Besluit van de Minister van Economische Zaken van 8 december 2009, nr. WJZ 9181658, houdende regels inzake mandaat, volmacht en machtiging voor het Ministerie van Economische Zaken 2010 (Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2010)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2, eerste lid, van het Coördinatiebesluit inrichting organisatie en formatie rijksdienst;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de minister:

de Minister van Economische Zaken;

b. de hoofden van dienst:
  • 1°. de directeur-generaal van de Buitenlandse Economische Betrekkingen;

  • 2°. de directeur-generaal van Economische Politiek;

  • 3°. de directeur-generaal van Energie en Telecom;

  • 4°. de directeur-generaal van Ondernemen en Innovatie;

  • 5°. de directeur van de Auditdienst;

  • 6°. de directeur Bedrijfsvoering;

  • 7°. de directeur Communicatie;

  • 8°. de directeur Financieel-Economische Zaken;

  • 9°. de directeur Wetgeving en Juridische Zaken;

  • 10°. de Consumentenautoriteit;

  • 11°. de directeur van PIANOo;

  • 12°. de directeur van het Centraal Planbureau;

  • 13°. de inspecteur-generaal der mijnen;

  • 14°. de algemeen directeur Agentschap NL;

  • 15°. de directeur-hoofdinspecteur van het Agentschap Telecom;

c. P&O-aangelegenheden:

aangelegenheden op het gebied van personeel, organisatie en formatie en het daarmee samenhangende budget;

d. BBRA:

Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

e. ARAR:

Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 2

De organisatie van het Ministerie van Economische Zaken wordt vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit behorende bijlage.

Artikel 3

Het in dit besluit ten aanzien van de minister bepaalde is van overeenkomstige toepassing voor de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Artikel 4

  • 1. Mandaat, volmacht en machtiging in de zin van dit besluit heeft geen betrekking op:

    • a. bevoegdheden, privaatrechtelijke rechtshandelingen en andere handelingen dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling met betrekking waartoe een wettelijk voorschrift zich tegen verlening van mandaat, volmacht of machtiging verzet;

    • b. bevoegdheden, privaatrechtelijke rechtshandelingen en andere handelingen dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling waarvan de aard zich tegen verlening van mandaat, volmacht of machtiging verzet.

  • 2. Aangelegenheden waarvan de aard zich tegen verlening van mandaat, volmacht of machtiging verzet zijn in ieder geval:

    • a. beslissingen die belangrijke politieke, bestuurlijke of maatschappelijke gevolgen kunnen hebben;

    • b. beslissingen omtrent politieke beleidswijzigingen en omtrent de uitbreiding of beperking van de bemoeienissen van de minister;

    • c. beslissingen waaruit belangrijke financiële consequenties voor het rijk voortvloeien, behoudens voor zover een beslissing een rechtstreeks gevolg is van de bestaande aard en omvang van de regeringsbemoeienis op economisch gebied;

    • d. het vaststellen van ministeriële regelingen en beleidsregels;

    • e. delegatie van bevoegdheden;

    • f. het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit dat door de minister of namens de minister door de secretaris-generaal is genomen;

    • g. aangelegenheden met betrekking tot de secretaris-generaal.

  • 3. Voorts heeft mandaat, volmacht en machtiging in de zin van dit besluit geen betrekking op het afdoen van stukken bestemd voor:

    • a. de Koningin en het Kabinet der Koningin;

    • b. de raad van ministers of de daaruit gevormde vaste colleges;

    • c. een minister of een staatssecretaris;

    • d. de voorzitter van de Eerste of de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de voorzitter van een uit een van die kamers gevormde commissie;

    • e. de Raad van State, behoudens voor zover het betreft bestuursrechtelijke procedures of het aanbieden van documenten van louter informatieve aard;

    • f. de Algemene Rekenkamer behoudens voor zover het betreft door het Bureau Economische Zaken gevraagde inlichtingen of gedane verzoeken of het aanbieden van documenten van louter informatieve aard;

    • g. een adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges, met uitzondering van het Adviescollege toetsing administratieve lasten;

    • h. autoriteiten in binnen- of buitenland, in rang gelijk aan of hoger dan een minister of staatssecretaris.

Artikel 5

Bij of krachtens dit besluit verleend mandaat, volmacht en machtiging heeft geen betrekking op:

  • a. het beslissen op een bezwaarschrift door degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen en

  • b. aangelegenheden waarbij de gemandateerde belanghebbende is.

§ 2. Mandaat, volmacht en machtiging

Artikel 6

  • 1. Aan de secretaris-generaal wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor:

    • a. aangelegenheden op het gebied van de ambtelijke leiding van al hetgeen het ministerie betreft, zoals nader omschreven in de toelichting bij het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal (Stb. 1988, 499);

    • b. het vaststellen van circulaires, met uitzondering van circulaires die naar het oordeel van de secretaris-generaal door de minister of een hoofd van dienst moeten worden vastgesteld;

    • c. het vaststellen van de werkterreinen van de hoofden van dienst;

    • d. aangelegenheden op het werkterrein van de hoofden van dienst:

      • 1°. ten aanzien waarvan de secretaris-generaal in een incidenteel geval aan een hoofd van dienst mededeling heeft gedaan dat zij door hem zullen worden behandeld of

      • 2°. die door een hoofd van dienst aan de secretaris-generaal ter afhandeling worden voorgelegd, tenzij zij naar het oordeel van de secretaris-generaal door een ander hoofd van dienst moeten worden behandeld;

    • e. aangelegenheden op het gebied van de Wet openbaarheid van bestuur, voor zover niet vallend onder artikel 4, tweede lid, onderdeel a, of behorend tot het werkterrein van een hoofd van dienst;

    • f. het uitoefenen van de bevoegdheden van de minister inzake benoeming, schorsing en ontslag van ambtenaren en andere personen in organen van rechtspersonen en colleges, voor zover daarvoor geen mandaat, volmacht en machtiging is verleend aan een hoofd van dienst;

    • g. aangelegenheden op het gebied van personeel, financiën, organisatie en bedrijfsvoering, voor zover niet vallend onder het werkterrein van een hoofd van dienst.

  • 2. Tot de aangelegenheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, behoren in ieder geval:

    • a. het vaststellen van de organisatie en formatie van de diensten, voorzover daarvoor geen mandaat, volmacht en machtiging is verleend aan een hoofd van dienst;

    • b. het vaststellen van de apparaatskosten van de diensten;

    • c. het vaststellen van interne circulaires;

    • d. de P&O-aangelegenheden van het Bureau Bestuursraad;

    • e. beslissingen op bezwaarschriften inzake personeelsaangelegenheden;

    • f. personeelsaangelegenheden met betrekking tot de hoofden van dienst;

    • g. besluiten ten aanzien van ambtenaren voor wie salarisschaal 15 of hoger van bijlage B van het BBRA geldt, respectievelijk kandidaten voor functies waarvoor die salarisschalen gelden, inhoudende:

      • 1°. het aanstellen in vaste of tijdelijke dienst en het beëindigen van vaste of tijdelijke aanstellingen;

      • 2°. het benoemen in en ontslaan uit kwetsbare functies;

      • 3°. het verlenen van buitengewoon verlof op basis van artikel 34 van het ARAR;

      • 4°. het opdragen van een andere functie op basis van artikel 57 van het ARAR;

      • 5°. het opdragen van tijdelijke andere werkzaamheden op basis van artikel 58 van het ARAR;

      • 6°. het opleggen van disciplinaire straffen op grond van artikel 81 van het ARAR;.

      • 7°. het schorsen van een ambtenaar op basis van artikel 91 van het ARAR;

      • 8°. het verminderen van de bezoldiging tijdens schorsing op basis van artikel 92 van het ARAR.

Artikel 7

  • 1. Aan de hoofden van dienst wordt, ieder voor zich, mandaat, volmacht en machtiging verleend voor aangelegenheden op zijn werkterrein, als bedoeld in de bijlage van dit besluit, waaronder begrepen de P&O-aangelegenheden van zijn dienst, met uitzondering van aangelegenheden waarvoor mandaat, volmacht en machtiging is verleend aan de secretaris-generaal of aan een ander hoofd van dienst.

  • 2. Aan de hoofden van dienst wordt voorts, ieder voor zijn werkterrein, mandaat en machtiging verleend voor aangelegenheden inzake de benoeming en het ontslag van leden van adviescommissies ter zake van subsidieverlening.

