Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 23 januari 2009, nr. 2009/2, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A5/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2 Gronden voor ongewenstverklaring

De vreemdeling kan ongewenst worden verklaard (zie artikel 67 Vw):

  • a. indien hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en bij herhaling een bij de Vw strafbaar gesteld feit heeft begaan;

  • b. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a WvSr is opgelegd;

  • c. indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw;

  • d. ingevolge een verdrag; of

  • e. in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland.

ad a.

Het betreft hier vreemdelingen die bij herhaling een bij de Vw strafbaar gesteld feit hebben begaan (zie artikel 108 Vw). Er moet een proces-verbaal zijn opgemaakt of sprake zijn van een transactie dan wel een uitgevaardigde strafbeschikking ter zake van de gepleegde overtredingen, om bij de tweede of latere overtreding tot ongewenstverklaring over te kunnen gaan. Bij het opmaken van een (eerste) proces-verbaal wordt de vreemdeling tegelijkertijd gewaarschuwd dat, indien hij nogmaals een overtreding in het kader van de Vw begaat, zijn ongewenstverklaring zal worden voorgesteld. Van deze waarschuwing wordt een aantekening in de vreemdelingenadministratie gemaakt.

Nadat de vreemdeling tweemaal een bij artikel 108 van de Vw strafbaar gesteld feit heeft begaan, wordt zijn ongewenstverklaring voorgesteld aan de hand van de opgemaakte processen-verbaal. Het kan bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, betreffen overtredingen van de artikelen 4.37, 4.38 en 4.39 Vb.

ad b.

Het betreft hier vreemdelingen van wie het verblijfsrecht wegens inbreuk op de openbare orde is beëindigd conform het hiervoor geldende beleid. Het kan hier gaan om zowel intrekking als het niet-verlengen van de verblijfsvergunning (zie B1/5.3.6, C5/3, C8/3 en C8/5).

Indien een vreemdeling terbeschikking is gesteld (zie artikel 37a WvSr) kan dit met zich meebrengen dat het verblijfsrecht eerst bij verlenging van die maatregel met toepassing van de glijdende schaal kan worden beëindigd en tot ongewenstverklaring kan worden overgegaan. De verlenging kan immers betekenen dat wordt voldaan aan de betreffende norm van artikel 3.86, tweede lid, Vb. Zo spoedig mogelijk nadat een rechterlijk vonnis waarin verlenging van de TBS-maatregel is uitgesproken onherroepelijk is geworden zal (opnieuw) worden beoordeeld of tot ongewenstverklaring kan worden overgegaan.

ad c.

Het betreft hier vreemdelingen die niet rechtmatig op grond van een verblijfsvergunning noch op basis van het Gemeenschapsrecht, de Overeenkomst EG-Zwitserland of het Associatiebesluit 1/80 hier te lande verblijven. Niet is vereist dat deze vreemdelingen zich feitelijk in Nederland bevinden.

Ten aanzien van deze grond vallen drie categorieën te onderscheiden:

  • vreemdelingen die ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie), of een taakstraf dan wel een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd hebben gekregen en waarbij het (totale) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel ten minste een maand bedraagt;

  • vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld tot een onvoorwaardelijke (korte) gevangenisstraf (waaronder jeugddetentie) tot een taakstraf of een onvoorwaardelijke geldboete dan wel een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd hebben gekregen, dan wel een transactieaanbod hebben aanvaard of een strafbeschikking opgelegd hebben gekregen;

  • vreemdelingen die een gevaar voor de nationale veiligheid vormen.

Een opgelegde maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (zie artikel 37 WvSr) of in een inrichting voor de opvang van verslaafden (zie artikel 38m WvSr) dan wel een inrichting voor jeugdigen (zie artikel 77h, vierde lid, onder a WvSr) alsook ter beschikkingstelling (zie artikel 37a WvSr) worden tot de vrijheidsontnemende maatregelen gerekend.

Een taakstraf is ofwel een werkstraf (het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte) ofwel een leerstraf (het volgen van een leertraject) dan wel een combinatie van beide. De taakstraf komt in plaats van een gevangenisstraf. In geval van een veroordeling tot een taakstraf wordt de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt genomen. Dit betekent dat, met inachtneming van het bovenstaande, de taakstraf wordt tegengeworpen ongeacht de duur van de taakstraf (zie de artikelen 22, c en d, WvSr).

