TOELICHTING
Algemeen
In het plan van aanpak 2008-2011 ‘Doorpakken met Leren & Werken’ (Kamerstuk 2007–2008, 30 012, nr. 10) is aangekondigd dat
het voornemen bestaat 90.000 leerwerktrajecten voor werkenden en werkzoekenden te realiseren in de periode 2008–2011. Het
gaat hierbij om duale trajecten (combinaties van leren en werken) en om EVC-trajecten waarmee de verworven competenties van
iemand in kaart kunnen worden gebracht. Om deze trajecten te realiseren wordt voortgebouwd op de infrastructuur die regio’s
en sectoren de afgelopen jaren samen met de projectdirectie Leren & werken hebben ontwikkeld.
Deze projectdirectie is in maart 2005 opgericht en is een gezamenlijke activiteit van de ministeries van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en van
Economische Zaken zijn betrokken bij de projectdirectie.
Algemeen doel is dat de inspanningen van de projectdirectie bijdragen aan:
• meer en beter toegeruste vaklieden door verbetering van de aansluiting tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven,
• minder uitkeringslasten en betere sociale integratie, en
• realisatie van de Lissabon-doelstelling om in 2010 deelname van scholing van volwassenen te laten groeien naar 20% van de
beroepsbevolking en het percentage van mensen met een startkwalificatie naar 80% van de beroepsbevolking.
Deze brede, meer algemene doelstellingen zijn in genoemd plan van aanpak vertaald in de volgende specifieke doelstellingen
voor de projectdirectie, te weten het vóór 1 januari 2011 realiseren van:
• 90.000 leerwerktrajecten (duale trajecten en EVC-trajecten) voor werkenden en werkzoekenden,
• van deze 90.000 trajecten zullen 20.000 trajecten worden gerealiseerd voor werkende jongeren zonder startkwalificatie,
• en 30.000 trajecten voor werkzoekenden.
In verband met de huidige economische situatie wordt de doelgroep werkzoekenden verbreed met de doelgroep ‘met werkloosheid
bedreigden’.
Leerwerktrajecten en economische neergang
Mede onder invloed van de financiële crisis in de wereld is economische activiteit sterk teruggelopen en dit leidt tot een
verslechtering van de arbeidsmarktsituatie. De nieuwe economische ramingen van het CPB impliceren een oplopende werkloosheid
tot 4½% in 2009 en 6½% in 2010. Praktisch betekent dit bijna een verdubbeling van de werkloosheid met 200.000 werklozen meer
dan gemiddeld in 2008. De snelle stijging van het aantal ontslagaanvragen en de reeds aangekondigde massaontslagen bevestigen
de ramingen.
De economische situatie vraagt om een snelle en inventieve aanpak van de problematiek, zoals ook wordt benadrukt in de brief
‘Mobilisatie arbeidsmarkt met het oog op economische neergang’ van minister Donner aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 2008–2009,
31 371, nr. 85). Eind 2008 heeft het kabinet werktijdverkorting (WTV) mogelijk gemaakt voor bedrijven met ten minste 30% omzetverlies in
een periode van twee maanden. Tegelijk werd besloten tot het inrichten van mobiliteitscentra in regio’s die geconfronteerd
worden met een snelle groei van het aantal ontslagaanvragen. De mobiliteitscentra hebben als doel werknemers voor wie geen
werk meer is, zo mogelijk nog voordat zij werkloos worden, elders in te zetten en gedurende de WTV werknemers bij te scholen.
De uitdaging ligt er in om de stijging van de werkloosheid beperkt te houden door mensen die werkloos dreigen te worden perspectief
te bieden op een nieuwe baan op korte termijn. Ook als mensen toch werkloos worden, moeten zij niet op eigen kracht teruggeworpen
worden. Er moet versneld begeleiding worden geboden, en waar nodig ook scholing en omschakeling naar andere sectoren waar
nog vraag is.
Scholing en EVC zijn belangrijke middelen om de inzetbaarheid van mensen te vergroten en de overgang van de ene naar de andere
baan te vereenvoudigen. Daarmee dragen deze bij aan het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt.