Artikel 8

Aan de directeur-generaal van de Buitenlandse Economische Betrekkingen wordt mandaat en machtiging verleend inzake de benoeming en het ontslag van leden van het Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.

Artikel 9

Aan de directeur-generaal van Energie en Telecom wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het nemen van besluiten en verrichten van overige handelingen die verband houden met:

  • a. de Mijnbouwwet, het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling, met uitzondering van het nemen van besluiten en het verrichten van overige handelingen waarvoor in artikel 14 mandaat, volmacht en machtiging wordt verleend aan de inspecteur-generaal der mijnen;

  • b. benoeming, schorsing en ontslag van de leden van de Mijnraad;

  • c. benoeming, schorsing en ontslag van de Technische commissie bodembeweging;

  • d. benoeming en ontslag van de leden van de Raad van Toezicht van de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland;

  • e. benoeming en ontslag van de bestuursleden van de stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten.

Artikel 10

Aan de directeur-generaal van Ondernemen en Innovatie wordt mandaat en machtiging verleend inzake de benoeming en het ontslag van de leden van de Gemeenschappelijke Raadgevende Commissie.

Artikel 11

  • 1. Aan de directeur Wetgeving en Juridische Zaken wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het behandelen van verzoeken van de Nationale ombudsman en bezwaar- en beroepschriften, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften en het instellen van (hoger) beroep, met uitzondering van:

    • a. bezwaar- en beroepschriften inzake personeelsaangelegenheden;

    • b. bezwaar- en beroepschriften tegen besluiten die in mandaat zijn genomen of behandeld door een functionaris of door die functionaris aangewezen ambtenaren die mandaat, volmacht en machtiging heeft verkregen voor het behandelen van bezwaar- en beroepschriften tegen die besluiten.

  • 2. Aan de directeur Wetgeving en Juridische Zaken wordt voorts volmacht en machtiging verleend voor het aangaan van verplichtingen inzake het verlenen van opdrachten aan externe juridische dienstverleners, met uitzondering van verplichtingen die het werkterrein van de hoofden van dienst, genoemd in artikel 1, onderdeel b, onder 10°, 14°, en 15°, betreffen.

Artikel 12

  • 1. Aan de directeur Bedrijfsvoering wordt mandaat en machtiging verleend voor het nemen van besluiten en verrichten van overige handelingen die verband houden met hoofdstuk IV van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, met uitzondering van besluiten die betrekking hebben op de medewerkers die vallen onder de hoofden van dienst, genoemd in artikel 1, onderdeel b, onder 10° tot en met 15°.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde mandaat heeft geen betrekking op het nemen van besluiten inzake verzoeken op grond van artikel 12a van het Verplaatsingskostenbesluit 1989.

  • 3. Aan de directeur Bedrijfsvoering wordt volmacht en machtiging verleend voor de in artikel 18, vierde lid, genoemde aangelegenheden voor zover hij daartoe opdracht heeft gekregen van een hoofd van dienst.

Artikel 13

Aan de algemeen directeur Agentschap NL en aan de directeur-hoofdinspecteur van het Agentschap Telecom wordt, ieder voor zich, mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het behandelen van niet op personeelsaangelegenheden betrekking hebbende bezwaar- en beroepschriften, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften en het instellen van (hoger) beroep, tegen besluiten die in mandaat zijn genomen of behandeld door hem of door hem aangewezen ambtenaren.

Artikel 14

Aan de inspecteur-generaal der mijnen wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor het nemen van besluiten en het verrichten van overige handelingen die verband houden met:

  • a. de artikelen 50, 51, derde lid, en 52, derde lid, en 132 van de Mijnbouwwet;

  • b. de artikelen 22, 30, 35, tweede lid, 51, vijfde lid, 85, 88, tweede lid, 90, 91, 97, 99, derde en vierde lid, 101, 111, 112 en 113 van het Mijnbouwbesluit;

  • c. de Mijnbouwregeling, met uitzondering van artikel 1.2.1 en paragraaf 1.4 en artikel 12.1, tweede lid.

§ 3. Instructies

Artikel 15

Mandaat en volmacht worden uitgeoefend met inachtneming van:

  • a. ter zake geldende algemeen verbindende voorschriften, beleidsregels, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, Aanwijzingen voor de rijksdienst en andere van toepassing zijnde regelingen, circulaires en instructies;

  • b. de in de beschrijving van de administratieve organisatie voorgeschreven medeparaafprocedures alsmede andere afspraken omtrent afstemming en coördinatie;

  • c. artikel 2, tweede lid, van het Besluit Taak FEZ.

Artikel 16

Het krachtens mandaat of volmacht ondertekenen van stukken geschiedt als volgt:

De Minister van Economische Zaken,

namens deze:

(handtekening)

(naam functionaris)

(functie)

§ 4. Ondermandaat

Artikel 17

  • 1. De secretaris-generaal kan voor de aangelegenheden, bedoeld in artikel 6, ondermandaat, volmacht en machtiging aan het hoofd en plaatsvervangend hoofd van het Bureau Bestuursraad.

  • 2. De secretaris-generaal kan aan een hoofd van dienst binnen diens werkterrein ondermandaat en machtiging verlenen voor benoeming en ontslag van ambtenaren en andere personen in organen van rechtspersonen en colleges.

Artikel 18

  • 1. De hoofden van dienst kunnen, ieder voor zijn werkterrein, voor aangelegenheden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, en voor zover van toepassing voor aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 14, ondermandaat, volmacht en machtiging verlenen aan hun plaatsvervangers, en wat het werkterrein van ondergeschikte organisatie-onderdelen of functionarissen betreft, aan de hoofden van die onderdelen of aan die functionarissen en aan hun plaatsvervangers.

  • 2. Voor P&O-aangelegenheden geldt, in afwijking van het eerste lid, dat:

    • a. slechts ondermandaat, volmacht en machtiging kan worden verleend aan de plaatsvervanger van het hoofd van dienst;

    • b. aan hoofden van ondergeschikte organisatie-onderdelen en andere functionarissen slechts ondermandaat, volmacht en machtiging kan worden verleend voor zover het betreft:

      • 1°. het aangaan van verplichtingen inzake de opleiding van personeel overeenkomstig de door de hoofden van dienst daartoe vastgestelde opleidingsplannen;

      • 2°. verzoeken om betaling, voortvloeiend uit verplichtingen die zijn aangegaan voor de opleiding van personeel; binnen het door de hoofden van dienst daartoe vastgestelde jaarbudget;

      • 3°. het aangaan van verplichtingen inzake het inhuren van tijdelijk personeel binnen het door de hoofden van dienst daartoe vastgestelde jaarbudget;

      • 4°. verzoeken om betaling, voortvloeiend uit verplichtingen die zijn aangegaan voor het inhuren van tijdelijk personeel;

      • 5°. het verlenen van vakantie, kort buitengewoon verlof, zwangerschaps- en bevallingsverlof;

      • 6°. het accorderen van reisdeclaraties.

  • 3. De secretaris-generaal kan aan hoofden van dienst schriftelijk toestemming geven voor het verlenen van ondermandaat, volmacht en machtiging die afwijkt van het tweede lid.

  • 4. Een hoofd van dienst kan aan de directeur Bedrijfsvoering opdracht verlenen voor de uitvoering van zijn beslissingen ten aanzien van de volgende aangelegenheden:

    • a. het aangaan van verplichtingen inzake de opleiding van personeel en het afhandelen van verzoeken om betaling, voortvloeiend uit verplichtingen die zijn aangegaan voor de opleiding van het personeel;

    • b. het aangaan van verplichtingen inzake het inhuren van tijdelijk personeel en het afhandelen van verzoeken om betaling, voortvloeiend uit verplichtingen die zijn aangegaan voor het inhuren van tijdelijk personeel;

    • c. het aangaan van overige verplichtingen op het gebied van personeel en het afhandelen van verzoeken om betaling, voortvloeiend uit die verplichtingen.

Artikel 19

  • 1. Het verlenen van ondermandaat en volmacht alsmede wijziging daarvan, geschiedt schriftelijk en wat de formulering betreft in overeenstemming met de directeur Wetgeving en Juridische Zaken.

  • 2. Een afschrift van besluiten inzake ondermandaat, volmacht en machtiging als bedoeld in de artikelen 17 en 18 wordt gezonden aan de secretaris-generaal, de directeur Wetgeving en Juridische Zaken, de directeur Financieel-Economische Zaken, de directeur Bedrijfsvoering, de directeur van de Auditdienst en de Algemene Rekenkamer.

