TOELICHTING
1. Algemeen
Op grond van artikel 62, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG) moeten regels worden
gesteld met betrekking tot de door de leden, de plaatsvervangende leden, de secretarissen en de plaatsvervangende secretarissen
te ontvangen vergoedingen voor de werkzaamheden die zij verrichten. Het gaat hier om vacatiegeld, vergoeding van reis- en
verblijfkosten en andere verschotten. Vacatiegeld omvat de vergoeding voor het voorbereiden en bijwonen van zittingen of vergaderingen.
De bestaande vacatiegeldregeling en andere vergoedingsregelingen voor de leden, hun plaatsvervangers, de secretarissen en
hun plaatsvervangers zijn gedateerd. Er zijn een aantal structurele wijzigingen doorgevoerd die verband houden met de gewijzigde
organisatiestructuur van de tuchtcolleges. Er bestaat alle aanleiding om de soort en de hoogte van de vergoedingen met de
gewijzigde omstandigheden in overeenstemming te brengen.
2. Gewijzigde omstandigheden
Per 1 januari 2006 is het beheer van de tuchtcolleges overgedragen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
aan zijn agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg(CIBG). Dit heeft een aantal gevolgen gehad voor de wijze
waarop de tuchtcolleges zijn georganiseerd. Alle secretariaten van de tuchtcolleges zijn per 1 januari 2006 ingebed in de
ambtelijke organisatie van het CIBG. Het centrale tuchtcollege en elk regionaal tuchtcollege beschikken inmiddels over eigen
secretarissen en, in een enkel geval, over plaatsvervangende secretarissen die zijn aangesteld in vaste, algemene dienst van
het Rijk. Deze functionarissen komen niet in aanmerking voor vacatiegeld. Daar waar de onderhavige regeling betrekking heeft
op een plaatsvervangende secretaris aan wie vacatiegeld wordt toegekend, gaat het om een persoon die geen aanstelling heeft
bij het Rijk en op basis van vacatiegeld tijdelijk wordt ingezet om pieken in de werkbelasting te kunnen opvangen.
De constructie waarbij de secretariaten zijn ondergebracht bij advocatenkantoren behoort inmiddels tot het verleden. Daardoor
hoeft er geen compensatie te worden uitbetaald voor de onkosten voor het voeren van de administratie (€ 52,64). De onkostenvergoeding
die aan de secretarissen werd geboden en die nooit bedoeld is geweest voor uitbetaling aan plaatsvervangende secretarissen,
komt in de onderhavige regeling niet terug. Vanwege de gewijzigde omstandigheden is de coördinatievergoeding (€ 23,60 ) voor
de secretarissen voor het inzetten van plaatsvervangende secretarissen ook komen te vervallen.
Het is de bedoeling dat elk tuchtcollege een voorzitter zal kennen die in vaste algemene dienst is van het Rijk (al dan niet
via een detacheringsconstructie). Daarnaast zullen er plaatsvervangende voorzitters zijn die ingezet kunnen worden bij piekbelastingen.
Omdat dit op het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige regeling nog niet was gerealiseerd voor alle regionale tuchtcolleges,
ziet de regeling voor deze colleges ook op de inzet van de voorzitter naast de inzet van plaatsvervangende voorzitters.
3. Hoogte vergoedingen
Bij de vaststelling van de hoogte van de nieuwe vacatiegelden is als uitgangspunt genomen dat vacatiegelden niet bedoeld zijn
als compensatie voor niet gewerkt uren door de leden van een tuchtcollege op basis van het uurtarief dat zij elders hadden
kunnen declareren. De hoogte van de bedragen is dan ook geen marktconforme uurvergoeding. Een vacatiegeld moet worden gezien
als een tegemoetkoming van de kosten die collegeleden moeten maken om zitting te moeten nemen in een tuchtcollege. Hierbij
geldt dat de zwaarte van de taak van het college en niet het persoonlijke niveau van de leden als criterium moet worden gehanteerd.
Bij het vaststellen van de hoogte van de nieuwe vacatiegelden is ervoor gekozen de bestaande systematiek van vergoeding per
zaak te handhaven, maar eveneens een nieuwe systematiek in te voeren. Laatstbedoelde systematiek bestaat er uit dat er een
onderscheid in de hoogte van het vacatiegeld wordt ingevoerd voor zaken die meer werk onderscheidenlijk minder werk vereisen.
