TOELICHTING
Inleiding
Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling emancipatie in die zin dat het subsidieplafond voor de instellingen E-quality en
Stichting Aletta voor het boekjaar 2009 worden verhoogd, de mogelijkheid voor het toekennen van loon- en prijscompensatie
aan de instellingen genoemd in hoofdstuk 2 voor de jaren 2010 en verder en tevens worden de indieningseisen van hoofdstuk
2 voor het doen van een subsidieaanvraag en de aanvraag tot subsidievaststelling vereenvoudigd.
In de Staatscourant van 1 oktober 2009 is de regeling tot wijziging van de Subsidieregeling emancipatie gepubliceerd (Stcrt. 2009, nr. 14673). Op 2 oktober is de regeling in werking getreden, wat betekent dat vanaf dat moment de Subsidieregeling emancipatie (Stcrt. 2008, nr. 133) is gewijzigd. Voor de nog lopende subsidieverleningen heeft dit geen gevolgen, aangezien deze worden afgehandeld op grond
van de afgegeven beschikkingen en de regeling, zoals die gold op het moment dat de beschikkingen zijn genomen. Om een loon-
en prijscompensatie toe te kennen aan de kennisinstellingen E-Quality en Stichting Aletta (voorheen IIAV) diende het subsidieplafond
zoals genoemd in Hoofdstuk 2, betreffende de instellingssubsidie voor het boekjaar 2009, echter te worden aangepast. Via de
tweede Suppletore Wet bij de Rijksbegroting OCW 2009 kon dit niet tijdig worden gerealiseerd en om die reden wordt met deze
wijziging het subsidieplafond voor E-Quality en Stichting Aletta gewijzigd.
Artikelsgewijs
Artikel 1.6
Als gevolg van de invoering van het te verwachten uniform subsidiekader zullen de regels omtrent de voorschotverlening worden
aangepast.
Subsidieontvangers van een subsidie tot € 25.000 ontvangen niet eerst een voorschot. Deze subsidie wordt direct vastgesteld
of verleend en achteraf ambtshalve vastgesteld. Het subsidiebedrag wordt op grond van een door middel van een liquiditeitsplanning
aangetoonde liquiditeitsbehoefte uitbetaald.
Bij subsidieontvanger vanaf € 25.000 wordt in de beschikking tot subsidieverlening bepaald wat het bedrag van het voorschot
wordt en met welke frequentie de betaling plaatsvindt.
De Minister bepaalt de voorschotten van de subsidiegelden op basis van deze regeling op grond van een door middel van een
liquiditeitsplanning aangetoonde liquiditeitsbehoefte.
Aan de instellingen, bedoeld in hoofdstuk 3, zal de Minister in beginsel niet meer dan 80% van de subsidie als voorschot betalen.
Met deze wijziging wordt aan artikel 1.6 twee leden toegevoegd. In het derde lid wordt bepaald dat in uitzondering op het
tweede lid de Minister aan de instellingen genoemd in de artikelen 2.1 tot en met 2.7 voorschotten verleend tot ten hoogste
100% van het verleende subsidiebedrag. De reden van deze uitzondering is dat aan deze instellingen structureel subsidie wordt
verstrekt.
Artikel 1.7.
Voor het verlenen van de subsidies op grond van deze regeling is het subsidieplafond gekoppeld aan de operationele doelstelling
‘Het versterken van het emancipatieproces in de samenleving’ in de programma-uitgaven op de ten tijde van de aanvraag geldende
Rijksbegroting OCW, artikel 25 Emancipatie, voor de betreffende jaren verdeeld naar emancipatie dan wel homo-emancipatie.
De operationele doelstelling ‘Het versterken van het emancipatieproces in de samenleving’ is in de tabel ‘Budget flexibiliteit
per operationele doelstelling’ nader uitgewerkt in de verdeling tussen: juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden en niet
juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden.
De Minister kan binnen de Rijksbegroting OCW, artikel 25 Emancipatie, op grond van artikel 5 van de Wet Overige OCW-subsidies,
subsidieplafonds vaststellen voor subsidieontvangers.
Het subsidieplafond voor de subsidieontvangers genoemd in hoofdstuk 2 wordt voor twee boekjaren tegelijk om het jaar vastgesteld.
Een subsidieaanvrager kan een aanvraag indienen op grond van hoofdstuk 2 voor een boekjaar of voor twee boekjaren tezamen.
Het subsidieplafond voor categorieën van activiteiten waarvoor op grond van hoofdstuk 3 subsidie kan worden aangevraagd kan
meerdere malen per jaar worden vastgesteld. Deze plafonds gelden dan voor toekomstige aanvragen vallend binnen de gestelde
categorie. De subsidieplafonds worden bekendgemaakt in de Staatscourant.
