Regeling van de Minister van Economische Zaken van 23 oktober 2009, nr. WJZ/9179605, houdende wijziging van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie in verband met Risico's dekken voor aardwarmte

De Minister van Economische Zaken, in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke energieregeling markt en innovatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van Hoofdstuk 8 tot Hoofdstuk 9 en artikel 8.1 en 8.2 tot artikel 9.1 en 9.2, wordt na artikel 7.6 een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 8. RISICO’S DEKKEN VOOR AARDWARMTE

Artikel 8.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

aardwarmte:

aardwarmte in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Mijnbouwwet;

aardwarmteproject:

het mogelijk maken van de winning en toepassing van aardwarmte van ten minste 500 meter diepte door het boren van een productieput en een injectieput en het plaatsen van een pompinstallatie;

geologisch onderzoek:

geologisch onderzoek, inclusief het rapport opgesteld overeenkomstig het model in bijlage D bij bijlage 8.1;

gerealiseerde subsidiabele kosten:

de rechtstreeks aan het aardwarmteproject toe te rekenen, door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde subsidiabele kosten;

gerealiseerd vermogen:

het uit de puttest gebleken werkelijke vermogen in MW, met een correctie op skin = 0;

maximale subsidiebedrag:

het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag, bestaande uit 85% van de verwachte subsidiabele kosten met een maximum van € 5.950.000;

niet-geologische parameters:

de niet-geologische parameters, genoemd in de tabel in hoofdstuk 1, paragraaf 1.1, van het geologisch onderzoek;

puttest:

test van het vermogen van de putten, uitgevoerd en geïnterpreteerd overeenkomstig bijlage B bij bijlage 8.2;

restwaarde:

de opbrengst van het project bij de economisch meest rendabele alternatieve toepassing gedurende twaalf jaar;

verwachte subsidiabele kosten:

de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiabele kosten;

verwacht vermogen:

het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde verwacht vermogen in MW.

Artikel 8.2
  • 1. De minister, in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verstrekt op aanvraag een subsidie aan degene die in Nederland een aardwarmteproject uitvoert.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat op het beoogde stratigrafische niveau op de beoogde locatie en bij de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde niet-geologische parameters, het gerealiseerd vermogen lager is dan het verwacht vermogen.

Artikel 8.3
  • 1. De subsidie bedraagt maximaal € 5.950.000 per project.

  • 2. Indien de bij de aanvraag om subsidie opgegeven subsidiabele kosten per MW vermogen lager zijn dan € 1.200.000 wordt het vermogen in de beschikking tot subsidieverlening zodanig verlaagd dat de verwachte subsidiabele kosten per MW verwacht vermogen € 1.200.000 bedragen.

  • 3. Het subsidiebedrag wordt zodanig verminderd, dat de som van de volgende bedragen niet meer dan 95% van de gerealiseerde subsidiabele kosten bedraagt:

    • het subsidiebedrag,

    • het bedrag aan overige voor het betreffende project aan de subsidie-ontvanger verleende dan wel vastgestelde subsidies, en

    • het bedrag waarop de subsidie-ontvanger voor het betreffende project op grond van een private verzekering aanspraak kan doen.

Artikel 8.4
  • 1. Indien het gerealiseerde vermogen van de eerste boring gelijk aan of meer dan de helft van het verwacht vermogen is, vervalt de subsidie indien de subsidie-ontvanger het aardwarmteproject staakt na de eerste boring.

  • 2. Indien het gerealiseerd vermogen van de eerste boring meer dan een derde van het verwacht vermogen is en de subsidie-ontvanger het aardwarmteproject voltooit, is artikel 8.6 van toepassing of, bij een verwacht vermogen groter dan 5 5/6 MW en verwachte subsidiabele kosten van meer dan € 7.000.000, artikel 8.7.

  • 3. Indien het gerealiseerd vermogen van de eerste boring meer dan een derde, maar minder dan de helft van het verwacht vermogen is en de subsidie-ontvanger het aardwarmteproject na de eerste boring staakt, is artikel 8.5 van toepassing.

  • 4. Indien het gerealiseerd vermogen van de eerste boring een derde of minder van het verwacht vermogen is, of lager dan 0,75 MW, is artikel 8.5 van toepassing.

  • 5. De subsidie-ontvanger staakt het aardwarmteproject op eigen aangifte dan wel door niet binnen een jaar na voltooiing van de eerste boring de tweede boring te voltooien.

Artikel 8.5
  • 1. De hoogte van de subsidie wordt berekend overeenkomstig de formule:

    subsidiebedrag = 0,85 * (a – b)

    In deze formule betekent:

    • a: de gerealiseerde subsidiabele kosten,

    • b: de restwaarde.

    De eventuele kosten voor een tweede boring komen niet voor subsidie in aanmerking. Indien de put wordt afgedicht is de restwaarde nul. Indien de restwaarde negatief is wordt de restwaarde op nul gesteld.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste 70% van het maximale subsidiebedrag.

  • 3. Indien de formule in het eerste lid een negatieve uitkomst oplevert wordt de subsidie op nul gesteld.

  • 4. De betaalde premie minus 5,95% van de tot en met de eerste boring gerealiseerde subsidiabele kosten wordt gerestitueerd.

