Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties

Partijen:

1. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mevrouw dr. J.M. Cramer, handelend als bestuursorgaan, hierna te noemen: de Minister van VROM;

2. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mevrouw G. Verburg, handelend als bestuursorgaan, hierna te noemen: de Minister van LNV;

3. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, mevrouw J.C. Huizinga-Heringa, handelend als bestuursorgaan, hierna te noemen: de Staatssecretaris van V&W;

4. De Vereniging het Interprovinciaal Overleg, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door mevrouw drs. T. Klip-Martin, gemandateerd door de voorzitter, de heer J. Franssen, hierna te noemen: het IPO;

5. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer C.H.J. Lamers, vice-voorzitter van het bestuur, hierna te noemen: de VNG;

6. De Unie van Waterschappen, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer mr. drs. P.C.G. Glas, vice-voorzitter, hierna te noemen: UVW;

Overwegingen:

  • (1) Het bodembeleid gaat veranderen. Op 21 mei 2008 is hiervoor met een intentieverklaring, getekend op een bestuurdersconferentie, de grondslag gelegd. De intentieverklaring was ook het startpunt voor het opstellen van het onderhavige convenant waarin de uitgangspunten van het nieuwe beleid en de daarvoor nog te ondernemen stappen tussen partijen worden overeengekomen.

  • (2) De beleidswijziging kent de volgende uitgangspunten:

    • Verdere decentralisatie van verantwoordelijkheden en uitvoering naar het bevoegd gezag;

    • Sturing door beleidsafspraken neergelegd in bestuurlijke overeenkomsten;

    • Toenemende samenhang van het bodembeleid met het energie- en waterbeleid en het beleid voor de ondergrond;

    • Verdere integratie van het bodemsaneringsbeleid in een gebiedsgerichte benadering mede in het kader van het ruimtelijke ordeningsbeleid;

    • Het onder milieuhygiënische randvoorwaarden accommoderen van het toenemend gebruik van de bodem als gevolg van ruimtedruk.

  • (3) De genoemde ontwikkelingen maken dat behoefte bestaat aan een verdieping en verbreding van het bodembeleid, waarbij het volgende centraal staat:

    • a) Het verwerven van kennis over de risico’s van het gebruik van de ondergrond;

    • b) Het benutten van de kansen van de ondergrond (voor bijvoorbeeld ondergronds bouwen, bodemenergie, CO2- en gasopslag, behoud bodemarchief) en het verschaffen van instrumenten hiervoor, met behoud van kwaliteit;

    • c) Het optimaliseren van samenhang en samenwerking tussen de verschillende beleidsdoelen (energie, water, biodiversiteit, bodem en ruimtelijke ontwikkeling) teneinde de meest efficiënte benadering te bereiken;

    • d) Het maken van afspraken over de aanpak van spoedlocaties;

    • e) Het waar nodig aanpassen van de bestuurlijke taakverdeling toegesneden op een optimale uitvoering van taken en bevoegdheden.

    Ad a. Het verwerven van kennis over de risico’s van het gebruik van de ondergrond

    De effecten van het toenemende gebruik van de ondergrond op het bodemecosysteem, op de functies die de bodem vervult, de kwaliteit van het grondwater, de cultuurhistorische resten en de bovengrondse gebruiksfuncties zijn nog onvoldoende duidelijk. Op dit gebied is sprake van kennislacunes. Het convenant introduceert een kennisagenda voor de ondergrond.

    Ad b. Het benutten van de kansen van de ondergrond (voor bijvoorbeeld ondergronds bouwen, bodemenergie, CO2- en gasopslag, behoud bodemarchief) en het verschaffen van instrumenten hiervoor, met behoud van kwaliteit

    Het benutten van de kansen van de ondergrond is belangrijk voor het realiseren van de Nederlandse ambities op het gebied van beperking van de emissies van broeikasgassen, de inzet van hernieuwbare energie en verbetering van de energie-efficiëntie, zoals vastgelegd in het Werkprogramma Schoon en Zuinig en uitgewerkt in sectorakkoorden met diverse maatschappelijke partijen en overheden. Om te waarborgen dat het gebruik van de ondergrond duurzaam zal zijn, zijn wet- en regelgeving en bestuurlijke afspraken nodig. Tijdens de bestuurdersconferentie van 21 mei 2008 kwam naar voren dat met name op het gebied van bodemenergie nadere regulering dringend noodzakelijk wordt geacht. Deze urgentie komt mede voort uit het inzicht in de markt dat bodemenergie financieel rendement op kan leveren. Naar aanleiding hiervan heeft de Minister besloten tot oprichting van een Taskforce WKO en deze taskforce verzocht een advies uit te brengen over de wijze waarop warmte-koude opslag kan worden gestimuleerd, welke randvoorwaarden daaraan moeten worden gesteld en welke rol hier voor de overheid is weggelegd. De Taskforce WKO heeft begin april 2009 haar rapport ‘Groenlicht voor bodemenergie’ uitgebracht en aan de Minister aangeboden. De Minister zal haar standpunt over de adviezen van de taskforce binnenkort bepalen. Gezien de urgentie is het noodzakelijk om vooruitlopend hierop reeds enkele afspraken te maken.

    Ad c. Het optimaliseren van samenhang en samenwerking tussen de verschillende beleidsdoelen (energie, water, biodiversiteit, bodem en ruimtelijke ontwikkeling) teneinde de meest efficiënte benadering te bereiken

    Samenhang en samenwerking van de energie-, water- en bodemwereld en de wereld van de ruimtelijke ordening zijn noodzakelijk voor een efficiënte en effectieve uitvoering van het nieuwe bodemontwikkelingsbeleid. Om te zorgen dat de bodem zijn functies optimaal kan vervullen is het nodig dat de kwaliteit van het ecosysteem goed genoeg is en waar nodig hersteld wordt. Een innovatieprogramma zal worden opgezet om te stimuleren dat de ondergrond op een innovatieve wijze bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt betrokken. Samenwerking is ook nodig voor de aanpak van grootschalige grondwaterverontreinigingen: mede met het oog op de implementatie van de Kaderrichtlijn water en de Grondwaterrichtlijn is het noodzakelijk dat het grondwaterbeheer, zowel kwantitatief als kwalitatief, gezamenlijk en gebiedsgericht wordt aangepakt. Met het oog hierop bevat het convenant de aanzet tot aanpassing van wetgeving waarbij de verantwoordelijkheid voor de sanering van het diepere grondwater tegen betaling van een afkoopsom mogelijk kan worden overgedragen aan een lokale, regionale of landelijke beheersautoriteit die de verantwoordelijkheid overneemt en die borg staat voor een gebiedsgerichte aanpak.

