Besluit van de Minister van Justitie van 19 oktober 2009, nr. WBN 2009/4, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

De Minister van Justitie,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN), de regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap en de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 1/9-1 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te luiden:

Paragraaf 1 Samenvatting openbare-ordebeleid

Hieronder wordt uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde. Daarbij staan centraal de verwachtingen over het toekomstige gedrag van de verzoeker. Die verwachtingen worden gebaseerd op zijn gedrag in het heden en het recente verleden. Samengevat komt het beleid erop neer dat het verzoek om naturalisatie wordt afgewezen, indien:

  • 1. de verblijfstitel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 kan worden ingetrokken (zie paragraaf 3);

  • 2. er ten aanzien van de verzoeker is geconcludeerd dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is (zie paragraaf 2);

  • 3. er op het moment van indiening van het verzoek of de beslissing daarop, serieuze verdenkingen bestaan dat de verzoeker een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen (zie onder 4). Met sanctie wordt niet alleen bedoeld een straf (geldboete, taak- of gevangenisstraf) die door de strafrechter is opgelegd, maar ook bijvoorbeeld strafbeschikkingen of transacties (door politie of Openbaar Ministerie (OM) opgelegde boetes). Van een serieuze verdenking is onder meer sprake, indien:

    • a. tegen de verzoeker proces-verbaal wegens misdrijf is opgemaakt, en de strafzaak niet is beëindigd of de strafbeschikking niet is uitgevaardigd;

    • b. tegen de verzoeker een strafzaak wegens misdrijf openstaat;

    • c. de verzoeker zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke gratie; of

    • d. er sprake is van een nog niet onherroepelijk geworden strafvonnis;

  • 4. In de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd (zie paragraaf 5). Met sanctie wordt hier bedoeld iedere:

    • a. vrijheidsbenemende straf of maatregel;

    • b. taak- of leerstraf;

    • c. geldboete van € 453,78 of meer;

    • d. strafbeschikking of transactie van € 453,78 of meer;

    • e. strafbeschikking, transactie of geldboete van € 226,89 of meer, mits er in de periode van vier jaren direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop meerdere strafbeschikkingen, transacties of geldboeten van € 226,89 of meer zijn uitgevaardigd, opgelegd of betaald, met een totaal van € 680,67 of meer.

    Daarbij is niet relevant of de sanctie voorwaardelijk is opgelegd, en evenmin of de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden. Alleen in zeer bijzondere gevallen is afwijking van het vorenstaande mogelijk.

  • 5. Huwelijkspositie in strijd met de civielrechtelijke openbare orde.

Aan de orde als verzoeker polygaam gehuwd is. De Nederlandse openbare orde verzet zich tegen het voltrekken en voortbestaan van een polygaam huwelijk van een vreemdeling op het moment waarop deze het Nederlanderschap verkrijgt of heeft verkregen (zie onder artikel 6 en 8 RWN).

B

Paragraaf 2/9-2 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te luiden:

Paragraaf 2. Afwijzing indien ten aanzien van de verzoeker is geconcludeerd dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is

Het is in het belang van de Nederlandse Staat dat het Nederlanderschap niet wordt verleend aan een persoon ten aanzien van wie zeker is dan wel ernstige redenen bestaan te veronderstellen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven of handelingen als genoemd in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van Genève van 28 juli 1951, zoals dit verdrag is gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967. Behalve maatschappelijke onwenselijkheid en het internationale aanzien van Nederland is ook de positie van de slachtoffers van personen afkomstig uit hetzelfde land die hier te lande bescherming hebben gevonden in het geding.

Ingevolge artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag zijn de bepalingen van dat verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie ernstige reden bestaat te veronderstellen dat:

  • a. hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;

  • b. hij buiten Nederland een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan voordat hij tot Nederland werd toegelaten; of

  • c. hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de VN.

In beginsel wordt een vreemdeling op wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is niet in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt de vreemdeling om redenen van disproportionaliteit op aanvraag in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier van tijdelijke aard. Vanwege het tijdelijke karakter van het verblijfsrecht is verlening van het Nederlanderschap in die gevallen niet mogelijk. Niettemin kan het voor komen dat een vreemdeling op wie artikel 1F van toepassing is, in het bezit is van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) met een verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard, waarop naturalisatie in beginsel wél mogelijk is. Bijvoorbeeld als informatie die leidt tot het vermoeden dat de vreemdeling de in artikel 1F Vluchtelingenverdrag genoemde misdrijven of handelingen heeft begaan, pas na verlening van een verblijfsvergunning bekend wordt. Het is dan niet altijd meer mogelijk het verblijfsrecht te beëindigen. In dat geval wordt een aanvraag tot het verlenen van het Nederlanderschap afgewezen.

