Regeling van de Minister van Economische Zaken van 18 november 2009, nr. WJZ/9204761, tot wijziging van de Regeling garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 5 van de richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG (PbEU L 52), de beschikking van de Commissie van 19 november 2008 tot vastlegging van gedetailleerde richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging en toepassing van bijlage II bij Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 338), en artikel 31, negende lid, van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voorhoogrenderende warmtekrachtkoppeling wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel g komt te luiden:

  • g. systeemgrens van de HR-WKK-installatie: een fictieve, gesloten omhulling van de HR-WKK-eenheden die deel uitmaken van de HR-WKK-installatie, welke omhulling voldoet aan hetgeen in de bijlage bij de beschikking van de Commissie van 19 november 2008 tot vastlegging van gedetailleerde richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging en toepassing van bijlage II bij Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 338) is bepaald ten aanzien van systeemgrenzen;

2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel k door een punt, vervalt onderdeel l.

B

In artikel 2, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, vervalt telkens de zinsnede ‘waarin voor de opwekking van HRWKK-elektriciteit een andere krachtbron dan uitsluitend een of meer gasmotoren wordt gebruikt, ’.

C

In artikel 3, tweede lid, vervalt de zinsnede ‘, ten aanzien van een HR-WKK-installatie waarin voor de opwekking van HRWKK-elektriciteit een andere krachtbron dan uitsluitend een of meer gasmotoren wordt gebruikt, ’.

D

In artikel 3, zevende lid, wordt ‘desgewenst’ vervangen door: voor het verkrijgen van garanties van oorsprong.

E

De onderdelen c en d van artikel 7 worden vervangen door een onderdeel, luidende:

c. de beschikking van de Commissie van 19 november 2008 tot vastlegging van gedetailleerde richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging en toepassing van bijlage II bij Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 338).

F

Bijlage 3 vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 18 november 2009

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

TOELICHTING

Algemeen

1. Doel en aanleiding

De Commissie heeft bij beschikking van 19 november 2008 gedetailleerde richtsnoeren vastgesteld voor de berekening van elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling, in aanvulling op bijlage 2 van de richtlijn. In de richtsnoeren worden voor deze berekening vijf stappen onderscheiden en beschreven, teneinde een eenvormige toepassing van de richtlijn te bevorderen. Onder meer wordt bepaald (in onderdeel 5.3) dat de berekening van de totale efficiëntie moet zijn gebaseerd op gegevens over de feitelijke warmtekrachtproductie.

De Regeling garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voorhoogrenderende warmtekrachtkoppeling dient in verband met deze beschikking te worden aangepast. Ingevolge de regeling wordt tot nu toe voor de berekening van elektriciteit die wordt opgewekt door gasmotoren gebruik gemaakt van door de fabrikant geleverde waarden, opgenomen in bijlage 3 bij de regeling. Deze werkwijze is niet langer toegestaan en daarom zijn de desbetreffende bepalingen aangepast.

2. Administratieve lasten

Tot nu toe zijn er nog geen verzoeken op grond van de regeling gedaan met het oog op de verkrijging van garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voorhoogrenderende warmtekrachtkoppeling (verder: HR-WKK-installatie). Er zijn geen aanwijzingen dat hier verandering in komt. Er wordt daarom geen effect op de administratieve lasten verwacht. Om toch een kwantitatief beeld te schetsen van het potentiële effect volgt hieronder een berekening voor het geval dat voor een installatie uit de onderhavige categorie toch een aanvraag zou worden ingediend.

Het potentiële effect voor de administratieve lasten ontstaat omdat het vereiste een meetprotocol op te stellen conform het bepaalde in artikel 2 van de regeling ook gaat gelden voor installaties waarin uitsluitend een of meer gasmotoren worden gebruikt. De regeling behelst een minimale implementatie van Europese regels. Er zijn daarom geen lastenarmere alternatieven mogelijk.

Allereerst zijn er de eenmalige kosten van kennisname. Uitgaande van een tijdsbesteding van een half uur en een uurloon van € 60,– bedragen deze kosten € 30,–. Het betreft installaties van technisch betrekkelijk eenvoudige aard. Daarom kan voor het opstellen van een meetprotocol worden uitgegaan van een tijdsinvestering van de producent van HR-WKK-elektriciteit van maximaal twee uur. Tegen een uurtarief van € 60,– betekent dit een eenmalige kostenpost van maximaal € 120,–.