§ 5. Vervanging

Artikel 20

  • 1. De uit dit besluit voor de secretaris-generaal voortvloeiende bevoegdheden gaan in geval van afwezigheid over op een door de secretaris-generaal aangewezen hoofd van dienst.

  • 2. De uit dit besluit voor de hoofden van dienst voortvloeiende bevoegdheden gaan in geval van afwezigheid over op hun plaatsvervanger, met uitzondering van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, volmacht en machtiging.

§ 6. Ondertekening bij afwezigheid minister

Artikel 21

  • 1. Indien afwezigheid of ontstentenis van de minister eraan in de weg staat dat een door de minister genomen besluit door hem wordt ondertekend, kan, tenzij een wettelijk voorschrift of de aard van de bevoegdheid zich ertegen verzet, een besluit namens de minister worden ondertekend door de secretaris-generaal.

  • 2. In het geval bedoeld in het eerste lid geschiedt het ondertekenen als volgt:

    De Minister van Economische Zaken,

    namens deze,

    overeenkomstig het door de minister genomen besluit:

    (handtekening)

    (naam)

    secretaris-generaal

§ 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22

Het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2004 wordt ingetrokken.

Artikel 23

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de besluiten genomen op grond van artikel 19, respectievelijk artikel 20 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2004 op artikel 17, respectievelijk artikel 18 van dit besluit.

Artikel 24

Een afschrift van dit besluit wordt gezonden aan de secretaris-generaal, het hoofd van het Bureau Bestuursraad, de hoofden van dienst en de Algemene Rekenkamer.

Artikel 25

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 26

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2010.

Dit besluit zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 december 2009

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

Tegen dit besluit kan degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken binnen 6 weken na de dag van dagtekening van deze Staatscourant een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken, directie Wetgeving en Juridische Zaken, Postbus 20101, ALP L/204, 2500 EC ’s-Gravenhage.

BIJLAGE: ORGANISATIE VAN HET MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN

I. Hoofdstructuur van de organisatie

  • 1. Het Ministerie van Economische Zaken bestaat uit het kernministerie en de buitendiensten.

  • 2. Het kernministerie bestaat uit:

    • a. de algemene leiding, waaronder het Bureau Bestuursraad;

    • b. de beleidsonderdelen:

      • 1°. het directoraat-generaal voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen;

      • 2°. het directoraat-generaal voor Economische Politiek;

      • 3°. het directoraat-generaal voor Energie en Telecom;

      • 4°. het directoraat-generaal voor Ondernemen en Innovatie;

    • c. de stafdirecties:

      • 1°. de Auditdienst;

      • 2°. de directie Communicatie;

      • 3°. de directie Financieel-Economische Zaken;

      • 4°. de directie Bedrijfsvoering;

      • 5°. de directie Wetgeving en Juridische Zaken;

    • d. de overige onderdelen:

      • 1°. de dienst Consumentenautoriteit;

      • 2°. PIANOo.

  • 3. Onder het Ministerie van Economische Zaken ressorteren de volgende buitendiensten:

    • a. het Centraal Planbureau (CPB);

    • b. het Staatstoezicht op de Mijnen;

    • c. Agentschap NL;

    • d. Agentschap Telecom.

II. Algemene leiding

  • 1. De algemene leiding staat onder leiding van de secretaris-generaal.

  • 2. De secretaris-generaal heeft tot taak de aangelegenheden, genoemd in artikel 6 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2010.

  • 3. Onder de secretaris-generaal ressorteert het Bureau Bestuursraad.

  • 4. Het Bureau Bestuursraad staat onder leiding van een hoofd.

  • 5. Het Bureau Bestuursraad heeft tot taak:

    • a. het bedienen van bewindslieden en ambtelijke top opdat zij hun politieke, inhoudelijke en bedrijfsmatige eindverantwoordelijkheid voor het functioneren van het Ministerie van Economische Zaken ten volle waar kunnen maken;

    • b. het coördineren van contacten met het parlement en de voorbereiding voor de ministerraad;

    • c. het bijdragen aan de strategieontwikkeling van het Ministerie van Economische Zaken;

    • d. het stimuleren en het coördineren van samenwerking tussen de dienstonderdelen waaronder de samenwerking tussen beleid en uitvoering;

    • e. het ondersteunen van de secretaris-generaal bij zowel intern als extern optreden;

    • f. het coördineren van interdepartementaal overleg;

    • g. het coördineren van uitzendingen van EZ-ambtenaren naar het buitenland;

    • h. het behandelen van de aangelegenheden op het gebied van Kabinet & Protocol;

    • i. de coördinatie van de departementale crisisbeheersing;

    • j. het bieden van ondersteuning aan de leden van de Bestuursraad voor hun portefeuilletaken en aangelegenheden die het gehele Ministerie van Economische Zaken betreffen.

III. Het directoraat-generaal voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen

A. Algemeen

  • 1. Het directoraat-generaal voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen staat onder leiding van een directeur-generaal.

  • 2. Het directoraat-generaal heeft tot taak:

    • a. het vorm en inhoud geven aan de economische diplomatie;

    • b. de verdere vrijmaking van het internationale handels- en investeringsverkeer en versterking van de internationale economische rechtsorde;

    • c. het bevorderen van internationaal ondernemen.

  • 3. Het directoraat-generaal bestaat uit:

    • a. de directie Handelspolitiek en Globalisering;

    • b. de directie Internationaal Ondernemen.

B. De directie Handelspolitiek en Globalisering

  • 1. De directie Handelspolitiek en Globalisering staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. beleidsontwikkeling, coördinatie, beleidsinitiëring, beleidsuitvoering, kennisopbouw en dienstverlening op het terrein van:

      • 1°. bevordering van een multilateraal handels- en investeringssysteem;

      • 2°. maatschappelijk verantwoord ondernemen;

      • 3°. exportcontrolebeleid;

      • 4°. bilaterale investeringsverdragen;

      • 5°. autonoom handelspolitiek instrumentarium van de Europese Unie;

    • b. het coördineren van inzet van het Ministerie van Economische Zaken in multilaterale fora zoals VN en OESO.

C. De directie Internationaal Ondernemen

  • 1. De directie Internationaal Ondernemen staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het bevorderen van een zo groot mogelijke participatie en presentatie van Nederlandse bedrijven en producten op buitenlandse markten;

    • b. het stimuleren van buitenlandse investeringen in Nederland;

    • c. het ondersteunen van het Nederlands bedrijfsleven met (financiële) instrumenten gericht op de bevordering van handel en investeringen.

IV. Het directoraat-generaal voor Economische Politiek

A. Algemeen

  • 1. Het directoraat-generaal voor Economische Politiek staat onder leiding van een directeur-generaal.

  • 2. Het directoraat-generaal heeft tot taak het bevorderen van een goed functionerende economie en markten in Nederland en Europa.

  • 3. Het directoraat-generaal bestaat uit:

    • a. de directie Algemene Economische Politiek;

    • b. de directie Europa, Mededinging en Consumenten.

B. De directie Algemene Economische Politiek

  • 1. De directie Algemene Economische Politiek staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het analyseren van en het adviseren over vraagstukken op het gebied van macro-economische ontwikkelingen, arbeidsmarkt en sociale zekerheid, overheidsfinanciën, ontwikkelingen in de publieke en semi-publieke sector;

    • b. het begeleiden en waar nodig het initiëren van activiteiten in het kader van het beleid gericht op structurele hervorming van de Nederlandse economie;

    • c. het aanjagen en coördineren van de strategische beleidsvorming van het Ministerie van Economische Zaken;

    • d. het coördineren van het fiscale beleid binnen het Ministerie van Economische Zaken;

    • e. het uitwisselen van kennis over en het doen van onderzoek naar vraagstukken op het gebied van marktordening;

    • f. het bijdragen aan optimale ordening van markten.

C. De directie Europa, Mededinging en Consumenten

  • 1. De directie Europa, Mededinging en Consumenten staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het ontwikkelen van een herkenbaar en coherent beleid van het Ministerie van Economische Zaken ten aanzien van de Europese Unie, vooral wat betreft de economische dimensie;

    • b. het onderhouden van een Europees netwerk;

    • c. het bevorderen van het functioneren van de Europese interne markt, mede gericht op economische en structurele hervorming van de Europese Unie;

    • d. het behartigen van de belangen van het Nederlands bedrijfsleven, onder meer door behandeling van klachten van bedrijven over concrete handelsbelemmeringen in Europa;

    • e. het formuleren van een visie op de uitbreiding van de Europese Unie met inachtneming van vooral de economische belangen;

    • f. het zorgdragen voor een samenhangend, sterk en innovatief economisch Europabeleid;

    • g. het coördineren van het EU-beleid binnen het Ministerie van Economische Zaken;

    • h. het bevorderen van de mededinging, onder meer door het instandhouden van instituten op het terrein van metrologie, certificering en accreditatie, alsmede door het onderhouden van de Mededingingswet en andere op de marktwerking betrekking hebbende wetgeving;

    • i. het bijdragen aan optimale ordening van markten;

    • j. het ontwikkelen van consumentenbeleid en het toezicht daarop.