De conclusie dat de vreemdeling zich aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F heeft schuldig gemaakt is in ieder geval aan de orde bij:

  • Een Nederlandse onherroepelijke (strafrechtelijke) veroordeling ter zake artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Is hiervan sprake dan blijft de rehabilitatietermijn gelet op de te beschermen belangen buiten toepassing. Dit betekent dat het vonnis altijd en zonder tijdslimiet leidt tot afwijzing van het naturalisatieverzoek.

  • Een openstaande strafzaak inzake artikel 1F Vluchtelingenverdrag;

  • Een beschikking inzake het verblijfsrecht1 waarin gemotiveerd is overwogen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat sprake is van gedragingen als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Het hoeft daarbij niet om een recente beschikking te gaan;

  • Indien dit uit door de IND verricht onderzoek blijkt maar niet heeft geleid tot consequenties voor het verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard.

Afwijzing van het verzoek om naturalisatie zal geschieden met de motivering dat betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde, goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk. De afwijzende naturalisatiebeschikking bevat tevens de onderbouwing van de ernstige vermoedens door verwijzing naar de vreemdelingrechtelijke beschikking, de uitkomst van in het kader van de naturalisatieprocedure verricht onderzoek dan wel de (openstaande) strafzaak.

Als uitgangspunt doet de burgemeester geen onderzoek naar de toepasselijkheid van artikel 1F. Hierover hoeft in het schriftelijk advies aan de IND dan ook niets te worden vermeld.

1F en verkrijgen van het Nederlanderschap door optie

Aanwijzingen over de toepasselijkheid van artikel 1F Vluchtelingenverdrag worden ontvangen en beoordeeld door de IND. Indien van toepassing informeert de IND de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woonplaats heeft als ten aanzien van een vreemdeling die door optie het Nederlanderschap kan verkrijgen het ernstige vermoeden bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Als door de IND hierover geen informatie is verstrekt kan ervan uit worden gegaan dat artikel 1F geen grond is om de bevestiging van de optieverklaring te weigeren.

C

Paragraaf 3/9-3 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te luiden:

Paragraaf 3. Afwijzing indien de verblijfstitel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 kan worden ingetrokken

Het openbare-ordebeleid bij naturalisatie komt niet geheel overeen met het openbare-ordebeleid in het vreemdelingenrecht. De reden daarvoor is dat de verlening van het Nederlanderschap iets geheel anders is dan de verlening van een vergunning tot verblijf. Het Nederlanderschap geeft immers rechten die een verblijfsvergunning niet geeft, bijvoorbeeld actief en passief kiesrecht voor de Staten-Generaal en de mogelijkheid een beroep te doen op consulaire bescherming, en stelt bepaalde ambten open die niet voor vreemdelingen openstaan. Daarom mogen er ook andere regels worden gesteld.

De vreemdeling mag niet worden genaturaliseerd als zijn verblijfsvergunning wegens inbreuk op de openbare orde op grond van de Vreemdelingenwet 2000 kan worden ingetrokken. Dat wil echter niet zeggen dat de verzoeker, indien zijn verblijfstitel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 niet kan worden ingetrokken, zonder meer kan worden genaturaliseerd. Omdat het openbare-ordebeleid voor naturalisatie anders is dan het openbare-ordebeleid in het vreemdelingenrecht, kunnen er in zo’n geval wel degelijk ernstige vermoedens (in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN) bestaan dat de verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde.

D

Paragraaf 4/9-4 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te luiden:

Paragraaf 4. Afwijzing indien er serieuze verdenkingen bestaan dat de verzoeker een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen

De woorden ‘ernstige vermoedens’ in het onderhavige artikellid geven aan dat niet alleen misdrijven waarvoor de verzoeker al onherroepelijk is veroordeeld in aanmerking moeten worden genomen, maar ook misdrijven waarvan hij op goede gronden wordt verdacht en waarop alsnog een sanctie kan volgen.

Met ‘sanctie’ wordt hier niet alleen bedoeld een straf (bijvoorbeeld geldboete, taakstraf of gevangenisstraf) die door de strafrechter is opgelegd, maar ook uitgevaardigde strafbeschikkingen of door de politie of het OM opgelegde boeten. De verzoeker mag weliswaar niet voor schuldig worden gehouden zolang dat niet is komen vast te staan, maar dat brengt niet met zich mee dat een serieuze verdenking ter zake van misdrijf irrelevant is. De wet bepaalt immers dat het verzoek moet worden afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde. Indien naderhand blijkt dat de ernstige vermoedens toch niet hebben geleid tot een sanctie, zal dat bij de verdere behandeling van de procedure worden betrokken.