Het kabinet en de Stichting van de Arbeid hebben tijdens het najaarsoverleg afspraken gemaakt over het verder ontwikkelen
van de inzetbaarheid van de beroepsbevolking. Het kabinet bevordert de totstandkoming van leerwerkloketten en regionale samenwerkingverbanden,
waarmee een blijvende infrastructuur van en voor werkgevers, werknemers en werkzoekenden ontstaat op het terrein van leren
en werken. Op de LWI plus vestigingen worden de leerwerkloketten en mobiliteitscentra op elkaar aangesloten. De infrastructuur
die hiermee ontstaat, is in potentie uitermate geschikt om leerwerktrajecten voor werkzoekenden en met werkloosheid bedreigden
te realiseren.
Regionale samenwerking
Met het in 2006 gehonoreerde FES-project ‘Beroepsonderwijs in bedrijf’ is subsidiegeld vrijgekomen voor realisering van duale
trajecten, EVC-trajecten en leerwerkloketten. Een deel van deze FES-middelen is, aangevuld met SZW-enveloppemiddelen, beschikbaar
gesteld via de Tijdelijke stimuleringsregeling Leren & Werken 2007 (totale budget € 23 miljoen).
Met een groot aantal partijen in heel Nederland zijn door de projectdirectie afspraken gemaakt over hun bijdrage aan het realiseren
van leerwerktrajecten. De afspraken zijn vastgelegd in een intentieverklaring, die is ondertekend door regionale of sectorale
partijen en een bewindspersoon. De intenties zijn vervolgens door de partijen uitgewerkt in een activiteitenplan en begroting
en op basis daarvan is subsidie verleend. Op die manier zijn 47 samenwerkingsverbanden van werkgevers, werknemers, gemeenten,
UWV WERKbedrijf, het onderwijs en diverse andere partijen ontstaan.
Met het totaal van de beschikbaar gestelde subsidies worden in de periode tot eind 2009 naar verwachting ruim 40.000 leerwerktrajecten
voor volwassen werkenden en werkzoekenden gerealiseerd. Deze trajecten hebben slechts in beperkte mate betrekking op de specifieke
doelgroepen werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden die ondersteuning nodig hebben bij het vinden van werk
en met werkloosheid bedreigden. Daarom worden regio’s en sectoren gestimuleerd extra inspanningen te verrichten om deze groepen
in trajecten te plaatsen. Hiertoe worden de resterende FES-middelen (€ 10,5 miljoen), de beschikbare SZW-enveloppemiddelen
voor de jaren 2009 tot en met 2011 (€ 12 miljoen) en VSV-middelen voor de jaren 2009 tot en met 2011 (€ 1,5 miljoen) beschikbaar
gesteld. Het plafond van deze regeling is hiermee € 24 miljoen.
Om werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden en met werkloosheid bedreigden in een leerwerktraject te plaatsen,
is een aparte aanpak vereist. In oktober 2008 is een beperkt aantal pilotprojecten in de regio van start gegaan om een succesvolle
aanpak te ontwikkelen. Met deze pilotprojecten is afgesproken dat de ervaringen en resultaten actief worden overgedragen aan
andere projecten. Ook hebben deze pilotprojecten meegewerkt aan het tot stand komen van deze subsidieregeling.
Hoe gaat deze regeling in de praktijk werken?
Zoals in het plan van aanpak staat beschreven, nodigt de projectdirectie Leren & Werken partijen uit om als ‘aandeelhouder’
te fungeren voor delen van de door het kabinet in het plan van aanpak geformuleerde ambities, met betrekking tot leerwerktrajecten.
In principe komen alleen regio’s (en sectoren) waarmee reeds een samenwerkingsafspraak bestaat, blijkend uit een intentieverklaring
als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken 2007, in aanmerking voor subsidie
op basis van deze subsidieregeling.
Partijen dienen daartoe een aanvraagformulier in waarin zij omschrijven op welke wijze ze uitvoering gaan geven aan het realiseren
van leerwerktrajecten voor werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden en/of met werkloosheid bedreigden. Er
is een toetsingskader ontwikkeld om de aanvraag te beoordelen. Vervolgens wordt subsidie verleend en kan aldus met de uitvoering
van de activiteiten worden begonnen.
