Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 16 december 2009, nr. 99604, houdende wijziging van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten in verband met Q-koorts (uitbreiding maatregelen)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 17, 31 en 31a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5.1.3 komt als volgt te luiden:

Artikel 5.1.3

  • 1. De houder van de dieren, bedoeld in artikel 5.1.2, eerste lid, stuurt iedere veertien dagen, of zoveel vaker als dit door Onze Minister verzocht wordt, een monster van de tankmelk van de dieren op zijn bedrijf voor onderzoek naar een daartoe aangewezen laboratorium.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een houder die tenminste iedere veertien dagen, of zoveel vaker als dit door Onze Minister verzocht wordt, een monster van de tankmelk van de dieren op zijn bedrijf voor analyse naar Qlip N.V. stuurt.

  • 3. De houder, bedoeld in het eerste en tweede lid, levert het eerste monster uiterlijk 24 december 2009 aan, bij het daartoe aangewezen laboratorium respectievelijk Qlip N.V..

B

Artikel 5.1.5 komt als volgt te luiden:

Artikel 5.1.5

  • 1. De artikelen 5.1.5a tot en met 5.1.7, 5.1.8, tweede tot en met vierde lid en 5.1.9 tot en met 5.1.11 zijn van toepassing op bedrijven in de periode vanaf het tijdstip waarop de verdenking van besmetting met Q-koorts op grond van artikel 24 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met artikel 2 van het Besluit verdachte dieren is ontstaan tot het moment waarop de verdenking is beëindigd op grond van artikel 24 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met artikel 4, onderdeel b, van het Besluit verdachte dieren.

  • 2. De artikelen 5.1.5a tot en met 5.1.7, 5.1.8, eerste lid en 5.1.9 tot en met 5.1.11 zijn van toepassing op bedrijven in de periode vanaf het tijdstip waarop op het bedrijf een besmetting met Q-koorts op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel d, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is geconstateerd tot het moment waarop het bedrijf op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel d, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren vrij van de besmetting met Q-koorts is verklaard.

  • 3. De artikelen 5.1.5a, 5.1.5b, 5.1.7 en 5.1.9 zijn van toepassing op andere bedrijven, dan bedoeld in het eerste en tweede lid, waar meer dan 50 schapen of geiten gehouden worden ten behoeve van de bedrijfsmatige melkproductie.

C

Aan artikel 5.1.5b wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn van toepassing tot 1 juli 2010.

D

Artikel 5.1.6, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de afvoer van schapen en geiten:

    • a. rechtstreeks naar een slachthuis, met uitzondering van drachtige dieren, of

    • b. indien het lammeren jonger dan vier weken betreft, naar een bedrijf waar lammeren worden afgemest ten behoeve van de slacht.

E

De artikelen 5.1.8 en 5.1.9 komen als volgt te luiden:

Artikel 5.1.8

  • 1. Het is verboden mest te verwijderen uit een stal waar schapen en geiten worden gehouden gedurende de periode gerekend vanaf het moment waarop het laatste dier overeenkomstig artikel 22, eerste lid, onderdeel f, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is gedood tot en met 30 dagen na dit tijdstip.

  • 2. Het is verboden mest te verwijderen uit een stal waar schapen en geiten worden gehouden gedurende de periode gerekend vanaf het begin van de lammerperiode in de stal tot en met 30 dagen na afloop van de lammerperiode in de desbetreffende stal.

  • 3. De houder houdt een administratie bij van de afloop van de lammerperiode, bedoeld in het tweede lid. In de administratie wordt in ieder geval de datum, waarop het laatste lam in de desbetreffende lammerperiode is geboren, vermeld.

  • 4. De administratie, bedoeld in het derde lid, wordt gedurende twee jaar bewaard.

Artikel 5.1.9

  • 1. In de gevallen waarin het verwijderen van mest is toegestaan, wordt de mest na het verwijderen uit een stal gedurende 90 dagen afgedekt opgeslagen op de locatie waar de mest is geproduceerd.