Aanleiding voor het aannemen van een serieuze verdenking kan bijvoorbeeld zijn een tegen verzoeker wegens misdrijf opgemaakt proces-verbaal (kan onder meer blijken uit het Opsporingsregister of het register van de herkenningsdienst) of de vermelding op het uittreksel van de Justitiële documentatiedienst (JDD) van een openstaande strafzaak ter zake van misdrijf. Ook indien de verzoeker reeds is veroordeeld voor een misdrijf of jegens hem ter zake van een misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, maar hij tegen het vonnis in hoger beroep is gegaan of verzet heeft aangetekend tegen de strafbeschikking, is de strafzaak nog niet onherroepelijk afgedaan en is er nog steeds sprake van een serieuze verdenking. Het is mogelijk dat verzoeker in hoger beroep wordt veroordeeld tot een andere straf. Verder is er sprake van ernstige vermoedens indien de verzoeker zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of een voorwaardelijke gratie. Als verzoeker zich niet houdt aan de voorwaarden, kan alsnog strafvervolging worden ingesteld of kan de gratie ongedaan worden gemaakt.

Van belang is dat een afwijzende beslissing nimmer kan worden gebaseerd op alleen een enkel proces-verbaal. Een proces-verbaal leidt immers niet altijd tot het opleggen van een sanctie. Wel vormt het proces-verbaal aanleiding om een nader onderzoek in te stellen. Zolang niet vast staat dat de verzoeker geen gevaar oplevert voor de openbare orde, kan hij niet worden genaturaliseerd. Telkens zal zorgvuldig moeten worden onderzocht of er goede redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat het vermeende misdrijf zal kunnen leiden tot een sanctie.

E

Paragraaf 4.1/9-4.1 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te vervallen.

F

Paragraaf 4.2/9-4.2 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te vervallen.

G

Paragraaf 4.3/9-4.3 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te vervallen.

H

Paragraaf 4.4/9-4.4 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te vervallen.

I

Paragraaf 4.5/9-4.5 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te vervallen.

J

Paragraaf 4.6/9-4.6 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te vervallen.

K

Paragraaf 4.7/9-4.7 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te vervallen.

L

Paragraaf 4.8/9-4.8 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te vervallen.

M

Paragraaf 4.9/9-4.9 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te vervallen.

N

Paragraaf 4.10/9-4.10 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te vervallen.

O

Paragraaf 4.11/9-4.11 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te vervallen.

P

Paragraaf 4.12/9-4.12 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN komt te vervallen.

Q

Paragraaf 5/9-5 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5. Afwijzing indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek (of de beslissing daarop) een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer gelegd

De verzoeker mag in de periode van vier jaren direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop (de zogenaamde rehabilitatietermijn) niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt het volgende:

  • a. iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel (onder meer gevangenisstraf en TBS) leidt, ongeacht de duur daarvan, tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie;

  • b. iedere taakstraf (werk- of leerstraf) leidt, ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel of een strafbeschikking, tot afwijzing van het verzoek;

  • c. iedere vermogenssanctie (geldboete, transactie of strafbeschikking) van € 453,78 of meer leidt tot afwijzing van het verzoek;

  • d. een serie vermogenssancties (geldboeten, transacties of strafbeschikkingen) onder de € 453,78 leidt tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie, indien binnen een periode van vier jaar direct voorafgaande aan de aanvraag of de beslissing daarop meerdere vermogenssancties (geldboeten, transacties of strafbeschikkingen) van ten minste € 226,89 ter zake van misdrijf zijn opgelegd of tenuitvoergelegd, waarvan het totaalbedrag in die vier jaren ten minste € 680,67 bedraagt.

Daarbij is niet van belang:

  • a. of het misdrijf aan de strafrechter is voorgelegd en door een strafrechter bewezen is verklaard. Een misdrijf is ook relevant, indien de strafvervolging nog loopt, of als het misdrijf (buiten de strafrechter om) is afgesloten met bijvoorbeeld een transactie of als terzake van het misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, of als de strafzaak nog openstaat;

  • b. waar het misdrijf is gepleegd. Ook in het buitenland gepleegde misdrijven tellen mee;

  • c. of het feit is gepleegd voordat of nadat de verzoeker tot Nederland is toegelaten;

  • d. of de verzoeker ten tijde van het misdrijf minder- of meerderjarig was.

Het verzoek wordt afgewezen, indien er binnen vier jaren voor de indiening van het verzoek of de beslissing daarop zo’n sanctie is opgelegd. Daarbij is niet van belang:

  • a. of de sanctie voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is opgelegd;

  • b. of er na het opleggen van de sanctie geheel of gedeeltelijk, of voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, gratie is verleend.