Naast deze nieuwe systematiek wordt het uitbetalen van vacatiegeld expliciet gekoppeld aan het opstellen van een eindbeslissing
in raadkamer of na een zitting. Dit betekent dat deze regeling niet van toepassing is als het gaat om klachten die zijn ingediend
bij een tuchtcollege, maar niet leiden tot een zaak waarin een eindbeslissing wordt genomen. Het tijdens de tuchtrechtelijke
procedure intrekken van een klacht en het daarmee staken van de behandeling kan alsdan niet leiden tot recht op vacatiegeld,
tenzij er sprake is van een bereikte schikking door tussenkomst van het college, dan wel het intrekken van een zaak na de
behandeling op de terechtzitting.
Het ligt niet in het voornemen om jaarlijks de vacatiegelden te indexeren. Na verloop van een aantal jaren kan worden beoordeeld
of aanpassing van de bedragen wenselijk dan wel of nodig is.
4. Weging in de zwaarte van een zaak
Indien ingevolge artikel 66, vierde lid, van de wet BIG blijkt dat de klager niet tot klagen bevoegd is, dat het klaagschrift
niet voldoet aan de gestelde eisen, dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht, kan het tuchtcollege
zonder verder onderzoek in raadkamer een eindbeslissing geven. Deze eindbeslissing wordt schriftelijk gemotiveerd. Het betreft
eenvoudige raadkamerconcepten die weinig bewerkelijk zijn en in kleine samenstelling (3 leden) afgedaan kunnen worden. Dergelijke
raadkamerconcepten zijn van een duidelijk ander gewicht en karakter dan de zaken die ingevolge artikel 67, van de wet BIG
op een terechtzitting worden behandeld. Voor het werk dat wordt verricht aan raadkamerbeslissingen bij regionale tuchtcolleges
zal het vacatiegeld de helft bedragen van het vacatiegeld dat wordt betaald voor het nemen van een eindbeslissing na behandeling
van een zaak op de terechtzitting.
Bij het centrale tuchtcollege wordt het vacatiegeld voor eindbeslissingen na raadkamer gesteld op € 50,– voor alle leden van
het college, met uitzondering van de voorzitter, en voor de plaatsvervangende secretaris. Raadkamerzaken zijn daar zowel rechterlijk
als secretarieel veel minder bewerkelijk dan zaken die op de terechtzitting worden behandeld. Uit jaarverslagen van de voorgaande
jaren kan worden afgeleid hoeveel zaken gemiddeld in raadkamer worden afgedaan en hoeveel zaken gemiddeld naar een zitting
worden verwezen.
Het is uiteraard niet de bedoeling dat deze vacatieregeling een financiële prikkel vormt voor het verschuiven van zaken van
raadkamer naar terechtzitting. Mocht dit effect optreden en tot een substantieel hoger financieel beslag leiden, zal dit aanleiding
zijn om de onderhavige, nieuwe regeling aan te passen.
5. Nieuwe aanspraken
Nieuw is dat door een plaatsvervangende secretaris een schrijversvergoeding kan worden gedeclareerd van € 50,– per door hem
geschreven tuchtrechtelijke eindbeslissing na een terechtzitting. Dit geldt niet voor de secretarissen, de voorzitter en de
andere leden van het tuchtcollege. Dit wordt nader toegelicht in de toelichting op artikel 2.
Voor het centrale tuchtcollege wordt in artikel 3, vierde lid, van de onderhavige regeling een voorziening getroffen in het
geval zaken ter zitting moeten worden aangehouden.
Tot slot wordt er, in artikel 5 van de onderhavige regeling, een financiële voorziening opgenomen voor het geven van adviezen
door leden-beroepsgenoten aan het tuchtcollege.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
Eindbeslissing
Het vacatiegeld kan worden gedeclareerd per eindbeslissing. Dit betreft alle soorten eindbeslissingen van een tuchtcollege,
in welke samenstelling dan ook, dus ook bij een beslissing van een beknopt samengesteld college als bedoeld in artikel 55,
tweede lid, tweede volzin, van de wet BIG. Het kennelijk ongegrond verklaren van de klacht door het college in raadkamer (en
niet na een zitting) is een eindbeslissing, evenals het niet -ontvankelijk verklaren van de klager of het gegrond verklaren
van de klacht. Een beslissing waarbij de zaak wordt doorverwezen naar een terechtzitting is evenwel geen tuchtrechtelijke
eindbeslissing.
Aangezien de onderhavige regeling het uitbetalen van vacatiegeld koppelt aan het nemen van een eindbeslissing in raadkamer
dan wel na de terechtzitting, zouden bepaalde werkzaamheden niet in aanmerking komen voor een vacatiegeld. Er zijn echter
situaties denkbaar dat er geen sprake is van een eindbeslissing van het college in de strikte zin van het woord, terwijl er
wel werk is verzet in een zaak. Met het oog hierop zijn in artikel 1, onder b, sub 2 en sub 3, situaties aangeduid die voor
de toepassing van de onderhavige regeling vallen onder het begrip eindbeslissing.
