samenhang met artikel 5, tweede lid, van Richtlijn 2003/109/EG aanvaardbaar. Indien zij dat inburgeringsexamen niet behalen, verkrijgen zij in Nederland niet de status van langdurig ingezetene. Ook komen zij in dat geval niet in aanmerking voor de ‘gewone’ verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
L
Paragraaf B1/7.1.11.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.96a, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen als de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 Wet inburgering, niet heeft behaald. Dit is ingevolge artikel 3.96a, tweede tot en met het vierde lid, Vb niet van toepassing indien:
a. de vreemdeling 65 jaar of ouder is;
b. de vreemdeling ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;
c. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, van het Besluit inburgering;
d. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij voldoet aan een van de criteria, genoemd in artikel 2.5, onder a tot en met c, van het Besluit inburgering;
e. de vreemdeling door het college van B&W is ontheven van de inburgeringsplicht omdat de vreemdeling heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen;
f. de vreemdeling door het college van B&W is ontheven van de inburgeringsplicht omdat het college op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen;
g. naar het oordeel van de Staatssecretaris van Justitie blijkens een door de vreemdeling overgelegd medisch advies, van een door het college van B&W aangewezen onafhankelijk arts, vanwege een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen;
h. toepassing daarvan naar het oordeel van de Staatssecretaris van Justitie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Minderjarige vreemdelingen zijn niet van rechtswege vanwege hun leeftijd vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. Minderjarige vreemdelingen worden echter wel op grond van de hardheidsclausule vrijgesteld van het inburgeringsvereiste (zie B1/7.1.11.3).
In artikel 3.96a, tweede lid, onder d, Vb is de doorwerking geregeld van de gemeentelijke ontheffing dat de vreemdeling wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Inburgeringsplichtige vreemdelingen worden op deze grond door het college van B&W van de inburgeringsplicht ontheven (zie artikel 6, eerste lid, Wet inburgering), nadat een onafhankelijke arts terzake een medisch advies heeft uitgebracht (zie artikel 2.8 Besluit inburgering). Deze beslissing van het college heeft dus ook tot gevolg dat het inburgeringsvereiste niet wordt gesteld in het kader van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De verleende ontheffing blijkt uit een afschrift van de beschikking van het college van B&W. De beschikking is op de dag van indiening van de aanvraag niet ouder dan drie jaar.
M
Paragraaf B1/7.1.11.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.96a, derde lid, Vb kan de Staatssecretaris van Justitie besluiten het inburgeringsvereiste buiten toepassing te laten, indien de vreemdeling naar het oordeel van de Staatssecretaris blijkens een door de vreemdeling overgelegd medisch advies, van een door het college van B&W aangewezen onafhankelijk arts, wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Deze bepaling heeft ten eerste betrekking op vreemdelingen die na de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Wet inburgering van de inburgeringsplicht waren uitgezonderd, maar aan wie in het kader van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd alsnog het inburgeringsvereiste wordt gesteld. Uitgangspunt is dat deze vreemdelingen op dezelfde grond en wijze van het inburgeringsvereiste ontheven moeten kunnen worden als de vreemdeling wie ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in beginsel inburgeringsplichtig was en ontheven is van de inburgeringsplicht door het college van B&W vanwege medische omstandigheden. Deze bepaling heeft voorts betrekking op vreemdelingen die voorafgaand aan de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet door het college van B&W van de inburgeringsplicht waren ontheven (zie 4.7.2.1 onder e). Voor hen geldt hetzelfde uitgangspunt.
De IND maakt ter beoordeling van de psychische of lichamelijke belemmering eveneens gebruik van het medische advies van de onafhankelijke arts (artikel 2.8 Besluit inburgering). Betrokkene toont zelf door middel van een ‘medisch advies inburgeringsexamen’ aan dat hij in aanmerking komt voor ontheffing. Hiervoor dient de procedure gevolgd te worden, zoals omschreven in B1/4.7.2.2.
N
Paragraaf B1/7.1.11.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
In artikel 3.96a, vierde lid, Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over het inburgeringsdiploma en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet voldoet aan het inburgeringsvereiste, indien de toepassing van het inburgeringsvereiste naar het oordeel van de Staatssecretaris zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het inburgeringsvereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, motiveert dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en onderbouwt dit zo veel als mogelijk met bewijsstukken.
Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij aan het inburgeringsvereiste voldoet. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.
Indien geen (afdoende) bewijs wordt overgelegd ter staving van het beroep op de hardheidsclausule, terwijl vast staat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 21 Vw in samenhang met artikel 3.96a, eerste lid, Vb afgewezen wegens het niet behalen van het inburgeringsexamen.
Bij de toepassing van de hardheidsclausule kan ondermeer worden gedacht aan de situaties in de volgende paragrafen.
Van minderjarige vreemdelingen wordt niet verwacht dat zij het inburgeringsexamen behalen. Minderjarige vreemdelingen vallen om deze reden onder de hardheidsclausule.
De hardheidsclausule kan toepassing hebben op de vreemdelingen die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking gezinshereniging of gezinsvorming, die onvrijwillig in het land van herkomst zijn achtergelaten, en die niet meer kunnen beschikken over hun verblijfspapieren (ten aanzien van achtergelaten vrouwen zie B1/5.1, B1/5.3.2, B17.1.3 en B16/7). Wanneer deze vreemdelingen na achterlating een verzoek doen tot wedertoelating, is voortgezet verblijf vaak de enige vergunning waarvoor zij in aanmerking kunnen komen. Aangezien het voortgezet verblijf niet zal worden verleend op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vb, is het inburgeringsvereiste niet op hen van toepassing. In het geval deze categorie in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, wordt het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste hen niet tegengeworpen.
Het gaat om de volgende groepen vreemdelingen:
a. De oud-Nederlander van wie het Nederlanderschap op grond van artikel 15, onder d, Rijkswet op het Nederlanderschap is ingetrokken of de oud-Nederlander die op grond van artikel 15, onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap afstand heeft gedaan van het Nederlanderschap én die voorafgaand aan het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend vijf jaar aaneengesloten op grond van artikel 8, onder a, b, e of l, Vw in Nederland heeft verbleven;
b. De vreemdeling die binnen een jaar na terugkeer naar het land van herkomst op basis van de Remigratiewet een aanvraag indient om wedertoelating en voorafgaand aan de remigratie als Nederlander in Nederland verbleef, in Nederland verbleef als houder van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor onbepaalde tijd of gedurende een ononderbroken periode van tenminste vijf jaar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e of l, Vw in Nederland had;
c. De meerderjarige vreemdeling die tussen zijn vierde en 19e levensjaar tenminste tien jaar op basis van een verblijfsvergunning in Nederland heeft verbleven en voor zijn 23e levensjaar een aanvraag in het kader van wedertoelating heeft ingediend en de vreemdeling die voor zijn 19e levensjaar tenminste vijf jaar ononderbroken in Nederland heeft verbleven en voor wie Nederland het meest aangewezen land is.
