Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 december 2009, nr. 92887, houdende wijziging van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 30);

Gelet op Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 316);

Gelet op Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PbEU L 316);

Gelet op Verordening (EG) nr. 1121/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en V van die verordening ingestelde steunregelingen (PbEU L 316);

Gelet op de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d vervalt.

2. De onderdelen e tot en met zc worden geletterd d tot en met zb.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel zb door een puntkomma, worden zeven onderdelen toegevoegd, luidende:

  • zc. verordening 1120/2009: Verordening (EG) Nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 316);

  • zd. verordening 1122/2009: Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PbEU L 316);

  • ze. verordening 1121/2009: Verordening (EG) nr. 1121/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en V van die verordening ingestelde steunregelingen (PbEU L 316);

  • zf. UBN: door de minister toegewezen uniek bedrijfsnummer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren;

  • zg. verordening 674/2008: Verordening (EG) nr. 674/2008 van de Commissie van 16 juli 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad en Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad en tot vaststelling, voor 2008, van de begrotingsmaxima voor de gedeeltelijke of facultatieve uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling en de jaarlijkse totaalbedragen voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 voorziet (PbEU L 189);

  • zh. verordening 552/2007: Verordening (EG) nr. 552/2007 van de Commissie van 22 mei 2007 tot vaststelling van het maximumbedrag van de communautaire bijdrage in de financiering van de activiteitenprogramma’s in de sector olijfolie, tot vaststelling, voor 2007, van de begrotingsmaxima voor de gedeeltelijke of facultatieve uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling en de jaarlijkse totaalbedragen voor de regeling inzake één enkele areaalbetaling waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad voorziet, en tot wijziging van die verordening (PbEG L 131);

  • zi. verordening 1156/2006: Verordening (EG) nr. 1156/2006 van de Commissie van 28 juli 2006 tot vaststelling, voor 2006, van de begrotingsmaxima voor de gedeeltelijke of facultatieve uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling, de jaarlijkse totaalbedragen voor de regeling inzake één enkele areaalbetaling en de maximumbedragen voor de toekenning van de afzonderlijke suikerbetaling waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad voorziet, en tot wijziging van die verordening (PbEGL 208).

B

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 2, subonderdeel b, komt te luiden: de productiesteun voor zetmeelaardappelen en zaaizaad van vezelvlas,

2. Onderdeel 2, subonderdeel c, vervalt.

3. Onderdeel 2, subonderdeel d, wordt geletterd tot subonderdeel c.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Een landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor één van de in artikel 2 genoemde steunregelingen neemt de volgende bepalingen in acht:

  • a. de in de artikelen 4 en 5 van verordening 73/2009 bedoelde beheerseisen, opgenomen in bijlage 1, en

  • b. de in artikel 6 van verordening 73/2009 bedoelde minimumeisen inzake de goede landbouw- en milieuconditie, opgenomen in bijlage 2.

D

In de artikelen 4 en 5 wordt de zinsnede ‘verordening 796/2004’ telkens vervangen door: verordening 1122/2009.

E

De artikelen 6 tot en met 8a vervallen.

F

Na het opschrift van paragraaf 1 van Hoofdstuk 2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10

Overeenkomstig de artikelen 64 en 65 van verordening 73/2009 verhoogt de minister de waarde van de toeslagrechten die landbouwers op 15 mei 2010 in eigendom hebben, of wijst de minister aan landbouwers nieuwe toeslagrechten toe, volgens de berekening, opgenomen in bijlage 4.

Artikel 11

  • 1. Overeenkomstig de artikelen 64 en 65 van Verordening 73/2009 verhoogt de minister de waarde van de toeslagrechten die landbouwers op 15 mei 2010 in eigendom hebben, of wijst de minister aan landbouwers nieuwe toeslagrechten toe die op grond van de volgende bepalingen in aanmerking komen voor toewijzing van toeslagrechten:

    • a. artikel 31 van verordening 73/2009,

    • b. artikel 26 van verordening 1120/2009, of

    • c. artikel 27 van verordening 1120/2009.

  • 2. Landbouwers kunnen verzoeken om toepassing van het eerste lid, onderdeel a, indien hun productie gedurende een of meer relevante referentiejaren als bedoeld in bijlage 4, door een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 31 van verordening 73/2009, dat zich vóór of gedurende die periode heeft voorgedaan is verminderd, hetgeen rechtstreeks ertoe heeft geleid dat de ontvangen directe betalingen in enig jaar van de relevante periode met meer dan € 500,– zijn verminderd. In dat geval wijst de minister de toeslagrechten van de landbouwer toe op basis van referentiejaren als bedoeld in bijlage 4, waarvan de productie niet is beïnvloed door het geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Indien de productie in alle relevante referentiejaren, bedoeld in bijlage 4, door een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden is beïnvloed, wijst de minister de toeslagrechten van de landbouwer toe op basis van een door de minister te bepalen periode waarin de productie niet is beïnvloed door het geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

  • 3. Landbouwers die hun aanspraak op toeslagrechten, bedoeld in artikel 10, voor 15 mei 2010 hebben overgedragen in combinatie met de overdracht van een onderneming met een UBN, kunnen verzoeken om toepassing van het eerste lid, onderdeel b. Houders van volwassen runderen of kalveren kunnen alleen een beroep doen op dit artikel ten aanzien van de dieren die in de referentieperiode, bedoeld in bijlage 4 waren geconstateerd op het UBN.

  • 4. Landbouwers die hun aanspraak op toeslagrechten, bedoeld in artikel 10, voor 15 mei 2010 hebben verhuurd aan een onderneming met een UBN, kunnen verzoeken om toepassing van het eerste lid, onderdeel c, als:

    • a. het aantal verhuurde toeslagrechten niet hoger is dan het aantal verhuurde hectaren grond,

    • b. de verhuurovereenkomst uiterlijk op 15 mei 2010 ingaat, en

    • c. de verhuurovereenkomst na 15 mei 2010 afloopt.

  • 5. De verhuurder kan toeslagrechten, bedoeld in het vierde lid, overdragen aan de huurder.

G

De artikelen 12a, 12b en 14 vervallen.

H

Het opschrift van Paragraaf 2.2. komt te luiden:

Paragraaf 2.2. Toewijzen van toeslagrechten uit de nationale reserve

I

De artikelen 16 tot en met 18 komen te luiden:

Artikel 16

  • 1. De minister wijst op grond van artikel 21 van verordening 1120/2009 toeslagrechten uit de nationale reserve toe aan landbouwers.

  • 2. Landbouwers kunnen verzoeken om toepassing van het eerste lid, indien zij ten genoegen van de minister aantonen dat:

    • a. zij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 een investering in uitbreiding van stalcapaciteit hebben gerealiseerd van meer dan € 100.000,

    • b. de investering rechtstreeks heeft geleid tot een stijging van het aantal dieren dat de landbouwer kan houden, en

    • c. de investering uiterlijk op 31 december 2009 volledig is gerealiseerd en ten minste tot en met 31 december 2010 in stand wordt gehouden.

Artikel 17

  • 1. De toewijzing van toeslagrechten op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel b, geschiedt aan de hand van de volgende berekening:

    • a. er worden vier diercategorieën en daarmee corresponderende vermenigvuldigingsfactoren vastgesteld, respectievelijk:

      • i. vleeskalveren voor witvlees en rosévlees, jonger dan 8 maanden, met vermenigvuldigingsfactor 1,9,

      • ii. vleeskalveren voor rosévlees, 8 maanden of ouder, met vermenigvuldigingsfactor 1,4,

      • iii. vleesstieren, met vermenigvuldigingsfactor 1,0, en

      • iv. overige volwassen runderen, met vermenigvuldigingsfactor 0,3,

    • b. de vermenigvuldigingsfactor, bedoeld in onderdeel a, onderdeel i, wordt vermenigvuldigd met het aantal dieren dat binnen de totale stalcapaciteit kan worden gehouden en vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag dat overeenstemt met het op grond van artikel 10 berekende bedrag voor vleeskalveren.

    • c. de vermenigvuldigingsfactor, bedoeld in onderdeel a, onderdelen ii, iii en iv, wordt vermenigvuldigd met het aantal dieren dat binnen de totale stalcapaciteit kan worden gehouden en vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag dat overeenstemt met het op grond van artikel 10 berekende bedrag voor volwassen runderen.

  • 2. Het op grond van het eerste lid berekende bedrag wordt met 0,90 vermenigvuldigd, vervolgens verminderd met het door de landbouwer ontvangen bedrag op grond van artikel 10 voor volwassen runderen of kalveren, daarna verminderd met € 500 en verder evenredig verlaagd indien het totaal van de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen aanvragen het bedrag van € 4.000.000 overstijgt.

  • 3. Indien het op grond van het eerste en tweede lid berekende bedrag, met uitzondering van het door de landbouwer ontvangen bedrag op grond van artikel 10 voor volwassen runderen of kalveren, toegepast op het aantal dieren dat door de investering in stalcapaciteit kan worden gehouden, lager is dan het op grond van het eerste en tweede lid berekende bedrag, geldt het lagere bedrag voor de toewijzing op grond van artikel 16, eerste lid.

Artikel 18

Indien artikel 16 van toepassing is, verhoogt de minister de waarde van de toeslagrechten die landbouwers op 15 mei 2010 in eigendom hebben, of wijst de minister nieuwe toeslagrechten toe aan landbouwers overeenkomstig de artikelen 64 en 65 van verordening 73/2009.