Artikel 8.6
  • 1. De hoogte van de subsidie wordt berekend overeenkomstig de formule:

    subsidiebedrag = 0,85 * a – ((b/c) * d)

    In deze formule betekent:

    • a: de gerealiseerde subsidiabele kosten, tot een maximum van de verwachte subsidiabele kosten, en in ieder geval niet meer dan € 7.000.000,

    • b: het gerealiseerd vermogen in MW,

    • c: het verwacht vermogen,

    • d: het maximale subsidiebedrag.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste het maximale subsidiebedrag.

  • 3. Indien de formule in het eerste lid een negatieve uitkomst oplevert wordt de subsidie op nul gesteld.

  • 4. Indien het gerealiseerd vermogen na de tweede boring lager is dan 0,75 MW wordt de hoogte van de subsidie berekend overeenkomstig de formule:

    subsidiebedrag = 0,85 * (a – b)

    In deze formule betekent:

    • a. de gerealiseerde subsidiabele kosten,

    • b. de restwaarde.

    Indien de putten worden afgedicht is de restwaarde nul. Indien de restwaarde negatief is wordt de restwaarde op nul gesteld.

Artikel 8.7
  • 1. De hoogte van de subsidie wordt berekend overeenkomstig de formule:

    subsidiebedrag = ((a/b) * c) – ((d/e) * a)

    In deze formule betekent:

    • a: het maximale subsidiebedrag,

    • b: de verwachte subsidiabele kosten,

    • c: de gerealiseerde subsidiabele kosten, tot een maximum van de verwachte subsidiabele kosten,

    • d: het gerealiseerde vermogen in MW,

    • e: het verwachte vermogen zoals vermeld in de beschikking.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste het maximale subsidiebedrag.

  • 3. Indien de formule in het eerste lid een negatieve uitkomst oplevert wordt de subsidie op nul gesteld.

  • 4. Indien het gerealiseerde vermogen na de tweede boring lager is dan 0,75 MW wordt de hoogte van de subsidie berekend overeenkomstig de formule:

    subsidiebedrag = (a/b) * (c – d).

    In deze formule betekent:

    • a: het maximale subsidiebedrag zoals vermeld in de beschikking,

    • b: de verwachte subsidiabele kosten,

    • c: de gemaakte subsidiabele kosten,

    • d: de restwaarde.

    Indien de putten worden afgedicht is de restwaarde nul. Indien de restwaarde negatief is wordt de restwaarde op nul gesteld.

Artikel 8.8
  • 1. De artikelen 10 tot en met 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies zijn niet van toepassing.

  • 2. Voor subsidie komen in aanmerking de ondergrondse investeringskosten, bestaande uit:

    • kosten boring productie- en injectieput;

    • kosten op- en afbouwen boorinstallatie;

    • kosten boormanagement en -toezicht;

    • kosten locatie boorgereed maken;

    • cuttings/spoeling afvoeren;

    • kosten puttest en rapportage;

    • kosten onvoorzien.

  • 3. Voor subsidie komt in aanmerking een vast bedrag van € 500.000 voor het plaatsen van een pompinstallatie of het dichten van de put of putten.

  • 4. Indien het verwacht vermogen 5 5/6 MW of kleiner is bedraagt het totaal van de in het tweede en derde lid genoemde subsidiabele kosten maximaal € 7.000.000.

  • 5. Voor zover kosten uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd of gefinancierd van overheidswege komen zij niet in aanmerking voor subsidie.

  • 6. Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies blijven de subsidies op grond van de bepalingen hoofdstuk 2 van bijlage 2 bij de artikelen 2:37, eerste lid, 2:38 en 2:40, vierde lid van de Regeling LNV-subsidies, de Unieke kansen regeling en hoofdstuk 3 van deze regeling en bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen buiten beschouwing.

  • 7. Bijdragen van gemeenten en provincies worden aangemerkt als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies buiten beschouwing.

Artikel 8.9
  • 1. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

  • 2. Bij de beoordeling van de aanvragen wint de minister advies in van TNO.

Artikel 8.10
  • 1. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is twee jaar.

  • 2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. uit het geologisch onderzoek blijkt dat de geschatte kans op het realiseren van het verwachte vermogen kleiner is dan 90%;

    • b. op het moment van indiening van de aanvraag om subsidie geen vergunning als bedoeld in artikel 6 van de Mijnbouwwet is afgegeven voor het betreffende gebied;

    • c. in het projectplan niet aannemelijk is gemaakt dat het aardwarmteproject binnen twee jaar na voltooiing van de boringen zal leiden tot de start van toepassing van aardwarmte in Nederland;

    • d. het verwacht vermogen lager is dan 2 MW.

Artikel 8.11
  • 1. De subsidie-ontvanger betaalt voorafgaand aan de start van het aardwarmteproject een premie van 7% van het maximale subsidiebedrag.

  • 2. Bij een verwacht vermogen groter dan 5 5/6 MW en verwachte subsidiabele kosten van meer dan € 7.000.000 bedraagt de premie, bedoeld in het eerste lid, € 416.500.