    Ad d. Het maken van afspraken over de aanpak van spoedlocaties

    Partijen willen met dit convenant gezamenlijk vastleggen dat zij de humane spoedlocaties in 2015 zullen hebben gesaneerd dan wel dat zij de risico’s in ieder geval in 2015 zullen hebben beheerst. Uiterlijk 31 december 2010 zal een overzicht gereed zijn waarin voor elke humane spoedlocatie is aangegeven welke (tijdelijke) maatregelen zijn genomen of voorzien. Voor de spoedlocaties waar sprake is van overige risico’s (ecologie en verspreiding) zal dit overzicht uiterlijk 31 december 2015 gereed zijn. Deze overzichten hebben uitsluitend betrekking op spoedlocaties op grond van de Wet bodembescherming. Onder de Waterwet zal een verontreiniging van de waterbodem niet langer worden beoordeeld op grond van ernst en spoedeisendheid, maar in het bredere kader van verbeteren van de gebiedskwaliteit. Hiertoe wordt een handreiking ontwikkeld.

    Ad e. Het waar nodig aanpassen van de bestuurlijke taakverdeling toegesneden op een optimale uitvoering van taken en bevoegdheden

    Het is van belang de taakverdeling transparant te maken, taken en verantwoordelijkheden op een passend schaalniveau te brengen en de administratieve lasten te verlichten. In het bodembeleid is een groot aantal taken al gedecentraliseerd, maar wordt nog wel via de middelen gestuurd. In het nieuwe bodembeleid zal het Rijk de regie op de uitvoering aan de andere partijen overlaten en beleidsafspraken maken over het gezamenlijk behalen van de in dit convenant geformuleerde doelen. Het Rijk wordt geïnformeerd over de voortgang op grond van beleidsinformatie, beschikbaar gesteld door de bevoegde overheden. Partijen kunnen elkaar aanspreken op het niet behalen van de doelstellingen. Op initiatief van de meest gerede partij zullen regionale bestuurlijke arrangementen met betrekking tot de gebiedsgerichte aanpak worden ontworpen.

  • (4) De afspraken in dit convenant zijn van zwaar gewicht voor het beleid tot en met 2015. Partijen zullen conform de afspraken handelen en gezamenlijk de voortgang bewaken.

  • (5) Het IPO en de UvW vertegenwoordigen bij dit convenant hun leden, bestaande uit respectievelijk de colleges van gedeputeerde staten van alle provincies en de waterschappen.

  • (6) De VNG zal haar leden zoveel mogelijk aansporen conform de afspraken van dit convenant te handelen.

  • (7) Dit convenant is geaccordeerd door de Ministerraad op 10 juli 2009.

Komen overeen als volgt:

Artikel 1 Definities

In dit convenant wordt verstaan onder:

Intentieverklaring:

de op 21 mei 2008 getekende Intentieverklaring bodem.

Transitie:

Een verschuiving in het bodembeleid naar een bodemontwikkelingsbeleid. Het beleid richt zich niet enkel meer op het wegnemen van risico’s. De nadruk komt te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem (‘verbreding en verdieping’).

Ondergrond:

het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen, organismen en antropogene resten van eertijdse bewoning en grondgebruik.

Grondwaterbeheer:

(overheids)zorg met betrekking tot het water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen, in de praktijk gesplitst in grondwaterkwaliteitsbeheer en grondwaterkwantiteitsbeheer.

2030-doelstelling:

het streven naar beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek in 2030, waarbij de bodem geschikt is voor het gebruik dat maatschappelijk gewenst is, verspreiding van verontreiniging en nieuwe verontreinigingen worden voorkomen en de veiligheid wordt gewaarborgd van mensen en ecosystemen die aan bodemverontreiniging zijn blootgesteld.

Bron: p. 273 Nationaal Milieubeleidsplan 3 van februari 1998, zoals gewijzigd in september 2003 (verschuiving van 2023 naar 2030 in VROM-begroting).

Grootschalige grondwaterverontreiniging:

Meerdere gevallen van grondwaterverontreiniging, ontstaan vóór 1987, die zo omvangrijk en complex zijn dat een kostenefficiënte sanering met de gevalsgerichte aanpak of de clusteraanpak van de Wet bodembescherming niet goed uitvoerbaar is.

Humane spoedlocaties:

de locaties ten aanzien waarvan op grond van een beschikking ex artikel 37 Wet bodembescherming is vastgesteld dat het huidige gebruik van de bodem leidt tot zodanige humane risico’s dat spoedige sanering noodzakelijk is alsmede de locaties ten aanzien waarvan dit met gebruikmaking van een verkorte onderzoeksmethode (hierna: versnellingsprotocol) aannemelijk wordt geacht.

Spoedlocaties wegens overige risico’s:

de locaties ten aanzien waarvan op grond van een beschikking ex artikel 37 Wet bodembescherming is vastgesteld dat het huidige gebruik van de bodem leidt tot een zodanig verspreidingsrisico of ecologisch risico dat spoedige sanering noodzakelijk is alsmede de locaties ten aanzien waarvan dit met gebruikmaking van het versnellingsprotocol aannemelijk wordt geacht.

Gebiedsgerichte aanpak van bodemverontreiniging:

aanpak van bodemverontreiniging met grootschalige grondwaterverontreiniging, waarbij naast de gevalsbenadering van de Wet bodembescherming een gebiedsgerichte benadering van toepassing wordt waar het gaat om de aanpak van de diepere grondwaterverontreiniging.

Artikel 2 Transitie naar een bodemontwikkelingsbeleid

  • 2.1.Partijen willen dat het bodembeleid in 2015 dusdanig is verbreed dat het beleid met betrekking tot de ondergrond, gebiedsgericht grondwaterbeheer en bodemsanering is geïntegreerd. De vijf doelstellingen opgenomen onder punt 3 van de considerans zijn hierbij richtinggevend.