Het is niet vereist dat de uitspraak of strafbeschikking waarbij de vreemdeling is veroordeeld wegens een misdrijf onherroepelijk is geworden.

Om te kunnen spreken van gevaar voor de nationale veiligheid is geen strafrechtelijke veroordeling vereist. Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de AIVD. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere de Dienst Nationale Recherche, ((inter)nationale) ministeries of inlichtingendiensten.

Voor zover deze vreemdelingen een aanvraag indienen of hebben ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning of afgifte van een mvv, wordt die aanvraag afgewezen (zie B1/4.4.1).

ad d.

Een vreemdeling die in één van de Benelux- of Schengenstaten ongewenst is verklaard, kan op een met redenen omkleed verzoek van één der lidstaten ook voor de andere lidstaten ongewenst worden verklaard.

ad e.

Een vreemdeling die buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan, kan in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland ongewenst worden verklaard. Hierbij kan worden gedacht aan de vreemdelingen van wie het verblijf is geweigerd dan wel is beëindigd op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Bij de toepassing van artikel 67 Vw worden de persoonlijke belangen van de vreemdeling zorgvuldig afgewogen tegen het algemene belang, dat uit een oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend.

Ongewenstverklaring en artikel 8 EVRM

Indien wordt overgegaan tot ongewenstverklaring van een vreemdeling is, ook bij eerste toelating – tenzij ook de gezinsleden Nederland (moeten) hebben verlaten – steeds sprake van inmenging.

Daarbij wordt beoordeeld of die inmenging gerechtvaardigd is op grond van artikel 8, tweede lid, EVRM. Hiertoe wordt een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de vreemdeling en het belang van de Staat. De omstandigheden die bij deze belangenafweging worden betrokken zijn opgenomen in B2/10.2.3.

B

Paragraaf A6/5.3.3.5 Vreemdelingencirculaire komt te luiden:

5.3.3.5 Bewaring van vreemdelingen met rechtmatig verblijf

Artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw biedt de mogelijkheid tot het in bewaring stellen van vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen (verlengen) van een verblijfsvergunning regulier of asiel voor (on)bepaalde tijd indienen/ingediend hebben en van wie in afwachting van de beslissing daarop de uitzetting achterwege blijft (zie artikel 8, aanhef en onder f en g, Vw). Voor de procedure tot inbewaringstelling van deze vreemdelingen wordt verwezen naar A6/5.3.4.

Indien een vreemdeling die vanwege criminele antecedenten een gevaar vormt voor de openbare orde een (herhaalde) aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier of asiel voor (on)bepaalde tijd wil indienen of heeft ingediend zal in beginsel bewaring op grond van artikel 59, eerste lid Vw of artikel 59 eerste en tweede lid Vw worden toegepast. Voor die toepassing is het noodzakelijk dat een belangenafweging plaatsvindt.

Het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, dient verder zo beperkt mogelijk te geschieden. Het kan hierbij gaan om vreemdelingen die een dergelijke aanvraag indienen/ingediend hebben en waarvan bijvoorbeeld om redenen van manifest bedrog of andere gronden genoemd in A6/5.3.3.1 aangenomen kan worden dat zij zich aan de eventuele uitzetting zullen gaan onttrekken. Ook kan het voorkomen dat een vreemdeling eerst nadat hij in bewaring gesteld is een asielaanvraag indient. In beide gevallen zal aan de hand van de bekend geworden feiten en omstandigheden voor de aanvraag bijvoorbeeld het nader gehoor, een concrete afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag.

Ingeval van asielzoekers geldt dat zolang de aanvraag nog niet in eerste aanleg is afgewezen, de inbewaringstelling uitsluitend mag plaatsvinden en voortduren na vooraf overleg met de IND. Van dat overleg dient verslag te worden gelegd in de vreemdelingenadministratie.

C

Paragraaf A6/5.3.3.9 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt als volgt te luiden:

5.3.3.9 Bewaring na afwijzing tweede of volgende asielaanvraag

Ten aanzien van vreemdelingen van wie de tweede of volgende asielaanvraag met toepassing van artikel 4:6 Awb in de AC-procedure is afgewezen omdat geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht wordt zo spoedig mogelijk na bekendmaking van de afwijzende beschikking beoordeeld of bewaring op grond van artikel 59 Vw zal worden toegepast. Indien de hier bedoelde vreemdeling zich eerder gedurende enige tijd heeft ontrokken aan toezicht weegt het belang van de openbare orde in beginsel zwaarder dan het individuele belang van de vreemdeling. Voor de beoordeling van tweede of herhaalde aanvragen wordt verwezen naar C14/5.