De subsidie die op basis van deze regeling wordt toegekend, is bedoeld als bijdrage aan de organisatie van de uitvoering van
de voorgenomen activiteiten. De subsidie is uitdrukkelijk bedoeld om organiserend vermogen te subsidiëren. Dat organiserend
vermogen is gericht op beide of een van beide doelgroepen en vormt een aanvulling op de reeds ontwikkelde samenwerking en
infrastructuur voor leren en werken. Het is de bedoeling dat de infrastructuur voor een leven lang leren ook na 2011 blijft
bestaan.
Voor de hoogte van de subsidie zijn de voorgenomen activiteiten en de begroting het uitgangspunt. Hierbij gelden twee regels:
• de hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten, en
• de subsidie bedraagt niet meer dan een bepaald maximumbedrag dat afhankelijk is van de doelstelling van de aanvrager.
De subsidiabele kosten zijn de organisatiekosten voor duale trajecten en EVC-trajecten en werving van deelnemers aan deze
trajecten. Niet subsidiabel zijn de kosten voor de feitelijke uitvoering van duale trajecten, de exploitatie van een leerwerkloket
of de uitvoering van EVC-trajecten.
De uiteindelijke subsidievaststelling is gerelateerd aan de feitelijk gemaakte kosten en niet aan de feitelijk gerealiseerde
aantallen deelnemers. Doel van de regeling is immers om een bijdrage te geven in de organisatiekosten.
Voor de regeling is in totaal € 24 miljoen beschikbaar. Het streven is te komen tot de volgende verdeling:
• € 14,4 miljoen voor stimulering leerwerktrajecten voor werkzoekenden of met werkloosheid bedreigden; en
• € 9,6 miljoen voor stimulering leerwerktrajecten voor werkende jongeren zonder startkwalificatie
Deze verdeling is gebaseerd op de doelstelling gericht op 30.000 werkzoekenden/met werkloosheid bedreigden en 20.000 werkende
jongeren zonder startkwalificatie (een verhouding van 3:2).
Deze regeling is gebaseerd op de Wet overige OCenW-subsidies. Naast de regels die zijn opgenomen in de regeling, zijn dus
ook de regels van deze wet van toepassing, evenals de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht inzake subsidies.
De administratieve lasten zijn voor de projecten tot een minimum beperkt door een vereenvoudiging van de aanvraagprocedure
(het projectplan is beknopt en is geïntegreerd in het aanvraagformulier, de intentieverklaring hoeft niet te worden meegestuurd)
en door de constructie van de subsidieregeling zo veel mogelijk overeen te laten komen met de Tijdelijke stimuleringsregeling
leren en werken 2007. De totale administratieve lasten worden geraamd op € 27.000 (0,12% van het subsidieplafond).
Deze regeling staat dus in principe alleen open voor partijen, met wie reeds een intentieverklaring is afgesloten. Het verdient
aanbeveling om vóór indiening van de aanvraag contact op te nemen met de vaste contactpersoon bij de projectdirectie Leren
& Werken. Hij of zij kan de partijen adviseren bij de voorbereiding van de aanvraag. De projectdirectie is te bereiken op
070-3334700 (zie ook de website www.leren-werken.nl).
Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend bij:
SenterNovem
Afd. Human Capital
Juliana van Stolberglaan 3
Postbus 93144
2509 AC Den Haag
www.senternovem.nl
Artikelsgewijs
Artikel 1.1 onder j.
Werkende jongeren zonder startkwalificatie zijn kwetsbaar op de arbeidsmarkt: zij lopen bij economische tegenwind het risico
om als eerste hun baan te verliezen en zij komen daarna ook moeilijker weer aan werk. Bovendien vormen deze jongeren een onbenut
potentieel dat hard nodig is op de huidige en toekomstige arbeidsmarkt, die gekenmerkt wordt door ontgroening en vergrijzing.
In het Regeerakkoord is daarom bij het project Voortijdig Schoolverlaten niet alleen aandacht voor het voorkomen van nieuwe
voortijdig schoolverlaters, maar ook voor opscholing van jongeren die zonder startkwalificatie aan het werk zijn (de ‘oude’
VSV-ers).
Met deze subsidieregeling wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de doelstelling uit het Regeerakkoord, door 20.000
jongeren alsnog aan een startkwalificatie te helpen, ook als ze al aan het werk zijn. Dat kan door middel van een EVC-traject
en/of een duaal traject. Daarvoor moet in beeld worden gebracht waar deze jongeren werken en moeten zij, evenals hun werkgevers,
gestimuleerd worden tot scholing. Samenwerkingsverbanden moeten zorgen dat het scholingsaanbod voldoende flexibel is.