  • 2.2.Om deze transitie te bereiken achten partijen het nodig dat:

    • a. innovatie wordt gestimuleerd (artikel 4);

    • b. over de ondergrond een visie wordt opgesteld en onderzoek wordt gedaan naar de effecten van gebruik van de ondergrond voor wat betreft sociale, economische en ecologische en cultuurhistorische factoren (artikel 5.1);

    • c. afspraken worden gemaakt over een combinatie van bodemdoelstellingen en de winning van duurzame energie, in het bijzonder warmte-koude opslag (artikel 5.4);

    • d. afspraken worden gemaakt over de implementatie van een gebiedsgericht grondwaterbeheer (artikel 6);

    • e. afspraken worden gemaakt over het uiterlijk in 2015 beheersen van risico’s van bodemverontreiniging en de financiering hiervan (artikel 7 en volgende);

    • f. verdere decentralisatie totstandkomt, waarbij de regie over de uitvoering van de in dit convenant gemaakte afspraken bij het bevoegd gezag komt te liggen en het Rijk via beleidsinformatie over de voortgang wordt geïnformeerd (artikelen 8.4 en 9).

Artikel 3 Uitvoering

  • 3.1.Partijen stellen gezamenlijk een uitvoeringsprogramma op waarin zij de activiteiten en organisatie beschrijven voor het realiseren van de doelen van dit convenant. Het Ministerie van VROM zal de aanvangskosten tot 1 januari 2010 voor zijn rekening nemen. Bij het op te stellen uitvoeringsprogramma worden ook afspraken over de gezamenlijke financiering vanuit de apparaatskosten gemaakt, voorafgaand aan de uitvoering per 1 januari 2010.

  • 3.2.Het uitvoeringsprogramma is gereed in september 2009. Een outline van het programma is aan dit convenant gehecht als bijlage 1.

  • 3.3.Een stuurgroep waarin partijen zitting hebben, is belast met de voorbereiding en uitvoering van het uitvoeringsprogramma. Bodem+ vervult hierbij de rol van facilitator. De taken van de stuurgroep zijn omschreven in bijlage 2.

  • 3.4.Bij de monitoring van de voortgang van de afspraken neergelegd in dit convenant wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande monitoringsvormen.

Artikel 4 Innovatieprogramma bodemontwikkelingsbeleid

Partijen zullen per 1 januari 2010 een innovatieprogramma bodemontwikkelingsbeleid tot stand brengen om te stimuleren dat de ondergrond (inclusief de eventueel daarin aanwezige verontreiniging) op een innovatieve wijze bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt betrokken. Dit innovatieprogramma zal mede worden gefinancierd door initiatiefnemers, waarmee worden bedoeld derden die een belang hebben bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Artikel 5 De ondergrond

  • 5.1. Duurzaam gebruik van de ondergrond

    5.1.1.Partijen zullen vorm geven aan het beginsel van duurzaam gebruik van de ondergrond en uitwerking geven aan het (dynamisch) begrippenkader dat hiervoor relevant is. Uitgangspunten hierbij zijn dat (1) de verschillende vormen van gebruik van de ondergrond niet tot onaanvaardbare verstoring van het bodem- en watersysteem leiden en (2) ook onderling niet tot aantasting van gebruiksmogelijkheden leiden en (3) elke vorm van gebruik en het afzonderlijk of gecombineerd gebruik op duurzame wijze kan plaatsvinden met behoud van de functies genoemd in de intentieverklaring.

  • 5.1.2.Het Rijk zal in 2009 een visie op het duurzaam gebruik van de ondergrond vaststellen. Het ontwikkelen van die visie vindt plaats in gezamenlijkheid met de andere partijen. In deze visie zullen de kansen en belemmeringen met betrekking tot (het gebruik van) de ondergrond worden uitgewerkt. Naast de ruimtelijke aspecten wordt hierbij ook de kwaliteit van de bodem en het grondwater betrokken, mede in het licht van de maatschappelijke diensten die de bodem levert. Tevens wordt in de visieontwikkeling een eerste opmaat voor de verdeling van bevoegdheden betrokken. Hierbij staan het Rijk, in aanvulling op de huidige bevoegdheidsverdeling, de volgende uitgangspunten voor ogen:

    • (1) het aanwijzen van de provincies als eerstverantwoordelijke partij voor het maken van bovenlokale afwegingen tussen gebruiksfuncties in het ruimtelijk economisch domein;

    • (2) het vastleggen van de uitkomsten van de afwegingen, die kaderstellend zullen zijn ten behoeve van besluiten op lokaal niveau;

    • (3) de locatiespecifieke afweging in het kader van de ordening van de ondergrond en de vergunningverlening worden in beginsel op gemeentelijk niveau gelegd en voor nader te bepalen gevallen op het niveau van de waterschappen.

  • 5.1.3.Noodzakelijke aanpassing van bestaande wet- en regelgeving en nadere uitwerking van de bevoegdhedenverdeling zullen worden opgenomen in het uitvoeringsprogramma genoemd in artikel 3.1.

  • 5.2. Kennis van de ondergrond

    5.2.1.Partijen zullen gezamenlijk kennis en (geo)informatie vergaren en ontsluiten om inzicht te krijgen in de kansen die de ondergrond voor de samenleving biedt.

  • 5.2.2.Met het oog hierop starten partijen met ingang van 1 juli 2009 een vijfjarig onderzoeksprogramma ‘Kennisagenda van de ondergrond’, dat zal bestaan uit fundamenteel wetenschappelijk en toegepast onderzoek en pilots. De Minister van VROM is de trekker van dit programma. Het programma zal zijn gericht op onder meer de volgende strategische en toepassingsgerichte onderwerpen, zoals:

    • 1. De gevolgen van het gebruik van de ondergrond voor het bodemleven, de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit, archeologische resten etc. afwegen

    • 2. Ondergronds gebruik afwegen tegen bovengronds gebruik

    • 3. Ondergronds gebruik afwegen tegen ander (mogelijk) ondergronds gebruik

    • 4. Ondergronds gebruik afwegen tegen onbekend toekomstig gebruik

    • 5. Toepassing van de lagenbenadering

    • 6. Initiatieven

    • 7. Kosten en baten

    • 8. Innovaties

    • 9. Kennisgeneratie

  • 5.3. Structuur voor uitwisseling van gegevens; basisregistratie voor de ondergrond

    5.3.1.Partijen komen tot een transparante structuur voor wat betreft de uitwisseling van gegevens met betrekking tot de ondergrond. Hierbij wordt aangesloten bij bestaande initiatieven zoals BIELLS (BodemInformatie Essentieel voor Landelijke en Lokale Sturing), DINO (Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond) en de hierna te noemen basisregistratie voor de ondergrond.