  • 2. De houder houdt een administratie bij van:

    • a. de datum dat de mest uit de stal wordt verwijderd;

    • b. de begin- en einddatum van de composteringsperiode op de locatie, bedoeld in het eerste lid;

    • c. de datum van het uitrijden van de mest op het eigen bedrijf.

  • 3. In de administratie, bedoeld in het tweede lid, wordt telkens de desbetreffende hoeveelheid mest uitgedrukt in kubieke meters vermeld.

  • 4. De administratie, bedoeld in het tweede lid, wordt gedurende twee jaar bewaard.

ARTIKEL II

Deze regeling wordt aan de media bekend gemaakt en treedt op 16 december 2009, om 14.30 uur in werking.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

overeenkomstig het door de Minister genomen besluit:

de Directeur-Generaal,

A.M. Burger.

TOELICHTING

Onderhavige wijziging voorziet in een wijziging van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten met betrekking tot Q-koorts en vloeit voort uit de aangekondigde maatregelen in de brief van 16 december aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, die mede gebaseerd is op het 15 december ontvangen aanvullende deskundigenadvies met betrekking tot de aanpak van deze Q-koorts-epidemie. Er worden opnieuw aanvullende maatregelen geïntroduceerd. Het betreft maatregelen met betrekking tot het houden, de aanvoer en het fokken van melkgeiten en melkschapen en het verwijderen en composteren van mest. Voor alle maatregelen geldt dat deze worden genomen omdat gebleken is dat de uitscheiding van Coxiella Burnetii, de bacterie die Q-koorts veroorzaakt, bij schapen en geiten niet consistent is. Hierdoor is het mogelijk dat bedrijven die nu niet-besmet lijken te zijn in de loop van de komende maanden toch besmet blijken te zijn. Voorkomen dient te worden dat deze alsnog besmet gebleken bedrijven een nieuw risico vormen en een beletsel vormen voor het normaliseren van de situatie. Met de maatregelen wordt tevens uitvoering gegeven aan de moties van de leden Waalkens C.S. en Ormel (Kamerstukken II, 2009/2010, 28 286, nrs. 335 en 336).

Wijziging reikwijdte

Vanaf 9 december 2009 gelden de maatregelen ten aanzien van drie categorieën bedrijven. Dit betreft van besmetting verdachte bedrijven, besmette bedrijven en andere bedrijven waar meer dan 50 melkschapen en melkgeiten ten behoeve van de bedrijfsmatige productie worden gehouden, voor zover deze bedrijven gelegen zijn in een straal van 5 kilometer van een besmet bedrijf. Met onderhavige regeling wordt de reikwijdte van de maatregelen uitgebreid. De maatregelen gelden zowel voor van besmetting verdachte bedrijven en besmette bedrijven, als voor alle andere bedrijven in Nederland waar meer dan 50 melkschapen en melkgeiten ten behoeve van de bedrijfsmatige productie worden gehouden. De maatregelen die golden voor bedrijven, gelegen binnen een bepaalde afstand van een besmet bedrijf worden derhalve thans uitgebreid tot heel Nederland.

Referentieaantal melkgeiten en melkschapen

Vanaf 9 december 2009 geldt voor alle van besmetting verdachte bedrijven, besmette bedrijven en bedrijven gelegen binnen een straal van 5 kilometer van een besmet bedrijf dat er geen toename van het aantal schapen en geiten wordt toegestaan. Dit is geregeld door het introduceren van een referentieaantal. Op de bedrijven mogen niet meer dieren gehouden worden dan het aantal dieren dat opgegeven is bij de novembertelling 2009, tenzij de houder aantoont dat van een ander aantal dieren uitgegaan moet worden:

  • vanwege het feit dat het aantal dieren opgegeven bij de novembertelling 2009 niet overeenkomt met het aantal dat gebruikelijk gehouden wordt gelet op de ten tijde van de novembertelling aanwezige capaciteit op het bedrijf;

  • als gevolg van vestiging of uitbreiding na de opgave in het kader van de novembertelling 2009, maar vóór 9 december 2009.