Het verzoek wordt ook afgewezen, indien er in die periode van vier jaar een sanctie ten uitvoer is gelegd. De sanctie is tenuitvoergelegd:

  • a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: op de datum van invrijheidstelling;

  • b. ingeval van taakstraf: op de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • c. ingeval van vermogenssanctie: op de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.

Het is van belang dat de verzoeker zelf stukken overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus de verzoeker in vrijheid is gesteld, het bedrag heeft betaald of de taakstraf heeft voltooid.

Indien er sprake is van een voorwaardelijk opgelegde straf waaraan een proeftijd is verbonden, moet de proeftijd zijn verstreken voordat de verzoeker in aanmerking kan komen voor naturalisatie. Als de verzoeker gedurende de proeftijd heeft voldaan aan de algemene voorwaarde dat hij niet opnieuw strafbare feiten pleegt, en de voorwaardelijk opgelegde straf dus niet alsnog ten uitvoer wordt gelegd, begint de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) op het moment waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden. Er is immers geen sprake van de tenuitvoerlegging van de straf. Als de verzoeker gedurende de proeftijd heeft voldaan aan bijzondere voorwaarden (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of het verrichten van arbeid) begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop die bijzondere voorwaarde is vervuld.

Indien de verzoeker in één strafrechtelijke procedure voor verschillende gevoegde feiten (verschillende misdrijven of een combinatie van misdrijven en overtredingen) is veroordeeld tot één enkele straf, die gelijk is aan of uitstijgt boven de hierboven gegeven norm, wordt het verzoek afgewezen.

R

Paragraaf 5.1/9-5.1 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5.1 Misdrijven

Een ernstig vermoeden dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, wordt niet gebaseerd op zo maar iedere willekeurige misstap die tot een sanctie heeft geleid. De misdraging moet wel voldoende ernstig zijn geweest. De ernst komt tot uiting in het feit dat alleen misdrijven in aanmerking worden genomen. Bovendien moet ook de sanctie die daarop is gevolgd, voldoende zwaar zijn. Dat betekent dat misdragingen die strafrechtelijk als overtreding worden gekwalificeerd of die buiten het strafrecht zijn afgedaan (bijvoorbeeld met een bestuurlijke boete of uitsluitend een civiele veroordeling tot schadevergoeding) buiten beschouwing blijven.

Schuldig zonder straf: misdrijven waarbij in het vonnis sprake is van een schuldigverklaring, maar waarbij de rechter met toepassing van art. 9a Wetboek van Strafrecht geen (voorwaardelijke) straf of maatregel heeft opgelegd blijven ook buiten beschouwing bij een beoordeling in het kader van art. 9, eerste lid, onder a RWN.

Of een bepaalde misdraging een misdrijf of een overtreding is, is afhankelijk van de betreffende wetgeving. Misdrijven zijn opgenomen in het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht (artikelen 92 tot en met 423 WvSr), maar soms ook in bijzondere wetten, zoals de Wet Economische Delicten (WED) en de Opiumwet. Steeds zal de betreffende wet moeten worden geraadpleegd om te bezien of het betreffende feit een misdrijf (of een overtreding) is.

S

Paragraaf 5.2/9-5.2 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5.2 Transacties en strafbeschikkingen

Een enkele transactie of strafbeschikking ter zake van een misdrijf leidt tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie, indien de geldboete € 453,78 of meer bedraagt, of de voorwaarde voor transactie of van de strafbeschikking een taakstraf is. De rehabilitatietermijn van vier jaar vangt aan als het bedrag is betaald of de taakstraf is vervuld. Meerdere transacties of strafbeschikkingen ter zake van misdrijf, van ieder ten minste € 226,89 leiden tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie, indien de som van deze transacties of strafbeschikkingen in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop ten minste € 680,67 bedraagt. Hetzelfde geldt voor de combinatie van transactie(s), strafbeschikking(en) en geldboete(n).

