De onderwijsinstelling geeft een reflectie op de resultaten die met de onderwijsinspanningen genoemd in het schema van onderdeel
1 zijn bereikt. De reflectie bevat ten minste:
TOELICHTING
Algemeen
1 Aanleiding
Leerlingen in alle onderwijssectoren moeten beter gaan presteren in taal en rekenen. Voldoende beheersing van de Nederlandse
taal en het rekenen is belangrijk voor iedereen. Ieder mens heeft taal en rekenen nodig, om te kunnen leren, om te kunnen
functioneren in de maatschappij en om een beroep te kunnen uitoefenen. Er is in de maatschappij zorg over de niveaus van taal
en rekenen in het onderwijs. Uit onderzoek van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen blijkt dat deze zorg
terecht is. Er is sprake van een trend van langzame achteruitgang van het niveau van Nederlandse taal en rekenen.
2 Sectoroverstijgend beleid
Om deze trend van langzame achteruitgang te keren, is sectoroverstijgend beleid ingezet. Eén van de belangrijkste maatregelen
is het invoeren van een wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, voor alle sectoren van het onderwijs. Met het vastleggen
van referentieniveaus wordt het fundament gelegd voor een structurele verhoging van het niveau van de basisvaardigheden van
leerlingen en studenten. Voor alle opleidingsniveaus wordt op basis van de referentieniveaus vastgelegd wat leerlingen en
studenten op strategische momenten in hun schoolloopbaan moeten kennen en kunnen op het gebied van taal en rekenen.
3 Beleid voor het mbo
In het mbo worden de referentieniveaus vanaf studiejaar 2010/2011 opgenomen in alle kwalificatiedossiers. Daarnaast worden
centraal ontwikkelde examens voor taal en rekenen ingevoerd. In 2012 legt een substantieel aantal mbo-4 studenten een centraal
proefexamen Nederlandse taal en rekenen af. Het jaar daarop volgen zoveel mogelijk mbo-4 studenten. Na twee jaar proefexamens
en momenten van tussentijdse evaluatie zullen vanaf 2013/2014 de referentieniveaus voor alle mbo-4 studenten centraal worden
geëxamineerd. Over de invoering van centraal ontwikkelde examens voor de lagere mbo-niveaus wordt dit najaar nog een besluit
genomen. Ook dit invoeringstraject zal gekenmerkt worden door een gefaseerde aanpak met proefexamens en tussentijdse evaluaties.
Om het mbo in staat te stellen op volle kracht te werken aan de verhoging van het taal- en rekenniveau van hun deelnemers,
is een Uitvoeringsplan taal en rekenen mbo opgesteld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31332, nr. 9). Dit uitvoeringsplan
geeft aan met welke activiteiten onderwijsinstellingen, het ministerie en ondersteunende instellingen de inhaalslag op het
gebied van taal en rekenen gaan maken. Naar de effectiviteit van methoden en werkwijzen op het gebied van taal en rekenen
doet het Expertisecentrum beroepsonderwijs een driejarig onderzoek. Een belangrijk onderdeel van het uitvoeringsplan betreft
de onderhavige regeling. Met deze regeling worden extra middelen ter beschikking gesteld voor intensivering van taal- en rekenonderwijs.
4 Activiteiten
De uitgangssituatie op het gebied van taal en rekenen verschilt per mbo-instelling. Dat geldt zowel voor de problematiek,
als voor de mate waarin al beleid voor taal en rekenen is ontwikkeld. De regeling maakt het daarom mogelijk dat instellingen
eigen keuzes maken bij de besteding van de middelen. Instellingen kunnen de middelen inzetten voor de volgende activiteiten:
a. aanpassingen in de didactiek en pedagogiek van de beroepsopleidingen met het oog op de intensivering van het taal- en rekenonderwijs;
b. toetsing van deelnemers;
c. extra onderwijstijd;
d. nieuwe of aangepaste faciliteiten;
e. professionalisering van docenten en overige functionarissen op het gebied van taal- en rekenonderwijs;
f. andere activiteiten die gericht zijn op intensivering van taal- en rekenonderwijs.