J

In artikel 19 wordt de zinsnede ‘artikel 7 van verordening 795/2004’ vervangen door: artikel 18 van verordening 1120/2009.

K

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘artikel 49, tweede lid, van verordening 796/2004’ vervangen door: artikel 57, tweede lid, van verordening 1122/2009.

2. In het derde lid wordt de zinsnede ‘artikel 49, tweede lid, van verordening 796/2004’ vervangen door: artikel 57, derde lid, van verordening 1122/2009.

3. In het vierde lid wordt de zinsnede ‘artikel 49, tweede lid, van verordening 796/2004’ vervangen door: artikel 13, negende lid, van verordening 1122/2009.

L

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt de zinsnede ‘artikel 30, derde lid bis, van verordening 795/2004’ vervangen door: artikel 14, derde lid, van verordening 1120/2009.

2. In het derde lid wordt de zinsnede ‘periode van 10 maanden’ vervangen door: periode van 6 maanden.

M

In artikel 21a, tweede lid, wordt de zinsnede ‘artikel 8, eerste lid, van verordening 796/2004’ vervangen door: artikel 34, vierde en vijfde lid, van verordening 1122/2009.

N

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘artikelen 25 en 27 van verordening 795/2004’ vervangen door: artikelen 26 en 27 van verordening 1120/2009.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Onverminderd de in verordening 73/2009, 1120/2009, 1122/2009 en 1121/2009 aan de betaling op basis van toeslagrechten gestelde voorwaarden kan de aanspraak op betaling in enig premiejaar op basis van de overgedragen toeslagrechten slechts worden gemaakt indien de cedent de minister uiterlijk op 31 maart van het desbetreffende premiejaar in kennis stelt van de overdracht.

O

In artikel 24, tweede lid, wordt het woord ‘kalenderjaar’ vervangen door: jaar.

P

Na artikel 27 worden vier nieuwe paragrafen ingevoegd, luidende:

Paragraaf 2. Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen

Artikel 28

In deze paragraaf wordt verstaan onder integraal duurzame stal of houderijsysteem: stal of houderijsysteem dat voldoet aan bovenwettelijke normen op het gebied van dierenwelzijn en minimaal voldoet aan wettelijke normen op de gebieden: milieu, energie, diergezondheid, landschappelijke inpasbaarheid en arbeidsomstandigheden.

Artikel 29
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag steun aan melkvee-, vleesvee-, schapen-, geiten-, varkens-, vleeskalveren-, pluimvee-, eenden-, kalkoenen- of konijnenhouders voor:

    • a. de bouw van een integraal duurzame stal of houderijsysteem,

    • b. de verbouwing van een bestaande stal of houderijsysteem tot een integraal duurzame stal of houderijsysteem, of

    • c. de installatie van het noodzakelijke materieel voor de werking van de integraal duurzame en diervriendelijke stal of het integraal duurzame en diervriendelijke houderijsysteem.

  • 2. Het steunpercentage bedraagt 50% voor onderdelen van het investeringsplan die zijn gerealiseerd in de periode vanaf de datum van de aanvraag tot steunverlening tot 1 maart van het daaropvolgende jaar.

  • 3. Indien artikel 34, vierde lid, onderdeel c, van toepassing is, bedraagt het steunpercentage 40% voor onderdelen van het investeringsplan die zijn gerealiseerd in de periode die begint na de in het tweede lid bedoelde periode, tot 1 maart van het daaropvolgende jaar.

  • 4. De minister verstrekt ten hoogste € 400.000 steun per aanvraag tot steunverlening.

  • 5. Het steunplafond, bedoeld in het eerste lid, bedraagt jaarlijks € 11.000.000, verminderd met het bedrag waarvoor nog aanspraak kan worden gemaakt op grond van beschikkingen tot steunverlening die in een voorgaand jaar zijn genomen.

Artikel 30
  • 1. De landbouwer dient de aanvraag tot steunverlening in:

    • a. vanaf 1 februari tot en met 28 februari in het jaar 2010, of

    • b. vanaf 1 januari tot en met 31 januari in de daaropvolgende jaren.

  • 2. De aanvraag tot steunverlening bevat een investeringsplan waarin de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • a. een omschrijving van de investeringen die de landbouwer wil doen om een integraal duurzame stal of houderijsysteem te realiseren,

    • b. een omschrijving van de meerkosten van de integraal duurzame stal of houderijsysteem, ten opzichte van een stal of houderijsysteem gebouwd volgens gangbare technieken of alleen in overeenstemming met de wettelijke normen,

    • c. een omschrijving van de integraal duurzame stal of houderijsysteem, de installatieprocedure en het onderscheid tussen de kostenonderdelen, en

    • d. de fasen, periodes of tijdstippen waarin de landbouwer de investeringen zal realiseren, en

    • e. een verklaring van een bank, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, dat de landbouwonderneming levensvatbaar is.

Artikel 31
  • 1. De landbouwer kan slechts één aanvraag tot steunverlening per jaar indienen op grond van deze paragraaf.

  • 2. De landbouwer mag niet zijn begonnen met het realiseren van onderdelen van het investeringsplan voor de aanvraag tot steunverlening is ingediend.

  • 3. De landbouwer realiseert het investeringsplan of de door de minister bepaalde onderdelen daarvan binnen de termijn die de minister heeft gesteld in de beschikking tot steunverlening.

  • 4. De landbouwer dient de aanvragen op grond van deze paragraaf in bij de Directeur DR met gebruikmaking van een daartoe door DR verstrekt formulier en verklaart daarbij dat hij zich bewust is van de voorwaarden voor verkrijging van deze steun.

Artikel 32
  • 1. Aanvragen voor steunverlening worden niet in behandeling genomen:

    • a. indien deze zijn ingediend na de daarvoor gestelde periode, of

    • b. indien de aanvraag tijdig is ingediend maar indien de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 2. Indien het eerste lid, onderdeel b, van toepassing is, stelt de minister de landbouwer eerst in de gelegenheid om de ontbrekende gegevens binnen 14 werkdagen aan te vullen, alvorens op de aanvraag te beslissen.

Artikel 33
  • 1. In aanmerking komende kosten zijn de meerkosten van investeringen in:

    • a. de bouw of inrichting van integraal duurzame en diervriendelijke stallen en houderijsystemen,

    • b. de verbetering van bestaande stallen en houderijsystemen tot integraal duurzame en diervriendelijke stallen en houderijsystemen, of

    • c. de kosten voor de montage en installatie van het noodzakelijke materieel voor de werking van integraal duurzame en diervriendelijke stallen of houderijsystemen.

  • 2. Een investering komt alleen voor steun op grond van deze paragraaf in aanmerking indien deze noodzakelijk is voor de realisatie van een integraal duurzame stal of houderijsysteem.

  • 3. Gangbare, reguliere of vervangingsinvesteringen en investeringen die gericht zijn op het voldoen aan bestaande wettelijke eisen, komen niet voor steun in aanmerking op grond van deze paragraaf.

  • 4. Een investering die al uit hoofde van andere openbare middelen is gesubsidieerd of gefinancierd komt niet voor steun in aanmerking.

Artikel 34
  • 1. De minister stelt een commissie in die advies uitbrengt over de onderdelen van het investeringsplan en over de rangschikking van de aanvragen voor steunverlening.

  • 2. De minister rangschikt een aanvraag hoger naarmate:

    • a. de integraal duurzame stal of houderijsysteem waarin de landbouwer investeert in de beginfase van marktintroductie verkeert,

    • b. de investering in de integraal duurzame stal of houderijsysteem meer economisch of technisch perspectief heeft,

    • c. er voor de investering in de integraal duurzame stal of houderijsysteem een betere verhouding tussen de prijs en kwaliteit bestaat, gezien het aangevraagde steunbedrag en de verbetering van het dierenwelzijn, en

    • d. er voor de investering in de integraal duurzame stal of houderijsysteem een betere verhouding tussen de prijs en kwaliteit bestaat, gezien het aangevraagde steunbedrag en de verbetering van het milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden of landschappelijke inpasbaarheid.

  • 3. De minister beslist binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag.

  • 4. De beschikking tot steunverlening bevat de volgende onderdelen:

    • a. het goedgekeurde investeringsplan, inclusief de essentiële onderdelen daarin,

    • b. de termijnen voor realisatie van onderdelen van het investeringsplan,

    • c. de toestemming om bij uitzondering bepaalde onderdelen van het investeringsplan te realiseren in het jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvraag tot steunverlening is ingediend, waarbij de landbouwer tevens verplicht wordt om:

      • i. tenminste een aantal omschreven essentiële onderdelen van het investeringsplan te realiseren in het jaar waarin de aanvraag tot steunverlening is ingediend,

      • ii. een aanvraag in te dienen, bedoeld in artikel 36, eerste lid,

    • d. de ten hoogste te verstrekken steun.

Artikel 35

Op aanvraag kan de minister de beschikking tot steunverlening wijzigen ten behoeve van een aanpassing van het investeringsplan. De steun die met de beschikking op grond van dit artikel wordt verstrekt is nooit hoger dan de steun die zou worden verstrekt op grond van de beschikking tot steunverlening.

Artikel 36
  • 1. Indien artikel 34, vierde lid, onderdeel c, van toepassing is, betaalt de minister op aanvraag steun voor tijdig gerealiseerde onderdelen van het investeringsplan.