Met betrekking tot deze oud-Nederlanders geldt dat zij, gelet op de duur van hun eerder rechtmatig verblijf en de omstandigheid dat zij op enig moment Nederlander zijn geweest, worden geacht ingeburgerd te zijn in de Nederlandse samenleving.
Ook voor de vreemdelingen die in het kader van de Remigratiewet zijn teruggekeerd geldt dat zij, gelet op de daaraan voorafgaande verblijfsduur en rechtspositie, geacht worden nauwe banden te hebben met de Nederlandse samenleving en te zijn ingeburgerd. Bovendien moeten zij, om voor wedertoelating in aanmerking te komen, binnen een jaar na emigratie naar Nederland terugkeren.
De hardheidsclausule kan ook toegepast worden in de situaties waarin de Staatssecretaris van Justitie op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor deze vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.
B1/4.7.2.3, kopje B. Beroep op het ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kunnen worden geacht het inburgeringsexamen te behalen is van overeenkomstige toepassing.
Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene stelt, hoewel inburgeringsplichtig, geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening of geen inburgeringsvoorziening opgelegd te hebben gekregen of geen aanbod tot een taalkennisvoorziening te hebben gekregen van de gemeente of nimmer hebben geweten het inburgeringsexamen behaald te moeten hebben.
Het inburgeringsvereiste zal nimmer buiten toepassing worden gelaten om die reden. De voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend waren reeds met inwerkingtreding van de Wet inburgering op 1 januari 2007 duidelijk. Van een onverwachte confrontatie met het inburgeringsvereiste is geen sprake. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om ingeburgerd te geraken.
O
Paragraaf B10/6.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
P
Paragraaf B16/3.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend indien:
a. de vreemdeling een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie is aangegaan met een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft, bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voortgezet verblijf;
b. die (huwelijks)relatie drie jaren bestaat en de vreemdeling ten minste drie jaren op grond van die (huwelijks)relatie een verblijfsvergunning heeft gehad;
c. drie jaren is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning;
d. het inburgeringsexamen is behaald of de vreemdeling hiervan is vrijgesteld of ontheven; en
e. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoet (zie B1/4).
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:
• niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of
• al dan niet tezamen met de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner, niet (meer) zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Voor de verlening van deze verblijfsvergunning is niet noodzakelijk dat de (huwelijks)relatie is ontwricht of ontbonden.
De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon zelf verblijfsrecht van tijdelijk aard heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval indien deze een verblijfsvergunning voor studie of medische behandeling heeft. Zie artikel 3.5 Vb. De verblijfsvergunning wordt evenmin verleend indien de hoofdpersoon houder is van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarmee wordt voorkomen dat de vreemdeling met een verblijfsrecht dat afhankelijk is van een andere vreemdeling die zelf verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft, na ommekomst van drie jaren een sterker verblijfsrecht kan verkrijgen dan degene bij wie verblijf was toegestaan.
Indien de vreemdeling aanvankelijk houder was van een verblijfsvergunning op grond van een relatie, en aansluitend houder was van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk of geregistreerd partnerschap met dezelfde hoofdpersoon, wordt de duur van deze perioden opgeteld.
De vreemdeling hoeft niet direct voorafgaand aan (dat wil zeggen aansluitend op) de aanvraag om wijziging van de beperking in het bezit geweest te zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming. Wel dient de aanvraag tijdig ingediend te zijn (zie B1/5.1). Daarnaast is van belang dat de aanvraag om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ altijd volgt op eerder bezit van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming. De vreemdeling komt derhalve niet voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vb in aanmerking indien hij na verbreking van de relatie in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning onder een andere beperking.
In artikel 9.6 Vb is een overgangsregeling getroffen voor die gevallen waarin de vreemdeling ten minste een jaar, maar minder dan drie jaren, houder is geweest van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk dat drie jaren direct voorafgaande aan de ontwrichting of ontbinding daarvan heeft standgehouden. Op grond van deze overgangsregeling kan aan die vreemdeling, mits de verblijfsvergunning is verleend voor 11 december 2000 en geen van de afwijzingsgronden van artikel 16 Vw zich voordoen, een verblijfsvergunning worden verleend onder de beperking ‘voor het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. Deze regeling geldt niet, indien de verblijfsvergunning was verleend op grond van een relatie.
Q
Paragraaf B16/3.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend, indien:
a. de vreemdeling drie jaren in het kader van verruimde gezinshereniging of in het kader van het ouderenbeleid (B2/7) een verblijfsvergunning heeft voor verblijf bij een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft (artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vb), bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voortgezet verblijf;
b. de vreemdeling drie jaren heeft voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning;
c. het inburgeringsexamen is behaald of de vreemdeling hiervan is vrijgesteld of ontheven; zie B1/4.7.2 en verder voor de uitwerking van dit vereiste; en
d. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoet (zie B1/4).
In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:
a. niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of
b. al dan niet tezamen met de hoofdpersoon niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Voor de verlening van deze verblijfsvergunning is niet noodzakelijk dat de feitelijke gezinsband is verbroken.
R
Paragraaf C1/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.105, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in beginsel verleend of verlengd voor de duur van vijf jaar. Artikel 3.105, tweede lid, Vb geeft aan dat in het Vb gevallen kunnen worden aangewezen waarin de verblijfsvergunning voor minder dan vijf jaar wordt verleend of verlengd, maar schrijft daarnaast voor dat indien de vergunning wordt verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw de verlening of verlenging minimaal voor drie jaar is en dat indien de vergunning wordt verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw de verlening of verlenging minimaal voor één jaar is. Het Vb wijst vooralsnog geen gevallen aan waarin de geldigheidsduur korter dan vijf jaar is (voor de ingangsdatum zie C21/1.1).
Aan de verblijfsvergunning zijn geen voorschriften verbonden.
Nadat de vreemdeling vijf jaar rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, komt hij op grond van artikel 34 Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, tenzij op het moment van verlopen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd een van de weigeringsgronden van artikel 32 Vw zich voordoet dan wel indien de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering, niet heeft behaald en daar niet van is vrijgesteld of ontheven (zie C7 en C16).
In plaats van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, kan de vreemdeling er ook voor kiezen een aanvraag voor verlenging van verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen. In de praktijk zal van deze mogelijkheid alleen gebruik worden gemaakt wanneer de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald en daar niet van is vrijgesteld of ontheven en om die reden niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De vreemdeling komt in aanmerking voor verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, tenzij zich één van de weigeringsgronden van artikel 32 Vw voordoet.
S
Paragraaf C5/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, Vw kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken, dan wel kan de aanvraag voor verlenging ervan worden afgewezen, als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
Intrekking op deze grond is op basis van artikel 3.105c, eerste lid, Vb en artikel 3.105f, eerste lid, Vb verplicht indien de verblijfsvergunning is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw.