Schikking
Het gaat in termen van artikel 65, derde lid, van de wet BIG om een minnelijke oplossing tussen de klager en de aangeklaagde,
hier verder aangeduid met de term schikking, na het horen van partijen ter terechtzitting. Strikt genomen wordt er geen beslissing
van het tuchtcollege door partijen gevraagd na het bereiken van een schikking. De zaak is echter wel in haar geheel behandeld.
Het is dan ook te rechtvaardigen dat na het bereiken van een schikking ter zitting, de voor vacatiegeld in aanmerking komende
leden van het college en de betrokken plaatsvervangende secretarissen, dit geld kunnen declareren.
Intrekking
Indien een klacht tijdens de procedure door de klager wordt ingetrokken, kan, gelet op artikel 65, tiende lid, van de wet,
het college de zaak niettemin verder behandelen indien de aangeklaagde schriftelijk verklaart dit te verlangen of als het
algemeen belang voortzetting van de behandeling vereist. In zo’n geval kan vacatiegeld worden gedeclareerd vanwege het (moeten)
nemen van een eindbeslissing.
Artikel 2. Colleges in eerste aanleg
Vacatiegeld bij eindbeslissingen (lid 2)
Het vacatiegeld voor plaatsvervangend secretarissen is gelijk getrokken aan die van de leden-juristen en leden-beroepsgenoten.
Hoewel de plaatsvervangende secretaris zowel bij de tuchtcolleges in eerste aanleg als in hoger beroep geen lid is van het
college, heeft deze wel een belangrijke functie in de voorbereiding van, de advisering over en de afwerking van de uitspraken
van het desbetreffende college. Een vacatiegeld dat gelijk is aan dat van de leden-juristen en de leden-beroepsgenoten is
dan ook gerechtvaardigd.
Het spreekt voor zich dat de hoogte van het vacatiegeld wordt bepaald door de hoedanigheid waarin het lid deelneemt aan de
terechtzitting. Indien bijvoorbeeld een (plv.) voorzitter deelneemt aan de terechtzitting in de hoedanigheid van een lid-jurist,
dan moet de betrokkene ook in de hoedanigheid van lid-jurist worden betaald en niet als voorzitter (in dit geval dus geen
€ 230,– maar € 180,–)1.
De vacatiegelden zullen betaalbaar worden gesteld na het nemen van een eindbeslissing.
Schrijversvergoeding (lid 3)
Nieuw is dat door de plaatsvervangende secretarissen van de regionale tuchtcolleges een schrijversvergoeding kan worden gedeclareerd
van € 50,– per door hen geschreven eindbeslissing na terechtzitting. Het betreft hier de inhoudelijk meer ingewikkelde beslissingen
die na de terechtzitting door het college zijn genomen en door een plaatsvervangende secretaris worden geschreven. De schrijversvergoeding
wordt niet ingevoerd voor het schrijven van eindbeslissingen na raadkamer. De vergoeding voor het schrijven van een beslissing
na raadkamer wordt voldoende gedekt door de daarvoor vastgestelde vacatiegelden, bedoeld in het vierde lid.
De schrijversvergoeding kan niet worden gedeclareerd door leden van het tuchtcollege, zoals de voorzitter of een lid-jurist,
indien deze de eindbeslissing zouden schrijven. De schijn van het bestaan van enige financiële prikkel bij de toedeling van
het schrijven van een eindbeslissing door de voorzitter moet worden voorkomen.
Het staat de voorzitter, of in voorkomende gevallen de leden-juristen, uiteraard vrij om een eindbeslissing zelf te schrijven
zonder dat daar een vergoeding tegenover staat.
Vacatiegeld in raadkamerzaken (lid 4)
Zoals in deze toelichting al is aangegeven, wordt er onderscheidt gemaakt tussen een eindbeslissing, genomen na de behandeling
op de terechtzitting, en een eindbeslissing, genomen na raadkamer.
Klachten die afkomstig zijn van een niet tot klagen bevoegde, die kennelijk ongegrond zijn of niet van voldoende gewicht,
of waarin de klager niet ontvankelijk wordt verklaard, kennen meestal een dusdanige lagere werklast dan klachten die geheel
inhoudelijk moeten worden beoordeeld en om die reden naar een terechtzitting worden verwezen, dat een verhoudingsgewijs lager
vacatiegeld voor de eerstgenoemde zaken is te rechtvaardigen. Op dit soort klachten doelt het vierde lid van het onderhavige
artikel. Voor deze zogenoemde raadkamerzaken bedraagt het vacatiegeld de helft van het vacatiegeld dat voor het nemen van
een eindbeslissing in een zaak na een behandeling op een terechtzitting kan worden gedeclareerd.
