Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 1 februari 2009, nr. WJZ/9023489, tot vaststelling van de Subsidieregeling exportfinanciering China en India 2009 (Subsidieregeling exportfinanciering China en India 2009)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 3, 9, 16, tweede en derde lid, en 19 van het Besluit subsidies exportfinancieringsarrangementen;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Nederlands aandeel:

het gedeelte van het orderbedrag dat kan worden toegerekend aan goederen of diensten geproduceerd respectievelijk verricht door de subsidie-ontvanger of blijkens facturen kan worden toegerekend aan goederen of diensten die worden geproduceerd respectievelijk verricht door in Nederland gevestigde ondernemers niet zijnde de subsidie-ontvanger;

b. orderbedrag:

bedrag waarvoor de order definitief is afgesloten;

c. overheid:

een overheid van China of India, of een privaatrechtelijke rechtspersoon waarover deze overheid direkt of indirekt overwegende zeggenschap heeft.

Artikel 2

  • 1. In het kader van het exportfinancieringsarrangement China en India wordt subsidie verstrekt aan een in Nederland gevestigde ondernemer ter zake van een door hem af te sluiten order met een in China of India gevestigde afnemer, indien:

    • a. het bedrag van de order niet hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 36, onderdeel b, van de OESO-Regeling;

    • b. ten minste 60 procent van het orderbedrag bestaat uit Nederlands aandeel;

    • c. uit een specifiek op de order betrekking hebbend document van de bevoegde Chinese of Indiase overheid blijkt dat deze overheid de order van prioritair belang acht voor de ontwikkeling van de Chinese respectievelijk Indiase economie;

    • d. de order met een in China gevestigde afnemer bijdraagt aan de bevordering van een duurzame economische ontwikkeling van de sectoren energie, industrie en technologie, infrastructuur, landbouw of water en de order met een in India gevestigde afnemer gericht is op de sectoren agro-industrie, biotechnologie, bouw, gezondheidszorg, informatie- en communicatietechnologie of infrastructuur en logistiek; en

    • e. de order ingevolge de OESO-consensus niet commercieel haalbaar is.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt:

    • a. indien voor de order reeds door de Minister van Ontwikkelingssamenwerking subsidie is verstrekt;

    • b. indien voor de order reeds door de minister subsidie is verstrekt op grond van de Tijdelijke subsidieregeling opkomende markten;

    • c. voor zover door verstrekking van de subsidie het totaal van de aan de ondernemer of aan de groep, waartoe de ondernemer behoort, op grond van deze regeling in 2009 verleende subsidies meer zou bedragen dan € 1.500.000.

Artikel 3

  • 1. De subsidie bedraagt 35 procent van het orderbedrag.

  • 2. Indien ter zake van de order of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan dan de minister of de Minister van Ontwikkelingssamenwerking of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de subsidie-ontvanger subsidie is verstrekt, wordt deze op de subsidie in mindering gebracht.

Artikel 4

Indien ter zake van het door een toeleverancier of onderaannemer produceren van goederen of verrichten van diensten ten behoeve van het door de subsidie-ontvanger uitvoeren van de order door een niet-Nederlandse overheid hulpfinancieringssteun in de zin van de OESO-consensus is toegezegd of verstrekt, wordt bij het bepalen van het bedrag van de subsidie het orderbedrag verminderd met het bedrag van de toeleverantie of onderaanneming.

Artikel 5

Het subsidieplafond voor het op grond van deze regeling in 2009 verlenen van subsidies bedraagt met betrekking tot China € 5.000.000 en met betrekking tot India € 5.000.000.

Artikel 6

  • 1. Een voorschot wordt berekend naar rato van de in verband met de uitvoering van de order gemaakte en betaalde kosten, voor zover deze nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen.

  • 2. In totaal zal het bedrag aan voorschotten is niet groter zijn dan 90 procent van het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

Artikel 7

  • 1. Het model van het formulier, bedoeld in artikel 9 van het Besluit subsidies exportfinancieringsarrangementen wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 1.

  • 2. Het model van het formulier, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van het Besluit subsidies exportfinancieringsarrangementen wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 2.

  • 3. Het model van het formulier, bedoeld in artikel 19 van het Besluit subsidies exportfinancieringsarrangementen wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 3.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling exportfinanciering China en India 2009.

Den Haag, 1 februari 2009

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk.