D

Paragraaf B1/5.3.6 Vreemdelingencirculaire komt te luiden:

5.3.6 Openbare orde

Voortzetting verblijfsaanvaarding

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder e, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Op grond van artikel 18, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.86 en 3.87 Vb.

Bij de ontzegging van voortzetting van verblijf (verblijfsbeëindiging) wordt de duur van het verblijf van de vreemdeling op grond van een verblijfsvergunning, direct voorafgaande aan het misdrijf, gerelateerd aan de ernst van de inbreuk op de openbare orde, zoals die blijkt uit de beoordeling daarvan door de (straf)rechter. Daarmee wordt tot uiting gebracht dat naarmate de banden van de vreemdeling met Nederland sterker zijn, de inbreuk op de openbare orde ernstiger dient te zijn om voortzetting van verblijf te ontzeggen. In bepaalde gevallen wordt het verblijf niet, of onder zwaardere voorwaarden, beëindigd.

In geval de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming houdt de Minister bij de toepassing van artikel 3.86 Vb ten minste rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de vreemdeling, alsmede het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met het land van herkomst (zie artikel 3.86, negende lid, Vb).

NB1:

Ingevolge artikel II bij het besluit van 5 juli 2002 tot wijziging van artikel 3.86 Vb 2000 (Stb. 2002, 371, in werking getreden op 17 juli 2002) blijft het gewijzigde Besluit buiten toepassing ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit niet kon worden beëindigd, tenzij die vreemdeling wegens een na inwerkingtreding van dit Besluit gepleegd misdrijf waartegen een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld.

NB2:

Ingevolge artikel II bij het besluit van 29 september 2004 tot wijziging van artikel 3.86 Vb 2000 (Stb. 2004, 496, in werking getreden op 1 november 2004), blijft het gewijzigde Besluit buiten toepassing ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit niet kon worden beëindigd, tenzij die vreemdeling wegens een na inwerkingtreding van dit Besluit gepleegd misdrijf bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld tot jeugddetentie of een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 38m of 77h, vierde lid, onder a, WvSr.

Toelichting glijdende schaal

De ernst van de inbreuk op de openbare orde wordt bepaald aan de hand van de strafmaat. Om te beoordelen of het verdere verblijf aan een vreemdeling kan worden ontzegd, wordt de hoogte van de opgelegde straf gerelateerd aan de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland, op het moment dat het misdrijf werd gepleegd. Dit is het principe van de zogenaamde glijdende schaal. Deze regels zijn van toepassing op alle gevallen waarin sprake is van verlenging of wijziging van het verblijf, alsmede indien een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw wordt ingetrokken.

Indien de vreemdeling houder van een verblijfsvergunning regulier, voor bepaalde of onbepaalde tijd, of Nederlander is geweest, en niet tijdig een aanvraag heeft ingediend, zijn de regels van de artikelen 3.86 en 3.87 Vb eveneens van toepassing, indien:

  • de aanvraag (tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van een verblijfsvergunning) is ontvangen binnen zes maanden nadat het verblijfsrecht op grond van de eerdere verblijfsvergunning of het Nederlanderschap is geëindigd;

  • er geen onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel gegevens zijn achtergehouden, die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid; en

  • de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.

Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Verder verblijf wordt ontzegd, indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling of een in Nederland verblijvend gezinslid als bedoeld in artikel 29, onder e en f, Vw, zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen, als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Een (strafrechtelijke) veroordeling is niet noodzakelijk. Deze grond is niet afhankelijk gesteld van het tijdstip waarop de gedraging is gepleegd of eventueel bestraft. Deze grond is nader uitgewerkt in C4/3.11.3. Voor een in Nederland verblijvend gezinslid dat op eigen gronden aanspraak maakt op vluchtelingenrechtelijke bescherming zie C2/6.3.

Strafrechtelijke antecedenten

Verder verblijf wordt ontzegd, indien de vreemdeling wegens een misdrijf;

  • waartegen bij een verblijfsduur van minder dan drie jaar een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd, of bij een verblijfsduur van drie jaar of meer een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd;

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis;

  • is veroordeeld tot een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf, of hem een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a, WvSr is opgelegd; en

  • het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf of maatregel ten minste gelijk is aan de corresponderende norm van de glijdende schaal.