Met deze wijzigingsregeling wordt in het nieuwe tweede lid het subsidieplafond voor het boekjaar 2009 ingevoegd. Het subsidieplafond
voor het boekjaar 2009 voor de Stichting Aletta en E-Quality wordt verhoogd als gevolg van de beschikbare loon- en prijscompensatie
over het boekjaar 2009. Deze compensatie wordt in het boekjaar 2009 alleen beschikbaar gesteld aan deze twee instellingen.
Overweging daarbij is dat deze instellingen in vergelijking met de andere kennisinstellingen voor een relatief groter aandeel
afhankelijk zijn van overheidssubsidie. Met het vierde lid aan dit artikel de mogelijkheid tot het uitbetalen van een loon-
en prijscompensatie voor de boekjaren 2010 en verder ingevoegd.
Artikel 2.8
De aanvragen kunnen ingediend worden bij:
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
T.a.v. de directie Emancipatie (IPC 5500)
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
In de artikelen 4:61 tot en met 4:63 van de Awb zijn de eisen opgenomen waaraan een aanvraag moet voldoen. Een aanvraag gaat
vergezeld van een activiteitenplan en een begroting. Daarnaast zenden de instellingen, die het jaar voorafgaand aan de aanvraag
geen subsidie hebben ontvangen bij een aanvraag voor subsidie een afschrift van de statuten of oprichtingsakte, alsmede de
laatst opgemaakte jaarrekening, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze
bescheiden ontbreken een verslag over de financiële positie van de subsidieaanvrager op het moment van de aanvraag mee. De
financiële stukken gaan vergezeld van een accountantsverklaring. Dit op grond van artikel 4:64, eerste en tweede lid, van
de Awb. Laatste voorwaarde op grond van de Awb waaraan een aanvraag moet voldoen, is het vermelden van andere subsidieaanvragen
voor dezelfde begrote uitgaven. De subsidieaanvrager is verplicht de stand van zaken voor de andere aanvragen te melden (artikel
4:65 van de Awb).
Voor subsidieontvangers geldt voor de aanvraag voor het jaar 2010 en verdere jaren de voorwaarde dat zij door middel van prestatie-indicatoren
aangeven welke prestaties zij willen behalen. Tevens dient de aanvraag een liquiditeitsplanning te bevatten, waarin wordt
aangegeven wanneer welke middelen nodig zijn gedurende het boekjaar. Op basis van deze liquiditeitsplanning worden het voorschotpercentage
en de voorschotbetalingen bepaald.
De Minister kan een overleg beleggen over de prestatie-indicatoren voor een komend jaar. De Minister kan hierbij vragen inzicht
te geven in bijvoorbeeld prestaties ten aanzien van marktbereik en klantwaardering.
In artikel 4:35 van de Awb staan een aantal gronden waarop de subsidieverstrekking geweigerd kan worden. Het betreft:
• de gegronde verwachting dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden, de subsidieontvanger niet aan de subsidieverplichtingen
zal voldoen of geen behoorlijke rekening en verantwoording zal afleggen;
• de aanvrager heeft onjuiste of onvolledige gegevens bij de aanvraag verstrekt;
• de aanvrager is failliet verklaard of aan de aanvrager is surseance van betaling verleend.
In artikel 2.8 wordt met deze wijzigingsregeling een lid toegevoegd. In dit lid wordt vrijstelling verleend voor artikel 4:63,
derde lid, van de Algemene wet bestuursecht.
Met de vrijstelling van artikel 4:63, derde lid, hoeft een subsidieontvanger bij de subsidieaanvraag geen vergelijking meer
te maken met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan
het lopende boekjaar.
Artikel 2.11
Uit artikel 4:66 van de Awb volgt dat subsidie per boekjaar alleen wordt verleend aan rechtspersonen met volledige rechtspersoonlijkheid.
De instellingen genoemd in deze regeling zijn allemaal rechtspersonen dus voldoen aan deze voorwaarde. Een boekjaar is gelijk
aan een kalenderjaar (artikel 4:68 van de Awb). Op grond van artikel 4:67 van de Awb wordt de subsidie voor een of voor een
bepaald aantal boekjaren verleend. In artikel 2.11 wordt bepaald dat de maximale looptijd van een subsidie op grond van dit
hoofdstuk van deze regeling twee jaar is. Een subsidie op grond van dit hoofdstuk kan voor een of voor twee boekjaren worden
verleend. Uiteraard is het subsidiebedrag niet hoger dan het gestelde subsidieplafond voor dat betreffende boekjaar dan wel
die betreffende boekjaren.