TOELICHTING

Algemeen

1. Algemeen

Deze regeling maakt onderdeel uit van een faciliteit die beoogt het Nederlandse bedrijfsleven met onderscheidende kennis, producten en diensten op snelgroeiende, zeer competitieve markten sterk en snel te kunnen positioneren. De Nederlandse slagkracht op deze markten moet worden vergroot om het Nederlandse internationale concurrentievermogen te behouden. Hierbij wordt enerzijds aangesloten bij nationale sterktes: sleutelgebieden als energie, milieu, water en infrastructuur en anderzijds bij de vraag vanuit China en India naar duurzame economische groei. Inzet van de faciliteit is dat deze dient bij te dragen aan groei van het Nederlandse aandeel in die sectoren waarin Nederland sterk is in India en China.

De faciliteit bestaat uit twee delen: een investeringsfinancieringsarrangement (Tijdelijke regeling opkomende markten) en een exportfinancieringsarrangement (deze regeling). Het eerste onderdeel moet in Nederland gevestigde ondernemers met relatief kleine maar makkelijk toegankelijke subsidies in staat stellen te investeren in deze landen. Achterliggend idee is dat deze subsidie investeringen van in Nederland gevestigde bedrijven aanjaagt door een deel van het benodigde kapitaal te leveren en daarmee risico’s voor ondernemers te verkleinen.

Bij het tweede deel van de faciliteit, deze regeling, is sprake van een order tot levering van een goed of dienst door een in Nederland gevestigde ondernemer aan een in China of India gevestigde afnemer. Het moet om orders gaan die niet commercieel haalbaar zijn. Dat de exportorder commercieel niet haalbaar is en dus onvoldoende kasstroom genereert om de exportorder op commerciële basis te rechtvaardigen moet ingevolge de OESO-consensus door de subsidieaanvrager worden aangetoond door middel van een kasstroomoverzicht van 10 jaar (of een kortere periode als de order betrekking heeft op een product met een economische levensduur van minder dan 10 jaar).

De regeling vereist dat het voor China orders moet betreffen die bijdragen aan de bevordering van duurzaamheid binnen de sectoren energie, industrie en technologie, infrastructuur, landbouw of water. Onder de bevordering van duurzaamheid wordt in dat verband verstaan dat het moet gaan om het leveren van concurrerend geprijsde goederen en diensten voor de lokale markt, om zo geleidelijk bij te dragen aan de reductie van de milieubelasting en het grondstof- en energiegebruik in de keten tot een niveau dat tenminste in balans is met de draagkracht van de lokale omgeving.Voor India is in de regeling aansluiting gezocht bij de door de Dutch Trade Board (DTB) geduide sectoren: agro-industrie, biotechnologie, bouw, gezondheidszorg, informatie- en communicatietechnologie of infrastructuur en logistiek. Inherent aan deze door de DTB geduide sectoren is dat vergroting van de duurzaamheid bij India geen eis is.

De subsidie die op basis van deze regeling aan een in Nederland gevestigde ondernemer wordt verstrekt betreft subsidie in de vorm van ‘other official flows’ (artikel 31, onderdeel c, OESO-regeling). Het betreft hier geldstromen anders dan ontwikkelingshulp. Het officiële karakter van deze subsidies blijkt uit drie elementen. Ten eerste doordat de Minister van Economische Zaken subsidie verstrekt aan een in Nederland gevestigde ondernemer. Ten tweede door de in het aanvraagformulier vereiste verklaring van de afnemer dat de subsidie heeft geleid tot een verlaging van de door hem in het kader van de order te betalen prijs. Ten derde door de eis in de regeling dat een overheid van het doelland moet verklaren dat de order van prioritair belang is voor de ontwikkeling van de economie van China respectievelijk India.

Het toepassingsbereik van deze regeling strekt zich uit tot alle ondernemers. Hiervoor is gekozen om een sterke groei van het Nederlandse marktaandeel op de aangegeven sectoren in de doellanden een zo groot mogelijke kans te geven.

Deze regeling is gebaseerd op het Besluit subsidies exportfinancieringsarrangementen.

2. Uitvoeringsaspecten

De regeling zal worden uitgevoerd door de EVD, het agentschap van het Ministerie van Economische Zaken voor internationale economische samenwerking.