  • 2. Een aanvraag, bedoeld in het eerste lid:

    • a. wordt ingediend in de periode van 1 december van het jaar waarin de steun is verleend, tot 1 maart van het daaropvolgend jaar, en

    • b. gaat in ieder geval vergezeld van documenten waaruit blijkt dat de landbouwer heeft voldaan aan de op grond van artikel 34, vierde lid, onderdeel c, subonderdeel i, gestelde verplichtingen en wat daarvoor de gemaakte kosten zijn,

  • 3. De steun, bedoeld in het eerste lid, is ten hoogste gelijk aan de steun die op grond van de beschikking tot steunverlening kan worden verstrekt, vermenigvuldigd met de verhouding tussen de kosten van alle subsidiabele investeringen en de gerealiseerde subsidiabele investeringen.

  • 4. De minister kan aanvullende documenten vragen alvorens te beslissen op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De minister behandelt een aanvraag als bedoeld in het eerste lid als een aanvraag tot steunvaststelling indien blijkt dat alle subsidiabele investeringen zijn gerealiseerd.

Artikel 37
  • 1. Op aanvraag stelt de minister de steun vast.

  • 2. De aanvraag tot steunvaststelling wordt ingediend:

    • a. in de periode tussen 1 december van het jaar waarin de steun is verleend tot 1 maart van het daaropvolgende jaar, of

    • b. in de periode tussen 1 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvraag tot steunverlening is ingediend en waarop artikel 34, vierde lid, onderdeel c, van toepassing is, tot 1 maart van het daaropvolgende jaar.

  • 3. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat in ieder geval vergezeld van de documenten waaruit blijkt dat de landbouwer het investeringsplan heeft gerealiseerd en wat daarvoor de gemaakte kosten zijn.

  • 4. Bij de steunvaststelling moet ten genoegen van de minister gebleken zijn dat de landbouwer heeft voldaan aan alle voorwaarden die bij de steunverlening zijn gesteld.

  • 5. De minister vermindert het bedrag van de steun dat bij vaststelling wordt betaald, met steun die de aanvrager heeft of kon ontvangen op grond van artikel 36, eerste lid.

  • 6. De minister stelt de steun ambtshalve vast indien er geen aanvraag is ingediend na afloop van de in het tweede lid gestelde termijn.

Paragraaf 3. Specifieke steun voor het elektronisch merken van schapen of geiten

Artikel 38

In deze paragraaf en paragraaf 4 wordt verstaan onder:

a. I&R-systeem schapen en geiten:

systeem, bedoeld in artikel 34, onderdeel a, van de Regeling identificatie en registratie van dieren;

b. schaap of geit:

schaap of geit, als bedoeld in artikel 1, onderdeel q onderscheidenlijk onderdeel r, van de Regeling identificatie en registratie van dieren;

c. elektronisch merken:

het identificeren van een schaap of geit, overeenkomstig artikel 12e, eerste lid, onderdelen a tot en met h, van de Regeling identificatie en registratie van dieren.

Artikel 38a
  • 1. De minister verstrekt éénmalig specifieke steun aan landbouwers in de vorm van een financiële bijdrage voor het elektronisch merken van schapen of geiten.

  • 2. De specifieke steun bedraagt € 4 per schaap of geit, met dien verstande dat dit bedrag evenredig wordt verlaagd voor alle voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen aanvragen indien het totaal van de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen aanvragen het bedrag van € 2.000.000 overstijgt.

Artikel 38b
  • 1. De steun, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, kan alleen worden aangevraagd door landbouwers die op 15 mei 2010 eigenaar of huurder zijn van een landbouwonderneming waaraan een UBN is toegekend en waarvan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, zoals dit luidde op 1 november 2009, is aangegeven dat er op grond van dat UBN op dat moment in totaal meer dan 100 schapen of geiten werden gehouden.

  • 2. De minister verstrekt alleen steun voor het elektronisch merken van schapen en geiten die zijn geboren tot en met 31 december 2009.

  • 3. De minister verleent uitsluitend steun indien 90% van de voor 1 januari 2010 geboren dieren die op 30 juni 2010 aanwezig zijn op het UBN, omgemerkt zijn op 30 juni 2010.

  • 4. De minister betaalt de steun per schaap of geit dat tot en met 30 juni 2010 op naam van de landbouwer is geregistreerd in het I&R-systeem schapen en geiten.

Paragraaf 4. Tegemoetkoming voor de schapen- en geitensector

Artikel 38c
  • 1. De minister verstrekt steun in de vorm van een jaarlijkse financiële bijdrage van € 650.

  • 2. De steun wordt evenredig verlaagd voor alle voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen aanvragen indien het totaal van de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen aanvragen het bedrag van € 1.500.000 per kalenderjaar overstijgt.

Artikel 38d

De steun, bedoeld in artikel 38c, kan in enig jaar alleen worden aangevraagd door landbouwers die in het desbetreffende jaar op 15 mei eigenaar of huurder zijn van een landbouwonderneming waaraan een UBN is toegekend en waarvan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren op 1 november van het voorafgaande jaar is gebleken dat er op dat moment op dat UBN in totaal meer dan 100 schapen of geiten werden gehouden.

Paragraaf 5. Vaarvergoeding

Artikel 38e

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. vaarvergoeding:

vergoeding voor het verrichten van landbouwactiviteiten, als bedoeld in artikel 2, onder c, van verordening 73/2009, op een vaarperceel.

b. vaarperceel:

perceel dat als zodanig is aangewezen in bijlage 3.

Artikel 38f
  • 1. De minister verstrekt specifieke steun aan landbouwers in de vorm van een vaarvergoeding van € 500 per hectare per jaar voor vaarpercelen.

  • 2. De vaarvergoeding wordt evenredig verlaagd voor alle voor vaarvergoeding in aanmerking te nemen aanvragen indien het totaal van de voor steun in aanmerking te nemen aanvragen het bedrag van € 1.000.000 per kalenderjaar overstijgt.

  • 3. Indien voor het desbetreffende perceel reeds subsidie voor het uitrijden van ruige mest uit hoofde van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer, de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer of de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies wordt toegekend, bedraagt de steun, bedoeld in het eerste lid, € 405,50 per hectare per jaar.

Artikel 38g

Een landbouwer komt uitsluitend in aanmerking voor steun op grond van deze paragraaf indien:

  • a. de totale oppervlakte van de vaarpercelen waarvoor hij steun op grond van deze paragraaf ontvangt tenminste 0,5 hectare bedraagt;

  • b. hij in de verzamelaanvraag heeft aangegeven in te stemmen met de verwerking door DR van de persoonsgegevens die betrekking hebben op de subsidie voor het uitrijden van ruige mest die DR heeft verkregen in het kader van de subsidieaanvraag op grond van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer, de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer of de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies.

Q

In de aanhef van Hoofdstuk 3 wordt de zinsnede ‘Subsidie voor eiwithoudende gewassen, energiegewassen, noten’ vervangen door: Steun voor aardappelzetmeel en zaaizaad van vezelvlas

R

De artikelen 39 tot en met 41 vervallen.

S

In artikel 42 wordt de zinsnede ‘hoofdstuk 6 van verordening 1973/2004’ vervangen door: hoofdstuk 3 van verordening 1121/2009

T

Het opschrift van hoofdstuk 4 komt te luiden:

HOOFDSTUK 4. OVERIGE BEPALINGEN

U

Onder schrapping van het opschrift van paragraaf 1 komt artikel 44 te luiden:

Artikel 44

Er worden geen rechtstreekse betalingen toegekend aan landbouwers indien het totaalbedrag van de in een bepaald kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen vóór toepassing van de in de artikelen 21 en 23 van verordening 73/2009 vastgestelde verlagingen en uitsluitingen lager is dan € 500.

V

De artikelen 45 tot en met 54, met inbegrip van de opschriften van de paragrafen 2 en 3, vervallen.

W

Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘onderdelen a, b en d’ vervangen door: onderdelen a, b en c.

2. in het vijfde lid wordt de zinsnede ‘Titel II van verordening 796/2004’ vervangen door: Deel II, Titel II, van verordening 1122/2009.

3. In het zevende lid, aanhef, wordt het woord ‘subsidie’ vervangen door: steun.

4. Na het zevende lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 8. De landbouwer die in aanmerking wil komen voor steun, bedoeld in de artikelen 38a, eerste lid, 38d, eerste lid, of 38f, eerste lid, verklaart op de verzamelaanvraag dat hij zich bewust is van de voorwaarden voor het ontvangen van deze steun.

  • 9. De landbouwer die in aanmerking wil komen voor steun, bedoeld in de artikelen 38a, eerste lid en 38d, eerste lid, verleent de minister toestemming om de gegevens die zijn opgenomen in het I&R-systeem schapen en geiten en die betrekking hebben op zijn UBN te verwerken ten behoeve van de controle op de naleving van deze regeling.

X

Na artikel 55 worden twee artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 55a

  • 1. De landbouwer die gebruik wil maken van artikel 10, maar geen toeslagrechten in eigendom heeft op 15 mei 2010, vraagt toeslagrechten aan door het indienen van een door DR vastgesteld aanvraagformulier bij de Directeur DR.

  • 2. De landbouwer dient het aanvraagformulier, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk in op 15 mei 2010.

Artikel 55b

  • 1. De landbouwer die gebruik wil maken van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, verstrekt ten genoegen van de minister de benodigde informatie voor het vaststellen van het relevante referentiejaar of referentiejaren.