Misdrijven

De enkele omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, wordt niet gebaseerd op iedere willekeurige misstap die tot een sanctie heeft geleid. De misdraging moet wel voldoende ernstig zijn geweest. De ernst komt tot uiting in het feit dat alleen misdrijven in aanmerking worden genomen. Bovendien moet ook de sanctie die daarop is gevolgd, voldoende zwaar zijn. Dat betekent dat misdragingen die strafrechtelijk als overtreding worden gekwalificeerd of die buiten het strafrecht zijn afgedaan (bijvoorbeeld met een bestuurlijke boete of uitsluitend een civiele veroordeling tot schadevergoeding) buiten beschouwing blijven. Of een bepaalde misdraging een misdrijf of een overtreding is, is afhankelijk van de desbetreffende wetgeving.

Strafbedreiging van twee respectievelijk drie jaar of meer

Tegen de meeste misdrijven is een maximale door de rechter op te leggen straf bedreigd van drie jaar of meer. Een aantal misdrijven kent een lagere strafbedreiging van twee jaar, waarvan de belangrijkste is vernieling (artikel 350 WvSr).

Onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis

Het vonnis waarbij de straf of maatregel is opgelegd, moet onherroepelijk zijn. Indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, of indien er een strafzaak openstaat, wordt contact opgenomen met het OM. De beslistermijn kan met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw schriftelijk met maximaal zes maanden worden verlengd.

Indien de aanvraag is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid wordt de termijn met toepassing van artikel 25, vierde lid, Vw met maximaal drie maanden verlengd.

Onvoorwaardelijke straf

Bij de glijdende schaal worden alleen de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van de straf meegeteld bij de berekening van de norm in de glijdende schaal.

Cumulatie

In geval van meerdere veroordelingen worden de onvoorwaardelijke gedeelten bij elkaar opgeteld, indien de verblijfsduur (de periode waarin de vreemdeling, voorafgaande aan het plegen van het eerste misdrijf, op grond van een geldige verblijfsvergunning in Nederland verbleef) vijf jaren of korter is.

Taakstraf

Een taakstraf is ofwel een werkstraf (het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte) ofwel een leerstraf (het volgen van een leertraject) dan wel een combinatie van beiden. De taakstraf komt in plaats van een gevangenisstraf. In geval van een veroordeling tot een taakstraf wordt de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt genomen bij de toepassing van de glijdende schaal. Dit betekent dat de taakstraf wordt tegengeworpen ongeacht de duur van de taakstraf (zie de artikelen 22, c en d, WvSr).

Terbeschikkingstelling

Terbeschikkingstelling op grond van artikel 37a WvSr kan leiden tot verblijfsbeëindiging. Indien een vreemdeling ter beschikking is gesteld kan dit met zich meebrengen dat het verblijfsrecht eerst bij verlenging van die terbeschikkingstelling met toepassing van de glijdende schaal kan worden beëindigd. De verlenging kan immers betekenen dat wordt voldaan aan de betreffende norm van artikel 3.86, tweede lid, Vb. Zo spoedig mogelijk nadat een rechterlijk vonnis waarin verlenging van de TBS-maatregel is uitgesproken onherroepelijk is geworden wordt (opnieuw) beoordeeld of tot verblijfsbeëindiging kan worden overgegaan.

Gratie

Aan het feit dat een straf geheel of gedeeltelijk, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, door Nederlandse of buitenlandse autoriteiten is kwijtgescholden, komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.

Bijzondere categorieën

Minderjarige vreemdelingen met een in Nederland gevestigde Nederlandse ouder. Op grond van hun bijzondere banden met Nederland vinden ongewenstverklaring en ontzegging van verder verblijf op grond van gevaar voor de openbare orde niet plaats ten aanzien van deze vreemdelingen (zie artikel 3.50, vierde lid Vb).

Vreemdelingen die in Nederland zijn geboren dan wel voor hun tiende levensjaar tot Nederland zijn toegelaten

Om reden van hun bijzondere banden met Nederland geldt voor hen dat bij een verblijfsduur van ten minste tien en minder dan vijftien jaar alleen in geval van veroordeling wegens handel in verdovende middelen ontzegging van verder verblijf en ongewenstverklaring plaats zal vinden en bij een verblijfsduur van ten minste vijftien jaar niet tot verblijfsbeëindiging wordt overgegaan.