3. Internationale verplichtingen

De regeling voorziet in subsidie aan in Nederland gevestigde ondernemers voor de export naar China en India. Deze financiële ondersteuning wordt, zoals hierboven is aangegeven, aangemerkt als ‘other offical flows’. Aan de verplichtingen van de OESO waaraan deze vorm van gebonden hulp moet voldoen, wordt voldaan. De Europese Commissie toetst dergelijke hulp (met uitzondering van scheepsbouwtransacties) niet op staatsteun. De aanvragen op basis van de regeling zullen telkens bij de OESO worden genotificeerd.

4. Administratieve lasten

Deze regeling heeft qua systematiek de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 in het kader van het programma voor ontwikkelingsrelevante exporttransacties (ORET) als voorganger. Bij de onderhavige regeling zijn de administratieve lasten beduidend lager. Dit wordt vooral veroorzaakt door het verdwijnen van de verplichting om bij de aanvraag een haalbaarheidsstudie te voegen, waaruit moest blijken enerzijds dat het om een commercieel niet rendabele order ging en anderzijds dat werd voldaan aan eisen op het gebied van ontwikkelingsrelevantie zoals die door de Minister van Ontwikkelingssamenwerking waren gesteld op gebieden zoals financiële en technische duurzaamheid, milieu aspecten en sociale aspecten. Met name laatstgenoemd gedeelte van de haalbaarheidsstudie was omvangrijk en daardoor verantwoordelijk voor een groot deel van de administratieve lasten. In de onderhavige regeling worden relatief weinig eisen aan de orders gesteld. Daarnaast zijn de administratieve lasten laag omdat de subsidie bestaat uit een subsidie op grond van een uitgebrachte offerte waarbij, zoals bij de ORET systematiek, door de aanvrager geen rekening meer hoeft te worden gehouden met fictieve financieringskosten om aan te tonen dat het product of de dienst niet tegen commerciële voorwaarden kan worden aangeschaft. Daarmee is de vereiste berekening om aan te tonen dat het te exporteren goed of de te leveren dienst commercieel niet haalbaar beperkt tot een eenvoudig kosten-baten overzicht. In het kader van deze regeling, die uitgaat van het principe 'wie het eerst komt, het eerst maalt', zullen potentiële aanvragers via de EVD-site en via de EVD-Newsletter worden geïnformeerd over een eventuele uitputting van het budget zodat onnodige aanvraagvoorbereidingswerkzaamheden worden voorkomen. De regeling sluit aan bij bestaande bedrijfsdocumenten, zoals een offerte voor levering van een goed of een dienst aan een organisatie in India of China dat daarvoor een offerte aanvraag heeft ingediend. Wel moet de lokale overheid van die organisatie een verklaring afgeven dat het offerteverzoek een voor de regio of het land belangrijk goed of dienst betreft. Bij de vaststelling van de subsidie moet de importeur een verklaring afgeven dat het subsidiebedrag door de Nederlandse leverancier op de offerteprijs in mindering is gebracht.

Op basis van deze regeling zullen naar schatting 25 aanvragen worden ingediend, waarvan naar verwachting ongeveer 20 aanvragen zullen kunnen worden gehonoreerd. Het totaal van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven is geschat op € 262.277 op een subsidieplafond van € 10.000.000, hetgeen neerkomt op 2,62 procent van het voor subsidie beschikbare budget.

5. Kaderbesluit EZ-subsidies

Het streven is om deze regeling (en het Besluit subsidies exportfinancieringsarrangementen waarop deze regeling is gebaseerd) per 1 januari 2010 onder de werking van het Kaderbesluit EZ-subsidies te brengen. Vandaar dat de titel spreekt van een regeling voor (alleen) 2009. De beperking tot 2009 beoogt derhalve geen beleidsbeëindiging aan te kondigen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Het Nederlands aandeel (onderdeel a) bestaat uit het orderbedrag waarvoor, naast de toegevoegde waarde van de subsidie aanvrager, nota's van in Nederland gevestigde toeleveranciers kunnen worden overlegd. Onder het begrip overheid (onderdeel c) vallen zowel de centrale overheden als de decentrale overheden van China en India. Ook privaatrechtelijke rechtspersonen waarover die overheden direkt of indirekt overwegende zeggenschap hebben worden tot de overheid gerekend.

Artikel 2

In verband met het beschikbare totaalbudget van € 10 miljoen zijn alleen orders van ten hoogste 2 miljoen SDR subsidiabel. Deze eis is verwoord in onderdeel a van het eerste lid.