  • 2. De landbouwer die gebruik wil maken van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, verstrekt het een kopie van het verkoopcontract en een omschrijving van de overgedragen aanspraken op toeslagrechten, bedoeld in artikel 10. Daarbij worden ook de overgedragen landbouwondernemingen waaraan een UBN is toegekend en het aantal overgedragen hectares omschreven.

  • 3. Een aanvraag en de gegevens, bedoeld in het tweede lid, mogen met expliciete toestemming van de verkoper ook met aanvraag van de koper worden ingediend.

  • 4. De landbouwer die gebruik wil maken van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, verstrekt een kopie van het verhuurcontract en het aantal hectaren waarvoor hij de toeslagrechten verhuurt.

  • 5. De landbouwer die gebruik wil maken van artikel 16, eerste lid, verstrekt ten genoegen van de minister de benodigde informatie voor het vaststellen van het voldoen aan de voorwaarden van deze regeling.

  • 6. De landbouwer dient de gegevens, bedoeld in dit artikel in voor 15 mei 2010, met een door DR vastgesteld formulier, bij de Directeur DR.

Y

Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:

1. de zinsnede ‘DR, het HPA en de PVE’ wordt vervangen door: DR en het HPA

2. de zinsnede ‘verzamelaanvraag of de slachtpremieaanvraag’ wordt vervangen door: ingediende aanvragen op grond van deze regeling

Z

In artikel 58 wordt de zinsnede ‘DR, het HPA en de PVE’ vervangen door: DR en het HPA

AA

Artikel 59, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. de zinsnede ‘of een slachtpremieaanvraag’ vervalt.

2. de zinsnede ‘artikel 74 van verordening 796/2004’ wordt vervangen door: artikel 82 van verordening 1122/2009

AB

Artikel 60, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Indien verordening 73/2009 en de ter uitvoering daarvan vastgestelde Commissieverordeningen een beroep op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden mogelijk maken in verband met het niet nakomen van voorwaarden of verplichtingen, meldt de landbouwer een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden overeenkomstig artikel 75 van verordening 1122/2009 schriftelijk aan DR met betrekking tot de in artikel 63, bedoelde regelingen en aan het HPA met betrekking tot de in artikel 64, eerste lid, bedoelde regelingen binnen 10 werkdagen na de dag vanaf welke dit voor hem mogelijk is.

AC

In artikel 61, eerste lid, wordt de zinsnede: artikel 73 van verordening 796/2004 vervangen door: artikel 80 van verordening 1122/2009.

AD

Artikel 62 komt te luiden:

Artikel 62

DR, het HPA en de ondernemingen die betrokken zijn bij de uitvoering van steunverstrekking op grond van Hoofdstuk 2a, paragraaf 1, alsmede de instanties die belast zijn met het toezicht op de naleving van de in artikel 3 en Hoofdstuk 2a, paragraaf 1, bedoelde voorwaarden wisselen de gegevens uit betreffende aanvragers die relevant zijn in het kader van bedoeld toezicht. DR en het HPA wisselen tevens de gegevens uit die relevant zijn voor de in artikel 9 bedoelde modulatie.

AE

Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

1. onderdeel b komt te luiden:

  • b. de specifieke steun, bedoeld in Hoofdstuk 2a.

2. De onderdelen c tot en met f vervallen.

AF

Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.

3. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘verordening 796/2004 en verordening 1973/2004’ vervangen door: verordening 1122/2009 en verordening 1121/2009

AG

Artikel 65 vervalt.

AH

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘de artikelen 3 tot en met 8a’ vervangen door: artikel 3.

2. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘hoofdstuk II van verordening 796’ vervangen door: hoofdstuk III van verordening 1122/2009.

3. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘artikel 3’ vervangen door: artikel 2.

4. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘artikel 71 van verordening 796/2004’ vervangen door: artikel 77 van verordening 1122/2009.

5. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘artikel 66 en 67 van verordening 796/2004’ vervangen door: artikel 71 en 72 van verordening 1122/2009.

AI

Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘, het HPA met betrekking tot de in artikel 64, eerste lid, bedoelde regelingen en de PVE met betrekking tot de in artikel 65, eerste lid, bedoelde regeling’ wordt vervangen door: en het HPA met betrekking tot de in artikel 64, eerste lid, bedoelde regelingen,.

2. De zinsnede ‘verordening 796/2004’ wordt vervangen door: verordening 1122/2009.

AJ

In artikel 70, aanhef, wordt de zinsnede ‘artikel 14, eerste lid, van verordening 796/2004’ vervangen door: artikel 13, achtste lid, van verordening 1122/2009.

AK

Na artikel 70 worden drie nieuwe artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 70a

De steun, bedoeld in Hoofdstuk 2a, paragraaf 1, wordt verlaagd overeenkomstig artikel 23 van verordening 1122/2009, indien de in artikel 25 bedoelde kopieën en documenten worden verstrekt na de in dat artikel gestelde termijn.

Artikel 70b

Voor de toepassing van de artikelen 7, 8, 23 en 28 van verordening 73/2009 en artikel 55 van verordening 1122/2009, gelden aanvragen voor betalingen op grond van artikel 36, eerste lid, en 37, eerste lid, als ingediend in de periode van 1 tot en met 31 december van het jaar waarin de steun is verleend, respectievelijk als ingediend in de periode van 1 tot en met 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvraag tot steunverlening is ingediend.

Artikel 70c

De steun, bedoeld in Hoofdstuk 2a, paragraaf 5, wordt verlaagd overeenkomstig artikel 58 van verordening 1122/2009, indien blijkt dat de oppervlakte van de gezamenlijke vaarpercelen waarvoor de steun is aangevraagd groter is dan de oppervlakte van de vaarpercelen die op grond van artikel 57 van verordening 1122/2009 zijn geconstateerd.

AL

In de aanhef van bijlage 1 wordt de zinsnede ‘artikel 3’ vervangen door: artikel 3, onderdeel a

AM

Bijlage 2 komt te luiden:

BIJLAGE 2. MINIMUMEISEN INZAKE DE GOEDE LANDBOUW- EN MILIEUCONDITIE, BEDOELD IN ARTIKEL 3

§ 1. Minimale bodembedekking
  • A. De landbouwer die percelen uit productie neemt en deze percelen in aanmerking wil laten komen voor steun, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 2, onder a, is verplicht deze percelen in te zaaien met een groenbemester onder de navolgende voorwaarden:

    • 1°. Het betreft een groenbemester, genoemd in het tweede subonderdeel, die uiterlijk op 31 mei wordt ingezaaid.

    • 2°. Groenbemesters zijn:

      • mengsels van grassen,

      • phacelia,

      • spurrie,

      • vlinderbloemigen met uitzondering van bonen en erwten,

      • kruisbloemigen, uitgezonderd koolzaad,

      • afrikaantjes (Tagetes), of

      • solanum sisymbriifolium.

      Tevens zijn in mengsels van één of meer groenbemesters toegestaan:

      • tweezaadlobbige cultuurgewassen in een dichtheid per gewas van ten hoogste 10% van de zaaizaadhoeveelheid die gebruikt wordt bij de gangbare teelt van het desbetreffende gewas,

      • eenzaadlobbige cultuurgewassen met uitzondering van maïs, in een dichtheid van maximaal 7 kg per hectare zaaizaad per soort, met een maximum van 35 kg per hectare in totaal, of

      • Akkerkruiden zoals aangemerkt in de Standaardlijst van de Nederlandse Flora (van der Meijden, 1990) met uitzondering van duist, grote windhalm, oot, melganzevoet, knolcyperus, hanepoot, kweek, kleefkruid, akkermunt, veenwortel, perzikkruid en klein kruiskruid.

    • 3°. De groenbemester wordt niet voor 31 augustus door enigerlei vorm van bewerking vernietigd.

  • B. Onderdeel A is niet van toepassing indien:

    • 1°. De landbouwer voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld in verordening 834/2007 en verordening 889/2008,

    • 2°. Op last van de Plantenziektenkundige Dienst deze percelen onbegroeid worden gehouden ter bestrijding van quarantaineorganismen, of

    • 3°. Op last van het HPA of het Productschap Tuinbouw deze percelen onbegroeid worden gehouden ter bestrijding van knolcyperus.

§ 2. Minimaal landbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse

De landbouwer is verplicht de volgende bepalingen in acht te nemen:

  • 1°. de artikelen 3, 4, 6 en 7 van de Verordening PA erosiebestrijding Zuid-Limburg 2008, en

  • 2°. de artikelen 3, 4, 6 en 8 van de Verordening PT erosiebestrijding Zuid-Limburg 2009.

§ 3. Stoppelbeheer op bouwland
  • A. Het is verboden om gewasresten op bouwland na de oogst te verbranden.

  • B. Onderdeel A is niet van toepassing indien de landbouwer beschikt over een vergunning van het College van Burgemeester en Wethouders.

§ 4. Instandhouding van landschapselementen

De landbouwer is verplicht de volgende bepalingen in acht te nemen:

  • 1°. de artikelen 2, 3 en 13 van de Boswet, en

  • 2°. de artikelen 2 en 3 van het Besluit van 20 juni 1962, houdende regelen ten aanzien van de verplichting tot herbeplanting, bedoeld in artikel 3 van de Boswet.

§ 5. Het voorkomen van verstruiking van de landbouwgrond door ongewenste vegetatie
  • A. De landbouwer is verplicht om zijn landbouwgrond tenminste één keer per twee jaar te maaien, te keren of te laten begrazen.