Vreemdelingen die houder zijn van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die is afgegeven door een andere EU-lidstaat

De Minister houdt bij de toepassing van artikel 3.86, eerste lid, onder c, Vb mede rekening met de ernst van de inbreuk of het soort van inbreuk dat door de langdurig ingezetene of diens gezinslid op de openbare orde of nationale veiligheid is gepleegd, respectievelijk met het gevaar dat van de langdurig ingezetene of dat gezinslid uitgaat (zie artikel 3.86, tiende lid, Vb).

Bovendien houdt de Minister rekening met de leeftijd van de vreemdeling, de gevolgen voor de vreemdeling en de leden van zijn gezin, het bestaan van banden met Nederland dan wel het ontbreken van banden met het land van herkomst (zie artikel 3.86, elfde lid, Vb).

Met ‘gezinslid’ wordt hier bedoeld het gezinslid dat door de andere lidstaat is toegelaten voor verblijf bij een langdurig ingezetene in die lidstaat. (zie B17/5)

Vreemdelingen met een verblijfsduur van tien jaar of langer

Bij een verblijfsduur van tien jaren, wordt alleen tot verblijfsbeëindiging overgegaan ingeval van een geweldsmisdrijf of handel in verdovende middelen. Bij een verblijfsduur van vijftien jaren, wordt alleen tot verblijfsbeëindiging overgegaan ingeval van handel in verdovende middelen. Bij een verblijfsduur van twintig jaren, wordt niet meer tot verblijfsbeëindiging overgegaan.

In het buitenland gepleegde en/of berechte misdrijven

Strafbare feiten die in het buitenland zijn gepleegd of bestraft, worden eveneens bij de beoordeling van het gevaar voor de openbare orde betrokken, doch slechts voor zover het gaat om strafbare feiten die naar Nederlands recht misdrijven zijn. Dat geldt ook indien het strafbare feit naar buitenlands recht een overtreding, maar naar Nederlands recht een misdrijf is. Of het feit naar Nederlands recht een misdrijf is (waartegen een gevangenisstraf van twee of drie jaren of meer is bedreigd) wordt beoordeeld aan de hand van de strafbepalingen in het WvSr of de bijzondere Nederlandse strafwetten.

Bij verblijfsbeëindiging gaat het om (een of meer) strafbare feiten die naar Nederlands recht misdrijven zijn waartegen een gevangenisstraf van respectievelijk twee of drie jaren of meer is bedreigd.

Voor de toepassing van de glijdende schaal, dient tevens te worden beoordeeld welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft. Voor die beoordeling is van belang dat de vreemdeling zelf alle relevante gegevens en bescheiden met betrekking tot de strafbare feiten en de afdoening daarvan verschaft, waarbij valt te denken aan een gewaarmerkt afschrift van het strafvonnis. Aan de hand van de gegevens die de vreemdeling heeft verschaft of anderszins bekend zijn geworden, wordt contact opgenomen met het OM voor de vraag welke straf in Nederland voor het betreffende strafbare feit zou zijn gevorderd, waarbij wordt aangesloten bij de gepubliceerde richtlijnen van het OM met betrekking tot de eis van de Officier ter zitting.

E

Paragraaf C22/4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt als volgt te luiden:

4 Vrijheidsbeperkende en -ontnemende maatregelen

Indien de asielaanvraag is afgewezen, kunnen vrijheidsbeperkende en -ontnemende maatregelen worden opgelegd (zie hiervoor A6/4.3.5, A6/5.2 en A6/5.3.3.9).

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 januari 2009

De Staatssecretaris van Justitie,

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.

TOELICHTING

Algemeen

Onderhavige wijziging betreft een verduidelijking ten aanzien van het beleid inzake verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring bij vreemdelingen die op grond van artikel 37a WvSr) een TBS-maatregel opgelegd hebben gekregen.

Met dit WBV is voorts bepaald dat bij asielzoekers met criminele antecedenten en vreemdelingen van wie een herhaalde asielaanvraag is afgewezen vanwege het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden (4:6 Awb) geïntensiveerd gebruik zal worden gemaakt van de bevoegdheid tot het opleggen van vreemdelingenbewaring. Dit naar aanleiding van de brief van 20 juni 2008 (TK 19637, nr. 1207), waarin een reactie is gegeven op het rapport van het WODC ‘Illegaal verblijf in Nederland’.