Artikel 8.12
  • 1. De subsidie-ontvanger verstrekt de resultaten van de puttest binnen vier weken na de boring van een put.

  • 2. Het geologisch onderzoek en de puttest worden uitgevoerd door een ISO 9001 gecertificeerde instelling.

  • 3. De subsidie-ontvanger maakt de resultaten van het geologisch onderzoek en de puttest binnen vier weken na voltooiing van het aardwarmteproject openbaar.

Artikel 8.13
  • 1. De subsidie-ontvanger start binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de uitvoering van het aardwarmteproject en meldt de datum van aanvang binnen twee dagen na aanvang aan de minister. De minister kan op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger uitstel verlenen.

  • 2. Het boorgereed maken van de locatie wordt aangemerkt als start van het aardwarmteproject.

Artikel 8.14
  • 1. De subsidie-ontvanger voltooit de aardwarmteboringen uiterlijk twaalf maanden na de datum van aanvang van het aardwarmteproject, bedoeld in artikel 8.13, eerste lid.

  • 2. De aardwarmteboringen zijn voltooid op het moment dat de productieput en de injectieput zijn geboord en de puttesten zijn uitgevoerd.

  • 3. Indien de subsidie-ontvanger het aardwarmteproject staakt na de eerste boring wordt de aardwarmteboring geacht te zijn voltooid op het moment dat de puttest na de eerste boring is uitgevoerd.

  • 4. De minister kan voor het vertragen, essentieel wijzigen of het stopzetten van activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.15

De artikelen 45 tot en met 47 van het Kaderbesluit EZ-subsidies zijn niet van toepassing.

Artikel 8.16
  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 8.1.

  • 2. Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 8.2.

  • 3. Geen accountantsverklaring wordt bijgevoegd indien:

    • a. bij de aanvraag om een subsidievaststelling geen aanspraak op de subsidie wordt gemaakt; of

    • b. het subsidiebedrag waarop bij de aanvraag om een subsidievaststelling aanspraak wordt gemaakt minder dan € 125.000 bedraagt.

B

1. Als bijlage 8.1, bedoeld in artikel 8.16, eerste lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 1.

2. Als bijlage 8.2, bedoeld in artikel 8.16, tweede lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 2.

ARTIKEL II

In de tabel in artikel 1a, tweede lid, van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2009 wordt na punt 1.1 ingevoegd:

1.2

Tijdelijke energieregeling markt en innovatie (Risico’s dekken voor aardwarmte)

8.2

 

3 november 2009 t/m 1 mei 2010

35.700.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werkingmet ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 oktober 2009

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Achtergrond

Met het programma Risico’s dekken voor aardwarmte wordt de winning van aardwarmte in Nederland gestimuleerd. Aardwarmte is warmte uit diepe aardlagen, dieper dan 500 meter. Aardwarmte is daarmee anders dan warmte koude opslag, waarbij met behulp van warmtepompen warmte en koude uit de ondiepe ondergrond (ca 50–150 m) wordt gewonnen. Op een diepte van bijvoorbeeld ongeveer 2000 meter is in de Nederlandse ondergrond water beschikbaar van ca. 75 graden Celsius. Na het boren van twee putten, een om het warme water omhoog te pompen, en een om het afgekoelde water weer terug de grond in de pompen, kan dit warme water gebruikt worden voor de verwarming van bijvoorbeeld kassen en huizen. Op nog grotere diepte zijn de temperaturen hoger, waarbij industriële toepassingen en elektriciteitsopwekking via stoom mogelijk worden.

Potentieel en perspectief

In een aantal provincies is de ondergrond geschikt voor de toepassing van aardwarmte. Hoewel de warmte relatief diep gezocht moet worden in vergelijking met andere landen, is de ondergrond geschikt voor boringen en is de kennis van de ondergrond relatief groot, als gevolg van de vele olie- en gaswinningen.

In 2007 is een eerste project gerealiseerd door een tuinder in Bleiswijk, mede dankzij een maatwerkgarantie van het ministerie van LNV en het Productschap Tuinbouw in het kader van het programma Kas als Energiebron. Ook is in Heerlen een mijnwaterproject gerealiseerd, waarin warm mijnwater van grote diepte wordt gebruikt voor de verwarming van huizen en kantoren. Wellicht zijn er ook mogelijkheden voor toepassing in de industrie. In andere delen van Europa gaat het om enkele tientallen gerealiseerde projecten.

Aardwarmte is een duurzame energietoepassing met een relatief lage CO2-uitstoot, doordat er na boring alleen een beperkte hoeveelheid elektriciteit nodig is voor het oppompen en retourpompen van het water. Door Ecofys is het potentieel voor aardwarmte in 2020 geschat op 7–11 PJ (Studie Ecofys naar het potentieel van duurzame warmte en koude in Nederland in 2020, 2007). Omgerekend gaat het dan om ca. 100 projecten. Eén project betreft dan bijvoorbeeld een wijk met ca. 3000 woningen of een glastuinbouwbedrijf.