Met de intrekking of niet-verlenging van de vergunning wordt nadrukkelijk niet beoogd enig leed toe te voegen. Zij is louter van reparatoire en niet van punitieve aard. Met de intrekking of niet-verlenging van de verblijfsvergunning op grond van het feit dat er bij de verlening of verlenging onjuiste gegevens zijn verstrekt, dan wel gegevens zijn achtergehouden, wordt dus slechts beoogd de situatie te herstellen zoals die rechtens zou zijn geweest indien wel de juiste gegevens zouden zijn verstrekt. Indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt en de juiste gegevens niet bekend zijn, wordt geoordeeld op grond van de overige wel bekende en geloofwaardige gegevens.
Het is niet vereist dat de vreemdeling de onjuiste gegevens zelf heeft verstrekt, dat hij op de hoogte was van de verstrekking van de onjuiste gegevens of dat hij daarmee heeft ingestemd. Opzet van de vreemdeling, of diens persoonlijke betrokkenheid in welke vorm dan ook, is evenmin vereist. Dergelijke factoren zijn immers niet relevant voor de vraag welke beslissing rechtens de juiste zou zijn geweest indien er geen onjuiste gegevens waren verstrekt en derhalve evenmin voor de vraag of de bestaande situatie moet worden gecorrigeerd door intrekking van de ten onrechte verleende vergunning. Het gaat er bij de intrekking of niet-verlenging uitsluitend om dat de situatie wordt hersteld naar de situatie zoals die had behoren te zijn.
Onder het verstrekken van onjuiste gegevens wordt mede verstaan het overleggen van valse documenten als waren zij echt en onvervalst, voorzover die (mede) aanleiding hebben gegeven tot het nemen van een inwilligende beslissing. Indien op grond van dit feit wordt overgegaan tot strafrechtelijke vervolging kan het overleggen van valse documenten ook op grond van de openbare orde leiden tot weigering of intrekking van de vergunning.
Het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel achterhouden van gegevens kan voorts op velerlei manieren voorkomen. Voorbeelden zijn onder meer:
a. het verzwijgen van eerder verblijf en eerdere aanvragen in andere Europese landen;
b. het afleggen van verklaringen die later onjuist blijken te zijn, terwijl deze aanleiding zijn geweest voor inwilliging;
c. het verzwijgen van strafrechtelijke gegevens (bijvoorbeeld buitenlandse strafvonnissen), terwijl deze tot afwijzing zouden hebben geleid;
d. het achterhouden van een paspoort bijvoorbeeld teneinde de legale uitreis of de afgiftedatum verborgen te houden en op grond hiervan aanleiding zou hebben bestaan om af te wijzen;
e. het verzwijgen van activiteiten die vallen onder artikel 1F Vluchtelingenverdrag (zie C4/3.11.3).
Het verzwijgen van het verblijf in een ander Europees land, voordat de asielaanvraag in Nederland werd ingediend die leidde tot de verlening van de verblijfsvergunning, zal in alle gevallen tot een onderzoek leiden naar de vraag of de vergunning moet worden ingetrokken. Omdat het na verlening van de verblijfsvergunning niet meer mogelijk is om een vreemdeling alsnog te claimen bij de andere lidstaat op grond van de Verordening 343/2003 (de verantwoordelijkheid is reeds bij Nederland komen te liggen), wordt ex nunc getoetst of de vreemdeling – ondanks het verzwijgen van het verblijf – nog steeds in aanmerking komt voor bescherming op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw 2000.
Het verzwijgen van het verblijf in een andere lidstaat kan achteraf twijfel zaaien over het asielrelaas, bijvoorbeeld omdat gestelde problemen zich blijken af te spelen op een moment dat betrokkene reeds in de andere lidstaat verbleef. In geval het asielrelaas alsnog ongeloofwaardig moet worden geacht, dan wordt de vergunning ingetrokken, dan wel de aanvraag voor verlenging ervan afgewezen, op grond van het hebben verstrekt van onjuiste gegevens.
Indien er is geconstateerd dat er sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens en er beoordeeld is dat er geen gronden voor verlening van een vergunning meer bestaan, dan wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht naar het eerste moment van verlening. Hiermee wordt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bedoeld. Als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd reeds is verstreken hoeft de vergunning voor bepaalde tijd niet middels een besluit te worden ingetrokken en kan worden volstaan met het niet-verlengen van de geldigheidsduur.
T
Paragraaf C5/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als achteraf wordt vastgesteld dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag juncto artikel 31, tweede lid, onder k, Vw (zie C4/3.11.3) ten onrechte niet is toegepast, omdat de vreemdeling bij de aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel de juiste gegevens heeft verzwegen, wordt de verblijfsvergunning asiel ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging ervan afgewezen. Aanleiding voor een dergelijke vaststelling kan zijn gelegen in mededelingen van derden – voorzover er geen aanwijzingen zijn dat deze mededelingen zijn gedaan uit gevoelens van rivaliteit – of komen uit neutrale informatie die anderszins is binnengekomen.
De vreemdeling wordt tijdens een gehoor met de uitkomsten van het onderzoek geconfronteerd door een gespecialiseerde ambtenaar van de IND, alvorens de voornemenprocedure van artikel 39 Vw wordt ingesteld.
In de gevallen waarin tot intrekking of niet-verlenging wordt overgegaan omdat artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing blijkt, dient beoordeeld te worden of terugkeer naar het land van herkomst mogelijk is en geen schending oplevert van artikel 3 EVRM (zie C4/3.11.3.1).
U
Paragraaf C5/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 32, eerste lid, onder b, Vw kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken, dan wel kan de aanvraag om verlenging ervan worden afgewezen, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
In artikel 3.105c, tweede lid, Vb zijn bijzondere bepalingen opgenomen voor het geval de verblijfsvergunning asiel is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw (zie C5/3.2).
In artikel 3.105f, tweede lid, Vb zijn bijzondere bepalingen opgenomen voor het geval de verblijfsvergunning asiel is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw (zie C5/3.3).
Indien de verblijfsvergunning is verleend op een van de andere gronden van artikel 29, eerste lid, Vw, wordt artikel 3.86 Vb overeenkomstig toegepast.
Toepassing van de grond ‘gevaar voor de nationale veiligheid’ is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling. Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.
Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de AIVD. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.
Intrekkingen op basis van openbare orde vinden plaats met terugwerkende kracht. De intrekkingsdatum is de pleegdatum van het delict. Als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd reeds is verstreken kan worden volstaan met het niet verlengen ervan.
Voor de procedure voor het intrekken van een verblijfsvergunning asiel, zie C17.