Artikelsgewijs

A, D

Aan personen die lijden aan een psychiatrische stoornis en die een ernstig delict hebben gepleegd kan TBS (de maatregel als bedoeld in artikel 37a WvSr) worden opgelegd. TBS kan worden opgelegd wanneer behandeling van de stoornis noodzakelijk is om het recidivegevaar terug te brengen.

In het evaluatieonderzoeksrapport ‘Ongewenst verklaarde vreemdelingen in de tbs’, welk rapport bij brief van 24 juni 2008 (TK 29452, nr. 90) aan de Tweede Kamer is aangeboden, is geconstateerd dat het toepassen van de glijdende schaal ter beoordeling of tot verblijfbeëindiging en tot ongewenstverklaring dient te worden overgegaan als complicerende factor bij vreemdelingen die ter beschikking zijn gesteld heeft dat bij aanvang van de TBS-maatregel niet vaststaat hoe lang de maatregel zal duren. De onderzoekers stellen vast dat het in theorie kan voorkomen dat een terbeschikkinggestelde eerst bij verlenging van de maatregel onder het bereik van de glijdende schaal komt te vallen. Nu de ongewenstverklaring gevolgen heeft voor het perspectief van de TBS-maatregel is het van belang dat in een zo vroeg mogelijk stadium kan worden vastgesteld of de terbeschikkinggestelde vreemdeling ongewenst is of zal worden verklaard. Onderhavige wijziging strekt ertoe te regelen dat een beoordeling omtrent de mogelijkheid van verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring plaatsvindt zo kort mogelijk nadat het vonnis waarin verlenging van de TBS-maatregel is uitgesproken onherroepelijk is geworden.

Teneinde steeds bij verlenging van een TBS-maatregel van een vreemdeling een beoordeling omtrent de mogelijkheid tot intrekking van de verblijfsvergunning en/of ongewenstverklaring uit te voeren is het noodzakelijk dat sprake is van goede samenwerking tussen de strafrecht- en vreemdelingenketen. Van belang is dat de IND geïnformeerd wordt omtrent het vonnis inzake de verlenging van de TBS-maatregel en – voor zover mogelijk – zo kort mogelijk na het onherroepelijk worden van het vonnis tot verlenging van de TBS-maatregel kan overgaan tot verblijfsbeëindiging en/of ongewenstverklaring.

B

Indien een vreemdeling met criminele antecedenten te kennen heeft gegeven een asielaanvraag in te willen dienen zal die aanvraag in beginsel worden behandeld terwijl hij van zijn vrijheid is ontnomen. Van vreemdelingen die op grond van het hebben van criminele antecedenten een gevaar vormen voor de openbare orde kan immers in beginsel worden aangenomen dat de openbare orde de inbewaringstelling vordert. Wel zal steeds aan de hand van de individuele omstandigheden een belangenafweging moeten worden gemaakt alvorens tot inbewaringstelling kan worden overgegaan. Het feit dat een asielaanvraag zal worden ingediend of is ingediend wordt meegenomen bij de vraag of bewaring kan worden opgelegd en of deze kan voortduren. Ten aanzien van alle asielzoekers – dus ook ten aanzien van asielzoekers die vanwege criminele antecedenten een gevaar vormen voor de openbare orde – geldt dat bewaring uitsluitend mag worden opgelegd en voort mag duren na overleg met de IND.

Indien door indiening van de asielaanvraag sprake is van rechtmatig verblijf dient de grondslag van de bewaring artikel 59, eerste lid, onder b, Vw te zijn en zal het bepaalde in artikel 59, vierde lid, Vw in acht moeten worden genomen.

C

Wanneer een tweede of volgende asielaanvraag binnen de AC-procedure met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Awb is afgewezen omdat de vreemdeling geen enkel nieuw feit of gewijzigde omstandigheid naar voren heeft gebracht of aannemelijk heeft gemaakt, bestaat aanleiding om aan te nemen dat de mogelijkheid van het indienen van een herhaalde aanvraag door de vreemdeling is benut om de terugkeer op oneigenlijke gronden uit te stellen. Indien de betreffende vreemdeling zich bovendien eerder gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken (illegaal verblijf), bestaat het gevaar dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken. Dit geeft in beginsel aanleiding om vreemdelingenbewaring op te leggen. Het belang van de openbare orde weegt in dat geval in beginsel zwaarder dan het individuele belang van de vreemdeling.

E

Hiermee wordt de verwijzing naar de relevante paragrafen in A6 aangevuld.

De Staatssecretaris van Justitie,

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.

Naar boven