Artikel 3. Het centrale tuchtcollege
Vacatiegeld bij eindbeslissingen (lid 2)
Het centrale tuchtcollege kent één voorzitter. Deze werkt niet op vacatiegeldbasis. In het onderhavige artikel is daarom geen
vacatiegeld ingesteld voor de voorzitter, dit in tegenstelling tot de regeling bij de regionale tuchtcolleges. De onderhavige
bepaling heeft wel betrekking op de vacatiegelden voor plaatvervangende voorzitters.
De hoogte van de bedragen van het vacatiegeld voor eindbeslissingen in zittingszaken, genomen door het centrale tuchtcollege
wijkt niet af van de hoogte van de bedragen voor zittingszaken bij de regionale tuchtcolleges. Een rechtsgeleerd lid, niet
zijnde de plaatsvervangende voorzitter, of een plaatsvervangend rechtsgeleerd lid, een lid- beroepsgenoot of diens plaatsvervanger
en een plaatsvervangend secretaris krijgen hetzelfde vacatiegeld, onafhankelijk of zij oordelen in eerste aanleg of in hoger
beroep. Een plaatsvervangend voorzitter van het centrale tuchtcollege krijgt ook het hoogste vacatiegeld omdat hij de (eind)verantwoordelijkheid
voor de zaak draagt.
Vacatiegeld in raadkamerzaken (lid 3)
Het derde lid regelt de vacatiegelden voor de raadkamerzaken. Voor het centrale tuchtcollege geldt dezelfde systematiek als
voor de regionale tuchtcolleges, zij het dat de bedragen voor alle leden en de plaatsvervangend secretaris in zaken die niet
naar een terechtzitting worden verwezen € 50,– bedraagt. Deze zogenaamde ‘raadkamerzaken’ zijn bij het centrale tuchtcollege
weinig bewerkelijk en weinig arbeidsintensief.
Aangehouden zaken (lid 4)
Het vierde lid regelt de declaratiemogelijkheden indien zaken tussentijds moeten worden aangehouden. Deze bepaling geldt alleen
voor het centrale tuchtcollege omdat gebleken is dat aanhouding van zaken voornamelijk bij het centrale tuchtcollege gebeurt
en niet of nauwelijks voorkomt bij de regionale tuchtcolleges. Dat zaken moeten worden aangehouden komt overigens ook bij
het centrale tuchtcollege sporadisch voor.
Indien een zaak na het horen van partijen ter terechtzitting is aangehouden en er dientengevolge geen sprake is van een eindbeslissing,
is het tweede lid ook van toepassing op de leden die betrokken zijn bij de eerste behandeling van de zaak op de terechtzitting.
Dit houdt in dat zij voor hun werk in die zaak kunnen declareren ook als is er op dat moment nog geen sprake van een eindbeslissing.
Dat kan echter alleen in het geval zij niet deelnemen aan de vervolgbehandeling van de zaak. Nemen zij wel deel aan de vervolgbehandeling
, dan kunnen zij uiteraard niet op grond van het onderhavige artikel voor dezelfde zaak twee keer vacatiegeld declareren.
Als de samenstelling van het college na de aanhouding van de zaak is gewijzigd door een beroep te doen op artikel 10, tweede
lid, van het Tuchtrechtbesluit, dan kunnen de nieuwe deelnemende leden declareren op de grondslag van het tweede lid van artikel
3. Na de aanhouding van de zaak zal er na de vervolgzitting immers gewoon een eindbeslissing volgen. Het vierde lid komt er
dus op neer dat zowel de leden die hebben deelgenomen aan de eerste behandeling, als de leden die betrokken zijn bij de tweede
behandeling van de zaak na de aanhouding het volle bedrag kunnen declareren waarop een eindbeslissing recht geeft.
Het vierde lid van het onderhavige artikel kan overigens niet gebruikt worden in de gevallen dat zaken eerst in raadkamer
worden behandeld en vervolgens worden verwezen naar de terechtzitting. In dat geval geldt alleen het vacatiegeld van de behandeling
ter zitting en niet ook dat van de behandeling in raadkamer.
Artikel 4. Vooronderzoek
Het vooronderzoek wordt ingevolge artikel 66, tiende lid, van de wet BIG door de voorzitter opgedragen aan een of meer (plv)leden
of aan de (plv) secretaris van het regionale tuchtcollege.