V
Paragraaf C5/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.105f, tweede lid, Vb wordt de verblijfsvergunning die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw ingetrokken dan wel de aanvraag om verlenging ervan afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, onder b, Vw, indien er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat:
a. de vreemdeling een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft gepleegd, zoals gedefinieerd in de internationale instrumenten waarmee wordt beoogd regelingen te treffen ten aanzien van dergelijke misdrijven;
b. de vreemdeling een ernstig misdrijf heeft gepleegd;
c. de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan daden die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de VN als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de VN;
d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de gemeenschap of de nationale veiligheid; of
e. de vreemdeling heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan de onder a tot en met c vermelde misdrijven of daden.
Deze intrekkingsgrond komt overeen met de in artikel 1F, onder a, Vluchtelingenverdrag (zie C4/3.11.3.2) genoemde misdrijven. Met eerdergenoemde internationale instrumenten worden met name bedoeld het Handvest van het Internationaal Militair Tribunaal van 8 augustus 1945 (Neurenberg-Handvest) en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998.
Er is sprake van een ernstig misdrijf indien:
1. de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;
2. het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal:
• ten minste 18 maanden bedraagt, dan wel
• de norm genoemd in de glijdende schaal (zie artikel 3.86, tweede lid, Vb) bedraagt, voorzover die norm op grond van de verblijfsduur van de vreemdeling uitstijgt boven die 18 maanden; en
3. tenminste één van de veroordelingen betrekking heeft op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert, zoals drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven, brandstichting, mensenhandel, illegale handel in wapens, munitie en explosieven en illegale handel in menselijke organen en weefsels.
Het is niet vereist dat de uitspraak waarbij de vreemdeling is veroordeeld wegens een misdrijf onherroepelijk is geworden.
Deze intrekkings-/weigeringsgrond komt overeen met de handelingen, bedoeld in artikel 1F, onder c, Vluchtelingenverdrag.
Of hiervan sprake is, zal aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld, zie B1/4.4 en C5/3.1.
Onder gevaar voor de gemeenschap of de nationale veiligheid wordt ook verstaan de situatie waarin het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning zou betekenen dat Nederland zou verworden tot een gastland van mensen die elders de publieke rechtsorde ernstig schokten door daden die ook naar Nederlands recht zware misdrijven zouden opleveren.
Of hiervan sprake is, wordt aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval beoordeeld.
Gezien de terminologie van artikel 3.105f, tweede lid, Vb, betreft het hier een verplichte intrekkings-/weigeringsgrond. In zaken waarin de verblijfsvergunning asiel, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw, wordt ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging ervan afgewezen vanwege openbare-ordeaspecten, wordt nagegaan of terugkeer naar het land van herkomst mogelijk is. Indien de situatie in het land van herkomst gewijzigd is, waardoor het risico voor de vreemdeling is verdwenen, is terugzending mogelijk.
Indien de situatie in het land van herkomst ongewijzigd is en de vreemdeling aldaar nog immer risico loopt, is terugzending niet toegestaan op grond van artikel 3 EVRM. In dat geval wordt de asielvergunning toch ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging ervan afgewezen, zonder dat de asielzoeker wordt uitgezet. C4/3.11.1.4 is van overeenkomstige toepassing.
W
Paragraaf C5/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien blijkt dat een houder van een verblijfsvergunning asiel is teruggekeerd naar het land van herkomst kan dit reden zijn om de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan af te wijzen.
Het doel van de verblijfsvergunning asiel, die is verleend op één van de gronden van artikel 29, eerste lid, onder a tot en met d, Vw, is een persoon te beschermen tegen onverantwoorde risico's bij terugkeer naar het land van herkomst of tegen terugkeer die van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. Indien een persoon, die in het bezit is van de hier bedoelde vergunning of na het verstrijken van de geldigheidsduur ervan een aanvraag voor verlenging heeft ingediend, uit eigen vrije wil terugkeert naar zijn land van herkomst en vervolgens terugreist, bestaat aanleiding te veronderstellen dat hij bij terugkeer geen onverantwoorde risico's zal lopen en dat de terugkeer niet van onevenredige hardheid is.
In het geval de vreemdeling verdragsvluchteling is, wordt artikel 1C Vluchtelingenverdrag toegepast (zie C5/4.3).
Het enkele feit dat iemand met gebruikmaking van een door de Nederlandse autoriteiten verstrekt vluchtelingenpaspoort is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, is op zichzelf niet voldoende om deze grond voor intrekking/weigering toepasbaar te achten. De vreemdeling dient daarom te worden gehoord omtrent de redenen van zijn terugkeer, alsmede over de bestemming, de duur en het verloop van de reis. Indien de vreemdeling is teruggekeerd zal echter, gelet op het feit dat hij heeft verklaard dat hij dat land heeft verlaten uit gegronde vrees voor vervolging, niet snel worden aangenomen dat hij een aanvaardbare reden heeft gehad om terug te keren.
Terugkeer naar het land van herkomst kan tevens reden zijn om aan te nemen dat de vreemdeling tijdens zijn asielprocedure onjuiste gegevens heeft verstrekt of de juiste gegevens heeft achtergehouden (zie C5/2).
X
Paragraaf C5/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.105c, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging ervan afgewezen als de grond voor verlening is komen te vervallen. Hiervan is sprake indien artikel 1C, 1D, 1E of 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
Y
Paragraaf C5/4.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Ingevolge artikel 1C Vluchtelingenverdrag houdt het Verdrag op van toepassing te zijn op elke persoon die valt onder de bepalingen van artikel 1A, indien:
1. hij vrijwillig wederom de bescherming inroept van het land waarvan hij de nationaliteit bezit;
2. hij vrijwillig de nationaliteit heeft herkregen in het geval hij deze verloren had;
3. hij een nieuwe nationaliteit heeft verworven en de bescherming van dit land geniet;
4. hij zich vrijwillig opnieuw heeft gevestigd in het land dat hij had verlaten of waarbuiten hij uit vrees voor vervolging verblijf hield;
5. hij, omdat de omstandigheden die ten grondslag lagen aan zijn erkenning als vluchteling niet meer aanwezig zijn, niet meer kan weigeren zich onder de bescherming te stellen van het land waarvan hij de nationaliteit bezit;
6. diegene zonder nationaliteit, omdat de omstandigheden die ten grondslag lagen aan zijn erkenning als vluchteling niet meer aanwezig zijn, niet meer kan weigeren zich onder de bescherming te stellen van het land waar hij zijn gebruikelijke verblijfplaats had.
Punten 5 en 6 zijn echter niet van toepassing op een vluchteling die dwingende redenen, voortvloeiende uit vroegere vervolging, kan aanvoeren om te weigeren de bescherming in te roepen van het land waarvan hij de nationaliteit bezit (punt 5) dan wel om te weigeren naar het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, terug te keren (punt 6).