Voor de afdoening van misdrijven is niet altijd een uitspraak van de strafrechter nodig. Ongeveer een derde van de misdrijfzaken wordt door middel van een transactie afgedaan. Het gebruik van transacties is in hoge mate vastgelegd in richtlijnen van het OM. Een transactie voor een misdrijf is een alternatieve vorm van sanctie, zij het dat die sanctie niet na berechting en niet door de strafrechter wordt opgelegd, en dat de vrijwillige instemming van de verdachte is vereist. Met de transactie geeft de Nederlandse overheid aan voldoende belang te hechten aan sanctionering van het misdrijf. De ernst van het misdrijf komt tot uiting in de hoogte van het transactiebedrag, waarmee de verdachte strafvervolging kan afkopen. Dat voorstel mag uitsluitend worden gedaan als een veroordeling door de rechter in een gewone strafrechtelijke procedure ook daadwerkelijk haalbaar is. Als langs de weg van de gewone procedure geen sanctionering zou kunnen volgen, behoort een transactieaanbod achterwege te blijven. De verdachte hoeft niet op het voorstel in te gaan en kan kiezen voor behandeling door de strafrechter. De transactie houdt formeel weliswaar geen erkenning door de verdachte in dat hij het strafbare feit heeft gepleegd – en de mogelijkheid is dus aanwezig dat de verdachte het feit ter zake waarvan verdenking is gerezen niet heeft gepleegd en slechts ingaat op het transactievoorstel om van de zaak af te zijn, bijvoorbeeld om het openbaar terechtstaan, het opmaken van een strafblad, de civielrechtelijke bewijspositie van de veroordeelde en onzekerheid over de uitkomst van het strafgeding te voorkomen – maar voor iedere transactie is de vrijwillige instemming van de verdachte met de transactie essentieel. Het prijsgeven van rechtsbescherming door de strafrechter en de mogelijkheid van vrijspraak of lagere strafoplegging, geschiedt vrijwillig. In sommige gevallen (artikel 74a WvSr) kan een door de verdachte aangeboden transactie ook niet door het OM worden geweigerd. Bovendien gaat het in naturalisatiezaken om relatief hoge bedragen (€ 453,78 of meer, dan wel ingeval van herhaalde misdrijven € 226,89 of meer) dat voorshands niet kan worden aangenomen dat de verzoeker (telkenmale) onschuldig transigeert om van de zaak af te zijn. Ook in het krachtens artikel 11, vijfde lid, Vw 2000 gevoerde toelatingsbeleid leiden transacties ter zake van misdrijven tot de afwijzing van een verzoek om een vergunning tot verblijf.

Vanaf 1 februari 2008 is een regeling betreffende het buitengerechtelijk afdoen van strafbare feiten door middel van een strafbeschikking van kracht. In de gevallen waar volgens de huidige regelgeving een transactie mogelijk is, kan bij de buitengerechtelijke afdoening nieuwe stijl een strafbeschikking worden uitgevaardigd. De strafbeschikking berust op een schuldvaststelling. De strafbeschikking kan worden uitgevaardigd door de officier van justitie of door aangewezen opsporingsambtenaren of bestuursorganen. Naast het Openbaar Ministerie (OM) en politie hebben ook gemeenten en buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) de bevoegdheid gekregen strafbeschikkingen uit te vaardigen. In de strafbeschikking kunnen straffen en maatregelen worden opgelegd en aanwijzingen worden gegeven. De straffen en maatregelen kunnen zijn een taakstraf van ten hoogste honderdtachtig uren, een geldboete, onttrekking aan het verkeer, de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer en de ontzegging van de rijbevoegdheid voor ten hoogste zes maanden. Als degene jegens wie een strafbeschikking is uitgevaardigd het daar niet mee eens is, kan hij bij het OM verzet instellen. Hierdoor komt de zaak alsnog voor de rechter, die deze in volle omvang beoordeelt. De huidige transactie zal – gefaseerd – worden vervangen door de strafbeschikking. De transactie en de strafbeschikking zullen de komende vijf jaar naast elkaar blijven bestaan. De regeling van de strafbeschikking is, net als die van de transactie, van toepassing op overtredingen en op misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar. De regeling van de strafbeschikking is te vinden in de artikelen 257a-257h van het Wetboek van Strafvordering.

T

Paragraaf 5.3/9-5.3 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5.3 Cumulatie van sancties

Het beleid dat een enkele financiële sanctie (geldboete, transactie of strafbeschikking) van minder dan € 453,78 ter zake van misdrijf niet bij de beoordeling van het gedrag wordt betrokken, blijft in beginsel gehandhaafd, zij het dat een serie met lagere vermogenssancties afgedane misdrijven thans ook tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie kan leiden. Het is als onrechtvaardig ervaren dat de verzoeker die zich regelmatig schuldig maakt aan misdrijven, maar die daarvoor telkenmale sancties krijgt opgelegd van minder dan € 453,78 wel, en de verzoeker die eenmalig een misdrijf heeft begaan waarvoor hij met een boete van € 453,78 of meer is bestraft gedurende vier jaren nadien niet voor naturalisatie in aanmerking komt. Met de cumulatieregeling is beoogd aan deze onrechtvaardigheid tegemoet te komen. Indien de verzoeker binnen een bepaald tijdsbestek wegens herhaalde misdrijven is gesanctioneerd, kan daarmee rekening worden gehouden. Om te voorkomen dat een opeenstapeling van vermogenssancties ter zake van diverse misdrijven (te snel) tot weigering van naturalisatie leidt, is per sanctie een minimumbedrag van € 226,89 vastgesteld. Deze ondergrens van € 226,89 is gebaseerd op (in richtlijnen van het OM opgenomen vermogenssancties die kunnen worden opgelegd ter zake van) misdrijven, waarvan bij herhaling kan worden aangenomen dat er sprake is van ernstige vermoedens van gevaar voor de openbare orde. Met het totaalbedrag van € 680,67 is beoogd te voorkomen dat een te gering aantal sancties uiteindelijk toch tot weigering van naturalisatie zal gaan leiden.