Het Werkprogramma ‘Warmte op stoom’ bevat het beleid ten aanzien van de verduurzaming van de warmte- en koudevoorziening, inclusief aardwarmte. Binnen het programma Kas als Energiebron is aardwarmte één van de transitiepaden om de ambitie van een klimaatneutrale glastuinbouw in nieuwe kassen vanaf 2020 te bereiken. Uit WUR-studies van 2005 en 2007 blijkt dat het energiebesparingspotentieel van aardwarmtetoepassing in de glastuinbouw alleen minstens 10% bedraagt oftewel minstens 11 PJ (studie WUR, Aardwarmte in de glastuinbouw: duurzame energie met grote energiebesparingspotentie, 2007).

Het totale Nederlandse potentieel voor aardwarmte is nog met een vrij grote mate van onzekerheid omgeven. In Nederland is er immers nog nauwelijks ervaring, maar de resultaten van de eerste projecten zijn vooralsnog positief.

Bij hoge energieprijzen kunnen aardwarmteprojecten onder de juiste voorwaarden rendabel worden geëxploiteerd. Kritische succesfactor voor de ontwikkeling van aardwarmteprojecten is een oplossing voor het onverzekerbare risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt (Innovatieagenda Energie 2008). Het risico bestaat dat hierdoor te weinig warm water kan worden gewonnen waardoor het project niet rendabel is. Aangezien veruit het grootste deel van de projectinvestering de boring betreft, is dit een lastig probleem. Voor ondernemers (bijvoorbeeld in de glastuinbouw) is dit risico te groot om onverzekerd aan te gaan; een ondernemer kan zich niet permitteren dat een project van € 5–7 miljoen vergeefs wordt gedaan. In de praktijk is dit performance risico op zeer beperkte schaal verzekerbaar. Verzekeraars zijn zeer terughoudend, wat mede te maken heeft met de beperkte praktijkervaring, een relatief beperkte marktomvang en het specifieke type risico.

2. Doel van de regeling

Het doel van deze regeling is het afdekken van het geologisch risico dat het boren van de twee putten voor de toepassing van aardwarmte, niet succesvol is.

Het gaat om het risico dat de volgens het plan aangeboorde aardlaag minder warm water productie oplevert en/of water van lagere temperatuur oplevert dan op basis van een gedegen geologisch vooronderzoek verwacht werd.

Het ontbreken van een verzekering is momenteel het belangrijkste knelpunt voor de toepassing van aardwarmte. Door dit risico af te dekken wordt de toepassing van aardwarmte gestimuleerd. Toepassen van aardwarmte betekent toepassen van duurzame energie, besparen van fossiele energie en reduceren van CO2-emissie.

De subsidieregeling dekt het risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt, waardoor het vermogen dat bij vooraf verwacht werd, niet behaald wordt. In dat geval wordt voor een deel van de gemaakte kosten een subsidie uitgekeerd, gerelateerd naar de mate waarin de aardwarmteboring geslaagd is.

Gestart wordt met een pilot. Op basis van de ervaring met deze regeling en ontwikkelingen bij verzekeraars, zal worden bekeken hoe dit risico ook op termijn het beste kan worden verzekerd.

Beoogd wordt dat marktpartijen het risico op termijn (langzaam) gaan afdekken. Naar verwachting zal in 2011 een nieuwe indieningstermijn starten, omdat er dan nog geen ervaring beschikbaar is van de eindresultaten van de pilot-regeling.

Voorwaarden:

  • De afweging of subsidie wordt toegezegd zal worden gemaakt op basis van grondig onderzoek van de ondergrond ter plaatse.

  • Voor een goede doorontwikkeling van aardwarmte zijn geslaagde boringen essentieel. De regeling stelt daarom als voorwaarde dat de kans op een succesvolle boring tenminste 90% is.

  • Voor deelname aan de regeling wordt een premie van 7% gevraagd. Deze premie dient om de uitgaven en inkomsten vanuit de regeling in balans te houden. Daarnaast zorgt een premie ervoor dat alleen serieuze aanvragen worden ingediend.

  • Nadat de subsidie is verleend heeft de aanvrager een half jaar om te starten met de booractiviteiten. De boring dient binnen een jaar na de start te zijn voltooid.

  • Het delen van/beschikbaar stellen van kennis uit opgedane ervaring is cruciaal voor de verdere ontwikkeling van aardwarmte. Daarom zal openbaarheid van het geologisch onderzoek en de puttesten worden gevraagd op het moment dat de daadwerkelijke winning start.

Dekking:

  • De regeling staat open voor een aardwarmte doublet (een boring voor de productie- en injectieput).

  • De regeling gaat uit van een eigen risico van de ondernemer van 15% en keert dus maximaal 85% uit van de subsidiabele kosten, in het geval van volledige misboring. Bij deels mislukte boringen wordt deels uitgekeerd.

  • De subsidie bedraagt maximaal € 5.950.000 per aanvraag.

Aanvragen kunnen worden ingediend tot en met 1 mei 2010. In totaal is voor de eerste openstelling 35,7 miljoen euro beschikbaar. Het beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst.