In alle gevallen als bedoeld in artikel 1C Vluchtelingenverdrag houdt het Verdrag van rechtswege op van toepassing te zijn op de vreemdeling, met andere woorden de erkenning als vluchteling vervalt in die gevallen van rechtswege. Dit geldt echter niet voor de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning: daarvoor is een expliciet besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning nodig. Indien de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd reeds is verstreken ten tijde van het indienen van de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur daarvan of de geldigheidsduur daarvan verstrijkt tijdens de procedure om verlenging van de geldigheidsduur is intrekken van de vergunning niet opportuun en kan in beginsel worden volstaan met het afwijzen van de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur.
De omstandigheid dat een verdragsvluchteling voor kortere of langere tijd is teruggekeerd naar zijn land van herkomst kan tot de conclusie leiden dat er aanleiding is voor de toepassing van artikel 1C Vluchtelingenverdrag en dat aanleiding bestaat het verblijf in Nederland op basis van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te beëindigen dan wel de aanvraag voor verlenging ervan af te wijzen.
Ook indien de vreemdeling een nationaal paspoort van zijn land van herkomst aanvraagt en verkrijgt, wordt er verondersteld, bij afwezigheid van bewijs van het tegendeel, dat er aanleiding is voor toepassing van artikel 1C Vluchtelingenverdrag en over te gaan tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel dan wel de aanvraag voor verlenging ervan af te wijzen (zie paragrafen 121 tot en met 123 UNHCR-handboek).
Z
Paragraaf C5/4.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien na de verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw blijkt dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is, wordt deze verblijfsvergunning op grond van artikel 3.105c, eerste lid, Vb ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging ervan afgewezen op grond van het feit dat het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is op de vreemdeling.
Aangezien in deze gevallen achteraf is gebleken dat het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is geweest, vindt intrekking plaats met ingang van de dag waarop de verblijfsvergunning van kracht werd. Als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd reeds is verstreken hoeft de vergunning voor bepaalde tijd in beginsel niet te worden ingetrokken en kan worden volstaan met het niet verlengen ervan.
AA
Paragraaf C5/4.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen:
AB
Paragraaf C5/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.105f, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging ervan afgewezen als de grond voor verlening is komen te vervallen. Dit is het geval als in een individueel geval is vastgesteld dat de vreemdeling geen gegronde redenen meer heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.
Hiervan kan onder meer sprake zijn als de vreemdeling behoort tot een bevolkingsgroep die eerder werd aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep (zie C2/3.1.3), maar ten aanzien waarvan is besloten de aanwijzing als kwetsbare minderheidsgroep te beëindigen. Het besluit om een bevolkingsgroep niet langer aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep wordt opgenomen in C24. Artikel 37e VV is van toepassing.
Het gaat hier om een individueel besluit, waarbij steeds de vraag wordt betrokken of de vreemdeling om een andere reden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
AC
Paragraaf C5/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De intrekking of niet-verlenging op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw van een verblijfsvergunning asiel die is verleend op grond van het traumatabeleid, kan slechts plaatsvinden indien de vreemdeling geen bescherming meer nodig heeft tegen de confrontatie met de ongestraft gebleven daders van de gebeurtenis die als traumatiserend wordt aangemerkt (zie C2/4.2). Bij de beoordeling hiervan wordt niet onderzocht en beoordeeld of de specifieke daders van de betreffende gebeurtenis onbestraft zijn gebleven, maar of daders van deze handelingen in zijn algemeenheid worden bestraft in het land van herkomst. Dit kan onder meer blijken uit het bestaan van een doeltreffend systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing.
AD
Paragraaf C5/4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Er kan reden zijn om verblijf op grond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die is verleend ingevolge artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, te beëindigen dan wel de aanvraag voor verlenging ervan af te wijzen indien de Minister in zijn beoordeling op grond van de indicatoren, genoemd in artikel 3.106 Vb (zie C2/5.2), tot het oordeel komt dat de algehele situatie in het land van herkomst zich heeft gewijzigd.
Daarnaast is dit mogelijk indien er sprake is van:
• nieuwe informatie over het land van herkomst;
• een gewijzigd inzicht in de beoordeling van deze informatie; of
• van een gewijzigd beleidsinzicht, op grond waarvan de Minister de situatie in het land van herkomst anders beoordeelt.
De beëindiging van een categoriaal beschermingsbeleid heeft tot gevolg dat alle verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd die zijn verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw kunnen worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging ervan wordt afgewezen. Daarnaast kunnen verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd die zijn verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder e, dan wel f, Vw worden ingetrokken, voor zover ook de op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de hoofdpersoon wordt ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging ervan wordt afgewezen.
De intrekkingsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die is verleend ingevolgde artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, is de ingangsdatum van de beleidswijziging waarmee het categoriaal beschermingsbeleid is beëindigd. Als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd reeds is verstreken kan worden volstaan met het niet verlengen ervan.
AE
Paragraaf C5/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien het voornemen bestaat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken dan wel de aanvraag voor verlenging ervan af te wijzen op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, wordt eerst beoordeeld of de vreemdeling op het moment van de nieuwe beoordeling nog aanspraak maakt op een verblijfsvergunning op één van de andere gronden van artikel 29, eerste lid, onder a tot en met f Vw. Daarnaast wordt beoordeeld of de vreemdeling op het moment van de vergunningverlening aanspraak maakte op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a tot en met c Vw en of die verleningsgrond zich thans nog voordoet. Doet één van deze omstandigheden zich voor, dan wordt de vergunning niet ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging ervan niet afgewezen.
Redengevend hiervoor is, dat het denkbaar is dat er op de vreemdeling meerdere verleningsgronden van toepassing zijn. Hij heeft in dat geval op slechts één van de gronden van artikel 29, eerste lid, Vw een verblijfsvergunning asiel gekregen. Te denken valt aan de volgende situaties:
a. de vreemdeling kwam reeds op het moment van verlening op meerdere gronden in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel en de verblijfsvergunning is conform de voorgeschreven toetsingsvolgorde verleend op de eerste grond die zich voordeed;
b. de vreemdeling kwam op het moment van verlening op één grond in aanmerking, uit hoofde waarvan hij de vergunning ook heeft verkregen, en op een later tijdstip is daarnaast een andere verleningsgrond gaan gelden;
c. de vreemdeling kwam reeds op het moment van verlening op meerdere gronden in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel, maar ten tijde van verlening is slechts één van die gronden als zodanig onderkend, waardoor de vergunning niet op de juiste (in artikel 29, eerste lid, Vw eerder genoemde) grond is verleend.
AF
Paragraaf C5/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 32, eerste lid, onder d, Vw kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken, dan wel kan de aanvraag om verlenging ervan worden afgewezen, als de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
Deze intrekkings-/weigeringsgrond wordt echter niet toegepast indien de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw.
