Regeling van de Minister voor Jeugd en Gezin van 16 december 2009, nr. JZ/GJ-2976353, houdende wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2010 in verband met een correctie van de subsidiëring van nieuwe capaciteit

De Minister voor Jeugd en Gezin,

Gelet op artikel VII, zevende lid, van de Wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting en artikel 39, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2010 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De letteraanduidingen van de onderdelen vervallen en de onderdelen worden in alfabetische volgorde gerangschikt.

2. Het onderdeel ‘referentiekader’ komt te vervallen.

3. In het onderdeel ‘capaciteit’ wordt ‘voltijds plaatsen’ vervangen door: voltijdsplaatsen.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a, onder 3°., komt te luiden:

  • 3°. indien de instellingssubsidie wordt verleend voor een capaciteit die hoger is dan de capaciteit waarvoor in het voorafgaande jaar een instellingssubsidie is verleend op grond van deze regeling: het bedrag van de instellingssubsidie die de minister op grond van deze regeling heeft verleend ten behoeve van de gesloten jeugdzorg in de desbetreffende accommodatie voor het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verleend, verhoogd naar rato van de verhoging van de capaciteit.

2. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. indien de minister op grond van deze regeling niet eerder een instellingssubsidie heeft verleend ten behoeve van gesloten jeugdzorg in de desbetreffende accommodatie gedurende het volledige jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de instellingssubsidie wordt verstrekt: een bedrag dat de minister voor de desbetreffende accommodatie bepaalt op basis van een door de aanvrager in te dienen begroting en activiteitenplan, tot ten hoogste € 130.000,– per voltijdsplaats op jaarbasis.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet.

TOELICHTING

Met de onderhavige wijziging wordt de regeling van de berekeningswijze voor de instellingssubsidie ten behoeve van accommodaties voor gesloten jeugdzorg voor twee situaties aangepast:

  • 1. de berekeningswijze ingeval dat accommodaties voor gesloten jeugdzorg, waarvoor de minister al eerder een instellingssubsidie beschikbaar heeft gesteld ten behoeve van gesloten jeugdzorg, te maken hebben met verhoging van de capaciteit waarvoor de instellingssubsidie wordt verleend, en

  • 2. de berekeningswijze ten aanzien van accommodaties voor gesloten jeugdzorg waarvoor de minister nog niet eerder een instellingssubsidie voor gesloten jeugdzorg beschikbaar heeft gesteld.

Voor beide situaties bepaalde artikel 4 van de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2010 in respectievelijk onderdeel a, onder 3°, en onderdeel b, zoals deze bepalingen voor de onderhavige wijzigingen luidde, dat de verhoging voor wat betreft de huisvestingslasten moest worden afgeleid van het referentiekader, oftewel het rapport Huisvesting gesloten jeugdzorg van het College bouw zorginstellingen (Rapportnummer 614, ISBN/EAN 978-90-8517-101-0). De verhoging voor wat betreft de overige lasten, te weten de personele en materiële lasten, moest worden bepaald aan de hand van de gemiddelde overige lasten van soortgelijke vormen van gesloten jeugdzorg voor zover ten behoeve van deze overige lasten instellingssubsidies waren verstrekt.

Ten aanzien van de huisvestingslasten is het referentiekader wegens het ontbreken van een eenduidige definitie van huisvestingslasten in de praktijk niet toereikend gebleken voor berekening van het subsidiebedrag.

Met betrekking tot de overige lasten geldt dat het begrip ‘soortgelijke vormen van gesloten jeugdzorg’ lastig te bepalen is. De instellingen gesloten jeugdzorg leveren allemaal gesloten jeugdzorg, maar doen dit in diverse vormen: het gaat bijvoorbeeld om jeugdzorg specifiek gericht op jongeren onder twaalf jaar, jeugdzorg gericht op loverboyproblematiek, of om jeugdzorg in een Forensische Observatie en Begeleidings Afdeling (FOBA). Deze vormen verschillen vervolgens weer per instelling, zodat ze moeilijk te vergelijken zijn.

Kortom, artikel 4, onderdeel a, onder 3, en onderdeel b, van de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2010 bleken in de praktijk niet werkbaar.

Voor wat betreft accommodaties voor gesloten jeugdzorg waarvoor de minister al eerder een instellingssubsidie beschikbaar heeft gesteld ten behoeve van gesloten jeugdzorg, is in de praktijk aangesloten bij de berekeningswijze ingeval van verlaging van de capaciteit, zoals geregeld in artikel 4, onderdeel a, onder 2, van de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2010. Dat wil zeggen dat de instellingssubsidie is verhoogd naar rato van de verhoging van de capaciteit.

Voor wat betreft de accommodaties voor gesloten jeugdzorg die nog niet eerder een instellingssubsidie voor gesloten jeugdzorg hebben ontvangen, is de door zorgaanbieders ingediende begroting bij de subsidieverlening op redelijkheid beoordeeld. In dit oordeel is ook betrokken de subsidie per voltijdsplaats die eventueel voor een andere accommodatie van dezelfde zorgaanbieder is verleend. Deze beoordeling leidt tot een bedrag dat uiteraard per accommodatie kan verschillen, maar niet hoger is dan het maximumbedrag, dat inclusief huisvestingslasten, bij onderhavige wijziging is vastgesteld op € 130.000,– per voltijdsplaats per jaar.

Bij de vaststelling van de subsidie kan blijken dat de werkelijk gemaakte kosten hoger liggen dan genoemd maximumbedrag. In dat geval kan verrekening plaatsvinden met de eventueel opgebouwde egalisatiereserve. Indien bij de vaststelling van de subsidie de kosten lager blijken te liggen, dan kan de zorgaanbieder een bedrag toevoegen aan zijn egalisatiereserve.

Voorliggende regeling formaliseert de hierboven omschreven werkwijze, door hieraan terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2009.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet

Naar boven