  • B. Onderdeel A is niet van toepassing indien de landbouwer niet aan deze verplichting hoeft te voldoen op grond van verplichtingen die hem zijn opgelegd:

    • 1°. op grond van artikel 36, onderdeel a, onder ii of iv, verordening 1698/2006, of

    • 2°. verplichtingen die de overheid heeft gesteld bij de verstrekking van staatssteun die op grond van beschikking N 577/2006 is goedgekeurd door de Europese Commissie.

  • C. Onderdeel A is niet van toepassing op blijvend grasland.

§ 6. Bescherming van blijvend grasland
  • A. De landbouwer is verplicht om zijn blijvend grasland tenminste één keer per jaar te maaien of te laten begrazen.

  • B. Onderdeel A is niet van toepassing indien de landbouwer niet aan deze verplichting hoeft te voldoen op grond van verplichtingen die hem zijn opgelegd:

    • 1°. op grond van artikel 36, onderdeel a, onder ii of iv, verordening 1698/2006, of

    • 2°. verplichtingen die de overheid heeft gesteld bij de verstrekking van staatssteun die op grond van beschikking N 577/2006 is goedgekeurd door de Europese Commissie.

§ 7. Naleving van vergunningsprocedures wanneer voor het gebruik van water voor bevloeiingsdoeleinden een vergunning nodig is.

Het is de landbouwer verboden om zonder vergunning landbouwgronden te bevloeien met water, indien deze vergunning op basis van enig algemeen verbindend voorschrift vereist is.

AN

Na bijlage 2 wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

BIJLAGE 3. SUBSIDIABELE OPPERVLAKTEN GRASLAND, BEDOELD IN ARTIKEL 38H, EERSTE LID, ONDERDEEL C

stcrt-2009-19470-001.pngstcrt-2009-19470-002.pngstcrt-2009-19470-003.pngstcrt-2009-19470-004.pngstcrt-2009-19470-005.pngstcrt-2009-19470-006.pngstcrt-2009-19470-007.pngstcrt-2009-19470-008.png

AO

Het opschrift en de tekst van bijlage 4 komen te luiden:

BIJLAGE 4. BEREKENING, BEDOELD IN ARTIKEL 10

De berekening bestaat uit de vermenigvuldiging van onderstaande componenten:

(A / B) X (C / D)

waarin:

de component (A / B) bestaat uit de deling van:

A: het totale aantal geconstateerde dieren of geconstateerde oppervlakten van de landbouwer in alle referentiejaren voor betalingen op grond van de onderscheidenlijke artikelen 76, 83, 130, eerste lid, onderdeel a en 130, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1782/2003, en

B: de som van het aantal onderscheidenlijke referentiejaren,

vermenigvuldigd met:

de component (C / D), die bestaat uit de deling van:

C: het nationaal plafond,

D: gemiddeld aantal geconstateerde dieren of geconstateerde oppervlakten in Nederland voor betalingen op grond van de onderscheidenlijke artikelen 76, 83, 130, eerste lid, onderdeel a en 130, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1782/2003,

en waarin wordt verstaan onder:

referentiejaren:

  • de jaren 2007 en 2008 voor betalingen op grond van de artikelen 76, 83 en 130, eerste lid, onderdeel a, van verordening 1782/2003, onderscheidenlijk

  • de jaren 2006, 2007 en 2008 voor betalingen op grond van artikel 130, eerste lid, onderdeel b, van verordening 1782/2003;

nationaal plafond:

voor volwassen runderen: het gemiddelde van de voor Nederland beschikbare bedragen voor volwassen runderen, bedoeld in Bijlage I van verordening 552/2007 en Bijlage I van verordening 674/2008;

voor kalveren: het gemiddelde van de voor Nederland beschikbare bedragen voor geconstateerde kalveren, bedoeld in Bijlage I van verordening 1156/2006, respectievelijk Bijlage I van verordening 552/2007 en Bijlage I van verordening 674/2008;

voor eiwithoudende gewassen: het voor Nederland beschikbare bedrag voor de geconstateerde oppervlakten met eiwithoudende gewassen, bedoeld in Bijlage XII van verordening 73/2009;

voor noten: het voor Nederland beschikbare bedrag voor de areaalbetaling voor noten, bedoeld in Bijlage XII van verordening 73/2009.

ARTIKEL II

De Regeling LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2:1, tiende gedachtestreepje, komt te luiden:

  • verordening (EG) nr. 73/2009: Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 30);

B

Artikel 2:8, eerste lid, onderdelen a en b, komen te luiden:

  • a. de beheerseisen, bedoeld in artikel 5 en bijlage II van verordening (EG) nr. 73/2009,

  • b. de minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie, bedoeld in artikel 6 en bijlage III van verordening (EG) nr.73/2009, en

C

In artikel 2:9, eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede ‘verordening (EG) nr. 1782/2003’ vervangen door: verordening (EG) nr. 73/2009

D

Artikel 2:40, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. kosten voor de aanschaf van plantmateriaal en de kosten van derden voor het planten van blijvende teelten, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van verordening 1120/2009.

E

Artikel 5:4, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. kosten voor de aanschaf van plantmateriaal en de kosten van derden voor het planten van blijvende teelten, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van verordening 1120/2009.

ARTIKEL III

Artikel 2, onderdeel c, punt 11°, van de Regeling medebewind Gemeenschappelijk Landbouwbeleid vervalt.

ARTIKEL IV

De volgende besluiten worden ingetrokken:

1. Het Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 januari 2007, nr. TRCJZ/2007/56, houdende vaststelling van de aanvullende korting in de bedrijfstoeslagregeling ten behoeve van de nationale reserve (Stcrt. 2007, 11), en

2. het Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 13 september 2006, nr. TRCJZ/2006/2840, houdende vaststelling maximumbedragen in het kader van de berekening van de componenten cichorei en suiker in de bedrijfstoeslagregeling (Stcrt. 2006, 183).

ARTIKEL V

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2010, met dien verstande dat de ingetrokken of gewijzigde artikelen zoals deze tot deze datum luidden onverkort van toepassing blijven op:

  • i. aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de onderhavige regeling en waarop nog niet onherroepelijk is beslist, en

  • ii. op slachtingen en export van volwassen runderen of kalveren, verricht vóór de inwerkingtreding van de onderhavige regeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

Inleiding

Met deze regeling wordt de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 gewijzigd (hierna: de regeling). Deze wijziging is noodzakelijk omdat de Raad van Ministers van de Europese Unie met het zogenaamde Health Check-akkoord van 20 november 2008 heeft besloten tot aanpassingen van de verstrekking van inkomenssteun op grond van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.

Op de eerste plaats worden enkele directe betalingen ontkoppeld.

Daarnaast wordt een deel van het Nederlandse begrotingsmaximum voor rechtstreekse betalingen ingezet voor sectoren met specifieke problemen (zogenaamde artikel 68 maatregelen). Het is al in oktober 2009 mogelijk gemaakt in de regeling dat landbouwers specifieke steun kunnen krijgen in de vorm van bijdragen in premies om gewassen te verzekeren tegen economische verliezen die worden veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden. Door deze wijziging worden er nieuwe maatregelen vastgesteld. Landbouwers kunnen specifieke steun krijgen voor investeringen in integraal duurzame en diervriendelijke stallen, voor bepaalde kosten die voortvloeien uit de introductie van het centrale identificatie- en registratiesysteem voor schapen en geiten en voor het gebruiken van vaarpercelen.

Op de derde plaats wordt het stelsel van cross compliance uitgebreid met nieuwe normen ter bescherming van de goede landbouw- en milieuconditie van de landbouwgrond.

Tot slot worden enkele verwijzingen aangepast, hoofdzakelijk vanwege de inwerkingtreding van de nieuwe Europese verordeningen [795, 796 en 1973], die in plaats treden van de verordeningen 795/2004, 796/2004 en 1973/2004.

1. Ontkoppeling directe betalingen

Vanaf 2010 verstrekt de minister geen directe betalingen meer voor noten, energiegewassen, eiwithoudende gewassen, runderen en kalveren. De desbetreffende bepalingen worden verwijderd uit deze regeling, maar blijven van toepassing op aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze regeling. De communautaire inkomensvoorziening voor ontvangers van directe betalingen voor noten, eiwithoudende gewassen, runderen en kalveren blijft in beginsel behouden. Deze landbouwers krijgen onder omstandigheden toeslagrechten toegewezen overeenkomstig de daartoe in verordening 73/2009 en 1120/2009 gestelde bepalingen.

Toedeling

De extra toeslagrechten worden toegedeeld aan landbouwers die de te ontkoppelen directe betalingen ontvingen voor geconstateerde dieren of geconstateerde oppervlakten in bepaalde referentiejaren. De minister deelt de toeslagrechten ambtshalve toe aan alle landbouwers die uiterlijk op 15 mei 2010 over toeslagrechten beschikken en in de desbetreffende referentieperiode een directe betaling hebben ontvangen voor noten, eiwithoudende gewassen, runderen of kalveren. Landbouwers die niet op 15 mei 2010 over toeslagrechten beschikken, maar wel bovenstaande directe betalingen ontvingen in de referentieperiode, kunnen de minister uiterlijk op die dag verzoeken om toeslagrechten aan hen toe te wijzen. In de praktijk betreft dit vooral houders van kalveren. DR stelt hiervoor een (elektronisch) formulier vast.