V. Het directoraat-generaal voor Energie en Telecom

A. Algemeen

  • 1. Het directoraat-generaal voor Energie en Telecom staat onder leiding van een directeur-generaal.

  • 2. Het directoraat-generaal heeft tot taak:

    • a. de ordening en de zorg voor de werking van de markten van energie, telecom en post;

    • b. de handhaving van het niveau van voorzieningszekerheid op korte en lange termijn;

    • c. het bevorderen van duurzaamheid in energiehuishouding en elektronische communicatie;

    • d. het stimuleren van vernieuwingen in het kader van energietransitie en benutting van ICT;

    • e. het samenwerken en het bewaken van samenhang op nationaal en internationaal niveau ten aanzien van energie en telecom.

  • 3. Het directoraat-generaal bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. de directie Energie en Duurzaamheid;

    • b. de directie Energiemarkt;

    • c. de directie ICT & Toepassing;

    • d. de directie Telecommarkt;

    • e. het Bureau DG.

B. De directie Energie en Duurzaamheid

  • 1. De directie Energie en Duurzaamheid staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak het tot stand brengen van een duurzame energiehuishouding.

C. De directie Energiemarkt

  • 1. De directie Energiemarkt staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. de optimale ordening en werking van energiemarkten;

    • b. de handhaving van het niveau van voorzieningszekerheid op zowel korte als lange termijn;

    • c. het zorgdragen dat de Nederlandse bodemschatten optimaal worden benut;

    • d. het bevorderen van de internationale voorzieningszekerheid en het bijdragen aan het internationale oliecrisisbeleid.

D. De directie ICT & Toepassing

  • 1. De directie ICT & Toepassing staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak het bijdragen aan innovatie, marktstimulering en aan het verhogen van het maatschappelijk en economisch rendement door beleidsontwikkeling en realisatie en gebruik van digitale infrastructuren en communicatiediensten voor en door diverse markten en sectoren.

E. De directie Telecommarkt

  • 1. De directie Telecommarkt staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak het ordenen van markten inclusief het creëren van voorwaarden op het gebied van elektronische communicatie en post zodat maximaal wordt bijgedragen aan duurzame economische groei.

F. Het Bureau DG

  • 1. Het Bureau DG staat onder leiding van een hoofd.

  • 2. Het Bureau DG heeft tot taak het ondersteunen en het adviseren van de directeur-generaal en het management bij de besturing van het directoraat-generaal op het gebied van politiek bestuurlijke aangelegenheden en de interne en externe communicatie.

VI. Het directoraat-generaal voor Ondernemen en Innovatie

A. Algemeen

  • 1. Het directoraat-generaal voor Ondernemen en Innovatie staat onder leiding van een directeur-generaal.

  • 2. Het directoraat-generaal heeft tot taak het realiseren van een excellent ondernemingsklimaat dat een voedingsbodem creëert voor succesvol en innovatief ondernemen.

  • 3. Het directoraat-generaal bestaat uit:

    • a. de directie Innovatie;

    • b. de directie Ondernemen;

    • c. de directie Ruimtelijk Economisch Beleid;

    • d. de Interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie;

    • e. de projectdirectie Microfinanciering.

B. De directie Innovatie

  • 1. De directie Innovatie staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak het versterken van het innovatievermogen van de Nederlandse economie door:

    • a. het zich richten op kennisbescherming, meer ontwikkeling en benutting van technologische kennis door bedrijven, meer toepassing van kennis in het bedrijfsleven;

    • b. het versterken van de kennisbasis door de bevordering van samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen;

    • c. het ontwikkelen van beleid ten aanzien van lucht- en ruimtevaart;

    • d. het verankeren van het innovatiebeleid in internationaal verband.

C. De directie Ondernemen

  • 1. De directie Ondernemen staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het ontwikkelen van algemeen ondernemerschaps- en industriebeleid;

    • b. het organiseren van aanspreekpunten voor sectoren en bedrijven;

    • c. het verschaffen van inzicht in het Nederlandse bedrijfsleven in algemene en specifieke zin;

    • d. het beheren en waar nodig het stimuleren van specifieke, sectorale en individuele bedrijvendossiers;

    • e. het bevorderen van ondernemerschap in brede zin en in bijzondere vormen;

    • f. het bevorderen van goede financieringsmogelijkheden voor ondernemingen;

    • g. het bijdragen aan betere juridische en fiscale structuren;

    • h. het bevorderen van duurzaamheid.

D. De directie Ruimtelijk Economisch Beleid

  • 1. De directie Ruimtelijk Economisch Beleid staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak het benutten van de economische kansen in de regio’s en het bevorderen van een aantrekkelijk ondernemingsklimaat van regio’s en steden.

E. De Interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie

  • 1. De Interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie staat onder leiding van een programmadirecteur.

  • 2. De Interdepartementale programmadirectie heeft tot taak de samenhang in het beleid over kennis, innovatie en ondernemerschap te verbeteren in het kader van het Project Nederland Ondernemend Innovatieland.

F. De projectdirectie Microfinanciering

  • 1. De projectdirectie Microfinanciering staat onder leiding van een projectdirecteur.

  • 2. De projectdirectie heeft tot taak het verbeteren van de beschikbaarheid van microfinanciering in Nederland.

VII. De Auditdienst

  • 1. De Auditdienst staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De Auditdienst heeft tot taak:

    • a. de controle op het gevoerde financieel en materieel beheer van het Ministerie van Economische Zaken;

    • b. de accountantscontrole van het departementale jaarverslag en de verantwoording van buitendiensten van het departement;

    • c. het verrichten van periodiek onderzoek naar de bedrijfs- en beleidsuitvoering ten behoeve van de politieke en ambtelijke leiding teneinde zekerheid te verschaffen over kwaliteit van de bedrijfs- en de beleidsuitvoering;

    • d. het doen van onderzoeken ten behoeve van het overig management;

    • e. het leveren van een bijdrage aan beleidsevaluatieonderzoeken.

VIII. De directie Bedrijfsvoering

  • 1. De directie Bedrijfsvoering staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het voorzien in de behoefte aan externe en interne informatie;

    • b. het beschikbaar stellen en houden van ICT-toepassingen, ondersteuning bij het gebruik van toepassingen;

    • c. het adviseren over en het ontwikkelen van nieuwe informatieproducten, informatiekanalen, toepassingen en functionaliteiten;

    • d. strategische- en beleidsadvisering over ICT-toepassingen;

    • e. het adviseren van de departementsleiding terzake van de departementale en interdepartementale beleidsontwikkeling op het gebied van de facilitaire diensten en huisvesting;

    • f. het concreet uitvoeren van de diensten genoemd in onderdeel e;

    • g. het uitvoeren van de centrale betaal-, administratie- en interne controle-functie van het kernministerie;

    • h. het coördineren van de inkoop van het Ministerie van Economische Zaken;

    • i. het zorgdragen voor een organisatie die mensen en kennis optimaal benut, zodanig dat het Ministerie van Economische Zaken maximaal in staat is om zijn missie waar te maken.

IX. De directie Communicatie

  • 1. De directie Communicatie staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het informeren van relevante doelgroepen over beleid, uitvoering en toezicht;

    • b. een pro-actieve, strategische, flexibele en innovatieve inzet van gerichte, consistente en gedoseerde communicatie die aansluit bij de behoeften en belevingswereld van doelgroepen.