  • 5.3.2.De Minister van VROM zal DINO uitbouwen tot een basisregistratie voor de ondergrond (BRO) met gegevens over de geologische en bodemkundige opbouw van de ondergrond en waar zinvol verbanden leggen met informatiesystemen betreffende de ondergrondse infrastructuur1 en gebruiksrechten. Ook het Bodem Informatie Systeem (BIS) van Alterra zal hierin worden opgenomen. In een later stadium worden mogelijk gegevens over archeologie en milieukwaliteit aan de BRO toegevoegd.

  • 5.4. Warmte-koude opslag

    5.4.1.Partijen verwachten dat de adviezen van de Taskforce WKO mede richtinggevend zullen zijn voor het maken van verdere afspraken en de vormgeving van beleid met betrekking tot warmte-koude opslag. De adviezen op dit punt zullen nader kunnen worden uitgewerkt in het in artikel 3.1 genoemde uitvoeringsprogramma. Vooruitlopend hierop gaan partijen vooralsnog uit van hetgeen in de volgende artikelen is geregeld.

  • 5.4.2.Bij grote bouwprojecten (zowel nieuwbouw als vervanging, uitgezonderd infraprojecten) zal, bij de afweging hoe een zo groot mogelijke energie-efficiency kan worden bereikt, (grootschalige) warmte-koude opslag worden betrokken en zoveel mogelijk worden toegepast, tenzij een andere vorm van duurzame energie efficiënter is. Bij die afweging kan ook worden betrokken de mogelijkheid om verontreinigingen in het grondwater te beheersen of te saneren. Bezien moet worden of de effecten van warmte-koude opslag op het bodem- en watersysteem moeten worden gemonitord en op welke wijze dit moet voorgeschreven. In het kader van het uitvoeringsprogramma zullen partijen hierover nadere afspraken maken.

  • 5.4.3.Partijen zullen nadere afspraken maken over de wijze waarop kan worden gestimuleerd dat warmte-koude opslagsystemen in gebieden met grootschalige grondwaterverontreiniging op een gecoördineerde manier worden geplaatst, opdat deze bijdragen aan de beheersing en eventueel de sanering van de verontreiniging.

Artikel 6 Gebiedsgerichte benadering

  • 6.1. Grondwaterbeheer

    6.1.1.Grondwaterbeheer zal worden verankerd in de gemeentelijke rioleringsplannen, de waterbeheerplannen van de waterschappen, de gemeentelijke en provinciale structuurvisies, de stroomgebiedbeheerplannen en/of de plannen en visies genoemd in dit convenant. Indien plannen en visies reeds zijn vastgesteld, zal dit bij de eerstvolgende herziening aan de orde komen.

  • 6.1.2.De voortgang van deze verankering zal in de in artikel 8 genoemde midterm review aan de orde komen, waarbij mede zal worden bezien of ervaringen met de nieuwe wettelijke taakverdeling zoals voorzien in de Waterwet tot aanpassingen nopen.

  • 6.2. Grootschalige grondwaterverontreiniging

    6.2.1.Partijen zullen voor bodemverontreiniging met grootschalige grondwaterverontreiniging een gebiedsgerichte benadering bevorderen. Bij deze gebiedsgerichte aanpak staat de samenhang met grondwaterbeheer centraal. Partijen zullen waar dit nodig is regionale bestuurlijke arrangementen ontwerpen om tot de gewenste gebiedsgerichte aanpak te komen.

  • 6.2.2.De Minister van VROM zal bewerkstelligen dat uiterlijk 1 januari 2010 een wetsvoorstel met betrekking tot de juridische grondslag van een gebiedsgerichte aanpak van bodemverontreiniging met grootschalige grondwaterverontreiniging aan de Ministerraad wordt toegezonden. De Minister van VROM zal vooruitlopend op aanpassing van wet- en regelgeving voorzien in een handreiking voor de gebiedsgerichte aanpak van bodemverontreiniging met grootschalige grondwaterverontreiniging.

  • 6.2.3.Partijen zullen zich inspannen om te komen tot een mogelijkheid van afkoop van aansprakelijkheid voor de sanering van de verontreiniging in het diepere grondwater, al dan niet in combinatie met een lokale, regionale of landelijke specifieke financiële voorziening die de afkoopsommen beheert en de verantwoordelijkheid voor de sanering van het diepere grondwater overneemt. Deze inspanning zal ook betrekking hebben op het voorkomen van privaatrechtelijke schade bij derden en het onder voorwaarden geven van een vrijwaring daarvoor.

  • 6.3. Kaderrichtlijn water en Grondwaterrichtlijn

    6.3.1.Partijen zullen het te ontwikkelen bodemsaneringsbeleid, inclusief het beleid gericht op grootschalige grondwaterverontreinigingen en verontreinigingspluimen, afstemmen op de verplichtingen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn water en de Grondwaterrichtlijn. Voor zover relevant zijn enkele van deze verplichtingen opgenomen in bijlage 3.

  • 6.3.2.De relatie bodem/Kaderrichtlijn water en Grondwaterrichtlijn zal onderdeel zijn van het uitvoeringsprogramma, waarbij een gevalsgerichte en een gebiedsgerichte benadering als volwaardige alternatieven zullen worden beschouwd. De Minister van VROM zal voorzien in een brochure waarin de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokken partijen zijn weergegeven.

  • 6.3.3.De maatregelen ten aanzien van grondwaterverontreiniging die moeten worden opgenomen in de overeenkomstig artikel 13 van de Kaderrichtlijn water in te dienen stroomgebiedbeheerplannen en de trendbeoordelingen, zoals uiteengezet in bijlage 3 van dit convenant, vallen buiten de reikwijdte van het convenant, voor zover het niet gaat om onderzoek en sanering van spoedlocaties. Op spoedlocaties is het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 9 van dit convenant van toepassing.

Artikel 7 De 2015-doelstelling en aanverwante inspanningen

  • 7.1.De bevoegde overheden Wbb zullen uiterlijk op 31 december 2010 een overzicht gereed hebben van de humane spoedlocaties. In dit overzicht zal per locatie worden aangegeven welke (tijdelijke) maatregelen zijn genomen of zijn voorzien. Het versnellingsprotocol waarmee de locaties kunnen worden geïdentificeerd, zal in overleg met de bevoegde overheden Wbb in september 2009 door partijen worden vastgesteld.