Omvang toedeling

De omvang van de toeslagrechten van de landbouwer hangt af van het gemiddelde individuele referentiebedrag van de landbouwer in de relevante referentiejaren. Dit bedrag wordt berekend overeenkomstig de artikelen 64 en 65 van verordening 73/2009. In hoofdlijnen komt de berekening erop neer dat de hoogte van de toeslagrechten is gebaseerd op het gemiddelde bedrag dat de landbouwer heeft ontvangen voor de relevante directe betaling in de relevante referentiejaren. De referentiejaren verschillen per directe betaling en zijn de jaren 2007 en 2008 voor volwassen runderen, energiegewassen en noten en de jaren 2006, 2007 en 2008 voor kalveren. Het is voor de vaststelling van deze referentiejaren niet van belang of de landbouwer daadwerkelijk geconstateerde dieren of oppervlakten had in de referentiejaren.

Uitgangspunt voor de berekening van de toe te delen toeslagrechten is het bruto individuele referentiebedrag van de landbouwer. Dit bedrag bestaat voor de eiwithoudende gewassen en noten uit het gemiddelde bedrag dat de landbouwer voor geconstateerde arealen in de referentiejaren heeft ontvangen voor de directe betaling. Bij volwassen runderen en kalveren wordt het bedrag dat de landbouwer in de referentiejaren heeft ontvangen gebaseerd op het gemiddelde aantal geconstateerde dieren en de hoogte van de directe betaling hiervoor. Onder geconstateerde dieren en oppervlakten verstaat verordening 1122/2009 de dieren en oppervlakten die voldeden aan de subsidiabiliteitsvereisten. Kortingen en uitsluitingen die zijn opgelegd in de referentieperiode op grond van bijvoorbeeld cross compliance hebben geen permanente werking en worden buiten beschouwing gelaten bij deze berekening. Hiervoor zij verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie met kenmerk: C-170/08 (Nijemeisland).

Overmacht

Landbouwers kunnen toeslagrechten op een alternatieve referentie krijgen indien een of meerdere jaren vanwege overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet representatief zijn voor hun normale landbouwactiviteiten. Het voormalige artikel 40 van verordening 1782/2003 is als basis genomen voor de toedeling van toeslagrechten aan landbouwers die gebruik willen maken van deze mogelijkheid. In beginsel blijft een door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden getroffen referentiejaar buiten beschouwing. Indien de landbouwer in alle referentiejaren getroffen is door overmacht of ongunstige omstandigheden, stelt de minister de toeslagrechten vast op basis van andere jaren. Deze beslissingen zullen een sterk individueel karakter hebben en behoeven geen nadere uitwerking in deze regeling.

Investeringsregeling

Artikel 21 van verordening 1120/2009 opent de mogelijkheid om landbouwers ook in aanmerking te laten komen voor toeslagrechten uit de nationale reserve indien deze significante investeringen hebben gedaan in of na de referentieperiode. Deze voorziening geldt alleen voor ontvangers van directe betalingen voor volwassen runderen en kalveren. De investeringen moeten hebben plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 en moeten rechtstreeks hebben geleid tot een verhoging van de in aanmerking te nemen productie. Het daaraan relaterende deel van de investering moet groter zijn dan € 100.000 en kan bestaan uit: materiaalkosten, arbeidsloon, leges, etc. De landbouwer moet ten genoegen van de minister aantonen welke investering is verricht. Dit kan aan de hand van een investeringsplan waaruit de oude en de nieuwe dierplaatsen blijken, uit bouw- en milieuvergunningen of uit boekhoudrapporten waaruit de start en de realisatie van de volledige investering blijken. De investering moet ten minste tot 1 januari 2011 in stand blijven. Investeringen in renovatie van stallen, vervangingsinvesteringen en investeringen die niet leiden tot een productieverhoging komen niet in aanmerking.

De toeslagrechten worden als volgt berekend. Voor de diercategorieën en diercodes (die overeenstemmen met de diercodes van Tabel I, Bijlage D, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet) wordt er per diercategorie een vermenigvuldigingsfactor vastgesteld. Deze gegevens zijn ter verduidelijking opgenomen in onderstaande tabel:

Diercategorie

Diercode

Omschrijving

Vermenigvuldigingsfactor

Vleeskalveren jonger dan 8 maanden

112

Vleeskalveren witvlees

1,9

Vleeskalveren jonger dan 8 maanden

116

Vleeskalveren rosé 3–8 maanden

1,9

Vleeskalveren jonger dan 8 maanden

117

Vleeskalveren rosé 14 dagen–8 maanden

1,9

Vleeskalveren 8 maanden en ouder

116 / 117

Vleeskalveren rosé 8 maanden en ouder

1,4

Vleesstieren

122

Roodvleesstieren vanaf 3 maanden

1,0

Overige volwassen runderen

100

Melk en kalfkoeien

0,3

Overige volwassen runderen

120

Weide- en zoogkoeien

0,3

De vermenigvuldigingsfactor wordt vermenigvuldigd met het bedrag dat voortvloeit uit toepassing van artikel 65 van verordening 73/2009. Om overcompensatie vanwege onder andere onderbezetting of reguliere sterfte te voorkomen wordt dit bedrag vermenigvuldigd met 0,90. Investeringen die al hebben geleid tot meer directe betalingen voor de landbouwer, komen niet meer in aanmerking voor deze voorziening. Daarnaast wordt het additioneel toe te kennen bedrag met € 500 verminderd opdat alleen significante investeringen in aanmerking komen. Tot slot worden de toeslagrechten evenredig verlaagd indien het op grond van de nationale reserve beschikbare steunplafond voor deze voorziening zou worden overschreden.

Bijzondere situaties

De artikelen 26 en 27 van verordening 1120/2009 bieden de mogelijkheid om toeslagrechten toe te wijzen bij koop of verhuur van een landbouwonderneming. Kopers en verhuurders van een uniek bedrijfsnummer (UBN) komen op grond van deze regeling in aanmerking voor extra toeslagrechten.

Volgorde toedeling

De minister deelt de toeslagrechten als volgt toe:

  • 1. Als eerste wordt de waarde van de toeslagrechten die landbouwer in eigendom heeft op 15 mei 2010 ambtshalve verhoogd tot maximaal € 5.000 per toeslagrecht (artikel 64, tweede lid, en artikel 65, vierde alinea, van verordening 73/2009).

  • 2. Als niet alle extra toeslagrechten op de bovenstaande wijze kunnen worden verstrekt aan de landbouwer, dan ontvangt de landbouwer ambtshalve nieuwe gewone toeslagrechten voor de subsidiabele hectares die op zijn verzamelaanvraag in 2010 zijn aangeven, verminderd met het aantal bestaande gewone toeslagrechten (artikel 64, tweede lid, artikel 65, derde en vierde alinea en artikel 35, eerste lid, van verordening 73/2009).

  • 3. Landbouwers waaraan de extra toeslagrechten ook na toepassing van de bovenstaande procedures niet volledig kunnen worden verstrekt, ontvangen voor de resterende bedragen bijzondere toeslagrechten (artikel 65, vierde alinea, van verordening 73/2009). De waarde van deze toeslagrechten blijft beperkt tot € 5.000 per toeslagrecht (artikel 65, vierde alinea, van verordening 73/2009). Dit zal zich vooral voordoen bij landbouwers die nog niet beschikken over toeslagrechten, zoals kalverhouders. In dat geval kan het individuele referentiebedrag niet in toeslagrechten worden verstrekt op grond van subsidiabele hectares.

Landbouwers moeten aanvragen voor uitbetaling van toeslagrechten, bedoeld in artikel 55a en 55b, indienen voor 15 mei 2010. Aanvragen die na deze datum zijn ingediend moet de minister reduceren of uitsluiten op grond van artikel 24 van verordening 1122/2009.

Door de integratie van de directe betalingen voor kalveren in de toeslagregeling is ook aanpassing van artikel 21 noodzakelijk. Op grond van dit artikel komen ook landbouwers zonder subsidiabele hectaren in aanmerking voor de betaling van toeslagrechten. Daarvoor was tot nu toe onder meer vereist dat zij gedurende 10 maanden een minimale landbouwactiviteit verrichten van 25% van hun landbouwactiviteit in de referentieperiode. Deze norm sluit niet aan bij de normale bedrijfsprocessen in de kalversector. Kalveren worden minimaal 6 maanden, maar minder dan 10 maanden op de landbouwonderneming gehouden. De versoepeling in artikel 21, derde lid, leidt ertoe dat veehouders zonder subsidiabele hectaren in aanmerking komen voor de betaling van toeslagrechten als zij gedurende minimaal 6 maanden 25% van hun landbouwactiviteit in de referentieperiode blijven verrichten.

2. Specifieke steun

Hoofdstuk 2a van de regeling wordt uitgebreid met nieuwe paragrafen voor specifieke steun. Het betreft hier steunregelingen voor investeringen in integraal duurzame en diervriendelijke stallen (§ 2), voor het elektronisch merken van schapen en geiten (§ 3), voor bepaalde kosten die voortvloeien uit de introductie van het centrale identificatie- en registratiesysteem voor schapen en geiten (§ 4) en voor het gebruiken van vaarpercelen (§5).

2.1. Investeringen in integraal duurzame en diervriendelijke stallen.

Deze steun wordt verstrekt om ten minste 5% integraal duurzame en diervriendelijke stallen te realiseren per 2011, met een perspectief op grootschalige toepassing in de jaren daarna. Deze steun moet eraan bijdragen dat alle stallen op termijn integraal duurzaam en diervriendelijk zijn.