Het kan hier gaan om vestiging in het land van herkomst of in een derde land. Indien de vreemdeling zich vestigt in het land van herkomst kan tevens de grond voor verlening van de verblijfsvergunning zijn komen te vervallen (zie C5/4).
Intrekking vindt plaats met ingang van de datum dat de verplaatsing vastgesteld kon worden, bijvoorbeeld bij vertrek met behulp van IOM of uitschrijving uit de GBA. Als het vertrek zonder kennisgeving of uitschrijving geschiedt, zal vaststelling van verplaatsing hoofdverblijf eerst na negen maanden (of drie maal zes maanden) kunnen plaatsvinden (zie B1/5.3.2). Als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd reeds is verstreken kan ook worden volstaan met het niet verlengen ervan.
De in B1/5.3.2 opgenomen regels met betrekking tot de verplaatsing van het hoofdverblijf zijn van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen waarin de vreemdeling bij de vreemdelingenpolitie meldt dat hij voor langere duur Nederland gaat verlaten, dient de vreemdelingenpolitie hiervan melding te maken aan de IND.
AG
Paragraaf C7/1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 34 Vw kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden afgewezen, indien op het moment dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verloopt zich een grond als bedoeld in artikel 32 Vw voordoet, dan wel indien de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering, niet heeft behaald.
AH
Paragraaf C7/1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Indien zich op het moment dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verloopt een grond voordoet als bedoeld in artikel 32 Vw is C5 van overeenkomstige toepassing.
Ten aanzien van de grond als bedoeld in artikel 32, onder c, Vw wordt opgemerkt dat deze niet wordt tegengeworpen als ten tijde van de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de verleningsgrond zich opnieuw voordoet.
Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de geldigheid van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, afloopt in een periode dat het beleid van categoriale bescherming inmiddels is beëindigd. Indien ten tijde van de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd opnieuw een beleid van categoriale bescherming geldt, wordt artikel 34 juncto artikel 32, onder c, Vw niet tegengeworpen.
De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt in dit geval verleend met ingang van de dag waarop de geldigheid van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afloopt (zie ook C21/2.1).
Vorenstaande is van overeenkomstige toepassing indien de vreemdeling een aanvraag voor verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend.
AI
De titel van paragraaf C7/1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
AJ
Paragraaf C7/1.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.107a, eerste lid, Vb wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verblijf afgewezen, indien de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald.
De aanvraag wordt niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald , indien de aanvraag is ingediend vóór 1 januari 2010 en de vreemdeling op dat tijdstip vijf jaar houder was van een verblijfsvergunning (zie artikel 9.2, tweede lid, Besluit inburgering).
Paragraaf B1/4.7 is van overeenkomstige toepassing.
AK
Paragraaf C7/1.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.107a, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen als de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 Wet inburgering, niet heeft behaald. Dit is ingevolge artikel 3.107a, tweede tot en met het vierde lid, Vb niet van toepassing indien:
a. de vreemdeling 65 jaar of ouder is;
b. de vreemdeling ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;
c. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, van het Besluit inburgering;
d. de vreemdeling is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste omdat hij voldoet aan een van de criteria, genoemd in artikel 2.5, onder a tot en met c, van het Besluit inburgering;
e. de vreemdeling door het college van B&W is ontheven van de inburgeringsplicht omdat de vreemdeling heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen;
f. de vreemdeling door het college van B&W is ontheven van de inburgeringsplicht omdat het college op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen;
g. naar het oordeel van de Staatssecretaris van Justitie blijkens een door de vreemdeling overgelegd medisch advies, van een door het college van B&W aangewezen onafhankelijk arts, vanwege een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen;
h. toepassing daarvan naar het oordeel van de Staatssecretaris van Justitie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Minderjarige vreemdelingen zijn niet van rechtswege vanwege hun leeftijd vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. Minderjarige vreemdelingen worden echter wel op grond van de hardheidsclausule vrijgesteld van het inburgeringsvereiste (zie ad h).
In artikel 3.107a, tweede lid, onder d, Vb is de doorwerking geregeld van de gemeentelijke ontheffing dat de vreemdeling wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Inburgeringsplichtige vreemdelingen worden op deze grond door het college van B&W van de inburgeringsplicht ontheven (zie artikel 6, eerste lid, Wet inburgering), nadat een onafhankelijke arts terzake een medisch advies heeft uitgebracht (zie artikel 2.8 Besluit inburgering). Deze beslissing van het college heeft dus ook tot gevolg dat het inburgeringsvereiste niet wordt gesteld in het kader van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De verleende ontheffing dient te blijken uit een afschrift van de beschikking van het college van B&W. De beschikking is op de dag van indiening van de aanvraag niet ouder dan drie jaar.
Op grond van artikel 3.107a, derde lid, Vb kan de Staatssecretaris van Justitie besluiten het inburgeringsvereiste buiten toepassing te laten, indien de vreemdeling naar het oordeel van de Staatssecretaris blijkens een door de vreemdeling overgelegd medisch advies, van een door het college van B&W aangewezen onafhankelijk arts, wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen.
De IND maakt ter beoordeling van de psychische of lichamelijke belemmering eveneens gebruik van het medische advies van de onafhankelijke arts (artikel 2.8 Besluit inburgering). Betrokkene toont zelf door middel van een ‘medisch advies inburgeringsexamen’ aan dat hij in aanmerking komt voor ontheffing. Hiervoor dient de procedure gevolgd te worden, zoals omschreven in B1/4.7.2.2.
Deze ontheffingsgrond betreft de zogenaamde hardheidsclausule.
In artikel 3.107a, vierde lid, Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over het inburgeringsdiploma en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet voldoet aan het inburgeringsvereiste, indien de toepassing van het inburgeringsvereiste naar het oordeel van de Staatssecretaris leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het inburgeringsvereiste ten aanzien van hem leidt tot een tot een onbillijkheid van overwegende aard, motiveert dit beroep reeds bij het indienen van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en onderbouwt dit zoveel als mogelijk met bewijsstukken. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij aan het inburgeringsvereiste voldoet. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling ook verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.
Indien geen (afdoende) bewijs wordt overgelegd ter staving van het beroep op de hardheidsclausule, terwijl vast staat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd conform artikel 34 Vw in samenhang met artikel 3.107a, eerste lid, Vb afgewezen wegens het niet behalen van het inburgeringsexamen.
Bij de toepassing van de hardheidsclausule kan ondermeer worden gedacht aan de situaties in de volgende paragrafen.
Van minderjarige vreemdelingen wordt niet verwacht het inburgeringsexamen te behalen. Minderjarige vreemdelingen vallen om deze reden onder de hardheidsclausule.
De hardheidsclausule kan ook toegepast worden in de situaties waarin de Staatssecretaris van Justitie op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor deze vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.
B1/4.7.2.3, kopje B. Beroep op het ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kunnen worden geacht het inburgeringsexamen te behalen is van overeenkomstige toepassing.
Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene stelt, hoewel inburgeringsplichtig, geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening of geen inburgeringsvoorziening opgelegd te hebben gekregen of geen aanbod tot een taalkennisvoorziening te hebben gekregen van de gemeente of nimmer te hebben geweten het inburgeringsexamen behaald te moeten hebben.
Het inburgeringsvereiste zal nimmer buiten toepassing worden gelaten om die reden. De voorwaarden waaronder een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend waren reeds met inwerkingtreding van de Wet inburgering op 1 januari 2007 duidelijk. Van een onverwachte confrontatie met het inburgeringsvereiste is geen sprake. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om ingeburgerd te geraken.
AL
Paragraaf C9/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
AM
Paragraaf C9/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Indien de vreemdeling een aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient (bijvoorbeeld omdat de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald en om die reden niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd) is het gestelde in hoofdstuk C9/2.2 en C16 van overeenkomstige toepassing.
AN
Paragraaf C16/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Nadat de vreemdeling vijf jaar rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie C21/1.1, ook voor de gevallen waarin een termijn van drie jaar geldt) komt hij op grond van artikel 34 Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, tenzij op het moment van verlopen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd een van de weigeringsgronden van artikel 32 Vw zich voordoet.
De aanvraag wordt op grond van artikel 3.108 Vb, juncto artikel 3.43 VV ingediend bij de IND. De aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan op grond van artikel 40 Vw niet eerder worden ingediend dan vier weken voor de datum waarop de vreemdeling vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag dient in beginsel te worden ingediend voordat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde duur eindigt.
Indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te laat wordt ingediend, dat wil zeggen na afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zal de aanvraag in behandeling worden genomen en zal worden getoetst of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan worden verleend. De IND beoordeelt daarbij of het de vreemdeling is toe te rekenen dat de aanvraag te laat is ingediend.
Indien het de vreemdeling niet is toe te rekenen dat de aanvraag te laat is ingediend, kan de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden verleend met ingang van de dag nadat de geldigheidsduur van de vergunning voor bepaalde tijd eindigt.
Indien de aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te laat wordt ingediend, doch binnen zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel, kan de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden verleend. Het gat in het verblijfsrecht zal niet worden gedicht, de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wordt hiermee verleend met ingang van de datum waarop zij is aangevraagd.
Indien de vreemdeling meer dan zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd meent voor verblijf in aanmerking te komen, dient hij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te dienen.
In de aanvraagprocedure voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd zijn de bepalingen met betrekking tot het eerste gehoor en het nader gehoor (zie artikel 3.110 en 3.111 Vb) niet van toepassing. De voornemenprocedure (zie C15) is wel van toepassing.
AO
Paragraaf C21/1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt op grond van artikel 44, tweede lid, Vw verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
Op grond van artikel 3.105 Vb wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in beginsel verleend of verlengd voor de duur van vijf jaar.
Aan de verblijfsvergunning zijn geen voorschriften verbonden.
De verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft op grond van artikel 44, eerste lid, Vw, van rechtswege tot gevolg dat de verstrekking van voorzieningen bij of krachtens de Wet COA of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt, wordt beëindigd. In de Rva zijn hierover nadere regels gesteld (zie C23).
Aan de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning wordt verleend, wordt op grond van artikel 9 Vw een document verstrekt waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Het verblijfsdocument is een document als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder c, VV. Dit document wordt door de vreemdelingenpolitie aan de asielzoeker verstrekt. De arbeidsmarktaantekening luidt: 'Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist'.
Het verlenen of verlengen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor de duur van vijf jaar geldt voor aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend op en na de datum van inwerkingtreding van de wetswijziging (1 september 2004). Voor aanvragen tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd welke zijn ingediend vóór 1 september 2004 blijft het oude recht gelden, volgens hetwelk de verblijfsvergunning wordt verleend voor drie jaren. In die gevallen dient, waar vijf jaren staat, steeds drie jaren te worden gelezen.
Voor wat betreft de ingangsdatum geldt voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 september 2004 het volgende.
Tot 1 september 2004 bepaalde artikel 43, derde lid, Vw, dat in gevallen waarin een besluitmoratorium (artikel 43 Vw, zie C19) was toegepast de verblijfsvergunning werd verleend met ingang van de datum waarop de asielaanvraag was ingewilligd, met dien verstande dat de verblijfsvergunning uiterlijk inging één jaar na de datum waarop de aanvraag is ontvangen (artikel 44, derde lid, Vw). Deze bepaling wordt in de hier bedoelde zaken nog toegepast. Een eventuele samenloop met artikel 42, vierde lid, Vw (verlenging van de beslistermijn op individuele gronden) heeft hierop dus geen invloed.
De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling aantoont dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen en niet eerder dan de dag waarop de geldigheid van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waarvoor verlenging wordt gevraagd afloopt.
AP
Paragraaf C21/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wordt op grond van artikel 44, derde lid, Vw verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling aantoont dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan de dag waarop de geldigheid van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afloopt. In het algemeen betekent dit dat de vergunning ingaat op de dag nadat de vreemdeling de termijn van vijf achtereenvolgende jaren verblijf op grond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft voltooid.
In het geval de totale asielprocedure meer dan vijf jaar in beslag heeft genomen en alsnog wordt besloten tot inwilliging van de aanvraag, wordt een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend die indien de vreemdeling ook aan de voorwaarden daarvoor voldoet, wordt omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Indien het tijdstip waarop de vreemdeling achteraf gezien vijf jaar houder was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op of na 1 januari 2010 is gelegen en de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering, niet heeft behaald, wordt de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd conform artikel 3.107a Vb niet verleend vanwege het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste. Er wordt dan volstaan met het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De vreemdeling wordt in het bezit gesteld van een verblijfsdocument, dat wordt uitgereikt door een medewerker van het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.
De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde duur behoeft niet te worden verlengd. Wel dient het document tijdig te worden vervangen.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 16 december 2009
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de plv. Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
J.T.K. Bos.
Het sanctiestelsel van de Wet inburgering bestaat naast het boetestelsel uit een koppeling met het vreemdelingenrecht om de naleving van de inburgeringsplicht te versterken. Op grond van de artikelen 16a, 21 en 34 van de Vreemdelingenwet 2000 is het behalen van het inburgeringsexamen als voorwaarde gesteld voor de verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning regulier voor voortgezet verblijf (in het kader van gezinsvorming en -hereniging) en voor de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier of asiel. De achtergrond van deze koppeling tussen inburgering en verblijf is dat van vreemdelingen die op permanente basis in Nederland willen verblijven, verlangd mag worden dat zij beschikken over voldoende kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving om tijdens dat verblijf aan de Nederlandse samenleving te kunnen deelnemen.