Financiering

De regeling wordt gefinancierd door een budget van de rijksoverheid van € 10 miljoen en premie-inkomsten van indieners ter hoogte van 7%. De € 10 miljoen is afkomstig van EZ/Schoon&Zuinig (€ 5 miljoen) en LNV/Programma Kas als Energiebron(€ 5 miljoen). EZ en LNV delen evenredig de lusten en lasten van de regeling. Dit betekent o.a. dat als er onverwacht meer uitbetalingen zullen zijn dan financiële middelen die beschikbaar zijn in de interne begrotingsreserve (startkapitaal van € 10 miljoen + premie-inkomsten), dan worden deze 50/50 gedragen door EZ en LNV. Verder zullen EZ en LNV zorg dragen voor de uitvoeringskosten van de regeling. Tevens zullen beide departementen het beleid vaststellen hoe het afdekken van het risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt op termijn het beste kan worden gedekt.

3. Uitvoering

De regeling valt onder de verantwoordelijkheid van zowel de Minister van Economische Zaken als de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De Minister van Economische Zaken is het beschikkende bestuursorgaan. SenterNovem voert de regeling uit. TNO adviseert SenterNovem over het geologisch onderzoek (zijn de juiste beschikbare data gebruikt en zijn deze plausibel geïnterpreteerd) en de puttest(en) (zijn deze volgens de voorgeschreven methode uitgevoerd en geïnterpreteerd) en de eventuele restwaarde van de put(ten).

4. Administratieve lasten

Om de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken is er voor gekozen om bij de beoordeling van de subsidie-aanvraag zo veel mogelijk gebruik te maken van reeds bestaande informatie, onderzoek en rapporten die noodzakelijk zijn bij het verrichten van een aardwarmteboring. Daarnaast zijn ten opzichte van eerdere subsidieregelingen de aanvraagformulieren gebruiksvriendelijker gemaakt en is het model voor de projectbegroting vereenvoudigd. Daarnaast zal geen accountantsverklaring worden gevraagd als geen aanspraak op de subsidie wordt gemaakt. Het totaal van de administratieve lasten bedraagt € 36.020 op een totaal subsidieplafond van € 36.000.000, oftewel ongeveer 0,10% van het voor subsidie beschikbare bedrag. Op een uitkering van € 2,975 miljoen zijn de administratieve lasten ongeveer 1,21% van de uitkering (omdat gemiddeld 10% van de aanmeldingen aanspraak zal maken op uitkering van de subsidie met gemiddeld een behaald vermogen van 50% lager dan het verwachte vermogen, waardoor gemiddeld max. 50% van 5,95 miljoen wordt uitgekeerd).

5. Staatssteun

Het steunelement van deze regeling is gelegen in de ‘economische waarde’ van de dekking van het boorrisico. Als de regeling niet overgaat tot uitkering, is er nog steeds sprake van steun. Een eventuele uitkering uit deze regeling is geen staatssteun. De steun is het verschil tussen de gevraagde premie en een marktconforme premie voor een particuliere verzekering in geval er een markt zou zijn.

Een marktconforme premie voor de faciliteit zou 8,5% tot 12% zijn van het gegarandeerde bedrag, opgebouwd uit:

  • De vergoeding om de verwachte schade te compenseren. Hiervoor is een premie van ruim 5% van het gegarandeerde bedrag nodig (10% maal 50%). De ingangseis voor de regeling is een slagingskans van 90%, wat betekent dat 10% van de projecten niet succesvol zal zijn. Niet succesvol betekent dat een bron minder dan het beoogde vermogen levert, dit kan zijn 0% vermogen tot bijna 100% van het verwacht vermogen. De kans dat een boring minder vermogen levert is veel groter dan een droogboring. Gemiddeld zal een niet succesvol project een vermogen opleveren ter hoogte van 50% van het gewenste vermogen, waardoor de regeling gemiddeld 50% zal uitkeren.

  • Een vergoeding voor de kapitaalkosten. Deze kosten hebben betrekking op de kosten die een verzekeraar zou hebben, omdat geld in kas gereserveerd moet worden voor het geval de verzekeraar moet uitbetalen. Minimaal is 5% van het gegarandeerde bedrag in kas nodig, conform de gemiddeld te verwachten schade. Vanwege de beperkte ervaring met aardwarmte wordt uitgegaan van 10 tot 25%. Gebaseerd op een winstmarge van 15%, wordt de compensatie voor de kapitaalkosten 1,5% tot 3,75% van het gegarandeerde bedrag.

  • Een vergoeding voor administratieve kosten van ongeveer 2% tot 3% van het gegarandeerde bedrag.

Uitgaande van een voorzichtige benadering is de marktpremie maximaal 12%. Dit is een overschatting omdat gerekend wordt met de bovenkant van de berekende marge voor de marktpremie. Daarnaast worden – in tegenstelling tot in de markt – het geologisch onderzoek en de puttesten openbaar gemaakt, hetgeen ook een economische waarde vertegenwoordigt.

Omdat voor deze regeling 7% premie wordt gevraagd, is het verschil met de marktpremie maximaal 5%. van het gegarandeerde bedrag, oftewel maximaal € 297.500 (5% × 85% × € 7.000.000). De absolute steunintensiteit ten opzichte van de in aanmerking komende kosten (steunbedrag gedeeld door (de investeringskosten – referentie-investering + operationele kosten eerste 5 jaar – operationele baten eerste 5 jaar)) komt uit op ongeveer 6 tot 7%. Dit past binnen het Milieu- en Landbouwsteunkader en geeft nog voldoende ruimte om voor het hetzelfde project ook nog andere subsidies, zoals MEI of UKP, aan te vragen. Het Milieu- en Landbouwsteunkader stellen respectievelijk 40% en 60% staatssteun als geoorloofd. Bij de uitvoering van de regeling zal de steunintensiteit per geval worden gecontroleerd.