X. De directie Financieel-Economische Zaken

  • 1. De directie Financieel-Economische Zaken staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het samenstellen van de jaarlijkse begrotingen en de daarmee samenhangende suppletore begrotingen van het Ministerie van Economische Zaken;

    • b. het opstellen van het jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken en van het Fonds economische structuurversterking;

    • c. het uitbrengen van adviezen over begrotingsvraagstukken en financieel-economische beleidsadviezen;

    • d. het beoordelen van financieel-economische en budgettaire gevolgen van het beleid;

    • e. het uitoefenen van toezicht op de uitvoering van de begroting;

    • f. het coördineren van de evaluatiecyclus van het Ministerie van Economische Zaken;

    • g. het opstellen van adviezen in het kader van de werkplancyclus inclusief het ontwikkeltraject;

    • h. het inrichten van en toezicht houden op de totale administratie van het Ministerie van Economische Zaken;

    • i. het geven van nadere voorschriften voor het inrichten en bijhouden van de administratie van het Ministerie van Economische Zaken en van de daaronder ressorterende buitendiensten;

    • j. het coördineren van het onderhoud van de departementale administratieve organisatie.

XI. De directie Wetgeving en Juridische Zaken

  • 1. De directie Wetgeving en Juridische Zaken staat onder leiding van een directeur.

  • 2. De directie heeft tot taak:

    • a. het vervaardigen van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen;

    • b. het verstrekken van juridische adviezen;

    • c. het behandelen van bezwaar- en beroepszaken.

XII. De dienst Consumentenautoriteit

  • 1. De dienst Consumentenautoriteit staat onder leiding van de Consumentenautoriteit.

  • 2. De dienst Consumentenautoriteit heeft tot taak:

    • a. de handhaving van consumentenregelgeving;

    • b. de Europese coördinatie van grensoverschrijdende verzoeken om wederzijdse bijstand genoemd in Europese consumentenregelgeving;

    • c. het vergroten van kennis van consumenten en aanbieders over consumentenrechten en consumentenplichten en mogelijkheden om recht te halen.

XIII. PIANOo

  • 1. PIANOo staat onder leiding van een directeur.

  • 2. PIANOo heeft tot taak:

    • a. de aanwezige kennis en ervaring over inkopen en aanbesteden beschikbaar te maken voor alle aanbestedende diensten;

    • b. de inhoudelijke en praktische samenwerking van aanbestedende diensten te stimuleren en te faciliteren.

XIV. Het Centraal Planbureau (CPB)

  • 1. Het Centraal Planbureau (CPB) staat onder leiding van een directeur.

  • 2. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft tot taak het maken van onafhankelijke economische analyses en prognoses die wetenschappelijk verantwoord en up-to-date zijn en die relevant zijn voor het beleid van de regering, het parlement en andere maatschappelijke organisaties, zoals politieke partijen en bedrijfsleven.

  • 3. Het Centraal Planbureau (CPB) bestaat uit:

    • a. sector 1: Arbeidsmarkt en Welvaartsstaat;

    • b. sector 2: Conjunctuur en Collectieve Sector;

    • c. sector 3: Groei, Kennis en Structuur;

    • d. sector 4: Marktordening;

    • e. sector 5: Economie en Fysieke Omgeving;

    • f. sector 6: Internationale Economie;

    • g. afdeling Informatie Technologie;

    • h. afdeling Interne Zaken en Beheer;

    • i. afdeling Ondersteuning Modelbouw en Databeheer.

XV. Het Staatstoezicht op de mijnen

  • 1. Het Staatstoezicht op de mijnen staat onder leiding van de inspecteur-generaal der mijnen.

  • 2. Het Staatstoezicht op de mijnen heeft tot taak:

    • a. het toezien op de naleving van het bij het krachtens de Mijnbouwwet bepaalde ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het milieu, de bodembewegingen, de doelmatige winning van delfstoffen bij verkenningsonderzoeken in het kader van een planmatig beheer, het opsporen en winnen van delfstoffen en aardwarmte en het opslaan van stoffen;

    • b. het toezien op de naleving van het bij het krachtens de Gaswet bepaalde ten aanzien van de veiligheid van gastransportnetten;

    • c. het doen van aanbevelingen aan de minister die de inspecteur-generaal wenselijk acht met het oog op een doelmatige en voortdurende uitvoering in de toekomst van de in onderdelen a en b genoemde activiteiten;

    • d. het geven van onafhankelijk advies over voorgenomen beleid ten aanzien van de handhaafbaarheid, de uitvoerbaarheid en de fraudegevoeligheid;

    • e. het informeren van de bewindspersonen en van het bij de mijnbouw- en gasregelgeving betrokken beleidsonderdeel over de waargenomen effecten van bestaand beleid en over relevante ontwikkelingen in het buitenland, waaronder de Europese Unie, die invloed kunnen hebben op dit beleid;

    • f. het bijdragen aan beleidsevaluaties op basis van bevindingen opgedaan bij het toezicht.

  • 3. Het Staatstoezicht op de mijnen bestaat uit:

    • a. de afdeling Engineering;

    • b. de afdeling Geo-engineering;

    • c. de afdeling Operaties;

    • d. het Bedrijfsbureau.

XVI. Agentschap NL

  • 1. Agentschap NL staat onder leiding van een algemeen directeur.

  • 2. Agentschap NL heeft tot taak:

    • a. het uitvoeren van de in de Rijksoctrooiwet 1995 genoemde taken;

    • b. het als nationaal voorportaal samenwerken met het Europees Octrooi Bureau ter bevordering van de kennisbescherming;

    • c. het verzamelen, het analyseren en het voor derden toegankelijk maken van alle relevante octrooi-informatie;

    • d. het ontsluiten en het klantvriendelijk beschikbaar stellen van informatie over industriële eigendomsrechten;

    • e. het aan derden aanbieden van zoeksystemen in de octrooiliteratuur;

    • f. het leveren van bijdragen voor de beleidsvoorbereiding van het kernministerie op het gebied van industriële eigendom;

    • g. het in samenwerking met het kernministerie deelnemen aan internationaal overleg over onderwerpen van industriële eigendom;

    • h. het geven van voorlichting over beschermingsvormen voor innovatieve ontwikkelingen;

    • i. het ondersteunen van ondernemers en publieke organisaties bij het internationaal ondernemen en samenwerken;

    • j. het stimuleren van internationale activiteiten met informatie over buitenlandse markten, met projectmatige en financiële ondersteuning en door het leggen van contacten met zakenpartners in het buitenland;

    • k. het geven van informatie over kansrijke sectoren in het buitenland, over buitenlandse markten en wet- en regelgeving;

    • l. het uitvoeren van regelingen en programma’s ter financiële ondersteuning van sectoren en ondernemingen en het inbrengen van expertise bij het opstellen van plannen;

    • m. het leggen van contacten met interessante zakenpartners en relevante publieke organisaties in de markt of sector die de ondernemer wil betreden, via promotionele activiteiten;

    • n. het uitdragen en het versterken van de economische beeldvorming van Nederland in het buitenland;

    • o. de promotie van Nederland als vestigingslocatie voor buitenlandse investeerders;

    • p. de assistentie van buitenlandse bedrijven bij het nemen van hun vestigingsbesluit;

    • q. de coördinatie van de acquisitie-inspanningen op nationaal, regionaal en lokaal niveau;

    • r. de beleidssignalering, binnen en buiten het Ministerie van Economische Zaken, ten aanzien van het Nederlandse vestigingsklimaat in internationaal perspectief;

    • s. het informeren van Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en overheden over innovaties, technologische ontwikkelingen en ontwikkelingen in het innovatiebeleid;

    • t. het bevorderen van internationale contacten op het gebied van innovatie(beleid) en technisch-wetenschappelijke samenwerking;

    • u. het stimuleren van duurzame ontwikkeling en innovatie door een brug te slaan tussen markt en overheid;

    • v. het uitvoeren van overheidsbeleid met betrekking tot innovatie, energie en klimaat, milieu en leefomgeving.

  • 3. Agentschap NL bestaat uit:

    • a. de divisie NL Energie en Klimaat;

    • b. de divisie NL EVD Internationaal;

    • c. de divisie NL Innovatie;

    • d. de divisie NL Milieu en Leefomgeving;

    • e. de divisie NL Octrooicentrum.

XVII. Agentschap Telecom

  • 1. Agentschap Telecom staat onder leiding van een directeur-hoofdinspecteur.

  • 2. Agentschap Telecom heeft tot taak:

    • a. het verruimen en het optimaliseren van het elektronische communicatiedomein door:

      • 1°. bijdragen aan beleidsevaluatie en beleidsvoorbereiding;

      • 2°. toelating en registratie;

      • 3°. toezicht en handhaving;

    • b. het uitvoeren van het bij of krachtens de Wet ruimtevaartactiviteiten bepaalde, alsmede het toezien op de naleving van het bij of krachtens de Wet ruimtevaartactiviteiten en de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten bepaalde.