De regeling is bedoeld voor de groep ‘oude VSV-ers’. Dat zijn dus jongeren die met de opleiding zijn gestopt, geen startkwalificatie
hebben behaald en nu aan het werk zijn. De regeling is niet bedoeld voor BBL-deelnemers die met hun opleiding willen stoppen;
deze groep behoort tot de ‘nieuwe’ VSV-ers.
De regeling focust niet op de werkloze jongeren, soms met meervoudige problematieken, maar op jongeren die er al in geslaagd
zijn zelfstandig werk te vinden. Omdat deze groep voor een deel uit uitzendkrachten bestaat, zal de doelgroep niet voortdurend
een arbeidscontract hebben. Er zullen ook perioden zijn waarin de jongeren tijdelijk geen werk hebben. Deze jongeren willen
we met de regeling niet uitsluiten. Vandaar dat een werkende jongere gedefinieerd wordt als een persoon met een leeftijd van
minimaal 18 en maximaal 24 jaar met een arbeidscontract of met een beëindigd arbeidscontract.
Artikel 1.1 onder k.
Deze regeling richt zich op het organiseren van projecten voor duale trajecten en EVC-trajecten voor werkzoekende en met werkloosheid
bedreigde personen. Het kan daarbij gaan om personen die geen werk hebben, personen die nog aan het werk zijn, ontslagen dreigen
te worden en naar een nieuwe baan bemiddeld moeten worden en om werknemers in het kader van de WTV. Het criterium is verder
dat voor de werkzoekende of met werkloosheid bedreigde een EVC-traject of een duaal traject een geschikt instrument is om
weer aan het werk te komen. Niet voor iedere werkzoekende zal namelijk een EVC-traject of een duaal traject en begeleiding
daarbij een geschikte vorm zijn van re-integratie of bemiddeling van werk naar werk. Voor personen die met werkloosheid worden
bedreigd zal het halen van een EVC-certificaat hun inzetbaarheid veelal kunnen verbeteren.
Voor personen zonder werk beslist de gemeente of UWV WERKbedrijf over deelname aan een traject en over de financiering daarvan.
Ook bij de organisatie van scholing en EVC voor met werkloosheid bedreigden of werknemers in het kader van de WTV zullen het
UWV WERKbedrijf en/of de gemeente in het kader van de mobiliteitscentra en de Werkpleinen een rol spelen.
De regeling heeft niet alleen betrekking op projecten voor werkzoekenden met een WW- of WWB-uitkering, maar ook voor werkzoekende
personen zonder uitkering (Nuggers) of personen met een Wajong of WIA/WAO-uitkering.
De doelgroep werkzoekenden, die een vorm van ondersteuning nodig hebben, omvat ook personen met een WSW-indicatie. Dit betreft
mensen met een arbeidshandicap (fysiek, sociaal of psychisch), waardoor zij niet zelfstandig op een reguliere werkplek aan
de slag kunnen. Verder heeft de regeling betrekking op projecten voor leerwerktrajecten voor inburgeraars. Voor al deze groepen
werkzoekenden geldt dat zij tot de doelgroep worden gerekend als een EVC-traject of een duaal traject een geschikt instrument
is om weer aan het werk te komen.
Artikel 1.2 eerste lid
Op grond van de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken 2007 hebben partijen subsidie ontvangen voor de verwezenlijking
van intenties betrekking hebbend op de doelgroep volwassen werkenden en werkzoekenden. Doel van de subsidie op grond van de
onderhavige regeling is om een bijdrage te leveren in de kosten voor activiteiten die specifiek gericht zijn op de doelgroepen
werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden die een vorm van ondersteuning nodig hebben bij het vinden van werk
en met werkloosheid bedreigden.