  • 7.2.Partijen zullen bewerkstelligen dat in alle gevallen van ernstige bodemverontreiniging waarvan de sanering bij huidig gebruik spoedeisend is wegens humane risico’s, uiterlijk in 2015 een noodzakelijke sanering zal hebben plaatsgevonden dan wel tijdelijke beveiligingsmaatregelen zijn genomen waarmee de risico’s afdoende worden beheerst.

  • 7.3.De humane spoedlocaties die nu reeds in de programma’s zijn opgenomen of bekend zijn, zullen worden aangepakt vooruitlopend op het gereedkomen van het overzicht als bedoeld in artikel 7.1.

  • 7.4.Partijen zullen de humane spoedlocaties met voorrang aanpakken. Dit betekent overigens niet dat het uitgesloten is dat ook andere ernstig verontreinigde locaties in de periode tot en met 31 december 2015 met Wbb-middelen worden aangepakt.

  • 7.5.De bevoegde overheden Wbb alsmede de waterschappen zullen uiterlijk op 31 december 2015 een overzicht gereed hebben van de spoedlocaties waar sprake is van overige risico’s (ecologie en verspreiding). In dit overzicht zal per locatie worden aangegeven welke (tijdelijke) maatregelen zijn genomen of zijn voorzien. Partijen zullen ernaar streven de risico’s van bodemverontreiniging in 2015 in ieder geval te hebben beheerst. De intentie is dat een eventuele aanpak na 2015 van spoedlocaties die zijn overgegaan van het regime van de Wbb naar het regime van de Waterwet onder dezelfde voorwaarden als in de periode 2010–2015 plaatsvindt. Dit zal in het uitvoeringsprogramma nader worden uitgewerkt, zowel inhoudelijk als wat betreft de financiering.

  • 7.6.Voor zover na 31 december 2015 sprake is van nog niet afgeronde maatregelen, zal de verdere aanpak zo nodig (mede) kunnen worden gefinancierd uit de reguliere, door het Rijk via decentralisatie-uitkeringen of een bijzondere begrotingspost op de VROM-begroting speciaal voor knelpuntsituaties, beschikbaar te stellen bodemsaneringsmiddelen. Het bepaalde in artikel 8.1 is hierop van toepassing.

  • 7.7.Partijen zullen waar mogelijk bewerkstelligen dat de sanering van humane spoedlocaties enerzijds en van locaties met overige risico’s anderzijds vóór 31 december 2015 is uitgevoerd door belanghebbenden dan wel door of op kosten van degenen op wie het juridisch instrumentarium Wet bodembescherming van toepassing is. Dit betekent dat uiterlijk 31 december 2015 minimaal alle op het moment van ondertekening beschikte spoedlocaties met risico’s voor de volksgezondheid, inclusief de spoedlocaties als gevolg van functieverandering waarvoor de reguliere budgetten (bijvoorbeeld ISV) zijn bedoeld, zullen zijn gesaneerd dan wel dat de risico’s zijn beheerst. Dit geldt ook voor het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen, beheersmaatregelen en het uitvoeren van nazorg. Bij deze inspanningen zijn de kaders van de Eindnotitie project afstemming bevel/kostenverhaal Wbb (2003) of het eigen bevelsbeleid maatgevend. Waar mogelijk zal de saneringsplicht van artikel 55b Wet bodembescherming daadwerkelijk worden geëffectueerd.

  • 7.8.In verband met de mogelijkheid dat de definitie van oppervlaktewaterlichaam in de Waterwet na 2014 wordt verruimd, waardoor een aantal (potentiële) gevallen van ernstige bodemverontreiniging zal overgaan van het regime van de Wet bodembescherming naar het regime van de Waterwet, is uiterlijk najaar 2011, inzicht noodzakelijk, zowel ten aanzien van de omvang van de bodemverontreiniging, de risico’s (mede gelet op mogelijke rivierkundige ontwikkelingen op lange termijn), als de kosten die gemoeid zijn met de eventuele aanpak van deze verontreiniging. Het bevoegd gezag Wbb zal deze werkvoorraad met behulp van bestaande data, uiterlijk najaar 2011, in kaart brengen en met de waterbeheerder overleg plegen over de noodzaak van verdere inspanningen door het Wbb bevoegd gezag. In de in artikel 8 genoemde midterm review wordt bezien of partijen voldoende op schema liggen en worden nadere afspraken gemaakt over de (financiële) voorwaarden met betrekking tot de mogelijke overdracht van locaties.

  • 7.9.Gevallen van regionale waterbodemverontreiniging die zijn veroorzaakt door een puntbron op de landbodem en die aangepakt moeten worden ten behoeve van het bereiken van de gewenste gebieds- c.q. waterkwaliteit als bedoeld in de Waterwet zullen onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag Wbb en in overleg met de beheerder ingevolge de Waterwet binnen vijf jaar na vaststelling van de spoedeisendheid worden aangepakt.

  • 7.10.Dit convenant – in het bijzonder hetgeen in de artikelen 9.1a en 9.1b over het bodemsaneringsbudget is opgenomen – is ook van toepassing op gevallen van regionale waterbodemverontreiniging die onder het regime van de Waterwet zullen vallen. Het Rijk voorziet in samenwerking met de waterschappen en de provincies in een handreiking voor de aanpak van verontreinigde waterbodem.

Artikel 8 Midterm review

  • 8.1.Uiterlijk najaar 2011 zal een tussenbalans (midterm review) worden vastgesteld teneinde te bezien of partijen voldoende op schema liggen wat betreft het behalen van de ambities van dit convenant. De stuurgroep zal uiterlijk september 2009 een voorstel doen voor de onderwerpen die in de midterm review aan de orde komen. In ieder geval zal hierbij ook de toedeling van middelen in de periode 2015-2019 worden betrokken, waarbij moet worden nagegaan, ten eerste, of en zo ja, in hoeverre er na 1 januari 2015 nog sprake is van spoedlocaties en overige knelpunten die in die periode moeten worden aangepakt en, ten tweede, via welk financieringskader de middelen moeten worden toegedeeld. De intentie van partijen is om per 2015 de bodemsaneringsmiddelen voor onbepaalde duur via een algemene uitkering beschikbaar te stellen. De midterm review zal kort na vaststelling worden besproken op een bestuurdersconferentie. In deze bestuurdersconferentie zullen partijen bezien of er spanning bestaat tussen het ambitieniveau enerzijds en de beschikbare middelen en de uitvoerings- en beheerspraktijk anderzijds, waarna dit zonodig zal kunnen leiden tot aanpassing van de afspraken. Dit neemt niet weg dat aanpassing van de afspraken ook mogelijk is, wanneer op een eerder moment sprake is van spanning of knelpunten.