  • 3. Het Agentschap Telecom bestaat uit:

    • a. de afdeling Spectrummanagement;

    • b. de afdeling Toezicht;

    • c. de afdeling Juridische Zaken;

    • d. de stafafdeling Directiebureau;

    • e. de stafafdeling Financiën en Control;

    • f. de stafafdeling Informatie Communicatie Technologie;

    • g. de stafafdeling Facilitair Bedrijf;

    • h. de stafafdeling Personeel en Organisatie.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

TOELICHTING

Met ingang van 1 januari 2010 vinden er wijzigingen plaats in de organisatie van het Ministerie van Economische Zaken. Wegens deze veranderingen is het noodzakelijk om het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2004 te wijzigen. Aangezien dit laatstgenoemde besluit al meerdere malen is gewijzigd, is thans om redenen van duidelijkheid ervoor gekozen het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2004 te vervangen door een nieuw mandaatbesluit. Met uitzondering van de organisatorische wijzigingen en enkele formeel-juridische punten komt het onderhavige besluit inhoudelijk gezien grotendeels overeen met het oude Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2004.

In dit besluit wordt bij het verlenen van mandaat steeds het verlenen van volmacht en van machtiging voor het verrichten van andere handelingen dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling mede betrokken.

Onder mandaat wordt ingevolge artikel 10:1 Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Een besluit is ingevolge artikel 1:3 van de Awb: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De Minister van Economische Zaken is een bestuursorgaan.

Volmacht heeft betrekking op privaatrechtelijke rechtshandelingen. Een voorbeeld daarvan is het sluiten van een overeenkomst. De gevolmachtigde handelt niet namens een (bestuurs)orgaan, zoals bij mandaat, maar namens een rechtspersoon. Het Ministerie van Economische Zaken is géén rechtspersoon. Dat is in dit geval de Staat der Nederlanden. Overeenkomsten worden dus aangegaan door de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken. Is volmacht verleend, dan wordt getekend door de gevolmachtigde ambtenaar, namens de minister. Volmacht is geregeld in Boek 3, titel 3, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De daarin opgenomen bepalingen gelden echter voor volmacht aan ondergeschikten van de minister slechts voor zover zij niet in strijd zijn met de artikelen 10:2 tot en met 10:11 van de Awb. Op volmacht aan niet-ondergeschikten is het BW onverkort van toepassing.

Bij andere handelingen dan een besluit of een privaatrechtelijke rechtshandeling kan gedacht worden aan niet-schriftelijke beslissingen en aan feitelijke handelingen. Voorbeelden daarvan zijn: het opmaken en verzenden van andere schriftelijke stukken dan besluiten, het in ontvangst nemen of uitreiken van stukken en het doen van mededelingen.

De verlening van mandaat, volmacht en machtiging in dit besluit kan uiteraard alleen betrekking hebben op aangelegenheden ten aanzien waarvan de minister bevoegd is.

Voor de goede orde zij er voorts op gewezen dat in dit besluit slechts mandaat, volmacht en machtiging van de Minister van Economische Zaken aan de orde is. Voor het nemen van een besluit of het aangaan van een overeenkomst is vaak niet de Minister van Economische Zaken alléén bevoegd, maar is ook de instemming van één of meer andere ministers vereist. Bij besluiten is in dit verband bepalend wat in de desbetreffende wetgeving is geregeld. Voor privaatrechtelijke rechtshandelingen is het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996 van belang, waarin voor een aantal gevallen overeenstemming met de Minister van Financiën is voorgeschreven.

Mandaat, volmacht en machtiging passen bij uitstek bij de figuur van de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarom wordt ook steeds bij besluiten en privaatrechtelijke rechtshandelingen tot uitdrukking gebracht dat de ondertekenende ambtenaar dit doet namens de minister (artikel 10:10 van de Awb en artikel 16 van het onderhavige besluit). De minister is steeds verantwoordelijk voor al hetgeen wordt gedaan door haar ambtenaren, in het bijzonder ook wanneer zij hen mandaat, volmacht en machtiging heeft verleend. Daarom zijn zij ook gehouden om de minister inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden en om door de minister gegeven instructies op te volgen (artikel 10:6 van de Awb). Die instructies kunnen algemeen zijn of per geval gegeven worden.

Het verlenen van mandaat betekent nìet, dat de minister niet meer bevoegd zou zijn de betrokken bevoegdheid uit te oefenen en dat nog slechts de gemandateerde die bevoegdheid zou hebben. De minister blijft altijd bevoegd de bevoegdheid zelf uit te oefenen (artikel 10:7 van de Awb). De minister kan het mandaat ook te allen tijde intrekken (artikel 10:8 van de Awb).

In dit besluit is steeds algemeen mandaat, volmacht en machtiging aan de orde. Daarnaast is ook mandaat, volmacht en machtiging voor een bepaald geval mogelijk. Uiteraard is daarvoor een uitdrukkelijke beslissing van de minister vereist. In beginsel zal die in geval van mandaat en volmacht steeds schriftelijk worden gegeven.

Artikel 2

In de bijlage worden de hoofdstructuur van het kernministerie en de buitendiensten van het ministerie beschreven. Artikel 2 van het Coördinatiebesluit inrichting en formatie rijksdienst bepaalt dat de organisatie van een ministerie bij beschikking wordt vastgesteld. Met de vaststelling van de bijlage wordt hieraan gevolg gegeven met betrekking tot het Ministerie van Economische Zaken.

Naast de organisatiestructuur wordt in de bijlage tevens opgenomen welke functionarissen leiding hebben over de in de bijlage genoemde dienstonderdelen en met welke taken deze dienstonderdelen zijn belast. In artikel 7 en in de op grond van artikel 18 vastgestelde ondermandaatbesluiten van de dienstonderdelen hebben deze functionarissen mandaat, volmacht en machtiging verkregen op hun werkterrein. Door de omschrijving van de taken in de bijlage is op hoofdlijnen aangegeven wat tot het werkterrein van de functionarissen hoort.

Artikel 3

De verdeling van de portefeuilles tussen de minister en de staatssecretaris is laatstelijk gepubliceerd in Staatscourant 2007, 67. Voor alle duidelijkheid zij hier opgemerkt dat de verhouding tussen minister en staatssecretaris er nìet een is van mandaat. De staatssecretaris treedt niet op namens de minister, maar – met betrekking tot de door de minister opgedragen taken – in zijn plaats. Voor het onderhavige mandaatbesluit – én deze toelichting – betekent dit, dat telkens waar in dit besluit gesproken wordt over ‘de minister’ in gevallen waarin het gaat om taken waarmee de staatssecretaris is belast moet worden gelezen: de staatssecretaris.

Artikel 4

In dit artikel en het volgende is bepaald waarop mandaat, volmacht en machtiging géén betrekking hebben.

Daarbij gaat het enerzijds om gevallen waarin mandaat altìjd uitgesloten moet worden geacht. Dat betekent dat uitsluitend de minister bevoegd is. Die gevallen zijn in artikel 4 aan de orde. Daarnaast zijn er de gevallen waarin mandaat niet ten principale uitgesloten is, maar het handelen krachtens mandaat in een concreet geval niet toegestaan moet worden geacht. Daarover gaat artikel 5.

De inhoud van het eerste lid is ontleend aan artikel 10:3, eerste en tweede lid, van de Awb.

Onderdeel a spreekt voor zichzelf. Het is mogelijk dat het wettelijk voorschrift, waarop een bevoegdheid is gebaseerd, mandaatverlening uitsluit. Overigens zal het zich niet vaak voordoen dat een wettelijk voorschrift zich uitdrukkelijk tegen mandaatverlening verzet. Als mandaat niet is toegestaan, zal dit veelal uit het stelsel van de wettelijke bepalingen moeten worden afgeleid.

Het criterium in onderdeel b, of de aard van de bevoegdheid zich tegen verlening van mandaat, volmacht en machtiging verzet, leent zich voor een nadere uitwerking. Daarom zijn in artikel 10:3 van de Awb, waaraan dit criterium is ontleend, in het tweede lid een aantal bevoegdheden opgesomd, met betrekking waartoe in ieder geval geen mandaat kan worden verleend. Dat zijn bevoegdheden:

  • a. tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, tenzij bij de verlening van die bevoegdheid in mandaatverlening is voorzien,

  • b. tot het nemen van een besluit ten aanzien waarvan is bepaald dat het met versterkte meerderheid moet worden genomen of waarvan de aard van de voorgeschreven besluitvormingsprocedure zich anderszins tegen de mandaatverlening verzet,

  • c. tot het beslissen op een beroepschrift en

  • d. tot het vernietigen van of tot het onthouden van goedkeuring aan een besluit van een ander bestuursorgaan.