Artikel 1.2 tweede lid
Deze regeling heeft tot doel activiteiten te subsidiëren, die tot een grotere instroom in duale trajecten en EVC-trajecten
leiden van werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden en met werkloosheid bedreigden. Op het aanvraagformulier
dient een relatie te worden aangebracht tussen de te ondernemen activiteiten en de kwantitatieve doelstelling. Verder dient
te worden beschreven welke andere activiteiten op de regionale of sectorale arbeidsmarkt voor deze doelgroepen worden of zijn
ondernomen teneinde vast te kunnen stellen of sprake is van een subsidieaanvraag voor nieuwe activiteiten.
Artikel 1.3
De Tijdelijke stimuleringsregeling Leren & Werken 2007 heeft geleid tot een nagenoeg landelijk dekkende, regionale infrastructuur
voor een leven lang leren. Om recht te doen aan deze infrastructuur komen in principe alleen regio’s en sectoren waarmee een
samenwerkingsafspraak bestaat, blijkend uit een intentieverklaring, in aanmerking voor subsidie op basis van deze subsidieregeling.
Zij worden gestimuleerd extra inspanningen te verrichten om werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden en met
werkloosheid bedreigden in trajecten te plaatsen. Het eerste lid van deze bepaling regelt wie er als aanvrager van de subsidie
kan optreden, namelijk uitsluitend één van de partijen bij een intentieverklaring.
Het verleggen van de focus richting werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden en met werkloosheid bedreigden
kan voor de samenwerkingsverbanden aanleiding zijn de samenwerking uit te breiden met nieuwe partijen.
Artikel 1.4 eerste en tweede lid
Aanvragen kunnen in twee periodes worden ingediend. Hiervoor is gekozen, omdat de huidige samenwerkingsverbanden zich in verschillend
tempo ontwikkelen. Projecten die laat van start zijn gegaan, zijn begin 2009 nog niet klaar voor een nieuwe subsidieaanvraag.
Om te voorkomen dat vooral de vergevorderde projecten van deze subsidieregeling profiteren én om te stimuleren dat de andere
projecten een kwalitatief goed uitgewerkte aanvraag indienen, is een deel van het budget pas beschikbaar vanaf 1 juni 2009.
Als het subsidieplafond van de eerste periode niet is bereikt, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het subsidieplafond
van de tweede periode.
Aanvragen die uiterlijk 31 mei 2009 zijn ingediend, maar niet in aanmerking komen voor subsidie omdat het subsidieplafond
van de eerste periode is bereikt, moeten na deze datum opnieuw worden ingediend om alsnog in aanmerking te komen voor subsidie.
Het grootste deel van het subsidieplafond is beschikbaar voor aanvragen in de eerste periode. Op die manier wordt gestimuleerd
dat samenwerkingsverbanden spoedig een aanvraag indienen, waardoor zij: 1) een langere projectperiode hebben om hun ambities
te kunnen realiseren, 2) een grotere kans hebben dat het budget toereikend is, 3) de subsidie nog tijdens of direct na de
looptijd van het huidige project kunnen inzetten zodat er sprake is van doorlopende subsidiëring.
Artikel 1.4 derde lid
Het is de bedoeling dat de samenwerkingsverbanden een totaalplan voor werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden
en/of met werkloosheid bedreigden indienen, waarmee eenmalig subsidie wordt aangevraagd. Het is dus niet mogelijk om in beide
aanvraagperioden een aanvraag in te dienen. Overigens kan in het totaalplan een fasering worden aangebracht. Niet alle beschreven
activiteiten hoeven direct van start te gaan.
Artikel 1.4 vierde lid
Deze bepaling houdt de optie open om, als het subsidieplafond op 1 september 2009 niet is bereikt, een deel van het subsidiebudget
te verlenen:
– voor andere doelgroepen waarmee de doelstelling van 90.000 leerwerktrajecten kan worden behaald. Het gaat dan bijvoorbeeld
om scholing van werkenden naar een hoger opleidingsniveau; of
– aan andere partijen dan bij een intentieverklaring die kunnen zorgen voor een extra impuls voor regionale samenwerking rond
leren en werken en die kunnen zorgen voor een versnelling van de realisatie van de leerwerktrajecten.
Op 1 september 2009 is de uiterste indieningtermijn nog niet verstreken. Toch is bewust voor deze datum gekozen. Mocht op
dat moment geconstateerd worden dat veel projecten geen gebruik gaan maken van de regeling, dan is er nog tijd om via een
andere weg toch de doelstelling van 90.000 leerwerktrajecten eind 2010 te realiseren.