  • 8.2.Partijen zullen ook na 2011 nauwgezet (laten) monitoren of het behalen van de 2015-doelstelling realistisch is, en, indien redelijkerwijze kan worden verwacht dat de doelstelling niet kan worden gehaald, zo spoedig mogelijk in overleg treden over de te nemen maatregelen. Hierbij wordt zoveel mogelijk uitgegaan van de bestaande trajecten (art. 87b Wbb).

  • 8.3.Voor de tijdige uitvoering van de afspraken van dit convenant en de beheersing van de daarmee gemoeide apparaatskosten, is het tijdstip van totstandkoming van de voorgenomen hervorming en vereenvoudiging van wet- en regelgeving van belang. De Minister van VROM is hierbij de trekker.

  • 8.4.Partijen benadrukken hierbij het belang van de beleidsomslag bedoeld in artikel 2.2 onder f, te weten de overgang naar decentralisatie-uitkeringen met daarbij passende integrale verantwoordelijkheid voor de realisering van beleid, waarbij het verschaffen van beleidsinformatie aan het Rijk in de plaats komt van het afleggen van financiële verantwoording. Een en ander neemt niet weg dat het Rijk medeverantwoordelijk blijft teneinde het bevoegd gezag Wbb in staat te stellen de 2030-doelstelling te realiseren via een decentralisatie-uitkering of een algemene uitkering.

Artikel 9 Bodemsaneringsbudgetten/financiering

  • 9.1a.Voor het onderzoek naar bodemverontreiniging en de sanering van ernstig verontreinigde locaties is in de programmaperiode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014 op de huidige VROM-begroting, waarin nog niet de bezuinigingen, zoals opgenomen in de Voorjaarsnota 2009, zijn verwerkt, een bedrag van 893 miljoen euro gereserveerd, waarvan tenminste 44 miljoen euro voor de uitvoering van regionale waterbodemsanering is bestemd.

    Het bodemsaneringsbudget zal grotendeels beschikbaar komen via een decentralisatie-uitkering bodem in het provincie- en gemeentefonds en het ISV (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing). De Minister van VROM zal een voorstel tot wetswijziging in de Ministerraad brengen om te bewerkstelligen dat de ISV-middelen per 2011 via een decentralisatie-uitkering beschikbaar kunnen worden gesteld. Ten behoeve van de toekenning van middelen via decentralisatie-uitkeringen bodem en ISV worden tevens AMvB's opgesteld, waarbij de beleidsafspraken van dit convenant leidend zijn.

    Het hierboven bedoelde deel van het bodemsaneringsbudget bestaat, met inachtneming van het bovenstaande, uit:

    Decentralisatie-uitkering bodem

    € 417 mln

     

    ISV (per 2011 gedecentraliseerd)

    € 242 mln

     
      

    € 659 mln

     
  • 9.1b.Een deel van de middelen blijft voor de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014 op de VROM-begroting staan. Het betreft hier onder andere middelen ten behoeve van het Bedrijvensegment en de middelen ten behoeve van knelpunten. Afgesproken is dat de in artikel 9.1a bedoelde bezuinigingen eerst en vooral binnen het Bedrijvensegment zullen worden gevonden. Bezuinigingen op de overige budgetten zijn niet voorzien. Voor de knelpuntmiddelen geldt dat aan deze middelen bestaande bestuurlijke en/of juridische afspraken ten grondslag liggen en dat eventuele bezuinigingen alleen bij het niet doorgaan van deze afspraken (deels) bij deze categorie terecht kunnen komen.

  • 9.2.Op 1 april 2009 zijn de indicatieve budgetten per budgethouder door de Minister van VROM bekend gemaakt. Een deel van de budgetten zal per 1 januari 2010 worden toegedeeld op basis van een door partijen gezamenlijk overeengekomen verdeelsleutel; voor specifieke projecten of programma’s zal de toedeling in de loop van de programmaperiode plaatsvinden. Uitgangspunt bij het besteden van de middelen zijn de afspraken van dit convenant, mede rekening houdend met juridische verplichtingen uit het verleden.

  • 9.3.Indien er voor de aanpak van spoedeisende locaties overheidsmiddelen ingezet moeten worden, spannen de bevoegde overheden zich in om dit te realiseren binnen het kader van de aan hen ter beschikking gestelde financiële middelen. Zij stellen hun programmering daar op in.

  • 9.4.Wanneer blijkt dat de aanpak van een lopend bodemsaneringsproject desondanks niet haalbaar is en de dreigende overschrijdingen aanzienlijk zijn, kan de bevoegde overheid mogelijk gebruik maken van de in 9.1b bedoelde middelen die nog een post vormen op de VROM-begroting dan wel wordt bezien of de aanpak van de problematiek kan worden geregeld in de periode 2015–2019. Deze mogelijkheid staat alleen open als het bevoegd gezag kan aantonen dat bij de besteding van het regulier budget ook nadrukkelijk prioriteit is gelegd bij de aanpak van spoedlocaties en ook overigens in de geest van dit convenant is gehandeld.

Overige bepalingen

Artikel 10 Naleving en geschiloplossing

  • 10.1.Partijen zullen wat betreft hun beleid ten aanzien van kwesties die nog geregeld moeten worden zoveel mogelijk handelen conform geest en strekking van dit convenant.

  • 10.2.Partijen spannen zich in om eventuele geschillen in verband met dit convenant of afspraken die daarmee samenhangen in onderling overleg, met de provincies in een coördinerende rol, op te lossen. Wanneer de provincie zelf partij is in een geschil zal het Rijk de coördinerende rol op zich nemen.

  • 10.3.Indien het onmogelijk is gebleken op bovengenoemde wijze een geschil op te lossen, trachten partijen het geschil op te lossen door mediation.

Artikel 11 Looptijd

  • 11.1.Dit convenant treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening en eindigt op 31 december 2015.