Door onderhavige wijziging wordt dit referentieaantal van toepassing op alle bedrijven in Nederland waar meer dan 50 schapen of geiten ten behoeve van de bedrijfsmatige melkproductie worden gehouden. Dit zijn de bedrijven die meedraaien in de tankmelkmonitoring. De reden voor de uitbreiding van het referentieaantal naar een grotere categorie niet-besmette bedrijven is erin gelegen dat gebleken is dat de uitscheiding van Coxiella Burnetii, de bacterie die Q-koorts veroorzaakt, bij schapen en geiten niet consistent is. Het is mogelijk dat bedrijven die nu niet-besmet lijken te zijn in de loop van de komende maanden toch besmet blijken te zijn. Om verdere uitbreiding van Q-koorts tegen te gaan wordt het referentieaantal voor alle bedrijven in Nederland ingevoerd.

Aanvoer melkgeiten en melkschapen

Vanaf 9 december 2009 geldt daarnaast voor alle van besmetting verdachte bedrijven, besmette bedrijven en bedrijven gelegen binnen een straal van 5 kilometer van een besmet bedrijf dat er slechts gevaccineerde dieren aangevoerd mogen worden. Ook deze maatregel wordt thans uitgebreid tot alle bedrijven waar meer dan 50 schapen of geiten ten behoeve van de bedrijfsmatige melkproductie worden gehouden. Ook hier is de reden voor de uitbreiding van de maatregel dat gebleken is dat de uitscheiding van Coxiella Burnetii, de bacterie die Q-koorts veroorzaakt, bij schapen en geiten niet consistent is. Het is mogelijk dat bedrijven die nu niet-besmet lijken te zijn in de loop van de komende maanden toch besmet blijken te zijn. Om verdere verspreiding van Q-koorts tegen te gaan wordt voor alle bedrijven in Nederland bepaald dat zij alleen gevaccineerde dieren mogen aanvoeren. En dit slechts voor zover het referentieaantal daarbij niet wordt overschreden.

Fokverbod

Op 9 december 2009 is een fokverbod van kracht geworden voor besmette bedrijven. Thans wordt dit fokverbod uitgebreid tot van besmetting verdachte bedrijven en niet-besmette bedrijven in Nederland waar meer dan 50 schapen of geiten ten behoeve van de bedrijfsmatige melkproductie worden gehouden. Ook hier is de reden voor de uitbreiding van de maatregel dat het mogelijk is dat bedrijven die nu niet-besmet lijken in de loop van de komende maanden toch besmet blijken te zijn. Het is niet wenselijk dat op deze bedrijven nog extra dieren drachtig worden. Wanneer de bedrijven besmet blijken te zijn, zullen de drachtige dieren tenslotte worden geruimd. Om in dergelijke gevallen zo min mogelijk dieren te moeten doden, wordt met deze regeling een fokverbod ingesteld voor alle bedrijven in Nederland waar meer dan 50 schapen of geiten ten behoeve van de bedrijfsmatige melkproductie worden gehouden. Dit fokverbod is van toepassing tot 1 juli 2010.

Mestmaatregelen

Voor van besmetting verdachte en besmette bedrijven gelden nu al maatregelen met betrekking tot mest. Ten eerste betreft dit een beperking van de periode waarin mest uit de stal mag worden verwijderd. Daarnaast is bepaald wat er met de mest moet gebeuren die uit de stal is verwijderd. Deze maatregelen worden thans uitgebreid waarbij voorts ook bedrijven in de rest van Nederland waar meer dan 50 schapen en geiten ten behoeve van de bedrijfsmatige melkproductie worden gehouden aan voorschriften worden onderworpen.

In artikel 5.1.8 is opgenomen in welke periode het verboden is mest uit een stal te verwijderen. Voor van besmetting verdachte bedrijven is dit vanaf de lammerperiode in een stal tot en met 30 dagen na afloop van de lammerperiode in die stal. Deze periode was ook van toepassing op besmette bedrijven. Op deze besmette bedrijven zullen echter alle drachtige dieren worden geruimd. Er is derhalve geen lammerperiode op deze bedrijven. Het blijft echter van belang dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de mest op deze bedrijven. Daarom wordt voor de besmette bedrijven opgenomen dat het verboden is mest uit een stal te verwijderen vanaf het moment dat het laatste dier is geruimd tot en met 30 dagen na afloop daarvan. Vervolgens dient deze mest overeenkomstig artikel 5.1.9 te worden gecomposteerd.