Ten slotte is er ook in de tijd een grens gesteld: de sancties die zich voor cumulatie lenen, moeten binnen een tijdsbestek van vier jaar direct voorafgaande aan de aanvraag of de beslissing daarop, zijn opgelegd of tenuitvoergelegd. Deze termijn sluit aan bij de hieronder behandelde rehabilitatietermijn. Niet doorslaggevend is daarom de datum waarop de misdrijven zijn gepleegd.

U

Paragraaf 5.4/9-5.4 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5.4 Voeging

De verzoeker kan verschillende strafbare feiten hebben begaan die alle tezamen in een en dezelfde strafrechtelijke procedure aan de strafrechter worden voorgelegd. In een dergelijk geval kan het voorkomen dat voor al die feiten een enkele straf wordt opgelegd, waarbij niet duidelijk is welk gedeelte van die straf voor welk feit is opgelegd. Als voorbeeld geldt de verzoeker die twee jaar geleden wegens twee misdrijven en een overtreding een geldboete van € 907,56 wordt opgelegd. In dat geval wordt het verzoek om naturalisatie afgewezen, omdat ten minste één van de strafbare feiten een misdrijf was en de totale straf genoeg is om een verzoek om naturalisatie af te wijzen.

V

Paragraaf 5.5/9-5.5 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5.5 Taakstraffen

Een taakstraf is ofwel een werkstraf (het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte; ATAN) ofwel een leerstraf (het volgen van een leertraject). Er wordt bij taakstraffen dus geen onderscheid gemaakt tussen werk- en leerstraffen. De taakstraf staat tussen de vrijheidsstraf en de geldboete in, en komt in plaats van een gevangenisstraf. Bij naturalisatie worden zowel geldboeten als vrijheidsstraffen voor misdrijven tegengeworpen, ongeacht de vraag of zij voorwaardelijk of onvoorwaardelijk zijn opgelegd. Er bestaat geen aanleiding om voorbij te gaan aan de (voor een misdrijf opgelegde) taakstraf die thans nog in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, indien zowel de daad als de dader strafbaar zijn bevonden. Gehandhaafd is tevens het uitgangspunt in het naturalisatiebeleid dat de taakstraf wordt tegengeworpen ongeacht de duur van de taakstraf. Dat sluit aan bij de regeling van de vrijheidsstraf, die eveneens ongeacht de duur wordt tegengeworpen.

W

Paragraaf 5.6/9-5.6 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5.6 Buitenlandse feiten

Omdat het bij de vraag naar het ernstige vermoeden dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde oplevert, primair gaat om diens gedragingen, is in beginsel irrelevant waar deze gedragingen hebben plaatsgevonden. Een bepaalde gedraging is immers niet minder ernstig indien het buiten de landsgrenzen heeft plaatsgevonden. Aangezien het gaat om het ernstige vermoeden dat de verzoeker een gevaar voor de Nederlandse openbare orde vormt, wordt niet tegengeworpen de bestraffing van een gedraging die naar Nederlands recht geen misdrijf vormt. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat in het buitenland bepaalde gedragingen in het algemeen zwaarder of lichter kunnen worden bestraft dan in Nederland. Daarom moet tevens worden beoordeeld of de buitenlandse beoordeling van het misdrijf vergelijkbaar is met de Nederlandse beoordeling. Buitenlandse feiten kunnen bijvoorbeeld blijken uit gegevens van de Justitiële documentatiedienst (JDD) of uit de verklaringen van de verzoeker zelf.

Er is geen reden om alleen rekening te houden met die buitenlandse feiten die zijn gepleegd ná de vreemdelingenrechtelijke toelating van de verzoeker. Gelet op de vereiste verblijfstermijnen zullen de meeste vóór de toelating gepleegde feiten en de sanctionering daarvan, veelal ouder zijn dan vier jaar, en daarmee niet meer relevant. Voor bepaalde categorieën verzoekers gelden echter geen of kortere verblijfstermijnen. Ook is het mogelijk dat in de vreemdelingenrechtelijke toelatingsprocedure een eerder of buitenlands feit is verzwegen of niet (voldoende) is onderkend, of dat de vóór de toelating van de verzoeker opgelegde sanctie nog niet ten uitvoer is gelegd. Daardoor is niet ondenkbaar dat het in het buitenland vóór de toelating gepleegde feit of de sanctionering toch relevant is voor het verzoek om naturalisatie.