Op 23 september 2009 heeft de Europese Commissie onder nummer N442/2009 een goedkeurende beschikking gestuurd waarin de regeling als met het verdrag verenigbare staatssteun wordt aangemerkt.

Artikelen

Artikel 8.1

In dit artikel worden de definities voor de in deze paragraaf gebruikte termen gegeven.

Onder de definitie van een aardwarmteproject valt ook het laten uitvoeren van dat project, als de subsidieontvanger maar degene is die investeert en het financieel risico van zijn investering draagt. Dat kan bijvoorbeeld de tuinder zijn of de projectontwikkelaar die een boorder inhuurt.

Belangrijk is het onderscheid tussen a) de verwachte subsidiabele kosten, b) het maximale subsidiebedrag en c) de gerealiseerde subsidiabele kosten.

De verwachte subsidiabele kosten zijn alle kosten die door de subsidie-ontvanger worden opgegeven als verwachte kosten, en welke door SenterNovem zijn aangemerkt als subsidiabel, dat wil zeggen dat zij onder artikel 8.8 vallen.

Het maximale subsidiebedrag is het bedrag dat in de beschikking wordt gemeld als de maximale hoogte van de eventueel te ontvangen subsidie. In gevallen die vallen onder artikel 8.5 is het maximale subsidiebedrag 85% van de verwachte subsidiabele kosten, met een absoluut maximum van € 5.950.000 per aanvraag. Dit houdt in dat ten hoogste € 7.000.000 per aanvraag aan verwachte subsidiabele kosten kan worden opgegeven.

De gerealiseerde subsidiabele kosten zijn alle kosten die door de subsidie-ontvanger bij de aanvraag om een subsidievaststelling worden opgegeven en subsidiabel zijn, en dus vallen onder artikel 8.8.

De restwaarde is van belang bij het bepalen van de hoogte van het uit te keren subsidiebedrag indien het aardwarmteproject mislukt is in die mate dat minder dan 0,75 MW vermogen wordt behaald (artikel 8.6, zesde lid, en 8.7, derde lid) of na de eerste boring al blijkt dat slechts een derde of minder dan het verwachte vermogen wordt gerealiseerd. De restwaarde wordt opgegeven door de subsidie-ontvanger, en door de minister vastgesteld, waarbij advies wordt ingewonnen van TNO. De restwaarde wordt als volgt berekend: waarde van de alternatieve toepassing gedurende twaalf jaar minus eventuele extra investeringen die gedaan moeten worden om deze alternatieve toepassing in gebruik te kunnen nemen. Hierbij kan men denken aan het gebruik van de put

  • als diepe warmtewisselaar,

  • voor warmte/koude-opslag (hierbij geldt de uitgespaarde energiekosten de lange termijn gasprijsverwachting van ECN),

  • voor gas of olieproductie (hierbij geldt de verwachte waarde van de betreffende grond aan een exploiteur),

  • als onderdeel van een nieuw geothermisch doublet.

Artikel 8.2

De subsidie voor aardwarmteprojecten wordt onder de in het tweede lid opgenomen opschortende voorwaarde verstrekt aan degene die in Nederland een aardwarmteproject uitvoert. Uit artikel 3, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, dat op deze regeling van overeenkomstige toepassing is verklaard, volgt dat alleen in Nederland gevestigde partijen in aanmerking komen voor subsidie.

De opschortende voorwaarde in het tweede lid beperkt de subsidie tot het geologische risico. Het technische risico van het niet bereiken van de gewenste plek (bijvoorbeeld door defecte boorapparatuur) is daarmee uitgesloten. Mislukken van de boring als gevolg van technische (ontwerp) fouten van de boringen worden dus niet vergoed. Technische risico’s zijn alle risico’s verbonden met het niet bereiken van het beoogde stratigrafische niveau met de beoogde doellocatie. De boring dient zo te zijn ontworpen dat een pomp met een capaciteit voor het vereiste debiet bij de beoogde drukval geïnstalleerd kan worden.

Indien het verwachte vermogen of meer wordt gerealiseerd vervalt de subsidie, omdat dan niet aan de opschortende voorwaarde in artikel 8.2, tweede lid, is voldaan.

Artikel 8.3

In het tweede lid wordt een financiële grens gelegd, waarboven een boring altijd als succesvol wordt beschouwd, omdat het economisch rendement van de investering (op basis van reële marktcriteria) voldoende is. De faciliteit keert geen subsidie uit voor projecten die een reëel rendement behalen. Onder deze grens kan een boring ook succesvol zijn, als de aanvrager vooraf heeft aangegeven genoegen te nemen met een lager rendement, dit blijkt uit de in de beschikking opgenomen subsidie en verwacht vermogen.