De instellingen wordt gevraagd om vóór 1 april 2010 een Implementatieplan Nederlandse taal en rekenen op te stellen voor de
periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013. Het is belangrijk dat, zoals ook is afgesproken in het Professioneel
Statuut, docenten actief bij het opstellen van dit plan betrokken worden en dat het plan de steun heeft van de medezeggenschapsraad,
zodat het kan rekenen op breed draagvlak binnen de instelling. Het tijdelijk ingestelde Steunpunt taal en rekenen mbo analyseert
de implementatieplannen en geeft hierover inhoudelijke feedback aan de individuele instellingen. Het steunpunt betrekt de
bevindingen bij zijn jaarlijkse voortgangsrapportage.
5 Verdeling extra budget voor taal en rekenen over de instellingen
De extra middelen die door middel van deze regeling ter beschikking worden gesteld, worden verdeeld over alle mbo-instellingen.
Het budget wordt verdeeld naar rato van het totale aantal ingeschreven deelnemers. Hierbij wordt geen weging toegepast voor
deelnemers die een beroepsopleidende leerweg (bol) of een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen. Deeltijd bol- deelnemers
tellen voor 35% mee. Bij de verdeling wordt extra rekening gehouden met deelnemers die uit een armoedeprobleemcumulatiegebied
komen. Instellingen die relatief veel deelnemers uit een dergelijk gebied hebben, ontvangen naar verhouding meer middelen.
Een groot gedeelte van de middelen die in het kader van deze regeling ter beschikking worden gesteld, is vrijgemaakt uit (het
educatiedeel van) het participatiebudget; uit middelen die bestemd waren voor curatief beleid m.b.t. bestrijding van laaggeletterdheid
onder volwassen laaggeletterden. Met de overheveling van € 50.000.000 naar het mbo kan worden ingezet op preventie: investeren
in taal en rekenen bij deelnemers aan het reguliere mbo-onderwijs. De uitname uit het educatiebudget zal ertoe leiden dat
een aantal roc’s voor de uitvoering van de educatieactiviteiten aanzienlijk minder geld van de gemeenten ontvangt. Voor deze
roc’s is in deze regeling een driejarig overgangstraject opgenomen. Zo wordt voor alle instellingen een goede inzet voor het
taal- en rekenbeleid mogelijk gemaakt.
6 Administratieve lasten
De administratieve lasten van deze regeling zijn beperkt. De aanvullende bekostiging wordt (ambtshalve) aan alle instellingen
verstrekt, de instellingen hoeven hiertoe geen aanvraag in te dienen. Daarnaast is het opstellen van een implementatieplan
in beperkte mate te beschouwen als een administratieve last. Onderwijsinstellingen zullen om onderwijsinhoudelijke redenen
– ter voorbereiding op de invoering van centrale examens taal en rekenen in het mbo vanaf 2013/2014 – een implementatieplan
opstellen en periodiek evalueren. Aan de inhoud van het op te leveren implementatieplan worden op hoofdlijnen eisen gesteld.
Indien een onderwijsinstelling jaarlijks minder dan € 25.000 ontvangt hoeft de instelling geen inhoudelijk verslag op te nemen
in het geïntegreerd jaardocument. De regeling is voorgelegd aan Actal. Actal heeft deze op grond van de daartoe bestemde criteria
niet geselecteerd voor een advies.
Artikelsgewijs
Artikel 1c
De aanvullende bekostiging is bestemd voor bekostigde mbo-instellingen.
Artikel 2
De instellingen moeten de middelen besteden aan het verbeteren van de taal- en rekenvaardigheden van de deelnemers in het
mbo. Elke instelling is daarbij vrij om zelf uitvoering te geven aan het door haar opgestelde ‘Implementatieplan Nederlandse
taal en rekenen’. Hierbij wordt voldaan aan de randvoorwaarden genoemd in artikel 8. De middelen kunnen worden besteed aan:
• aanpassingen in de didactiek en pedagogiek van de beroepsopleidingen met het oog op de intensivering van het taal- en rekenonderwijs:
bij het toepassen en uitvoeren van taal- en rekenbeleid in beroepsopleidingen kunnen instellingen verschillende keuzes maken.