Het vooronderzoek is wettelijk verplicht bij elke bij een regionaal tuchtcollege binnengekomen klaagschrift, maar heeft bij
het centrale tuchtcollege een facultatief karakter. In artikel 4 is expliciet opgenomen dat leden en hun plaatsvervangers
en de plaatsvervangende secretarissen voor het uitvoeren van het vooronderzoek een vacatiegeld van € 150,– per vooronderzoek
kunnen declareren.
In de praktijk behoort het verrichten van het vooronderzoek tot de taken van de secretaris die in vaste dienst is aangesteld.
Bij ontstentenis van de secretaris wordt het vooronderzoek alsdan opgedragen aan een plaatsvervangende secretaris. In uitzonderlijke
gevallen wordt het vooronderzoek verricht door een lid of plaatsvervangend lid van het desbetreffende college omwille van
hun (medische) vaktechnische kennis of hun specifieke juridische kennis. In het merendeel van de zaken zal dan ook geen vacatiegeld
worden gedeclareerd voor het verrichten van het vooronderzoek.
Artikel 5. Interne adviezen door leden-beroepsgenoten
Indien er binnen een regionaal tuchtcollege onvoldoende (medische) expertise aanwezig is om een klacht inhoudelijk goed te
kunnen beoordelen, kan het college advies vragen bij een collega-lid-beroepsgenoot binnen het eigen college (die niet is ingedeeld
voor de zitting van het college) of bij een ander tuchtcollege. Dit kan het geval zijn als de voorzitter moet beoordelen of
een zaak in raadkamer kan worden behandeld of naar een terechtzitting moet worden verwezen of als er specifieke medisch-inhoudelijke
kennis moet worden ingewonnen die bij het desbetreffende college ontbreekt.
In dat geval neemt het betrokken lid-beroepsgenoot of plaatsvervangend lid-beroepsgenoot geen deel aan de behandeling van
de zaak op de terechtzitting, en is hij ook niet betrokken bij het opstellen van de eindbeslissing, terwijl hij toch werk
verricht. Hiervoor wordt een declaratiemogelijkheid ingevoerd van € 150,– per schriftelijk gemotiveerd advies. Door het invoeren
van deze mogelijkheid kan voorkomen worden dat bij (dure) externe deskundigen advies moet worden ingewonnen.
In bepaalde gevallen wordt bij het centrale tuchtcollege aan leden-beroepsgenoten gevraagd om te beoordelen of het dossier
in medisch opzicht compleet is of dat er nog nadere informatie moet worden opgevraagd dan wel deskundigen moeten worden benoemd.
Artikel 6. Reis en verblijfkosten
Dit artikel verwijst voor de vaststelling van de reis- en verblijfkosten van de leden, de plaatsvervangende leden en de plaatsvervangende
secretarissen naar het Reisbesluit binnenland, Stb. 1993. Op de voorzitters en de secretarissen van de tuchtcolleges die
in vaste dienst van het Rijk zijn aangesteld, is het Reisbesluit reeds daardoor van toepassing.
Artikelen 7 en 9. Vacatiegeld leden-beroepsgenoten
Leden-beroepsgenoten hebben met ingang van 1 januari 2008 een vergoeding uitbetaald gekregen van € 113,45 per zaak in plaats van een vergoeding van € 190,59 per zitting, zoals voorheen het geval was. Hiermee is hun wijze van vergoeding sinds 1 januari 2008 in de praktijk gelijkgetrokken met
de wijze waarop de rechtsgeleerde leden worden vergoed, namelijk ook per zaak. Dit verschil werd in de praktijk terecht als
onrechtvaardig ervaren. Bovendien is gebleken dat de tijdsinvestering van leden-beroepsgenoten in de werkzaamheden voor de
tuchtcolleges in de praktijk groter is dan de voormalige regeling op basis van een vergoeding per zitting rechtvaardigde.
Omdat deze regeling ten positieve is voor de betrokkenen, is aan artikel 7 terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari
2008.
Hiermee wordt aan de reeds verrichte uitbetalingen per zaak per 1 januari 2008 een wettelijke grondslag gegeven.
De bedragen die per zaak gedeclareerd mogen worden zullen daarnaast met ingang van de inwerkingtreding van deze regeling worden
verhoogd van € 113,45 per zaak naar € 180,– per zaak.
Artikel 8. Vervallen regelingen
Dit artikel voorziet er in dat alle bestaande regelingen en de hierbij behorende wijzigingsregelingen inzake vacatiegeld voor
de tuchtcolleges voor de gezondheidszorg vervallen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. Klink.