Oorspronkelijk was inwerkingtreding van deze koppeling voorzien voor 21 september 2008. Het vorige kabinet ging er vanuit dat vreemdelingen sinds 21 september 2005 (indiening van het wetsvoorstel van de Wet inburgering bij de Tweede Kamer) van de verplichting om het inburgeringsexamen te halen op de hoogte hadden kunnen zijn en zich daarop hadden kunnen voorbereiden. Volgens het huidige kabinet ligt het echter meer voor de hand om uit te gaan van het moment dat de wet écht in werking is getreden (1 januari 2007). Gelet hierop en mede in samenhang met het tweede deeladvies van de Commissie Franssen dat het voor inburgeringsplichtigen haalbaar is om binnen drie jaar te slagen voor het examen, treedt de koppeling in werking op 1 januari 2010. Het overgangsrecht duurt daarom van 1 januari 2007 tot 1 januari 2010. Over het uitstel van de koppeling van het inburgeringsexamen aan bepaalde verblijfsvergunningen is de Tweede Kamer bij brief van 29 augustus 2008, DGW/I&I/2008078421, geïnformeerd. In de brief is verder vermeld als reden voor het uitstel het vertraagd op gang komen van de uitvoering van de Wet inburgering. De maatregel dat het inburgeringsexamen moet zijn behaald om in aanmerking te komen voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf na drie jaar gezinsvorming of - hereniging en een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd treedt dan in werking met ingang van 1 januari 2010.
In de Vreemdelingencirculaire 2000 is met verwijzing naar artikel 9.2 van het Besluit inburgering opgenomen dat de aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning in voortgezet verblijf niet zal worden afgewezen op grond van het niet behalen van het inburgeringsexamen, indien de aanvraag is ingediend vóór 1 januari 2010 en de vreemdeling op dat tijdstip drie jaar houder was van een verblijfsvergunning, en in het geval van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, indien de aanvraag is ingediend vóór 1 januari 2010 en de vreemdeling op dat tijdstip vijf jaar houder was van een verblijfsvergunning.
In artikel 3.80a van het Vreemdelingenbesluit is het inburgeringsvereiste geregeld met betrekking tot het wijzigen van de verblijfsvergunning in een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf. De vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht, kan om een wijziging vragen van de beperking in voortgezet verblijf. Aangezien die vergunning niet kan worden ingetrokken op de grond dat niet langer aan de voorwaarden waaronder verblijf was toegestaan (gezinshereniging of -vorming) wordt voldaan, verkrijgt de desbetreffende vreemdeling daarmee een sterkere verblijfspositie in Nederland. Om de vreemdeling te prikkelen tot verdere inburgering , wordt de wijziging van de verblijfsvergunning afhankelijk gesteld van het behalen van het inburgeringsexamen.
Overigens moet worden benadrukt dat een huwelijksmigrant niet zal worden uitgezet om de enkele reden dat het inburgeringsexamen niet is behaald. Zoals ook is aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer bij het wetsvoorstel Wet inburgering in het buitenland (Kamerstukken II 2004/05, 29 700, nr. 6, blz. 7–8), zou verblijfsbeëindiging op de enkele grond dat het inburgeringsexamen niet is behaald betekenen dat het betreffende gezinslid, dat zich eerder met toestemming van de Nederlandse overheid bij zijn of haar gezin in Nederland heeft mogen vestigen en waarop anderszins niets ten nadele is aan te merken, uit dat gezinsverband wordt gehaald en naar het land van herkomst wordt uitgezet. Dat is niet alleen in het kader van het Nederlandse bestuursrecht, maar ook in het kader van artikel 8 EVRM, niet te rechtvaardigen. De desbetreffende vreemdeling zal dan ook gerechtigd zijn te blijven in Nederland mits aan de verlengingsvoorwaarden van de bestaande verblijfsvergunning wordt voldaan.
In het Hoofdlijnenakkoord (Kamerstukken II 2002/03, 28 637, nr. 19, blz. 14) is opgenomen dat asielmigranten eerst in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wanneer zij kunnen aantonen te voldoen aan het inburgeringsvereiste dan wel dat zij van dat vereiste zijn vrijgesteld of ontheven. Dat is geregeld in het nieuwe artikel 3.107a van het Vreemdelingenbesluit 2000. Het nieuwe inburgeringsvereiste voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd geldt ook voor reguliere migranten die niet op asielgerelateerde gronden naar Nederland zijn gekomen en die in aanmerking willen komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dat is geregeld in het nieuwe artikel 3.96a van het Vreemdelingenbesluit 2000. Van beide groepen wordt gelijkelijk verwacht dat zij tijdens hun verblijf in Nederland aan hun inburgering hebben gewerkt en het inburgeringsexamen hebben behaald. Op het tijdstip waarop zij de aanvraag om een permanente verblijfsvergunning indienen, hebben zij daartoe ook geruime tijd de gelegenheid gehad.
De nieuwe artikelen 3.96a en 3.107a strekken er toe dat de aanvraag om een verblijfsvergunning (regulier of asiel) voor onbepaalde tijd als regel wordt afgewezen indien de betrokken vreemdeling op dat moment het inburgeringsexamen niet met goed gevolg heeft afgelegd.
Ook hier dient te worden benadrukt dat het verblijfsrecht niet wordt beëindigd op de enkele grond dat het inburgeringsexamen niet is behaald. In een dergelijk geval kan de vreemdeling zijn verblijf in Nederland voortzetten op basis van de aan hem of haar verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, zolang hij of zij aan de daaraan gestelde voorwaarden blijft voldoen. Voor de asielmigrant die er niet in is geslaagd het inburgeringsexamen met goed gevolg af te leggen, noch kan aantonen dat hij van het inburgeringsvereiste is vrijgesteld of ontheven, betekent dit dat de geldigheid van diens verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 kan worden verlengd zolang de rechtsgrond voor de verlening van die tijdelijke verblijfsvergunning asiel nog steeds aanwezig is en er ook overigens geen redenen, bijvoorbeeld in de sfeer van de openbare orde of nationale veiligheid, aanwezig zijn om het verblijf te beëindigen. Daarmee worden situaties die onverenigbaar zijn met het internationale recht, zoals situaties die vallen onder artikel 3 EVRM, en de daarin opgenomen refoulementsverboden voorkomen. Aan de wet- en regelgeving is zo invulling gegeven dat de koppeling tussen het inburgeringsvereiste en het vreemdelingenrecht niet in strijd is met de internationale verplichtingen ten aanzien van de bescherming van erkende vluchtelingen.
Voor de asielmigrant die het inburgeringsexamen niet heeft behaald, heeft dat wel tot gevolg dat het risico gedurende een langere periode bestaat dat diens verblijf in Nederland kan worden beëindigd indien de situatie in het land van herkomst zodanig is verbeterd dat diens terugkeer onder veilige omstandigheden weer mogelijk is.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de plv. Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,
J.T.K. Bos.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2009-20192.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.