De producent moet vervolgens een (hernieuwd) verzoek als bedoeld in artikel 3 van de regeling indienen bij de netbeheerder. Hij zal dit verzoek in het algemeen binnen een half uur kunnen opstellen. Wanneer wordt uitgegaan van een uurloon van € 60,–, bedragen de totale eenmalige lasten van het indienen van genoemd verzoek maximaal € 30,–. Naar aanleiding van het verzoek zal de netbeheerder een administratief onderzoek uitvoeren. Geschat wordt dat de netbeheerder hier ten hoogste een half uur aan zal hoeven te besteden. Een beperkt aantal verklaringen, naar schatting minder dan 5%, zal de netbeheerder aanleiding geven tot een nader onderzoek ter plekke. De tijdsbesteding van een dergelijk onderzoek door de netbeheerder wordt op gemiddeld vier uur geraamd. Wanneer wordt uitgegaan van een uurloon van € 60,–, komen de totale eenmalige kosten voor de netbeheerders naar schatting uit op gemiddeld ca € 40,– per installatie. De netbeheerders kunnen deze kosten op grond van artikel 2, vijfde lid, van de regeling in rekening brengen bij de producenten.

Tenslotte moet de producent een maandelijks meetrapport laten opstellen conform het bepaalde in artikel 5 van de regeling. Gezien de technisch gezien eenvoudige aard van de installaties zal hiermee maximaal een half uur gemoeid zijn. Bij een uurtarief van € 60,– bedraagt de maandelijkse kostenpost hiervan dus maximaal € 30,–. Per jaar is dat een structurele kostenpost van € 360,–.

Per installatie betekent dit € 220,– aan eenmalige lasten en € 360,– aan structurele lasten. Indien er zoals verwacht geen aanmeldingen komen is er geen effect op de administratieve lasten en blijven deze € 0,– voor deze categorie. Als we aannemen dat er toch onverwacht tien tot vijftien aanmeldingen zouden komen betekent dit een totale stijging van de administratieve lasten met € 2200,– tot € 3300,– eenmalig en € 3600,– tot € 5400,– structureel. De totale administratieve lasten zullen zelfs dan onder de € 10.000,– blijven. De regeling is daarom niet voor advies aangeboden aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten.

3. Europese verplichtingen

Evenmin als voor de regeling die met deze regeling wordt gewijzigd stellen de dienstenrichtlijn (richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt) en de notificatierichtlijn (richtlijn nr. 98/34/ERG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij) beperkingen ten aanzien van deze wijzigingsregeling. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de Regeling garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voorhoogrenderende warmtekrachtkoppeling.

Artikelsgewijs

Onderdelen A, B, C, E en F

In onderdeel A wordt ten eerste voor het begrip systeemgrens een verwijzing opgenomen naar de beschikking van de Commissie van 19 november 2008 omdat in deze beschikking nadere regels voor systeemgrenzen zijn vastgesteld. Ten tweede wordt de begripsomschrijving van gasmotor geschrapt nu het voor het verstrekken van garanties van oorsprong voor HR-WKK-elektriciteit niet langer relevant is of in de HR-WKK-installatie uitsluitend een of meer gasmotoren worden gebruikt.

In alle gevallen, ongeacht of de opwekking van HR-WKK-elektriciteit uitsluitend met gasmotoren gebeurt, dient een meetprotocol te worden opgesteld en dient voor het verkrijgen van garanties van oorsprong de hoeveelheid verbruikte brandstof en de hoeveelheid elektriciteit, warmte en eventueel mechanische energie te worden gemeten. Bijgevolg worden door middel van de onderdelen B en C de uitzonderingen voor HR-WKK-installaties die uitsluitend van gasmotoren gebruik maken, geschrapt.

Voorts is de bestaande verwijzing naar richtsnoeren van de Commissie (in artikel 7, onderdeel c, van de regeling) geconcretiseerd omdat nu kan worden verwezen naar de voornoemde beschikking (onderdeel E).

Tenslotte wordt met onderdeel F bijlage 3 geschrapt omdat deze tabel met gegevens over diverse soorten gasmotoren niet langer relevant is nu de berekening van de hoeveelheid op een net ingevoede HR-WKK-elektriciteit en de besparing op primaire energie ook voor HR-WKK-installaties waarin alleen van gasmotoren gebruik wordt gemaakt, plaats vindt overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie.

Onderdeel D

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een verduidelijking aan te brengen in artikel 3, zevende lid. Bij een aanpassing van de installatie die leidt tot een wijziging van de in het vaststellingsverzoek vermelde gegevens dient steeds een hernieuwd verzoek om vaststelling te worden gedaan. Dit verplicht overigens niet tot het doen van een nieuw vaststellingsverzoek als de producent niet langer prijs stelt op de verkrijging van garanties van oorsprong. De redactie van de bepaling is aangepast om dit beter tot uitdrukking te brengen.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

Naar boven