De financiële grens is bepaald aan de hand van vermeden gaskosten, een rendement op eigen vermogen van 15% en een economische levensduur van 12 jaar. Hieruit volgt een opbrengst van € 1,2 miljoen per MW over de economische levensduur van het doublet. Dit betekent dat als de projectkosten lager zijn dan € 1,2 miljoen per gerealiseerde MW er altijd sprake is van een succesvolle boring.

Bij eventuele hogere projectkosten dan € 7 miljoen kan de aanvrager kiezen voor een lager garantiepercentage dan 85%. De overige randvoorwaarden (1,2 miljoen per MW en 90% kans op succes) blijven hetzelfde. De premie heffing is dan standaard € 490.000, de maximaal mogelijke premie. Het garantiepercentage is gelijk aan 5,95 miljoen (maximale uitbetaling) gedeeld door de verkregen garantie.

Indien naast deze regeling en overige subsidies gebruik wordt gemaakt van aanvullende private wijzen van afdekking van het risico of de kosten, bepaalt het derde lid dat minimaal 5% van de subsidiabele kosten over dienen te blijven als eigen risico voor de investeerder. Hierdoor blijft de investeerder gemotiveerd het project succesvol af te ronden. Voor deze berekening, eenmaal uitgevoerd op het moment van (beoordeling van) de subsidieaanvraag en eenmaal op het moment van (beoordeling van) de aanvraag om subsidievaststelling, wordt uitgegaan van de op dat moment reeds vastgestelde overige subsidiebedragen voor het betreffende project. Indien een overige subsidie nog niet is vastgesteld, maar wel een beschikking tot subsidieverlening is verkregen, wordt voor die subsidie uitgegaan van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 8.4, 8.5 en 8.6

De wijze waarop de hoogte van de subsidie wordt berekend, hangt af van het gerealiseerde vermogen na de eerste boring, of het aardwarmteproject na de eerste boring is gestaakt of voltooid, en het vermogen na de tweede boring.

In artikel 8.4 worden verschillende situaties na de eerste boring beschreven, en wat de gevolgen zijn indien de subsidie-ontvanger in ieder van die situaties het aardwarmteproject staakt, dan wel voltooid. In artikel 8.5 en 8.6 wordt voor verschillende situaties aangegeven hoe de hoogte van het subsidiebedrag berekend moet worden. Indien het verwachte vermogen of meer wordt gerealiseerd vervalt de subsidie, omdat dan niet aan de opschortende voorwaarde in artikel 8.2, tweede lid, is voldaan.

Restitutie van een deel van de premie

Op grond van artikel 8.5, vierde lid, eventueel in combinatie met artikel 8.5, vijfde lid, wordt een deel van de op grond van artikel 8.11 vooraf betaalde premie gerestitueerd indien a) het gerealiseerd vermogen na de eerste boring minder dan de helft van het verwachte vermogen is, en b) de subsidie-ontvanger het aardwarmteproject staakt na de eerste boring.

Overzicht

In onderstaand schema is aangegeven in welke situatie welk artikel van toepassing is.

Vermogen na de eerste boring

Na eerste boring stoppen of project voltooien?

Vermogen na tweede boring

Restitutie deel premie? Zo ja, ogv welk artikel?

Kosten tweede boring subsidiabel?

Hoogte van de subsidie bepaald door artikel

Een derde of minder of minder dan 0,75 MW

Stoppen

n.v.t.

Restitutie volgens artikel 8.5, vierde lid

n.v.t.

Artikel 8.5, eerste tot en met derde lid

Een derde of minder of minder dan 0,75 MW

Project voltooien

n.v.t.

Restitutie volgens artikel 8.5, vierde lid

Nee, artikel 8.5, eerste lid

Artikel 8.5, eerste tot en met derde lid

Meer dan een derde, maar minder dan de helft

Stoppen

n.v.t.

Restitutie volgens artikel 8.5, vierde lid

n.v.t.

Artikel 8.5, eerste tot en met derde lid

Meer dan een derde, maar minder dan de helft

Project voltooien

Meer dan 0,75 MW

Geen restitutie

Ja

Artikel 8.6, eerste tot en met derde lid

Minder dan 0,75 MW

Geen restitutie

Ja

Artikel 8.6, vierde lid

Gelijk aan of meer dan de helft

Stoppen

n.v.t.

Geen restitutie

n.v.t.

Subsidie vervalt, artikel 8.4, eerste lid

Gelijk aan of meer dan de helft

Project voltooien

Meer dan 0,75 MW

Geen restitutie

Ja

Artikel 8.6, eerste tot en met derde lid

Minder dan 0,75 MW

Geen restitutie

Ja

Artikel 8.6, vierde lid

Artikel 8.7

Dit artikel regelt de berekening van de hoogte van de subsidie voor aardwarmteprojecten waarbij het verwacht vermogen hoger is dan 5 5/6. De berekeningswijze van het subsidiebedrag voor deze projecten wijkt af van artikel 8.6. Hierbij geldt ook artikel 8.5 bij een mislukte eerste boring.

Artikel 8.8

Het artikel voorziet in een op dit programma toegespitst systeem van subsidiabele kosten. Onder de kosten voor het boorgereed maken van de locatie wordt bijvoorbeeld verstaan het op de boorlocatie ten behoeve van de boring kappen van bomen en slopen van kassen.

