TOELICHTING
Inleiding
Sinds enige jaren komt de ziekte Q-koorts voor in Nederland. Bijna alle gangbare boerderijdieren kunnen de ziekte oplopen.
Maar ook huisdieren, knaagdieren en vogels kunnen besmet raken. Q-koorts is een zoönose. Dat betekent dat besmetting van dier
naar mens kan plaatsvinden. Tot 2007 werden er jaarlijks ongeveer vijftien gevallen gemeld. In 2008 zijn ongeveer duizend
mensen ziek geworden. Bij enkele grote melkgeitenbedrijven in Noord-Brabant hebben door Q-koorts veroorzaakte abortusgolven
bij deze dieren plaatsgevonden.
Over de precieze manier waarop de Q-koorts bacterie vanuit besmette bedrijven wordt verspreid en vervolgens voor besmettingen
bij andere bedrijven en mensen zou kunnen zorgen, bestaan nog tal van onduidelijkheden. Er zijn diverse onderzoeken in gang
gezet die in de loop van 2009 waarschijnlijk meer duidelijkheid zullen scheppen. Wel bestaat er in de wetenschappelijke literatuur
overeenstemming dat de bacterie vooral via stof wordt verspreid. Met de wind verspreidt stof afkomstig uit de melkgeitenhouderij
wordt als de drager van besmetting gezien.
Op 12 juni 2008 is Q-koorts aangewezen als besmettelijke dierziekte1. Daaropvolgend zijn diverse maatregelen genomen en is de mogelijkheid gecreëerd voor veehouders om dieren te vaccineren.
Gelet op de ernst van de situatie hebben overheid en sector in gezamenlijkheid gewerkt aan een hygiëneprotocol. Dit hygiëneprotocol
betreft niet alleen algemene hygiëne op het bedrijf, maar ook specifieke maatregelen die het verspreiden van de verwekker
van Q-koorts uit de melkgeitenhouderij moeten minimaliseren. Omdat incidenteel ook op melkschapenbedrijven Q-koorts gerelateerde
problemen worden gezien, is dit hygiëneprotocol ook voor deze bedrijven van toepassing.
Met onderhavige wijziging van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten wordt een aantal hygiënevoorschriften uit het
hygiëneprotocol opgelegd aan de sector. Het betreft onder meer voorschriften die worden gesteld aan veehouders met meer dan
50 schapen of geiten welke worden gehouden voor de bedrijfsmatig melkproductie. Ook aan bedrijven die schapen- of geitenmest
ontvangen van een bedrijf met meer dan 50 schapen of geiten welke worden gehouden voor de bedrijfsmatig melkproductie, wordt
een aantal verplichtingen opgelegd.
Maatregelen
De maatregelen die gaan gelden voor schapen- of geitenhouders van bedrijven waar meer dan 50 schapen of geiten worden gehouden
voor melkproductie hebben met name betrekking op de bestrijding van ongedierte en het uitrijden van mest. Het derde tot en
met het zevende lid van artikel 5.1.5 betreffen de precieze voorschriften waar deze veehouders zich aan moeten houden. Ten
eerste dienen zij ter voorkoming van verspreiding van de bacterie ongedierte voldoende te bestrijden (artikel 5.1.5, derde
lid, onderdeel a). Verder mag er geen mest uit de stal worden verwijderd vanaf de aanvang tot en met een maand na afloop van
de lammerperiode (artikel 5.1.5, derde lid, onderdeel b). Reden hiervoor zijn de grote hoeveelheden van de Q-koorts bacteriën
in deze mest kunnen zitten tijdens de lammerperiode. Verder dient mest tijdens opslag en vervoer afgedekt te worden. Dit afdekken
heeft tot doel het voorkomen van stofvorming (artikel 5.1.5, derde lid, onderdeel c). Een ander voorschrift ziet op het zogenoemde
uitrijden van mest op het land. De veehouders moeten in dergelijke gevallen de mest onmiddellijk onderwerken. Een andere mogelijkheid
is om de mest gedurende drie maanden te laten composteren. Na deze drie maanden kan de mest veilig over het land worden uitgereden
(artikel 5.1.5, derde lid, onderdeel d). Ook hier gaat het om het voorkomen van verspreiding van de bacterie via stof dat
door de wind wordt meegevoerd. Daarnaast dient de veehouder de stallen uit te rusten met zogenoemde destructiebakken en moet
hij ervoor zorgen dat categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal, zoals nageboorten, in deze bakken terechtkomt (artikel
5.1.5, derde lid, onderdeel e). In de Regeling dierlijke bijproducten 2008 staan de voorschriften opgenomen waaraan een veehouder
moet voldoen indien hij beschikt over dergelijk materiaal dat ter destructie moet worden aangeboden.
Ten slotte dienen de genoemde veehouders, ten behoeve van de controleerbaarheid, een administratie bij te houden met betrekking
tot de schapen- en geitenmest op zijn bedrijf. De bewaartermijn voor deze administratie is 1 jaar (artikel 5.1.5, vijfde tot
en met zevende lid).
Voor mest die afkomstig is van bedrijven waar meer dan 50 schapen of geiten worden gehouden voor melkproductie gelden eveneens
een aantal preventieve voorschriften. Mest afkomstig van genoemde bedrijven mag niet worden opgeslagen, vervoerd en uitgereden
(artikel 5.1.6, eerst lid). Het vervoers- en opslagverbod is niet van toepassing indien de mest adequaat wordt afgedekt, met
als doel het voorkomen van stofvorming. Bovendien dient het vervoer rechtstreeks te geschieden, zonder tussenopslag naar het
landbouwbedrijf waar de mest zal worden gebruikt. Derhalve is het niet toegestaan om de mest bij een zogenoemde ‘intermediair’
op te laten slaan (artikel 5.1.6, tweede en derde lid). Het vierde lid van artikel 5.1.6 voorziet in de mogelijkheid om mest
uit te rijden. Dit is toegestaan indien de mest onmiddellijk na het uitrijden wordt ondergewerkt of als de mest drie maanden
is gecomposteerd.
Administratieve lasten
De wijziging van deze regeling heeft gevolgen voor de administratieve lasten. De administratie die veehouders moeten bijhouden
inzake de mest zal een extra last opleveren. Het gaat naar schatting om 500 veehouders die deze administratie moeten gaan
bijhouden. Het betreft een toename van de administratieve lasten van € 36.000,– welke ten laste komen van deze groep veehouders.
De verklaring van de veehouder inzake de composteringsperiode bij afvoer van mest naar een ander bedrijf zal een extra administratieve
last van € 4.800,– met zich brengen. De totale toename van administratieve lasten door deze regeling bedraagt € 40.800,–.
Inwerkingtreding
Het karakter van de regeling brengt met zich mee dat afgeweken wordt van de uitgangspunten van de vaste verandermomenten voor
regelgeving. De regeling zal aan de media bekend worden gemaakt en op 2 februari 2009 in werking treden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
overeenkomstig het door de minister genomen besluit,
de Directeur-Generaal,
A.M. Burger.