De steun kan worden aangevraagd door landbouwers die een integraal duurzame en diervriendelijke stal- of houderijsysteem willen bouwen. De steun kan ook worden aangevraagd door landbouwers die een bestaande stal- of houderijsysteem willen verbeteren tot een diervriendelijke stal of houderijsysteem. De landbouwer vraagt de steun niet op de verzamelaanvraag aan, maar door middel van aparte aanvraagformulieren. In 2010 kunnen de landbouwers aanvragen indienen vanaf 1 februari tot en met 28 februari. In de jaren 2011 tot en met 2013 kan de steun worden aangevraagd vanaf 1 januari tot en met 31 januari.

De investeringen moeten bijdragen aan het doel van deze regeling en daarom ten minste in overeenstemming zijn met de wettelijke eisen voor milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, energie en landschappelijke inpasbaarheid. De investeringen komen voor steun in aanmerking voor die delen die leiden tot bovenwettelijke resultaten op het gebied van dierenwelzijn. Investeringen die daarnaast leiden tot bovenwettelijke resultaten op het gebied van milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden en energie worden voor die delen ook aangemerkt als meerkosten, bedoeld in artikel 33. De landbouwer dient daarom op basis van de kenmerken voor de stallen en houderijsystemen aan te tonen dat de integraal duurzame en diervriendelijke stal of houderijsysteem het dierenwelzijn en de overige genoemde onderwerpen verbetert ten opzichte van gangbare stallen of stallen die alleen aan de wettelijke normen voldoen.

Landbouwers worden gestimuleerd om hun investeringsplan uit te voeren in het jaar waarin de steun is verleend. De steun bedraagt 50% voor gerealiseerde investeringen die voor rekening komen voor het budget van het kalenderjaar van aanvraag. In incidentele gevallen bedraagt de steun 40% voor onderdelen van investeringsplannen die in het daaropvolgende jaar worden gerealiseerd.

Landbouwers kunnen steunaanvragen voor gerealiseerde onderdelen van het investeringsplan en steunvaststelling voor integraal duurzame stallen en houderijsystemen indienen tot 1 maart van het jaar dat volgt op het indienen van de aanvraag tot steunverlening of het jaar dat volgt op die periode. Als betrokken jaar voor de betalingen geldt echter het jaar waarin de beschikking tot steunverlening is ingediend, respectievelijk het jaar dat op die periode volgt indien artikel 34, vierde lid, onderdeel c, van toepassing is (artikel 70b).

Steunvoorwaarden

Landbouwers mogen niet begonnen zijn met de realisatie van het investeringsplan alvorens hun aanvragen voor steunverlening zijn ingediend bij DR. Als begin van realisatie van investeringen geldt het aangaan van een verbintenis die de landbouwer – ongeacht het al dan niet ontvangen van steun op grond van deze paragraaf – onherroepelijk dwingt tot het verrichten van de investering. Het aanvragen van offertes, uitvoeren van haalbaarheidsstudies, aangaan van leningsovereenkomsten of betaling van leges voor vergunningen geldt op grond van het bovenstaande criterium nog niet als begin van de uitvoering van het investeringsplan.

Om voor steun op basis van deze regeling in aanmerking te komen, mag de investering niet uit andere hoofde worden gesubsidieerd of medegefinancierd door de overheid, bijvoorbeeld op grond van de Regeling LNV-subsidies. Steun wordt alleen verstrekt indien de subsidiabiliteitscontroles zijn verricht (administratieve controles en in voorkomend geval controles ter plaatse, art. 29, eerste lid, onderdeel a, van verordening 1122/2009. Een investeringsplan wordt gerealiseerd in het kalenderjaar van de steunverlening, tenzij toestemming is verleend om onderdelen van het investeringsplan te realiseren in het daaropvolgende kalenderjaar.

Tussentijdse wijzigingen investeringsplan

Landbouwers die op enige wijze afwijken van de beschikking tot steunverlening, krijgen geen steun. Dat betekent dat het investeringsplan volledig moet worden uitgevoerd binnen de daarvoor gestelde termijnen, anders zouden de doelstellingen van deze steun worden doorkruist. Deze hoofdregel kan in incidentele gevallen op aanvraag van de landbouwer worden doorbroken. De landbouwer kan de minister verzoeken om bij overmacht, of op punten van ondergeschikt belang, af te wijken van (termijnen voor realisatie van) het goedgekeurde investeringsplan. De afwijkingen mogen naar het oordeel van de minister niet leiden tot een versobering van de essentiële onderdelen van het investeringsplan die zijn vermeld in de beschikking tot steunverlening. Bij beschikking tot aanpassing van de steunverlening kan de specifieke steun die op grond van de beschikking tot steunverlening is toegekend, worden verlaagd. Een tussentijdse wijziging kan nooit leiden tot een verhoging van het steunbedrag dat op grond van de oorspronkelijke beschikking tot steunverlening zou worden verstrekt.

Termijnoverschrijdingen

Een aanvraag voor steunverlening op grond van deze paragraaf die te laat is ingediend, is niet ontvankelijk. Er wordt geen termijnkorting opgelegd omdat deze aanvragen alleen gericht zijn op de rangschikking van de aanvragen. Alleen de aanvraag voor betaling voor gerealiseerde onderdelen van het investeringsplan of voor steunvaststelling zijn aan te merken als steunaanvragen, bedoeld in de communautaire regelgeving. Deze laatste aanvragen moeten dus tijdig en volledig worden ingediend, omdat anders de termijnkorting moet worden toegepast op grond van artikel 23 van verordening 1122/2009. Daarnaast is in artikel 37 van deze regeling bepaald dat een landbouwer die vanwege toepassing van de termijnkorting minder of geen steun ontvangt voor gerealiseerde onderdelen van het investeringsplan, het gekorte bedrag niet in een later stadium alsnog kan aanvragen met de aanvraag tot steunvaststelling. De landbouwer die de aanvraag voor gerealiseerde onderdelen van het investeringsplan te laat heeft ingediend, kan later wel nog een aanvraag tot steunvaststelling indienen.

2.2. Specifieke steun voor het elektronisch merken van schapen en geiten

De minister verstrekt specifieke steun aan de Nederlandse schapen- en geitensector in de vorm van twee tegemoetkomingen. De tegemoetkomingen worden verstrekt vanwege de introductie van het nieuwe centrale identificatie- en registratiesysteem voor schapen en geiten. Dit nieuwe registratiesysteem gaat door de centrale registratieplicht verder dan de voorschriften van Verordening (EG) nr. 21/20041.

2.2.1. Specifieke steun voor het elektronisch merken van schapen en geiten

De eerste tegemoetkoming wordt verstrekt voor het elektronisch merken van schapen- en geiten tot en met 30 juni 2010. Landbouwers komen hiervoor in aanmerking als ze op grond van de novembertelling hebben aangegeven dat ze op 1 november 2009 meer dan 100 schapen- of geiten hielden op een bedrijf dat bij DR bekend is met een uniek bedrijfsnummer. Het aantal dieren dat de landbouwer op meerdere bedrijven met een uniek bedrijfsnummer houdt, kan niet worden opgeteld om aan deze voorwaarde te voldoen. De tegemoetkoming voor het elektronisch merken is eenmalig.

De belangrijkste steunvoorwaarde is dat 90% van de op het UBN aanwezige dieren die tot en met 31 december 2009 zijn geboren, op 30 juni 2010 met een elektronisch nummer geregistreerd zijn in het nieuwe I&R-systeem voor schapen en geiten. Op de eerste plaats wordt de steun verstrekt voor elk geregistreerd dier dat op 30 juni 2010 aanwezig is op het UBN, maar ook dieren die aan de steunvoorwaarden voldeden en voor deze datum zijn geregistreerd, maar voor 30 juni 2010 zijn afgevoerd (bijvoorbeeld vanwege slacht), geven recht op steun. De steun wordt evenredig verlaagd indien het budget ontoereikend is om alle aanvragen te honoreren. De steun wordt aangevraagd met de verzamelaanvraag van 2010.

2.2.2. Specifieke steun voor de schapen- en geitensector

Op de tweede plaats krijgen landbouwers per uniek bedrijfsnummer een tegemoetkoming voor de bovenwettelijke onderdelen van het I&R-systeem voor schapen en geiten. De steun wordt in 2010 en 2011 verstrekt voor landbouwers die jaarlijks op 1 november van het voorafgaande jaar meer dan 100 schapen of geiten hebben geregistreerd in het I&R-systeem voor schapen en geiten. Deze landbouwers worden namelijk op grond van artikel 12, tweede lid, van de Regeling tarieven I&R zwaarder aangeslagen voor de bovenwettelijke onderdelen dan andere landbouwers. De landbouwer vraagt de steun aan door middel van de verzamelaanvraag. Op grond van artikel 68, achtste lid, van Verordening 73/2009 wordt deze regeling geëvalueerd en wordt besloten of landbouwers de steun ook kunnen aanvragen in 2012 en 2013.

2.3. Vaarvergoeding

Er zijn landbouwpercelen die door het water omringd zijn en alleen over het water bereikbaar zijn. Deze zogenaamde vaarpercelen zijn in landschappelijk en cultuurhistorisch opzicht gebieden met hoge waarde. Landbouwers die landbouwactiviteiten verrichten op vaarpercelen hebben duidelijke meerkosten in hun bedrijfsvoering. Om verwildering van de vaarpercelen te voorkomen is het belangrijk dat de percelen beweid of gemaaid worden. Het transport over water naar en van de vaarpercelen leidt echter tot extra productiekosten ten opzichte van agrarisch beheer op percelen die wèl via land bereikbaar zijn (‘rijpercelen’). Deze vorm van bedrijfsvoering draagt bij aan het behoud van het karakteristieke landschap. Extra ondersteuning is hiervoor gerechtvaardigd.