Voor alle andere bedrijven in Nederland waar meer dan 50 schapen of geiten ten behoeve van de bedrijfsmatige melkproductie worden gehouden geldt uitsluitend het composteringsvoorschrift. Deze bedrijven mogen dus het hele jaar uitmesten.

In artikel 5.1.9 is geregeld wat er met mest moet gebeuren nadat dit uit de stal is verwijderd. Met deze maatregel wordt beoogd het risico op verspreiding van Q-koorts via mest te beperken. Mest van schapen en geiten vormt een risico voor de verspreiding omdat deze mest drager kan zijn van smetstof. De maatregelen van artikel 5.1.9 golden al voor van besmetting verdachte en besmette bedrijven. Deze bedrijven zijn verplicht de mest na het uitmesten eerst 90 dagen afgedekt op te slaan op de locatie waar de mest is ontstaan. De veehouders dienen een administratie bij te houden van de datum dat de mest uit de stal wordt verwijderd, de begin en einddatum van de compostering op de locatie en de datum van uitrijden van de mest op het eigen bedrijf.

Nieuw is dat artikel 5.1.9 ook gaat gelden voor alle andere bedrijven in Nederland waar meer dan 50 schapen of geiten ten behoeve van de bedrijfsmatige melkproductie worden gehouden. Op deze bedrijven is thans nog geen besmetting met Q-koorts geconstateerd. Het is echter mogelijk dat deze bedrijven in de loop van de komende maanden toch besmet blijken te zijn. Om te voorkomen dat Q-koorts via de mest van deze bedrijven wordt verspreid, wordt artikel 5.1.9 op alle bedrijven van toepassing.

Overigens wordt er momenteel onderzoek gedaan naar de mogelijkheid de mest industrieel te composteren. Indien dit onderzoek met een positief resultaat wordt afgerond, zou de mest mogelijk niet langer 90 dagen op het bedrijf opgeslagen hoeven te worden, maar zou de mest ook industrieel gecomposteerd kunnen worden.

Overige wijzigingen

Artikel 5.1.3 wordt aangepast. In dit artikel is de frequentie voor het tankmelkonderzoek geregeld. Op 14 december 2009 is deze frequentie aangepast naar eens per twee weken. Thans wordt opgenomen dat dit onderzoek vaker plaats kan vinden op verzoek van de Minister.

Artikel 5.1.6 wordt op twee onderdelen gewijzigd. Dit artikel behelst beperkingen in de afvoer van schapen en geiten vanaf van besmetting verdachte en besmette bedrijven. Deze bedrijven mochten tot op heden nog schapen en geiten rechtstreeks afvoeren naar een slachthuis. Deze mogelijkheid wordt thans beperkt. De bedrijven mogen alleen nog schapen en geiten rechtstreeks afvoeren naar een slachthuis voor zover deze dieren niet drachtig zijn.

Daarnaast was tot op heden in dit artikel opgenomen dat van besmetting verdachte en besmette bedrijven lammeren mochten afvoeren naar bedrijven waar deze dieren worden opgefokt ten behoeve van de melkproductie. Hierbij was wel vereist dat op dit bedrijf geen schapen of geiten aanwezig mochten zijn die afkomstig waren van andere bedrijven. Het is echter niet uit te sluiten dat lammeren, afkomstig van besmette bedrijven de Q-koorts bacterie bij zich dragen. Om het risico in te perken dat deze besmette lammeren nadat zij zijn opgefokt drachtig worden en de bacterie in grote mate uit kunnen scheiden, vervalt de bestaande mogelijkheid uit artikel 5.1.6, tweede lid, om lammeren af te voeren naar dit soort bedrijven.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

overeenkomstig het door de Minister genomen besluit:

de Directeur-Generaal,

A.M. Burger.

Naar boven