Regeling van de Minister voor Jeugd en Gezin van 14 december 2009, nr. DWJZ/SWW-2974162, houdende vaststelling van normbedragen ten behoeve van de vaststelling van de uitkering bureau jeugdzorg (Regeling normbedragen jeugdzorg)

De Minister voor Jeugd en Gezin en de Minister van Justitie,

Gelet op artikel 73b, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg;

Besluiten:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet:

de Wet op de jeugdzorg;

b. de Beginselenwet:

de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

c. traject:

intensieve begeleiding als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, of een scholings- of trainingsprogramma als bedoeld in artikel 8, eerste lid.

HOOFDSTUK 2. NORMBEDRAGEN TAKEN, BEDOELD IN ARTIKEL 10, ONDER A TOT EN MET D VAN DE WET

Artikel 2

Voor het uitoefenen van de voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of op grond van andere wetten, geldt een normbedrag van € 5.338,– per minderjarige per jaar.

Artikel 3

Voor het uitoefenen van de voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek geldt een normbedrag van € 3.805,– per minderjarige per jaar.

Artikel 4

Voor het uitvoeren van een voorlopige ondertoezichtstelling en van een ondertoezichtstelling gedurende de eerste twaalf maanden nadat de ondertoezichtstelling is uitgesproken geldt een normbedrag van € 7.623,– per minderjarige per jaar.

Artikel 5

Voor het uitvoeren van een ondertoezichtstelling nadat de termijn, genoemd in artikel 4 is verstreken geldt een normbedrag van € 6.444,– per minderjarige per jaar.

Artikel 6

  • 1. Voor het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c, van de wet geldt een normbedrag van € 4.854,– per jeugdige per jaar.

  • 2. Indien de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, inhoudt intensieve begeleiding van een allochtone jeugdige geldt, in afwijking van het eerste lid, een normbedrag van € 1.730,– per traject per maand.

  • 3. Indien de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, inhoudt intensieve begeleiding van jeugdigen die behoren tot de harde kern van een criminele groep, geldt, in afwijking van het eerste lid, een normbedrag van € 1.290,– per traject per maand.

Artikel 7

  • 1. Voor het uitvoeren van de taak, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder d, van de wet, inhoudende het begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen die deelnemen aan een scholings-en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet geldt een normbedrag van € 1.730,– per traject per maand.

  • 2. Voor het uitvoeren van de taak, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder d, van de wet, inhoudende het begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen aan wie proefverlof is verleend als bedoeld in artikel 31 van de Beginselenwet geldt een normbedrag van € 4.453 per jeugdige per jaar.

Artikel 8

In afwijking van de artikelen 6 en 7 geldt voor de uitvoering van de taken, bedoeld in die artikelen een normbedrag van € 740 indien de taak wordt uitgevoerd ten aanzien van een minderjarige voor wie tevens een taak als bedoeld in artikel 2, 3, 4 of 5 wordt uitgevoerd.

Artikel 9

De normbedragen bedoeld in de artikelen 2 tot en met 7 worden ten behoeve van de centrale overhead verhoogd met een bedrag van € 284 per jeugdige per jaar voor de eerste 1.800 jeugdigen en 40% van dat bedrag per jeugdige per jaar voor de overige jeugdigen, waarbij een minderjarige ten aanzien van wie naast de taken, bedoeld in de artikelen 6 en 7, tevens een taak als bedoeld in artikel 2, 3, 4 of 5 wordt uitgevoerd niet meetellen.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2009.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling normbedragen jeugdzorg.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch-Ballin.

TOELICHTING

Ingevolge het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg worden de uitkeringen bureau jeugdzorg die op grond van de Wet op de jeugdzorg worden verleend aan de provincies en grootstedelijke regio’s deels opgebouwd volgens een p x q-systematiek. Het betreft de door het bureau jeugdzorg uit te voeren justitiële taken: het uitoefenen van de (voorlopige) voogdij, het uitvoeren van een (voorlopige) ondertoezichtstelling en de uitvoering van taken op het terrein van de jeugdreclassering. Ingevolge artikel 73b, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg moeten zowel de prijs als de omschrijving van de eenheid product waarvoor de prijs geldt, bij ministeriële regeling worden vastgesteld. De onderhavige regeling strekt ter uitvoering van dat artikellid.

De in de onderhavige regelingen neergelegde bedragen gelden voor het jaar 2009, omdat zij jaarlijks worden aangepast voor loon- en prijsbijstelling. Naast deze technische aanpassing kan ook sprake zijn van een beleidsmatige bijstelling. Er kan sprake zijn van een verhoging van het normbedrag, bijvoorbeeld om de caseload te verlagen en de kwaliteit te verbeteren. Ombuigingen kunnen leiden tot verlaging van de normprijs.

De normbedragen gelden in de relatie Rijk-Provincie. De provincie is vrij bij de subsidiëring van het bureau jeugdzorg andere bedragen te hanteren. Wel moet bij die subsidiëring een p x q-systematiek moet worden gevolgd, waarbij als eenheid product de omschrijvingen van de onderhavige regeling gevolgd dient te worden. Dit om een zodanige uniformiteit tot stand te brengen dat benchmarking mogelijk is.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

A. Rouvoet.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch-Ballin.

Naar boven