Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2009, 17383 | Interne regelingen |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2009, 17383 | Interne regelingen |
In dit besluit wordt verstaan onder:
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
de commissie bedoeld in artikel 2.
1. Er is een Commissie Nationaal Plan Toekomst Onderwijswetenschappen.
2. De commissie heeft tot taak het opstellen van een toekomstgericht nationaal plan waarin de waarde en positie van de onderwijswetenschappen in Nederland, mede in internationaal perspectief, beschreven worden. Daarmee wordt ook een referentiekader geboden voor (bestuurlijke) beslissingen op landelijk, instellings- en facultair niveau ten aanzien van duurzame en hoogwaardige beoefening van de onderwijswetenschappen. De commissie gaat in op de versterking van de bijdrage van de onderwijswetenschappen aan de optimalisering van het Nederlandse onderwijs. De commissie houdt ook rekening met het beleidsprogramma van het kabinet en de strategische agenda voor hoger onderwijs en wetenschap.
De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 november 2009 en wordt opgeheven op 31 december 2010.
De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen.
1. Tot leden van de commissie worden benoemd:
a. de heer mr. Th.C. de Graaf te Nijmegen, tevens voorzitter
b. mevrouw drs. M.F. van den Bergh te Leiden
c. de heer prof. dr. P. Hagoort te Nijmegen
d. mevrouw drs. F. W. Hengeveld te Eindhoven
e. de heer G. Hostens te Linden, België
f. de heer dr. S. Noorda te Amsterdam
g. de heer mr. drs. J. Staman te Utrecht
h. de heer prof. dr. A.F.M. van Wieringen te Den Haag
2. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris. De secretaris wordt aangewezen door de minister. De secretaris is geen lid van de commissie.
3. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.
4. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.
1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.
2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is, waaronder, op persoonlijke titel, ambtelijke deskundigen.
De commissie brengt vóór 1 januari 2011 haar eindrapport uit aan de minister, waarin het nationaal plan wordt vergezeld van een deugdelijke motivering.
1. De voorzitter en de andere leden van de commissie, voor zover niet vallend onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, ontvangen per vergadering een vergoeding.
2. De vergoeding per vergadering van de leden van de commissie bedraagt 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
3. De vergoeding per vergadering van de voorzitter van de commissie bedraagt 130% van de hoogte van de vergoeding per vergadering die aan de andere leden van de commissie is toegekend.
4. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen een vergoeding van reis- en verblijfkosten op basis van het Reisbesluit Binnenland en het Reisbesluit Buitenland. Deze vergoeding wordt door de secretaris van de commissie afgehandeld.
1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan de kosten voor vergaderingen, secretariële ondersteuning en de productie van het rapport.
2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning ter goedkeuring aan de minister aan.
Bij of in het eindrapport biedt de commissie ook een overzicht van de verrichte activiteiten en legt zij rekening en verantwoording af.
Rapporten, notities, verslagen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt maar uitsluitend aan de minister uitgebracht.
De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden de bescheiden betreffende deze werkzaamheden over aan het archief van de directie Concernondersteuning van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.
Op verzoek van OCW heeft de Programmaraad Onderwijsonderzoek van NWO (verder PROO) de periodieke zelfevaluatie uitgebreid met een terugblik op ruim twaalf jaar onderwijsonderzoek bij NWO. Op 1 mei heeft de PROO zijn rapport aan de minister van OCW aangeboden. Een externe commissie onder leiding van de heer Gaby Hostens heeft deze zelfevaluatie getoetst. Dit rapport is op 1 juni opgeleverd en komt grosso modo tot de conclusie dat aan de meeste doelstellingen van het convenant OCW-NWO is voldaan, maar dat gezien de veranderde omstandigheden aanpassing nodig is.
De Tweede Kamer is over deze evaluaties geïnformeerd bij brief van 12 juni 2009 waarin ook het voornemen is aangekondigd om tot een sectorplan onderwijswetenschappen te komen.
Een sectorplan is een instrument om periodiek de waarde en positie van bepaalde wetenschappelijke disciplines kritisch te bezien. Daarbij is ook het internationaal vergelijkend perspectief aan de orde en de vraag of de relevante wetenschappelijke en maatschappelijke vragen worden geagendeerd met het oog op een duurzame ontwikkeling.
Een sectorplan onderwijswetenschappen zou dus een beeld moeten geven van hoe de onderwijswetenschappen in Nederland er momenteel voorstaan en een proces op gang moeten brengen naar een duurzame nieuwe toekomst. Bij een sectorplan gaat het initiatief vaak uit van de sector zelf. OCW neemt hier echter het initiatief als uitdrukking van zijn expliciete verantwoordelijkheid voor het onderwijsstelsel en de kwaliteit ervan, het object van de onderwijswetenschappen. Daarom ook is het perspectief van de benutting door het Nederlandse onderwijs, in de praktijk en in het beleid, een belangrijk element in dit sectorplan.