Aandacht voor taal en rekenen kan vorm krijgen in: aparte lessen in taal- en rekenonderwijs, taal- en rekenontwikkeling in
vaklessen en tijdens praktijk (en materiaalontwikkeling daarvoor), individuele oefening en remediëring (inclusief materiaalontwikkeling
en aanpassing van toetsen aan de referentieniveaus);
• toetsing van deelnemers: met diagnostische toetsen en proefexamens kunnen instellingen vaststellen hoe hun deelnemers er op
bepaalde momenten in hun schoolcarrière voor staan en welke vorderingen zij hebben gemaakt;
• extra onderwijstijd: bepaalde groepen deelnemers zullen om de referentieniveaus te bereiken extra leertijd, bijspijkerprogramma’s
of zomercursussen nodig hebben op het gebied van taal en rekenen. Daarvoor kunnen extra docenten of taalcoaches ingezet worden;
• nieuwe of aangepaste faciliteiten: het kan nodig zijn om deelnemers extra faciliteiten te bieden, zoals een talencentrum of
aantrekkelijker (zelf)studiematerialen;
• professionalisering van docenten en overige functionarissen zoals managers en beleidsmedewerkers op het gebied van taal- en
rekenonderwijs: een succesvolle invoering van het referentiekader staat of valt met de mate waarin docenten zich het werken
met de referentieniveaus eigen maken. Een mbo-instelling kan er daarom behoefte aan hebben om de taal- en rekenvaardigheden
van haar docenten in beeld te brengen met een diagnostische toets. Daarna kunnen docenten eventueel worden bijgespijkerd door
vakinhoudelijke of didactische nascholing. Bij de didactische nascholing gaat het om de vraag hoe een docent op effectieve
wijze de taal- en rekenvaardigheden van zijn deelnemers kan ontwikkelen. Om de beleidsontwikkeling op het gebied van taal
en rekenen aan te kunnen sturen en leiding te kunnen geven aan de toepassingen daarvan, kan het nodig zijn dat functionarissen
als managers en beleidsmedewerkers zich bijscholen op het gebied van ontwikkeling van taal- en rekenvaardigheden bij deelnemers;
• andere activiteiten die gericht zijn op intensivering van taal- en rekenonderwijs.
Artikelen 3, 4 en 5
De regeling wordt betaald uit het totaal beschikbare budget voor intensivering van het taal- en rekenonderwijs in het mbo.
Voor de periode 2010 tot en met 2013 is hiervoor jaarlijks een budget beschikbaar van ca. € 60 miljoen (€ 62,1 miljoen in
2010, € 58,8 miljoen in 2011 en € 58,1 miljoen in 2012 en 2013). Van dit budget staat vanaf 2011 nog € 2,0 mln. gereserveerd
op de aanvullende post van het ministerie van Financiën. In deze regeling wordt alleen het budget voor 2010 verplicht. De
bedragen voor de kalenderjaren 2011 tot en met 2013 worden voorafgaand aan het kalenderjaar bekend gemaakt.
Voor de verdeling van de middelen voor de intensivering van het taal- en rekenonderwijs wordt uitgegaan van het aantal deelnemers
van de instelling. De deelnemers in de bol- en de bbl-leerwegen wegen even zwaar. Dit betekent dat geen rekening wordt gehouden
met de deeltijdfactor die voor de reguliere bekostiging van de deelnemers in de beroepsbegeleidende leerweg geldt. Immers,
de referentieniveaus zijn voor alle instellingen nieuw en het vergt voor alle deelnemers (ongeacht of zij de bol of bbl volgen)
inspanningen om deze referentieniveaus te behalen. Dat ligt anders voor deelnemers in de deeltijd-bol. Deze deelnemers volgen
delen van opleidingen en doen daarom langer over hun opleiding, zodat per jaar een geringere inspanning vereist is. Daarom
tellen deze deelnemers voor 35% mee.