Artikel 1.5 eerste lid
Voor het verlenen van de subsidie zijn de voorgenomen activiteiten en de begroting het uitgangspunt. Hierbij gelden twee regels.
1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten en
2. de subsidie bedraagt niet meer dan een bepaald maximumbedrag dat afhankelijk is van de doelstelling van de aanvrager. Er is
gekozen voor een subsidieplafond dat afhankelijk is van de ambities van de aanvrager, omdat op die manier de doelmatigheid
van de subsidie is gewaarborgd.
Een voorbeeld:
De aanvrager heeft als ambitie om 200 leerwerktrajecten voor werkende jongeren zonder startkwalificatie tot stand te laten
komen. Uit de begroting blijkt dat de subsidiabele kosten € 200.000 bedragen. De subsidie zou dan 75% bedragen, namelijk € 150.000.
Als de rekenregel wordt toegepast dan geldt echter een maximumsubsidie van € 100.000 (200 × € 500). De aanvrager zal dan zelf
€ 100.000 moeten financieren.
De rekenregel dient om de subsidiehoogte per aanvraag te berekenen. Er is dus nadrukkelijk geen sprake van een zogenaamde
outputfinanciering.
Artikel 1.5 tweede lid
Indien de aanvrager een hogere ambitie heeft dan 1600 werkende jongeren zonder startkwalificatie of 2400 werkzoekenden/met
werkloosheid bedreigden en daarvoor een degelijke onderbouwing geeft, kan de minister, voor zover het subsidieplafond dit
toelaat, besluiten de maximale hoogte van de subsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. en b., te verhogen.
Artikel 2.1
Op het aanvraagformulier moet een degelijke onderbouwing worden gegeven van het aantal werkende jongeren zonder startkwalificatie
en werkzoekenden/met werkloosheid bedreigden die in een leerwerktraject worden geplaatst. Bij de kwantitatieve onderbouwing
wordt tevens per doelgroep aangegeven hoeveel leerwerktrajecten betrekking hebben op duaal en op EVC. Indien de trajecten
geen betrekking hebben op EVC, dient aanvrager dit te motiveren.
De aanvraag bevat een beschrijving van de verantwoordelijkheden/taken van de verschillende samenwerkingspartners en van de
activiteiten die door deze partners in het kader van het project worden uitgevoerd.
Wat betreft de doelgroep werkzoekenden en met werkloosheid bedreigden moet op het aanvraagformulier in ieder geval worden
ingegaan op de werkzaamheden, die door het UWV WERKbedrijf en de gemeente worden verricht en op de afspraken die zijn gemaakt
met het UWV WERKbedrijf en gemeenten over de selectie en toeleiding van werkzoekenden en met werkloosheid bedreigden naar
leerwerktrajecten. Het UWV WERKbedrijf en gemeenten moeten de beslissing nemen of een duaal traject of een EVC-traject voor
hen een geschikte vorm van dienstverlening is. Het aanvraagformulier bevat ook een omschrijving van de wijze waarop leerwerkvacatures
worden geworven.
Wat betreft de werkende jongeren moet worden ingegaan op de wijze waarop zowel de jongere als de werkgever benaderd wordt
en de wijze waarop samenwerking met RMC en/of jongerenloket wenselijk dan wel noodzakelijk is.
Voor beide doelgroepen geldt dat op het aanvraagformulier aandacht moet worden besteed aan de rol van de Kenniscentra Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven en van de onderwijsinstellingen. Het project moet beschrijven op welke manier gebruik wordt gemaakt van de expertise
en de infrastructuur van de Kenniscentra om vraaggericht richting het regionale bedrijfsleven te kunnen opereren. De onderwijsinstellingen
zullen zich vanaf het moment van toekenning van subsidie aanwijsbaar moeten inspannen om binnen hun organisatie voorbereidingen
te treffen om de verwachte vraag naar leerwerktrajecten voor deze doelgroepen op te vangen.
Omdat in een regio sectorale projecten actief kunnen zijn en omdat regionale projecten zich kunnen richten op ondernemers
in sectoren waar sectorale samenwerkingsverbanden actief zijn, is het noodzakelijk dat de verschillende activiteiten die worden
ondernomen op elkaar worden afgestemd op regionaal niveau. Daartoe moet op het aanvraagformulier worden omschreven op welke
wijze men deze afstemming denkt te gaan vormgeven.