Artikel 8.8, vijfde lid

Deze regeling voor aardwarmte heeft tot doel om het financiële risico voor investeerders in aardwarmte te ondervangen. Het financiële risico voor investeerders wordt bepaald door het deel van de investeringskosten dat door de ondernemer zelf gedragen moet worden. Overige subsidies die mogelijk voor deze aardwarmteprojecten gegeven worden, verlagen de kosten van de investeerder en komen derhalve niet in aanmerking voor deze regeling. Een kostenpost van € 1.000.000, waarover al een andere subsidie van € 200.000 is verstrekt, kan voor deze subsidie slechts voor € 800.000 worden opgevoerd. Een investeerder zal bij het aanvragen van deze subsidie bij de inschatting van de verwachte subsidiabele kosten rekening moeten houden met andere subsidies die (tussen het moment van indiening van deze aanvraag en vaststelling) zullen worden verleend of vastgesteld voor het aardwarmteproject. Een overschatting van de verwachte subsidiabele kosten, door (toekomstige) subsidies niet van deze kosten af te trekken, leidt tot een hogere premie en dus hogere kosten voor de investeerder. Daarnaast bepaalt de hoogte van de verwachte subsidiabele kosten mede de uitbetaling bij een deels succesvol project. De uitbetaling wordt lager als de gerealiseerde kosten lager zijn dan de verwachte kosten. Aan de andere kant komen gerealiseerde kosten hoger dan de vooraf aangegeven verwachte subsidiabele kosten (bijvoorbeeld doordat aangevraagde andere subsidies uiteindelijk toch niet zijn verleend, maar wel van de opgegeven verwachte subsidiabele kosten zijn afgetrokken) niet voor uitkering in aanmerking. De aanvrager zal dus zelf moeten afwegen of hij mogelijk nog te verlenen en/of vast te stellen subsidies meeneemt in of juist aftrekt van zijn opgave van de verwachte subsidiabele kosten (en daar premie over betaalt of het risico van een lagere dekking neemt).

Artikel 8.10

In aanvulling op de afwijzingsgronden van artikel 22 en 23 van het Kaderbesluit worden in artikel 8.10 specifieke afwijzingsgronden voor aanvragen om subsidies voor aardwarmteprojecten genoemd.

Artikel 8.11 en 8.12

In deze artikelen zijn de bijzondere verplichtingen voor de subsidieontvanger opgenomen. Naast deze verplichtingen gelden de verplichtingen in de artikelen 36 tot en met 42 van het Kaderbesluit EZ-subsidies. De premie moet uiterlijk één dag voor aanvang van het aardwarmteproject worden betaald.

Artikel 8.13

Als start van het aardwarmteproject wordt aangemerkt het moment waarop wordt begonnen met het boorgereed maken van de boorlocatie, bijvoorbeeld door het verwijderen van in de weg staande struiken, bomen of kassen.

Artikel 8.15

Er worden geen voorschotten verleend omdat de vorm van de subsidie (onder opschortende voorwaarde dat minder vermogen dan verwacht wordt gerealiseerd) zich niet leent voor toekenning van voorschotten.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

stcrt-2009-16399-001.pngstcrt-2009-16399-002.pngstcrt-2009-16399-003.pngstcrt-2009-16399-004.pngstcrt-2009-16399-005.pngstcrt-2009-16399-006.pngstcrt-2009-16399-007.pngstcrt-2009-16399-008.pngstcrt-2009-16399-009.pngstcrt-2009-16399-010.pngstcrt-2009-16399-011.pngstcrt-2009-16399-012.pngstcrt-2009-16399-013.pngstcrt-2009-16399-014.pngstcrt-2009-16399-015.pngstcrt-2009-16399-016.pngstcrt-2009-16399-017.pngstcrt-2009-16399-018.pngstcrt-2009-16399-019.pngstcrt-2009-16399-020.pngstcrt-2009-16399-021.pngstcrt-2009-16399-022.pngstcrt-2009-16399-023.pngstcrt-2009-16399-024.pngstcrt-2009-16399-025.pngstcrt-2009-16399-026.pngstcrt-2009-16399-027.pngstcrt-2009-16399-028.pngstcrt-2009-16399-029.pngstcrt-2009-16399-030.pngstcrt-2009-16399-031.pngstcrt-2009-16399-032.pngstcrt-2009-16399-033.pngstcrt-2009-16399-034.pngstcrt-2009-16399-035.pngstcrt-2009-16399-036.pngstcrt-2009-16399-037.pngstcrt-2009-16399-038.pngstcrt-2009-16399-039.pngstcrt-2009-16399-040.pngstcrt-2009-16399-041.pngstcrt-2009-16399-042.pngstcrt-2009-16399-043.pngstcrt-2009-16399-044.pngstcrt-2009-16399-045.pngstcrt-2009-16399-046.pngstcrt-2009-16399-047.pngstcrt-2009-16399-048.pngstcrt-2009-16399-049.pngstcrt-2009-16399-050.pngstcrt-2009-16399-051.pngstcrt-2009-16399-052.png
Naar boven