  • 11.2.Partijen treden uiterlijk vier maanden voor laatstgenoemde datum in overleg over eventuele voortzetting van dit convenant.

Artikel 12 Publicatie

Binnen vier weken na ondertekening van dit convenant wordt de tekst daarvan, inclusief de bijlagen, gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 13 Aanvulling en/of wijziging convenant

Dit convenant kan alleen worden aangevuld of gewijzigd door en bij een schriftelijke verklaring die door alle partijen bij het convenant is ondertekend. Binnen vier weken na ondertekening van de verklaring wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

Dit convenant is in enkelvoud opgemaakt en getekend teDen Haag, 10 juli 2009

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.

De Vereniging het Interprovinciaal Overleg,

T. Klip-Martin.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten,

C.H.J. Lamers.

De Unie van Waterschappen,

P.C.G. Glas.

BIJLAGE 1. OUTLINE VAN HET UITVOERINGSPROGRAMMA

Afspraken convenant

 

Acties

Relevant artikel

Status actie

1 spoedlocaties

1.1

overzicht humane spoedlocaties gereed hebben

7.1

gestart

 

1.2

vaststellen versnellingsprotocol spoedlocaties

7.1

gestart

 

1.3

saneren danwel beheersen humane spoedlocaties

7.2

gestart

 

1.4

aanpakken al in programma's opgenomen locaties vooruitlopend op overzicht humane spoed

7.3

gestart

 

1.5

met voorrang aanpakken humane spoedlocaties

7.4

gestart

 

1.6

gereed hebben overzicht spoedlocaties overige risico's (incl. KRW objecten)

7.5

gestart

 

1.7

beheersen spoedlocaties overige risico's

7.5

gestart

 

1.8

in kaart brengen omvang bodemverontreiniging onder toekomstige Waterwet

7.8

nieuw

 

1.9

aanpakken van 'puntbronnen' regionale waterbodemverontreiniging

7.9

nieuw

 

1.10

voorzien in handreiking aanpak waterbodemverontreiniging onder Waterwet

7.10

gestart

 

1.11

aanpassen programmering op aanpak spoedeisende locaties

9.3

nieuw

     

2. gebiedsgericht beleid

2.1

verankeren grondwaterbeheer in plannen en visies provincies, gemeenten en waterschappen

6.1.1

gestart

 

2.2

bevorderen gebiedsgerichte benadering in samenhang met grondwaterbeheer

6.2.1

gestart

 

2.3

ontwerpen regionale bestuurlijke arrangementen gebiedsgerichte aanpak

6.2.1

gestart

     

3. ondergrond

3.1

tot stand brengen innovatieprogramma bodemontwikkelingsbeleid

4

nieuw

 

3.2

vorm geven aan beginsel duurzaam gebruik van de ondergrond

5.1.1

gestart

 

3.3

uitwerking geven aan begrippenkader relevant voor duurzaam gebruik ondergrond

5.1.1

gestart

 

3.4

vaststellen visie op duurzaam gebruik ondergrond

5.1.2

nieuw

 

3.5

aanpassing wet- en regelgeving en nadere uitwerking bevoegdheden

5.1.3

nieuw

 

3.6

afspraken maken over monitoring effecten WKO op bodem- en watersysteem

5.4.2

nieuw

 

3.7

afspraken maken over stimuleren WKO bij grootschalige grondwaterverontreiniging

5.4.3

nieuw

 

3.8

afstemmen te ontwikkelen beleid op KRW

6.3.1

gestart

 

3.9

voorzien in brochure afstemming bodem/KRW en grondwaterrichtlijn

6.3.2

gestart

     

4. kennisprogramma

4.1

vergaren en ontsluiten kennis en (geo)informatie kansen ondergrond

5.2.1

gestart

 

4.2

start onderzoeksprogramma 'kennisagenda van de ondergrond’

5.2.2

gestart

 

4.3

komen tot structuur voor uitwisseling gegevens ondergrond

5.3.1

gestart

 

4.4

uitbouwen DINO tot basisregistratie ondergrond (BRO)

5.3.2

nieuw

     

5. wet- en regelgeving

5.1

wetsvoorstel gebiedsgerichte aanpak bodemverontreiniging naar Ministerraad

6.2.2

nieuw

 

5.2

voorzien in handreiking gebiedsgerichte aanpak bodemverontreiniging met grondwaterverontr.

6.2.2

nieuw

 

5.3

vereenvoudigen en hervormen wet- en regelgeving

8.3

nieuw

 

5.4

het leveren van praktijkondersteuning bij het opstellen van wet- en regelgeving

bijlage 2, g

nieuw

 

5.5

opstellen AMvB ISV en regelen decentralisatie-uitkering bodem via AMvB van BZK

9.1

nieuw

     

6. Financiering

6.1

inspannen te komen tot mogelijkheid van afkoop aansprakelijkheid diep grondwater

6.2.3

nieuw

 

6.2

bevorderen sanering, tijdelijke maatregelen of nazorg door of op kosten van derden

7.7

gestart

 

6.3

beschikbaar stellen bodemsaneringsbudget via decentralisatie-uitkering, ISV, bedrijvenregeling

9.1

gestart

 

6.4

toedelen deel van de budgetten obv verdeelsleutel

9.2

gestart

 

6.5

toedelen deel van de budgetten obv specifieke projecten of programma's

9.2

gestart

 

6.6

medefinancieren innovatieprogramma bodemontwikkelingsbeleid

4

nieuw

     

7. uitvoering convenant

7.1

het opstellen van een uitvoeringsprogramma

3.1

nieuw

 

7.2

verwerken adviezen taskforce WKO in uitvoeringsprogramma

5.4.1

nieuw

 

7.3

relatie bodem/KRW en grondwaterrichtlijn in uitvoeringsprogramma opnemen

6.3.2

nieuw

 

7.4

monitoren uitvoering 2015 doelstelling

8.2

nieuw

 

7.5

het leggen van verbindingen met andere organisaties van betekenis voor uitvoering

bijlage 2, h

nieuw

 

7.6

verkennen van mogelijkheden optimale efficiency en verlagen administratieve lasten

bijlage 2, f

nieuw

 

7.7

verzorgen van de overall communicatie en afstemming over de uitvoering van het convenant

bijlage 2, i

nieuw

     

8. midterm review

8.1

voortgang verankering grondwaterbeheer bij provincies, gemeenten en waterschappen

6.1.2

nieuw

 