Bezien is of het criterium omtrent de aard van de bevoegdheden die zich tegen mandaatverlening verzet voor de bijzondere situatie van een minister, die politiek verantwoordelijk is, nader kon worden uitgewerkt. Het resultaat daarvan is vastgelegd in het tweede en het derde lid. Daarbij zijn twee invalshoeken gehanteerd. In het tweede lid wordt een opsomming gegeven van aangelegenheden die door de minister zelf moeten worden behandeld. In het derde lid zijn bepaalde functionarissen opgesomd. Stukken die bestemd zijn voor die functionarissen kunnen slechts door de minister worden afgedaan, ongeacht de inhoud ervan (behalve in de onderdelen e en f genoemde uitzonderingen).

De in het tweede lid gegeven opsomming van aangelegenheden waarop de mandaatverlening in dit besluit geen betrekking heeft, is niet limitatief. Steeds dient te worden nagegaan, of de aard van de aan de orde zijnde aangelegenheid zich niet tegen mandaatverlening verzet. Dat kan bij voorbeeld het geval zijn indien een bevoegdheid zó ingrijpend is, dat niet wel denkbaar is dat hij anders dan op het hoogste (politieke) niveau wordt uitgeoefend. Is dat het geval, dan strekt een met dit besluit verleend mandaat zich niet tot die aangelegenheid uit en is uitsluitend de minister bevoegd.

De vermelding van de in de onderdelen a, b en c genoemde aangelegenheden spreekt vanzelf, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid.

Ook in onderdeel d gaat het om aangelegenheden waarbij mandaat in het algemeen niet wenselijk moet worden geacht. Ingevolge art. 10:3, tweede lid, onderdeel a, van de Awb is het verlenen van mandaat voor het vaststellen van verreweg de meeste ministeriële regelingen reeds niet mogelijk. Een uitbreiding tot alle ministeriële regelingen en beleidsregels dient de duidelijkheid en past in het streven de ministeriële verantwoordelijkheid te waarborgen. Het belang van beleidsregels doet meestal niet onder voor dat van andere ministeriële regelingen.

Delegatie van bevoegdheden als bedoeld in onderdeel e is ingrijpend, omdat de minister nà delegatie de betrokken bevoegdheden niet meer zelf kan uitoefenen. Dit dient daarom aan de minister te worden voorbehouden.

Het bepaalde in onderdeel f  is een gevolg van de jurisprudentie met betrekking tot het beslissen op bezwaarschriften. In de artikelen 11 en 13 zijn bepalingen opgenomen omtrent het mandaat tot het beslissen op bezwaarschriften voor respectievelijk de directeur Wetgeving en Juridische Zaken, de algemeen directeur Agentschap NL en de directeur-hoofdinspecteur van het Agentschap Telecom. De jurisprudentie vergt echter dat indien het primaire besluit door de minister of door de secretaris-generaal is genomen, de minister de beslissing op bezwaar neemt.

De opsomming in het derde lid is, anders dan die in het tweede lid, als zodanig wel limitatief. Dat betekent echter niet dat stukken, geadresseerd aan anderen dan de in dit lid genoemden, nooit door de minister behoeven te worden afgedaan. Integendeel, het zal regelmatig voorkomen dat stukken die bestemd zijn voor anderen dan de in het derde lid genoemden door de minister worden afgedaan. Dat is dan een gevolg van het bepaalde in het eerste en het tweede lid.

Artikel 5

In dit artikel gaat het om de gevallen waarin de aard van de bevoegdheid niet ten principale aan mandaat in de weg staat, maar het handelen krachtens mandaat in een concreet geval niet toegestaan moet worden geacht. Daarom is het niet slechts geformuleerd als een beperking op het bij dit besluit verleende mandaat, maar is het tevens van belang indien krachtens dit besluit ondermandaat is verleend. Indien een in dit artikel beschreven geval zich voordoet met betrekking tot een functionaris waaraan ondermandaat is verleend, betekent dat in eerste instantie dus slechts dat hìj niet krachtens mandaat kan handelen. Dat sluit niet uit dat degene die het ondermandaat heeft verleend dat wèl kan. Dat zal met name het geval zijn indien de positie van de gemandateerde een belemmering oplevert bij voorbeeld uit een oogpunt van integriteit.

Artikel 6

Het ligt in de rede bij de mandaatverlening aan de secretaris-generaal allereerst – in het eerste lid, onderdeel a – de aangelegenheden te vermelden, die voortvloeien uit de taak waarmee hij is belast op grond van het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal. In de toelichting bij dat besluit is die taak nader omschreven:

  • a. zorg voor coördinatie en integratie van het beleid binnen het ministerie en voor de relatie tussen politiek en ministerie;

  • b. zorg voor personeel, financiën, organisatie en bedrijfsvoering;

  • c. zorg in verband met de ministeriële verantwoordelijkheid (informatieverstrekking naar de minister; staatsrechtelijke kennis op peil houden bij het ambtelijk apparaat).

Waar in het eerste lid, onderdeel b, gesproken wordt over ‘circulaires’, gaat het om circulaires als bedoeld in de Aanwijzingen voor de Rijksdienst omtrent het gebruik en de inrichting van circulaires van 18 juni 1986 (Stcrt.1986, nr 118): een schriftelijke mededeling van algemene aard, afkomstig van de rijksoverheid, die is gericht tot en wordt gezonden aan een aantal bestuursorganen, een aantal publiekrechtelijke dan wel privaatrechtelijke rechtspersonen of een groep natuurlijke personen buiten de rijksoverheid. Het gaat hier dus om extern gerichte circulaires. Het vaststellen van intern gerichte circulaires of management letters behoort uiteraard ook tot de taken van de secretaris-generaal, maar valt reeds onder onderdeel a van het eerste lid van dit artikel.

De werkterreinen van de hoofden van dienst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn in de meeste gevallen niet tot in detail vastgelegd. Dat is meestal ook niet nodig. Er zijn echter gevallen waarin het van belang is een werkterrein te beschrijven, bij voorbeeld als het gaat om wijzigingen in werkterreinen of om de taakverdeling tussen stafdiensten en andere dienstonderdelen. De secretaris-generaal is daartoe dan bevoegd.

Het is van belang het eerste lid, onderdeel d, te lezen in verband met artikel 7, eerste lid, waar het mandaat van de hoofden van dienst aan de orde is. De in deze bepalingen neergelegde systematiek komt op het volgende neer:

  • De hoofden van dienst hebben mandaat (en volmacht en machtiging) op hun werkterrein, behalve voor de aangelegenheden die aan de minister zijn voorbehouden, de aangelegenheden waarvoor aan de secretaris-generaal mandaat is verleend of de aangelegenheden die aan een ander hoofd van dienst zijn opgedragen. De laatstgenoemde uitzondering heeft met name betrekking op specifieke mandaten, volmachten en machtigingen genoemd in de artikelen 8 tot en met 14. De uitzondering voor aangelegenheden waarvoor aan de secretaris-generaal mandaat is verleend kan ook betrekking hebben op aangelegenheden op het werkterrein van een hoofd van dienst, ten aanzien waarvan de secretaris-generaal heeft meegedeeld dat zij door hem zullen worden behandeld.

  • De hoofden van dienst moeten steeds beoordelen of aangelegenheden op hun werkterrein door de secretaris-generaal of door de minister moeten worden behandeld. Indien dat het geval is moeten zij die aangelegenheden aan de secretaris-generaal respectievelijk de minister voorleggen en hebben zij daarvoor geen mandaat.

  • De secretaris-generaal legt aangelegenheden die naar zijn oordeel door de minister moeten worden behandeld aan de minister voor. Daarvoor heeft hij dan geen mandaat.

  • Indien een hoofd van dienst aan de secretaris-generaal een aangelegenheid voorlegt, omdat deze naar het oordeel van het hoofd van dienst door de secretaris-generaal moet worden behandeld, maar de secretaris-generaal van mening is dat de aangelegenheid door een ander hoofd van dienst moet worden behandeld – omdat die aangelegenheid tot diens werkterrein behoort – legt de secretaris-generaal die aangelegenheid aan dat andere hoofd van dienst ter behandeling voor. Voor die aangelegenheid heeft dan niet de secretaris-generaal, maar het andere hoofd van dienst mandaat.