X

Paragraaf 5.7/9-5.7 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5.7 Jeugdigen

Er bestaat geen aanleiding om een misdrijf dat is gepleegd door iemand ten aanzien van wie recht is gedaan overeenkomstig Titel VIII A van het Wetboek van Strafrecht (jeugdstrafrecht) anders te beoordelen dan hetzelfde misdrijf indien dat is gepleegd door een meerderjarige. Jeugdstrafrecht is ook strafrecht dat wordt toegepast naar aanleiding van een feitelijke misdraging. Jeugdstrafrecht kent een afwijkend sanctiepakket en bij het bepalen van de sanctie is met de jeugdige leeftijd van de dader reeds rekening gehouden. Dat betekent dat eenzelfde misdrijf, als gevolg van de in het strafrecht gehanteerde instrumenten en de daarop betrekking hebbende keuzes in het beleid voor naturalisatie, mogelijk tot verschillende sancties voor minderjarigen en meerderjarigen leidt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de stelling aanvaard dat het niet aan de Minister van Justitie bij de beoordeling van een verzoek om naturalisatie, dan wel de bestuursrechter, is om te toetsen op welke wijze de Rechtbank tot het opleggen van een sanctie is gekomen en om te beoordelen of een andere sanctie zou zijn opgelegd indien een verzoeker om naturalisatie meerderjarig zou zijn geweest.2

Y

Paragraaf 5.8/9-5.8 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5.8 Vierjaartermijn

Het gaat bij de beoordeling van het ernstige vermoeden van gevaar voor de openbare orde om de verwachtingen over het toekomstige gedrag van de verzoeker. Die verwachtingen worden noodzakelijkerwijs gebaseerd op het gedrag van de verzoeker in het heden en recente verleden. Als maatstaf voor de beoordeling van het gedrag wordt de vraag gehanteerd of het gedrag van de verzoeker heeft geleid tot een veroordeling of andere sanctie ter zake van misdrijf of de tenuitvoerlegging daarvan. Omdat het echter blijft gaan om het toekomstige gedrag, wordt niet iedere sanctie en tenuitvoerlegging daarvan (ook niet als die sanctie zeer zwaar was) blijvend tegengeworpen. De omstandigheid dat iemand in het verleden wegens bepaalde strafbare feiten in aanraking is gekomen met Justitie is op zichzelf onvoldoende grond voor afwijzing. Aan het gedrag van de verzoeker in het verre verleden kunnen geen conclusies worden verbonden, voor wat betreft zijn toekomstige gedrag. Voor de beoordeling van een verzoek om naturalisatie is als maatstaf aangelegd dat er gedurende een periode van vier jaar, direct voorafgaande aan de indiening van het verzoek of de beslissing daarop, geen sprake mag zijn geweest van een misdrijf, de sanctionering van een misdrijf of de tenuitvoerlegging van een dergelijke sanctie.

Een stelsel dat uitgaat van de datum waarop het misdrijf heeft plaatsgevonden, is niet wenselijk. Een nadelig gevolg daarvan zou zijn dat een misdrijf dat eerst geruime tijd na dato aan het licht komt, niet kan leiden tot het weigeren van de Nederlandse nationaliteit. De strafrechtelijke verjaringstermijnen zijn in het algemeen aanzienlijk langer dan vier jaar. In dat geval zou de verzoeker moeten worden voorgedragen voor het Nederlanderschap, terwijl hij nog aan strafvervolging wegens een ernstig feit is onderworpen of de opgelegde straf nog ondergaat. Dat zou ook kunnen gebeuren indien de verzoeker is veroordeeld tot een zeer lange gevangenisstraf. Voorzover het tussen de pleegdatum en de datum van veroordeling verstreken tijdsverloop relevant is te achten, zal dat in de strafmaat tot uitdrukking worden gebracht. Voorts doet een stelsel dat uitgaat van de pleegdatum geen recht aan de gedachte dat van daadwerkelijke rehabilitatie geen sprake kan zijn, zolang de verzoeker nog strafvervolging of de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel boven het hoofd hangt. Een stelsel dat uitgaat van de pleegdatum in combinatie met een (aanzienlijk) langere rehabilitatietermijn dan vier jaar na die pleegdatum, zal in de praktijk onbillijk uitpakken voor die verzoekers die in het verleden – achteraf bezien eenmalig – een misstap hebben begaan en de daarop gestelde sanctie hebben ondergaan. Zij dienen in dat geval immers langer te wachten voordat zij voor naturalisatie in aanmerking komen. Het huidige stelsel gaat uit van de datum waarop de sanctiebeslissing onherroepelijk is geworden en de datum waarop de sanctie ten uitvoer is gelegd. Dit stelsel blijft gehandhaafd. Een ernstig vermoeden dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, wordt mitsdien aangenomen gedurende vier jaren, te rekenen vanaf (a) de datum waarop de beslissing tot sanctionering onherroepelijk is geworden, of (b) indien de tenuitvoerlegging daarna is voltooid, het einde van de tenuitvoerlegging. Bij vrijheidsbeneming is dat de datum van de (vervroegde) invrijheidstelling, bij geldboete of transactie is dat de datum van betaling van de volledige geldsom en bij taakstraf is dat de datum waarop de taakstraf is beëindigd. De verzoeker moet daarover gegevens en onderbouwende stukken verstrekken.