Bij de verdeling wordt ook rekening gehouden met deelnemers uit armoedeprobleem- cumulatiegebieden. Onderwijsinstellingen
met relatief veel deelnemers uit deze apc-gebieden zullen extra onderwijsinspanningen moeten leveren om de beoogde resultaten
te behalen. Een deel van het budget (zo’n 10%) wordt daarom besteed aan een extra impuls ten behoeve van deze deelnemers bovenop
het basisbedrag per deelnemer. Om vast te stellen of bij de deelnemers voor wie de bekostiging voor taal en rekenen wordt
verstrekt, sprake is van probleemcumulatie wordt uitgegaan van de indicator ‘cumulatiegebied’ zoals gehanteerd in de Armoedemonitor
2005 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Dit leidt tot een lijst
met postcodes van ‘armoedeprobleemcumulatiegebieden’, zijnde de 8% armste achterstandswijken met 20% van de huishoudens in
Nederland. Deze lijst van het CBS zal worden overgenomen.
Instellingen met relatief veel deelnemers ontvangen een steeds oplopend bedrag per deelnemer uit een apc-gebied (apc-deelnemer).
Om dit te bepalen wordt voor elke instelling het aantal apc-deelnemers gedeeld door het totale aantal deelnemers. Daarvoor
zijn de volgende klassen en bedragen vastgesteld: € 10 bij 10% of minder apc-deelnemers, € 30 bij meer dan 10% maar maximaal
20% apc-deelnemers, € 40 bij meer dan 20% maar maximaal 30% apc-deelnemers, € 80 bij meer dan 30% maar maximaal 35% apc-deelnemers,
€ 100 bij meer dan 35% maar maximaal 40% apc-deelnemers en € 120 bij meer dan 40% apc-deelnemers.
Omdat voor de apc-deelnemers een vast bedrag wordt uitbetaald, vindt eerst de verdeling plaats voor de apc-deelnemers om vast
te stellen welk deel uit de beschikbare middelen hiervoor nodig is. De resterende middelen worden verdeeld over de instellingen
naar rato van het aantal deelnemers in de beroepsbegeleidende (bol) en beroepsopleidende leerweg (bbl) en voor 35% van de
deelnemers in een deeltijd bol-opleiding.
Artikel 6
De middelen voor taal en rekenen zijn beschikbaar gekomen uit het educatiebudget. De verdeling van deze middelen voor taal
en rekenen heeft financiële consequenties voor een aantal roc’s. Hiervoor zijn twee redenen:
• er is geen relatie tussen het aandeel van een roc in het educatiebudget en de maatstaf om de middelen taal en rekenen te verdelen;
• de middelen worden niet alleen over de roc’s verdeeld, maar ook over vakinstellingen en aoc’s, die geen educatie verzorgen.
De middelen voor educatie worden via het Participatiebudget aan gemeenten beschikbaar gesteld voor de inkoop van educatieve
activiteiten bij roc’s. Omdat gemeenten vanaf 2010 minder middelen beschikbaar krijgen, zou dit gevolgen kunnen hebben voor
de omvang van de middelen die roc’s voor deze activiteiten beschikbaar krijgen. Voor roc’s die relatief veel educatie verzorgen
en daardoor indirect een relatief grote bijdrage leveren aan het beschikbaar komen van de middelen voor taal en rekenen, is
voorzien in een overgangsregeling. Deze roc’s krijgen extra aanvullende bekostiging voor de jaren 2010, 2011 en 2012. De hoogte
daarvan wordt berekend door uit te gaan van de hoogte van het bedrag dat met een of meerdere overeenkomsten educatie van het
desbetreffende roc is gemoeid, zoals blijkt uit de jaarrekening 2008. Het jaar 2008 is gekozen als uitgangspunt omdat dit
de meest recente en gevalideerde gegevens zijn.
Voor deze overgangsregeling wordt een formule gebruikt, waarbij
• EDUins is: de hoogte van het bedrag dat blijkens de jaarrekening over het kalenderjaar 2008 met de overeenkomst of overeenkomsten
educatie van de desbetreffende instelling in dat kalenderjaar is gemoeid;
• EDUlan is: de hoogte van het bedrag dat blijkens de jaarrekeningen over het kalenderjaar 2008 met de overeenkomsten educatie
van de instellingen in dat kalenderjaar is gemoeid;
• T2010 is: de aanvullende vergoeding die de desbetreffende instelling in 2010 ontvangt op grond van de artikelen 4 en 5.