Bij de bevoegdheid van de secretaris-generaal met betrekking tot het vaststellen van de organisatie en de formatie van de diensten als bedoeld in tweede lid, onderdeel a, past de kanttekening dat deze in managementafspraken met de hoofden van dienst van agentschappen gedeeltelijk wordt doorgegeven aan deze hoofden van dienst. Dit past bij de agentschapstatus van de EZ-agentschappen.

Met de in het tweede lid, onderdeel g, opgenomen opsomming van personeelsaangelegenheden ten aanzien waarvan de secretaris-generaal bevoegd is, wordt de bevoegdheidsverdeling zo inzichtelijk mogelijk gemaakt. Overigens zij erop gewezen dat, indien de secretaris-generaal niet bevoegd is, het van de taakverdeling tussen de directeur Bedrijfsvoering en de overige hoofden van dienst afhangt wie bevoegd is.

Artikelen 7 tot en met 14

Artikel 7 bevat de kern van het mandaat van de hoofden van dienst. Daarbij is het werkterrein van ieder hoofd van dienst het uitgangspunt. Voor een uiteenzetting over de systematiek van de bevoegdheidsverdeling tussen de hoofden van dienst en de secretaris-generaal wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6.

Daarnaast voorzien de artikelen 8 tot en met 14 in specifieke mandaten, volmachten en machtigingen aan een aantal hoofden van dienst. Het gaat daarbij om toevoegingen aan het werkterrein van een hoofd van dienst of om buiten twijfel te stellen dat een aangelegenheid tot een bepaald werkterrein behoort.

Artikel 11

Het eerste lid van dit artikel stelt buiten twijfel dat de directeur Wetgeving en Juridische Zaken mandaat, volmacht en machtiging heeft op het gebied van bezwaar- en beroepszaken. In dit verband is ook het bepaalde in artikel 4, eerste lid, onderdeel f, en de toelichting daarbij van belang, alsmede de bijzondere bepalingen met betrekking tot de behandeling van bezwaar- en beroepszaken in de artikelen 6, tweede lid, onderdeel e, en 13.

In het tweede lid is vastgelegd dat de directeur Wetgeving en Juridische Zaken exclusief bevoegd is voor opdrachtverstrekkingen aan externe juridische dienstverleners op het werkterrein van de meeste hoofden van dienst.

Artikel 12

In dit artikel wordt vastgelegd dat de directeur Bedrijfsvoering bevoegd is ten aanzien van het nemen van besluiten en het verrichten van overige handelingen die verband houden met hoofdstuk IV van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 voor de medewerkers van het kernministerie. De hoofden van dienst zijn bevoegd wat betreft het nemen van besluiten op verzoeken van medewerkers op grond van artikel 12a en de overige bepalingen van het Verplaatsingskostenbesluit 1989.

Artikel 13

Het behandelen van bezwaar- en beroepschriften behoort tot de taak en daarmee tot het werkterrein van de hoofden van dienst van de in dit artikel genoemde agentschappen. Niettemin is er voor de duidelijkheid voor gekozen in het onderhavige besluit een volledige regeling te treffen met betrekking tot mandaat, volmacht en machtiging op het gebied van bezwaar- en beroepschriften, voor zover die door EZ-hoofden van dienst worden behandeld. Daarom wordt in het onderhavige besluit uitdrukkelijk mandaat, volmacht en machtiging verleend.

Artikel 15

De in dit besluit opgenomen instructies zijn beperkt tot enkele algemene aspecten en de wijze van ondertekening van stukken. Dat laat uiteraard onverlet dat nog tal van nadere instructies gegeven kunnen worden, met name ook op inhoudelijk terrein. Ingevolge artikel 10:6 van de Awb kunnen deze instructies zowel per geval als in het algemeen gegeven worden. Niet vereist is, dat zij schriftelijk worden gegeven; het kan dus ook mondeling.

De in onderdelen a en b genoemde aspecten spreken voor zich. Uiteraard dienen het geldende recht, bestaande aanwijzingen en (medeparaaf)procedures in acht genomen te worden. Bij twijfel omtrent het geldende recht kan daarover advies worden ingewonnen bij de directie Wetgeving en Juridische Zaken.

In onderdeel c is een bijzondere medeparaafprocedure met name genoemd. In artikel 2, tweede lid, van het Besluit Taak FEZ is bepaald dat stukken omtrent zaken, die financiële gevolgen hebben of kunnen hebben, de medeparaaf behoeven van de directeur FEZ. Indien deze bezwaren heeft, pleegt hij overleg met het betrokken hoofd van dienst. Wanneer dat overleg niet tot overeenstemming leidt, brengt hij zijn bezwaren ter kennis van de minister.

Artikel 16

Dit artikel is beperkt tot mandaat en volmacht. Bij machtiging tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn is het uitdrukkelijk vermelden dat de ambtenaar handelt namens de Minister van Economische Zaken niet altijd praktisch. Niettemin is het van belang dat een ieder zich er voortdurend van bewust is, dat hij handelt onder ministeriële verantwoordelijkheid. In bepaalde gevallen zal het ook aangewezen zijn om uitdrukkelijk kenbaar te maken – mondeling of schriftelijk – dat men handelt namens de minister. Uiteraard is daarbij steeds vereist dat machtiging is verleend, ingevolge dit besluit, een besluit tot verlening van ondermandaat, volmacht en machtiging of ingevolge een machtiging voor een bijzonder geval.

Ingevolge artikel 3 van dit besluit dient in deze formulering ‘De Minister van Economische Zaken’ te worden vervangen door ‘De Staatssecretaris van Economische Zaken’ indien het gaat om aangelegenheden waarmee de staatssecretaris is belast.

Artikelen 17 en 18

Er zij op gewezen dat de bepalingen in de Awb over mandaat en de bepalingen in dit besluit mede van toepassing zijn op ondermandaat, volmacht en machtiging. Dat betekent dat ook voor ondermandaat geldt dat het zich niet kan uitstrekken tot aangelegenheden die aan de minister zijn voorbehouden, dat het te allen tijde kan worden ingetrokken, dat de mandaatgever altijd bevoegd blijft de gemandateerde bevoegdheid zelf uit te oefenen, dat de mandaatgever aan de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies kan geven en dat de gemandateerde op verzoek van de mandaatgever inlichtingen dient te verschaffen.

De in artikel 16 opgenomen formulering dient in geval van ondermandaat ongewijzigd te worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat ook de verlener van het ondermandaat in deze formulering wordt vermeld.

In het tweede lid van artikel 18 zijn voor wat betreft P&O-aangelegenheden enige beperkingen opgenomen op de bevoegdheid van de hoofden van dienst om ondermandaat te verlenen. Het derde lid geeft de mogelijkheid die beperkingen weer ongedaan te maken, indien de secretaris-generaal daartoe besluit.

Artikel 19

Dit voorschrift is beperkt tot de figuren mandaat en volmacht. Dat betekent dat voor het door een hoofd van dienst, op zijn werkterrein, aan ondergeschikten geven van machtiging voor het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, niet geldt dat dit schriftelijk (en in overeenstemming met de directeur Wetgeving en Juridische Zaken) moet geschieden. Machtigingen, zowel algemene als voor een bepaald geval, kunnen derhalve ook mondeling worden gegeven. Daaraan bestaat in de praktijk behoefte.

Artikel 20

Er zij op gewezen dat de voorziening van artikel 20, tweede lid, beperkt is tot het geval van afwezigheid van de hoofden van dienst. Voor alle andere gevallen dient voor de bevoegdheidsverlening aan een plaatsvervanger gebruik te worden gemaakt van de figuur van het ondermandaat (artikel 18).

Artikel 21

Dit artikel geeft een uitwerking aan artikel 10:11 van de Awb. Voorheen werd in dit soort gevallen wel gesproken over ‘ondertekeningsmandaat’, maar strikt genomen is hier geen sprake van mandaat. De beslissing is immers reeds door de minister genomen. Alleen de schriftelijke vastlegging ervan is nog niet geschied in de vorm, waarin hij bekend zal worden gemaakt. Indien de minister niet kan ondertekenen, bij voorbeeld door verblijf in het buitenland, kan dit worden gedaan door de secretaris-generaal.

Artikel 23

Artikel 23 voorziet in een overgangsbepaling waarin geregeld wordt dat alle ondermandaatbesluiten die berusten op artikel 19, respectievelijk artikel 20 van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging EZ 2004 in stand blijven. Deze besluiten berusten met ingang van 1 januari 2010 op artikel 17, respectievelijk artikel 18 van het onderhavige besluit.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

Naar boven