De percelen die voor vaarvergoeding in aanmerking komen staan op de kaart in bijlage 3 aangegeven. Dit zijn percelen die door water omringd zijn, waardoor de landbouwer de percelen alleen via het water kan bereiken. Een landbouwer met meer dan 0,5 hectare aan percelen die in bijlage 3 als vaarperceel zijn aangemerkt, kan in de verzamelaanvraag een aanvraag doen voor een vaarvergoeding van € 500 per hectare per jaar. Hij moet dan wel aangeven dat hij instemt met de verwerking door DR van zijn persoonsgegevens die betrekking hebben op de subsidie voor het uitrijden van ruige mest die DR heeft verkregen in het kader van de subsidieaanvraag op grond van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer, de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer of de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies, zodat DR voor de percelen die op de kaart in bijlage 3 zijn aangegeven kan controleren of de landbouwer reeds met de vaarvergoeding steun krijgt voor het uitrijden van ruige mest.

Indien uit deze controle blijkt dat de landbouwer subsidie krijgt voor het uitrijden van ruige mest, dan is daarin al een vergoeding opgenomen voor extra kosten die de landbouwer maakt om een vaarperceel te bereiken. Deze extra kosten bestaan uit het toedienen van de ruige mest bij vaarpercelen door middel van kleine machines, in tegenstelling tot de zware loonwerkmachines die worden gebruikt bij andere percelen. De subsidie voor het uitrijden van ruige mest op vaarpercelen bedraagt € 94,50. De landbouwer kan niet tweemaal steun krijgen voor dezelfde activiteit. In dat geval bedraagt de vaarvergoeding op grond van deze regeling € 405,50 per hectare per jaar.

3. Goede landbouw- en milieuconditie

Op grond van Bijlage II van verordening 73/2009 moet het stelsel van cross compliance vanaf 1 januari 2010 worden uitgebreid met drie nieuwe normen. Deze normen bevorderen de instandhouding van landbouwgrond in een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) en zijn opgenomen in bijlage 2 van deze regeling.

De nieuwe normen stimuleren de landbouwer om landbouwgrond ook op langere termijn geschikt te houden voor voedselproductie. Op de eerste plaats moet de landbouwer voorkomen dat landbouwgronden verstruiken door achterstallig onderhoud. Daarom is hij verplicht om landbouwgronden, niet zijnde blijvend grasland, tenminste één keer per twee jaar te maaien, te keren of te laten begrazen (bijlage 2, § 5). Op de tweede plaats moet het blijvend grasland in goede conditie blijven. Om die reden moet de landbouwer graslanden tenminste één keer per jaar maaien of laten begrazen (bijlage 2, § 6).

Deze twee nieuwe cross compliance normen zijn niet van toepassing op landbouwers die landbouwgrond of grasland minder intensief maaien, keren of laten begrazen op grond van bepaalde onderdelen van het plattelandsontwikkelingsprogramma of de Catalogus groen-blauwe diensten is vereist. Op grond van deze uitzonderingen is het mogelijk dat landbouwgronden mogen verwilderen in het belang van de biodiversiteit.

De derde nieuwe cross compliance norm verplicht de landbouwer om de vergunningsvoorwaarden ter voorkoming van verdroging van landbouwgronden na te leven. Provincies of waterschappen kunnen voorschriften stellen aan de periodes, machines of de mate van intensiteit voor het bevloeien van landbouwgrond. De landbouwer dient de gestelde voorwaarden na te leven. Hiermee wordt bereikt dat de potentie van de Nederlandse landbouwgrond in stand blijft (bijlage 2, § 6).

4. Overige aanpassingen

De ophoging van toeslagrechten voor suiker en cichorei is in 2009 afgerond. De artikelen 12a, 12b en de bestaande bijlage 4 vervallen daarom.

Artikel 16a regelde de toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve voor landbouwers die grond in bezit hebben gekregen die in de referentieperiode 2000–2002 was verhuurd. Deze bepaling is uitgewerkt en kan daardoor vervallen.

Artikel 22 wordt gewijzigd. Voor de inwerkingtreding van deze regeling moesten landbouwers overdrachten van toeslagrechten melden, voorafgaand aan de overdracht en uiterlijk op 31 maart. Vervolgens kon de minister tot 15 mei bezwaar maken tegen de overdracht. Vanaf 2010 dienen landbouwers zelf te beoordelen of toeslagrechten kunnen worden overgedragen op grond van verordening 73/2009 en verordening 1120/2009. Deze nieuwe procedure is gebaseerd op artikel 12, tweede lid, van verordening 1120/2009. Er geldt alleen een einddatum voor de overdracht. De mededeling die de landbouwer op grond van het gewijzigde artikel 22 van de regeling doet, is een feitelijke handeling en geen aanvraag om een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De minister besluit jaarlijks op het moment van de uitbetaling van de bedrijfstoeslag over de verenigbaarheid van de overdracht met de toepasselijke regelgeving. Deze wijziging is noodzakelijk omdat in bepaalde gevallen pas na 15 mei blijkt of een overdracht verenigbaar is met de bovenstaande bepalingen. Bijvoorbeeld bij de verhuur van toeslagrechten is er pas na 15 mei duidelijk of de verhuur van die rechten gepaard is gegaan met de verhuur van een overeenkomstig aantal hectaren.

Artikel 28 van verordening 73/2009 bepaalt dat elke lidstaat per 2010 een ondergrens voor de directe betalingen zal instellen. Dit levert een besparing van uitvoeringskosten op doordat (zeer) kleine bedrijven worden uitgesloten van betaling. Deze ondergrens wordt door de aanpassing van artikel 44 vastgesteld op € 500. De gevolgen voor de landbouwsector blijven hiermee beperkt.

Artikel 55 wordt uitgebreid. Aanvragen voor steun op grond van de paragrafen 1, 3, 4 en 5 van deze regeling worden ingediend door middel van de verzamelaanvraag.

Aanvragen die na deze datum zijn ingediend moet de minister reduceren of uitsluiten op grond van artikel 23 van verordening 1122/2009.

De overige wijzigingen die uit de artikelen I, II en III voortvloeien, houden verband met de intrekking van de verordeningen 1782/2003, 795/2004, 796/2004 en 1973/2004 door de verordeningen 73/2009, [795/2004, 796/2004 en 1973/2004].

Door artikel IV vervallen twee verouderde besluiten.

5. Administratieve lasten

Deze regeling heeft op de volgende terreinen gevolgen voor de administratieve lasten voor landbouwers. Door de vervanging van directe betalingen voor noten, energiegewassen, eiwithoudende gewassen, runderen en kalveren door toeslagrechten, hoeven 36.400 landbouwers geen aanvragen meer in te dienen voor de vervallen directe betalingen. De administratieve lasten dalen daarmee blijvend met € 364.648.

De verplichtingen om (nieuwe) toeslagrechten aan te vragen door middel van de verzamelaanvraag en om de noodzakelijke I&R-meldingen te doen, blijft bestaan. Voor het merendeel van de landbouwers wordt de waarde van bestaande toeslagrechten verhoogd. Deze 32.815 landbouwers ontvangen een bericht van DR waarin de verhoging wordt gemeld. Landbouwers moeten dit bericht controleren en DR informeren indien zij niet akkoord zijn met deze verhoging. Dit leidt tot een eenmalige toename van de administratieve lasten van € 249.065.

Ongeveer 4000 landbouwers zullen toeslagrechten moeten aanvragen. Dit betreft een eenmalige administratieve last van € 60.720. Onder bepaalde omstandigheden kunnen landbouwers voor de toewijzing van toeslagrechten een beroep doen op de nationale reserve. De landbouwers zullen deze aanvraag moeten onderbouwen met relevante documenten. De aanvraag voor toeslagrechten uit nationale reserve leidt voor 100 landbouwers tot een eenmalige administratieve last van in totaal € 3.036.

In Hoofdstuk 2a worden 4 nieuwe steunmogelijkheden geboden. Ongeveer 5.000 landbouwers zullen steun ontvangen op grond van de paragrafen 3, 4 en 5. Dit gebeurt met de Gecombineerde opgave. De toename van de administratieve lasten bedraagt hiervoor € 50.094. Voor steun op grond van paragraaf 2 dient de landbouwer en eventueel zijn adviseur gegevens te verstrekken ten behoeve van de verlenings- en de betalingsaanvragen, de administratieve lasten hiervoor bedragen € 661.980.

6. Vaste verandermomenten

Met deze regeling wordt afgeweken van het LNV-beleid voor vaste verandermomenten van regelgeving. Dit beleid houdt in dat nieuwe regels slechts op 1 januari of 1 juni in werking treden en ten minste drie maanden daarvoor worden gepubliceerd. Er moet van dit beleid worden afgeweken omdat de Europese uitvoeringsverordeningen die mede ten grondslag liggen aan deze wijzigingsregeling pas recentelijk door de Europese Commissie zijn vastgesteld. Omdat de hoofdonderdelen van deze regeling vanaf 1 januari 2010 in werking zullen treden, is afwijking van de gebruikelijke publicatietermijn onvermijdelijk.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.


XNoot
1

Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen- en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PbEG L 363/1).

Naar boven