Met de evaluatie van NWO/PROO is een goed beeld beschikbaar gekomen van het tweede-geldstroomonderzoek. Daarnaast is beter zicht nodig op de omvang en wetenschappelijke waarde van het eerste-geldstroomonderzoek in de relevante wetenschappelijke disciplines en op de maatschappelijke belangen voor de komende tijd. Een overzicht van de derde geldstroom maakt het beeld compleet.
‘Onderwijswetenschappen’ is hier de verzamelnaam voor de wetenschappelijke disciplines die zich met onderwijs als object van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek bezighouden. Hieronder vallen disciplines uit de mens- en maatschappijwetenschappen als (ortho)pedagogiek, onderwijskunde, (cognitieve- en ontwikkelings)psychologie, sociologie, (staats- en bestuurs)recht, economie, politieke en bestuurlijke wetenschappen en recent ook de hersen- en neurowetenschappen. Het zijn de disciplines waarin onder meer zaken als begrip, kennis en leren worden bestudeerd, welke methoden daarbij het beste aansluiten, hoe onderwijs en opleiding georganiseerd zijn, welke de vereiste kwaliteiten van leraren en docenten zijn, en op welke manier beleid kan worden gevoerd ter verbetering van de resultaten daarvan. De samenstelling van de commissie voor het Nationaal Plan Toekomst Onderwijswetenschappen weerspiegelt iets van deze breedte. In gesprekken met derden kan de commissie zich laten informeren over in de commissie zelf ontbrekende elementen.
Vraagstukken op het gebied van leren en onderwijs zijn meestal complex van aard en vragen om de inzet van verschillende disciplines. Een belangrijke aspect van het plan is daarom ook de toekomstige dynamiek in de ontwikkeling van de verschillende disciplines afzonderlijk en de meerwaarde van hun onderlinge samenwerking.
Bij het opstellen van een toekomstgericht nationaal plan voor de onderwijswetenschappen gaat het in elk geval om de volgende onderwerpen:
• in kaart brengen van de onderwijswetenschappen: welke zijn de kerndisciplines, welke aanpalende disciplines (zoals economie, recht en neuro/cognitie) zijn relevant, welke dynamiek speelt nu en is voor de toekomst te verwachten, hoe is hun onderlinge verhouding gelet op de verschillende ontwikkelingsstadia;
• de potentie van het vakgebied onderwijsrecht beschrijven, inclusief een verkenning van de mogelijkheid het vakgebied te verbreden tot de bestuurlijke context waarin het onderwijs functioneert;
• schets van de huidige omvang (eerste, tweede, derde geldstroom; welke universiteiten, faculteiten (incl. lerarenopleidingen, vakgroepen, lectoraten (al dan niet in het kader van lerarenopleidingen); hoeveel arbeidsplaatsen wetenschappelijk personeel, onderwijstijd en onderzoekstijd; hoeveel studenten bij welke disciplines, ontwikkeling in de tijd, arbeidsmarktpositie afgestudeerden);
• een analyse van de huidige organisatie in instellingen, faculteiten (incl. lerarenopleidingen), vakgroepen, lectoraten (al dan niet in het kader van lerarenopleidingen), onderzoeksscholen: is versterking van wetenschappelijke en maatschappelijke impact mogelijk door andere organisatievormen, meer samenhang e.d.;
• de positie van het Nederlands onderzoek in internationaal verband;
• de contact- en samenwerkingsvormen tussen de onderscheiden onderwijswetenschappen;
• de valorisatie vanuit de onderwijswetenschappen; meer specifiek: de relatie met het te onderzoeken onderwijsveld, het perspectief van gebruikers en mede-producenten van kennis, de kennisinfrastructuur in de driehoek onderzoek, praktijk en beleid;
• de publicatiecultuur (met inbegrip van de spanning tussen publiceren in het Nederlands en het Engels), de toegankelijkheid van het onderzoek in relatie tot de complexiteit ervan, zowel tegenover een wetenschappelijk als een maatschappelijk forum in en rond het Nederlandse onderwijs;
• de belangrijkste huidige en toekomstige maatschappelijke vraagstukken waaraan onderzoek kan bijdragen, i.h.b. de relatie tussen onderzoek en verbetering en innovatie van het onderwijs;
• de noodzakelijke voorwaarden om de sector in kwaliteit en kwantiteit te laten bijdragen aan de optimalisering van het Nederlandse onderwijs, onder andere met het oog op de Kennisagenda van het volgend Kabinet.
De commissie zal een nationaal plan opstellen om een vitale en duurzame toekomst voor de onderwijswetenschappen te bevorderen. Dit plan moet een fundament en referentiekader bieden voor alle betrokken instanties waarmee de onderwijswetenschappen een nieuwe impuls wordt gegeven. Om het draagvlak in de sector te bevorderen zal de commissie het plan op een interactieve manier tot stand brengen.
Ik zal het plan met mijn beleidsreactie aan de Tweede Kamer toezenden. Het uitgangspunt moet zijn dat het primaat voor het oplossen van eventuele problemen wordt gelaten aan de faculteiten in samenwerking met hun Colleges van Bestuur. Daarnaast ben ik in principe bereid mijn aandeel in het geheel te nemen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R H.A. Plasterk.
Kopieer de link naar uw clipboard
zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2009-17383.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.