Er is aanspraak op aanvullende bekostiging, indien geldt:
(EDUins/EDUlan x € 50.000.000) – T2010 is groter dan 2% van EDUins. Dat wil zeggen: als verschil tussen het relatieve aandeel
van een roc in de € 50.000.000 uit het educatiebudget en de middelen die de instelling voor taal en rekenen ontvangt, groter
is dan 2% van het educatiebudget van die instelling. Het bedrag van de aanvullende bekostiging is dan dat verschil voorzover
dat uitkomt boven de 2% van het educatiebudget. In een formule: het bedrag is de uitkomst van:
(EDUins/EDUlan x € 50.000.000) – T2010 – 2% van EDUins, met dien verstande dat de uitkomst wordt vermenigvuldigd met 0,75
in 2010, met 0,50 in 2011 en met 0,25 in 2012.
Het verschil voor de aanvullende bekostiging wordt eenmalig op basis van de gegevens voor 2010 vastgesteld.
Artikel 8
In het ‘Implementatieplan Nederlandse taal en rekenen’ beschrijft de instelling het eigen taal- en rekenbeleid en de concrete
(extra) activiteiten die de instelling met de middelen uit de regeling gaat ondernemen. Omdat het van belang is meer inzicht
te verwerven in welke activiteiten het meeste effect sorteren wordt de instelling gevraagd in het implementatieplan aan te
geven hoe zij de effecten van onderwijsinspanningen op taal- en rekenvaardigheden van deelnemers wil meten. Het is hierbij
niet persé nodig om ieder jaar van alle deelnemers de prestaties op het gebied van taal en rekenen te meten. De instelling
kan besluiten om bepaalde groepen te meten. Waar het om gaat is dat de instelling zelf meer inzicht verwerft in de effectiviteit
van bepaalde onderwijsinspanningen.
De instelling is verplicht een implementatieplan in te dienen. Indien aan deze verplichting niet wordt voldaan, kan een sanctie
worden opgelegd (inhouden of opschorten van de bekostiging).
Artikel 9
Deze aanvullende bekostiging is geoormerkt. Dat betekent dat zij moet worden besteed aan het in deze regeling omschreven doel.
De instelling is gehouden de bekostiging daarvoor daadwerkelijk te gebruiken. Niet-bestede middelen worden daarom, al dan
niet door verrekening, teruggevorderd.
Artikel 10
Overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs wordt de aan het verslagjaar toe te rekenen bekostiging in de jaarrekening
herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Omdat sprake is van geoormerkte
aanvullende bekostiging moet deze worden gespecificeerd overeenkomstig model G, behorend bij Richtlijn RJ 660, alinea 212,
zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening
van het laatste jaar van de besteding. Eventueel niet-bestede gelden met een terugbetalingsverplichting worden dan als schuld
aan OCW opgenomen.
Op grond van het derde lid van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs moet aan het jaarverslag en de jaarrekening gedurende
de looptijd van de regeling intensivering Nederlandse taal en rekenen mbo een inhoudelijk verslag worden toegevoegd. In de
bijlage, die aan deze regeling is toegevoegd wordt gespecificeerd welke gegevens het inhoudelijk verslag moet bevatten:
– de activiteiten die met de extra middelen uit deze regeling zijn ondernomen en het bereik daarvan in aantallen deelnemers
en personeel (in het geval van scholing);
– een reflectie op de met de geleverde onderwijsinspanningen behaalde resultaten.
Voor het beschrijven van behaalde resultaten kan de instelling onder meer gebruik maken van de deelnemerprestaties bij de
door de instelling gehanteerde diagnostische toetsen en proefexamens taal en rekenen. Bij deze reflectie legt de instelling
een relatie met het implementatieplan van 2010 en geeft daarbij aan of bijstelling nodig is. De informatie die beschikbaar
komt op grond van de jaarverslagen zal worden gebruikt als input voor de beleidsevaluatie. De verplichting voor een inhoudelijke
rapportage geldt niet voor instellingen die minder dan € 25.000 aan aanvullende bekostiging ontvangen; in deze gevallen wordt
het aan de instelling overgelaten of en zoja, hoe zij wil rapporteren.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.