Aan artikel 2.11 wordt met deze wijzigingsregeling een lid toegevoegd op grond waarvan vrijstelling wordt verleend van artikel
4:67, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursecht. Met de vrijstelling van artikel 4:67, tweede en derde lid, Algemene
wet bestuursrecht hoeft een subsidieontvanger geen stukken voor het vaststellen aan te leveren voor het eerste boekjaar bij
een subsidieverlening voor twee jaren.
Artikel 2.16
De eisen met betrekking tot de aanvraag tot vaststelling van de subsidie staan in de artikelen 4:75 tot en met 4:80 van de
Awb. Een aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een verslag van de activiteiten en een financieel verslag. Is een instelling
verplicht een jaarrekening op grond van artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op te stellen dan levert de instelling
de jaarrekening in plaats van het financieel verslag.
Is door een instelling binnen zes maanden na afloop van het laatste boekjaar van de subsidieverlening geen aanvraag tot vaststelling
van de subsidie ingediend dan wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld. Artikel 4:47, onder b, van de Awb biedt hiervoor de
juridische basis.
Met het te verwachten uniform subsidiekader is het regime omtrent de bedragen waarboven een financiële verantwoording en een
accountantsverklaring worden gevraagd gewijzigd.
Subsidies tot € 25.000 worden direct vastgesteld, of verleend en achteraf ambtshalve vastgesteld. Een verantwoording achteraf
is niet meer vereist. Wel kan de Minister steeksproefgewijs verantwoording vragen over de activiteiten en de aan de subsidie
verbonden verplichtingen en om – indien niet of niet geheel aan de verplichtingen is voldaan – terugvorderen. Met de verantwoording
wordt gevraagd aan te tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen
is voldaan.
Subsidieontvangers van een subsidie tussen de € 25.000 en 125.000 dienen in hun verantwoording aan te tonen dat de activiteiten
hebben plaatsgevonden. De Minister kan in de beschikking tot subsidieverlening aangeven op welke wijze dit aantonen kan plaatsvinden.
Subsidieontvangers van een subsidie vanaf € 125.000 dienen naast een verantwoording over de activiteiten, waarin zij aantonen
dat de prestaties zijn verricht, tevens een financieel verslag in over de werkelijke kosten en een accountantsverklaring.
Deze accountantsverklaring geeft een oordeel over de getrouwheid van de cijfers en de rechtmatige besteding van de subsidie
en moet voldoen aan de eisen van de artikelen 4:78 en 4:79 van de Awb en artikel 13 van de WOOS. De aanwijzing genoemd in
artikel 13, eerste lid, van de WOOS is opgesteld en wordt met de beschikking meegezonden. Artikel 4:52, eerste lid, van de
Awb regelt dat het subsidiebedrag overeenkomstig de subsidievaststelling zal worden betaald.
Indien van toepassing kunnen op grond van artikel 4:57 van de Awb onverschuldigd betaalde subsidiebedragen worden teruggevorderd.
Daarnaast kan ook worden besloten om de teveel betaalde bedragen te verrekenen met subsidies van een volgend tijdvak.
De subsidies vanaf € 125.000 worden vastgesteld op basis van de werkelijke kosten met aftrek van de begrote eigen bijdrage
en de gerealiseerde bijdragen van derden, dit tot het maximum van het verleende subsidiebedrag.
In het nieuwe vijfde lid van dit artikel verleent de Minister vrijstelling voor de artikelen 4:73 en 4:74 van de Algemene
wet bestuursrecht. De vrijstelling van de overige artikelen van de Algemene wet bestuursrecht stonden in dit artikel niet
op de correcte plaats. Met deze wijzigingsregeling wordt dit gecorrigeerd. Met de vrijstelling van de artikelen 4:73 en 4:74
Algemene wet bestuursrecht hoeft een subsidieontvanger geen aanvraag tot vaststelling in te dienen dan wel andere gegevens
aan te leveren na het eerste boekjaar van een twee jarige subsidieverlening.
Het zesde lid bepaalt vervolgens dat de subsidieontvanger binnen zes maanden na afloop van het laatste boekjaar van de subsidieverlening
een aanvraag tot vaststelling indient.
Conform het te verwachten uniform subsidiekader stelt de Minister op grond van het zevende lid de subsidie binnen 22 weken
na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.
Artikelen 3.9 tot en met 3.15
De artikelen 3.10 tot en met 3.16 worden vernummerd tot de artikelen 3.9 tot en met 3.15. Deze vernummering is noodzakelijk
vanwege het per abuis niet weergegeven artikelnummer 3.9. Hierdoor correspondeerden de toelichting op de artikelen niet met
de wel correcte artikelnummering in de toelichting. Met deze vernummering is deze inconsistentie verholpen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.