8.2

afspraken met RWS over overgaan bodemverontreinigingen van Wbb naar Waterwet

7.8

nieuw

 

8.3

voortgang schema ambities convenant in tussenbalans vaststellen

8.1

nieuw

 

8.4

onderwerpen midterm review voorstellen en vaststellen

8.1

nieuw

 

8.5

bespreken midterm review op bestuurdersconferentie

8.1

nieuw

Deze outline biedt een schematisch overzicht van de acties die volgen uit de artikelen in het convenant en vormt de basis voor het uitvoeringsprogramma (artikel 3.2). Ter verduidelijking is in de outline per actie opgenomen of het een al gestart of een nog nieuw op te zetten initiatief betreft. Dit is een globale indicatie, waarbij ook moet worden aangegeven dat diverse acties al autonoom zijn gestart en dat het van belang is de continuïteit van lopende acties zo veel mogelijk te waarborgen. De acties uit de outline zullen nader worden uitgewerkt in het uitvoeringsprogramma en aangevuld met planning, trekkers, benodigde organisatie en intensiteit van monitoring en/of deelname door de projectorganisatie die zich richt op de uitvoering van het convenant. De partijen stellen het uitvoeringsprogramma gezamenlijk op, de stuurgroep stelt het programma vast.

BIJLAGE 2. TAKEN STUURGROEP

  • a. het opstellen van het uitvoeringsprogramma (gereed: september 2009);

  • b. het vaststellen van de onderwerpen die in de midterm review aan de orde komen (gereed: september 2009);

  • c. het begeleiden van de Kennisagenda van de ondergrond;

  • d. het monitoren van de uitvoering van de 2015-doelstelling bodemsanering;

  • e. het opleveren van een midterm review (gereed: najaar 2011) en het aansluitend daarop organiseren van een bestuurdersconferentie hierover;

  • f. het verkennen van mogelijkheden voor het optimaliseren van efficiency en het verlagen van administratieve lasten;

  • g. het leveren van ondersteuning bij het opstellen van gewenste wet- en regelgeving door het Rijk, (laten) inbrengen van praktijkervaringen van provincies, gemeenten en waterschappen;

  • h. het leggen van verbindingen met andere organisaties die voor de uitvoering van het uitvoeringsprogramma van betekenis kunnen zijn;

  • i. de overall communicatie en afstemming, die nodig is voor de uitvoering van het convenant.

BIJLAGE 3. RELEVANTE VERPLICHTINGEN KADERRICHTLIJN WATER EN GRONDWATERRICHTLIJN TEN AANZIEN VAN VERONTREINIGINGSPLUIMEN

  • 1. Met betrekking tot verontreinigingspluimen die de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 4 van de Kaderrichtlijn Water, te weten het voorkomen of beperken van de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater, het voorkomen van de achteruitgang van de toestand van de grondwaterlichamen en het verminderen van grondwaterverontreinigingen, in gevaar kunnen brengen, moeten de bevoegde overheden Wbb aanvullende trendbeoordelingen als bedoeld in artikel 5 lid 5 van de Grondwaterrichtlijn uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat de pluimen zich niet verspreiden, de chemische toestand van het grondwaterlichaam of de groep van grondwaterlichamen niet doen verslechteren, noch een risico vormen voor de menselijke gezondheid en het milieu. De resultaten van deze beoordelingen moeten kort worden vermeld in de overeenkomstig artikel 13 van de Kaderrichtlijn water in te dienen stroomgebiedbeheerplannen.

  • 2. De bevoegde overheden Wbb moeten, met het oog op artikel 6 lid 3 van de Grondwaterrichtlijn, een inventaris bijhouden van de gevallen waarin de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater

    • (a) wordt beschouwd als voorkomend in een hoeveelheid of concentratie die zo klein is dat enig onmiddellijk of toekomstig gevaar van achteruitgang van de kwaliteit van het ontvangende grondwater uitgesloten is, of

    • (b) technisch niet te voorkomen of te beperken wordt geacht zonder gebruik te maken van onevenredig kostbare maatregelen.

    Dit is in het ontwerpstroomgebiedbeheerplan van de verschillende stroomgebieden voor wat betreft de historische grondwaterverontreinigingen (van vóór 1987) als volgt vertaald:

    • Indien een verontreiniging niet ernstig, of ernstig maar niet-spoedeisend is, is in de Nederlandse situatie geen sanering noodzakelijk. Dit houdt in dat sprake is van een minimale toename van de omvang (minder dan 1.000 m3 per jaar), geen bedreiging plaatsvindt van kwetsbare gebieden en geen sprake is van humane en ecologische risico’s. De afweging wordt hierbij door het bevoegd gezag Wbb genomen op basis van een onderzoek naar de omvang en risico’s van de verontreiniging. De afweging of beschikking kan worden beschouwd als een beroep op de uitzonderingspositie overeenkomstig artikel 6 lid 3 sub b van de Grondwaterrichtlijn.

    • Indien een verontreiniging ernstig en spoedeisend is, dan beschikt het bevoegd gezag Wbb ook op de saneringsdoelstelling. In deze beschikking geeft het bevoegd gezag aan tot hoever (omvang en concentratie) een verontreiniging moet worden gesaneerd. Daarbij vindt een afweging plaats op kosteneffectiviteit en functiegerichtheid. In geval geen volledige verwijdering van de verontreiniging plaatsvindt, kan de beschikking worden beschouwd als een beroep op de uitzonderingspositie overeenkomstig artikel 6 lid 3 sub e van de Grondwaterrichtlijn. Jaarlijks rapporteren de bevoegde overheden de voortgang hiervan aan de Minister van VROM.

    Bij de beoordeling of geheel of gedeeltelijk kan worden afgezien van het nemen van maatregelen wordt ook de mogelijkheid van gebiedsgericht grondwaterbeheer betrokken.

  • 3. De bevoegde overheden Wbb moeten erop toezien dat, indien een beroep op de uitzonderingsbepalingen wordt gedaan, de efficiënte monitoring van de betrokken grondwaterlichamen als bedoeld in artikel 6 lid 3 van de Grondwaterrichtlijn wordt uitgevoerd.


XNoot
1

Kabels en leidingen maken geen deel uit van de BRO. De registratie van deze objecten is geregeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION). Op termijn zal worden bezien of het wenselijk is dit systeem te koppelen met het stelsel van basisregistraties.

Naar boven