Orders worden slechts in aanmerking genomen, indien het percentage van het orderbedrag dat bestaat uit Nederlands aandeel ten minste 60 procent bedraagt (eerste lid, onder b). Deze beperking is opgenomen om te waarborgen dat orders worden gesteund die voor een belangrijk deel ten goede komen aan de Nederlandse economie. Bij de toetsing of is voldaan aan de eis van minimaal 60 procent Nederlands aandeel wordt in het kader van de vaststelling van de subsidie getoetst aan die onderdelen van de order die werkelijk zijn gerealiseerd. Indien minder is gerealiseerd dan waarvan bij de subsidieverlening is uitgegaan, wordt beoordeeld of met betrekking tot dit gedeelte is voldaan aan de eis van 60 procent Nederlands aandeel. Indien meer is gerealiseerd dan waarvan bij de subsidieverlening is uitgegaan, wordt slechts ten aanzien van het orderbedrag waarover subsidie is toegezegd beoordeeld of is voldaan aan genoemde eis.

In onderdeel e van het eerste lid is de eis neergelegd dat het moet gaan om een niet commercieel haalbare order. Deze eis is afkomstig uit de OESO-consensus (artikel 34 OESO-regeling) en moet overeenkomstig die consensus worden uitgelegd. Uitgangspunt is dat geen subsidie mag worden verstrekt voor orders die gewoonlijk commercieel haalbaar zouden zijn als zij worden gefinancierd zonder overheidssteun of met overheidssteun voor zover die in overeenstemming is met de regels die de OESO-consensus stelt voor commerciële financieringen.

In het tweede lid is een tweetal anti-cumulatiebepalingen opgenomen. De eerste beoogt stapeling met eventuele subsidies van de Minister van Ontwikkelingssamenwerking te voorkomen (onderdeel a). Dit om de doelmatigheid van de beschikbare subsidiegelden zo breed mogelijk te benutten. De tweede anti-cumulatiebepaling beoogt dat ook. Daarom wordt cumulatie van subsidie op basis van deze regeling met subsidies op basis van de Tijdelijke regeling opkomende markten (TPSOM) uitgesloten. Hierdoor is het niet mogelijk dat bijvoorbeeld een in Nederland gevestigd bedrijf dat een joint venture aangaat met een bedrijf in China of India op basis van de TPSOM subsidie ontvangt voor de kosten van de aanschaf van kapitaalgoederen en op basis van deze regeling ook nog een exportsubsidie aanvraagt voor de export van diezelfde goederen. Onderdeel c van het tweede lid leidt ertoe dat één ondernemer of groep, waartoe de ondernemer behoort, maximaal € 1.500.000 aan subsidie kan ontvangen. Aldus is gewaarborgd dat het plafond ten goede komt aan verschillende (groepen van) ondernemers.

Artikel 3

In artikel 3 wordt de eis neergelegd dat de subsidie 35 procent van het orderbedrag moet bedragen. Dit is gelijk aan het minimale percentage steun dat ingevolge de OESO-consensus is vereist. Dit minimumpercentage wordt ook wel aangeduid als het vereiste concessionaliteitsniveau en wordt berekend op de wijze zoals uiteengezet is in de OESO-consensus.

Artikel 4

Indien ter zake van een door een toeleverancier of een onderaannemer te produceren gedeelte van de order door een toeleverancier of een onderaannemer te produceren gedeelte van de order door een niet-Nederlandse overheid hulpfinancieringssteun is toegezegd of verstrekt, wordt dit gedeelte van de order voor de bepaling van de omvang van de schenking buiten beschouwing gelaten. Indien het orderbedrag bijvoorbeeld € 1.000.000 bedraagt en er over een gedeelte ter grootte van € 200.000 buitenlandse financieringssteun wordt verstrekt, wordt voor de bepaling van de subsidie uitgegaan van een orderbedrag van (1.000.000 minus 200.000 =) € 800.000.

Artikel 5

Voor China en India zijn afzonderlijke subsidieplafonds vastgesteld. Voor zowel China als India bedraagt dat plafond € 5.000.000.

Artikel 6

De bepaling dat het voorschot wordt berekend naar rato van de in verband met de uitvoering van de order gemaakte en betaalde kosten (eerste lid), impliceert dat per voorschot de gemaakte en betaalde kosten worden gedeeld door het orderbedrag en vermenigvuldigd met het bedrag waarop de subsidie maximaal kan worden vastgesteld. Het bedrag aan voorschotten dat wordt verstrekt kan in totaal niet hoger zijn dan 90 procent van dit maximale subsidiebedrag (tweede lid).

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk.

Naar boven