Artikel 2.2 eerste lid
De kosten die voor subsidie in aanmerking komen betreffen de kosten voortvloeiend uit de organisatie en ontwikkeling voorzover
gericht op leerwerktrajecten voor werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden en met werkloosheid bedreigden.
Het feitelijk uitvoeren van leerwerktrajecten, dus bijvoorbeeld kosten aan schoolgeld, loon(derving), de uitkering en kosten
die betrekking hebben op het geven van onderwijs of scholing, komt niet voor subsidiering in aanmerking. Dat geldt ook voor
de exploitatie van het leerwerkloket.
Artikel 2.2 tweede lid
Bij loonkosten gaat het om de loonkosten van het personeel van de samenwerkende partijen, dat rechtstreeks productieve arbeid
verricht ten behoeve van het project. De inzet van deze medewerkers moet worden verantwoord met gebruikmaking van een tijdregistratiesysteem.
Bij de bepaling van de loonkosten wordt uitgegaan van het brutoloon. Dit bruto jaarloon wordt verhoogd met de wettelijke dan
wel op grond van een arbeidsovereenkomst verschuldigde opslag voor sociale lasten (de werkgeverslasten voor sociale verzekering,
vervroegd uittreden en pensioen). Bij de berekening van het uurloon wordt uitgegaan van een norm van 1.750 arbeidsuren per
jaar (voor onderwijsinstellingen 1.659 arbeidsuren per jaar).
Bij materiële kosten gaat het om kosten voor aanschaf van middelen met een functionele relatie tot het project. Daarbij gelden
de laagste prijzen die onder vergelijkbare omstandigheden moeten worden betaald.
Artikel 3.1
De subsidieaanvragen worden in volgorde van binnenkomst afgehandeld. Zolang het totaal beschikbare subsidiebedrag nog niet
is uitgeput of niet wordt overschreden, vindt, voor zover aan de daarvoor gestelde voorwaarden en criteria is voldaan, subsidieverlening
plaats.
Artikel 3.3
Bij de beoordeling van de subsidieaanvragen op basis van de gestelde criteria kan de minister advies inwinnen van deskundigen
op het gebied van leerwerktrajecten voor werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden en/of met werkloosheid
bedreigden.
Artikel 3.4 eerste en tweede lid
Het begrotingsvoorbehoud houdt in dat op de subsidieverlening wijzigingen moeten worden aangebracht als de begrotingswetgever
onvoldoende gelden ter beschikking heeft gesteld.
Artikel 4.1
Het overleg heeft tot doel de resultaten en de samenwerking tussen de partijen te evalueren, en vast te stellen of deze samenwerking
kan worden gecontinueerd. Het overleg wordt voorbereid in samenwerking met de projectdirectie Leren & Werken van het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Artikel 5.1
Op grond van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager dan de verlening worden vastgesteld indien
bijvoorbeeld de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, of indien niet aan
de verplichtingen is voldaan.
Dit betekent bijvoorbeeld dat indien uiteindelijk de subsidiabele kosten minder bedragen dan de aangevraagde subsidie doordat
minder kosten zijn gemaakt bijvoorbeeld als gevolg van een uitvoering op een meer beperkte schaal dan op het aanvraagformulier
was aangegeven, de subsidie lager kan worden vastgesteld. Indien minder dan de beoogde aantallen leerwerktrajecten zijn gerealiseerd
voor 31 december 2010 heeft dit als zodanig geen invloed op de hoogte van de subsidievaststelling.
Artikel 6.1
Bij de verstrekking van het tweede voorschot oordeelt de minister op basis van de voortgang van het project. De minister baseert
zich daarbij op de kwalitatieve en kwantitatieve monitor die Cinop in opdracht van de projectdirectie Leren & Werken uitvoert.
Indien de situatie in een project aanleiding geeft tot een bestuurlijk gesprek met de partijen die bij het project betrokken
zijn, zal de betaling van het tweede voorschot zo spoedig mogelijk na het gesprek worden verstrekt, tenzij de minister naar
aanleiding van dit gesprek concludeert dat de voortgang van het project onvoldoende is.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.