Ingeval van een vermogensstraf met afbetalingsregeling, wordt een beroep op die afbetalingsregeling (die de aanvang van de rehabilitatietermijn opschuift) niet gehonoreerd, aangezien die regeling is getroffen op verzoek van de veroordeelde verzoeker zelf. Ingeval van vrijheidsstraf wordt een beroep op de duur tussen de datum waarop het vonnis onherroepelijk is geworden en de datum waarop de vrijheidsstraf kan worden ondergaan, in het algemeen niet gehonoreerd als een bijzondere omstandigheid. Die duur is thans een kwestie van maanden, tenzij de verzoeker zelf verzoekt om uitstel van tenuitvoerlegging. Zij is in het verleden wel langer geweest, maar ook toen stond het de veroordeelde vrij zich tot de overheid te wenden met het verzoek om de opgelegde straf met voorrang te ondergaan. Indien de verzoeker zich erop beroept dat er tussen de datum waarop het misdrijf is gepleegd en de datum waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden, een bijzonder lange tijd is verstreken, dient de verzoeker zelf aan te geven hoe dat komt en zulks met bescheiden te onderbouwen. In de meeste gevallen zal het gaan om misdrijven die eerst geruime tijd na de pleegdatum aan het licht komen en vervolgens tot strafvervolging leiden. In die gevallen is het tijdsverloop het gevolg van het stilzwijgen van de verzoeker zelf. Indien verzoeker meent dat er in zijn geval sprake is van zeer bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan toepassing van deze regeling kennelijk onredelijk is, dient hij die bijzondere feiten of omstandigheden zelf naar voren te brengen en te onderbouwen.

Op een verzoeker die door de Nederlandse strafrechter is veroordeeld wegens één of meer gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van Genève van 28 juli 1951, zoals dit verdrag is gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967 is de rehabilitatietermijn niet van toepassing. De veroordeling wordt de verzoeker derhalve altijd en zonder tijdslimiet in het kader van een naturalisatieverzoek tegengeworpen.

Z

Paragraaf 5.9/9-5.9 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5.9 Geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straffen

Ook ingeval van een voorwaardelijk opgelegde straf is er sprake van een onvoorwaardelijke veroordeling, waarbij alleen de tenuitvoerlegging van de straf (of een gedeelte daarvan) onder bepaalde voorwaarden wordt opgeschort. Het voorwaardelijk opschorten van de tenuitvoerlegging van (een gedeelte van) de straf, doet niets af aan de veroordeling en daarmee aan de strafbaarheid van de daad en dader. Ook als een straf voorwaardelijk is opgelegd, is het misdrijf gepleegd en zijn daad en dader strafbaar bevonden. Voor naturalisatie is dus niet van belang of de straf voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is opgelegd. Bij de beoordeling van het gedrag van de verzoeker wordt gekeken naar de totale straf die is opgelegd, dus ook naar het voorwaardelijke gedeelte ervan. Daarbij is het enkele feit dat de straf (geheel of gedeeltelijk) voorwaardelijk is opgelegd, dus niet van belang en wordt ook het voorwaardelijk opgelegde gedeelte in aanmerking genomen. Het feit dat de straf voorwaardelijk is opgelegd, is wel van belang voor de rehabilitatietermijn. Er zijn twee mogelijkheden:

  • a. als de verzoeker gedurende de proeftijd heeft voldaan aan de algemene voorwaarde dat hij zich niet wederom schuldig maakt aan een strafbaar feit, en de voorwaardelijk opgelegde straf dus niet alsnog ten uitvoer wordt gelegd, begint de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) op het moment waarop de uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk is geworden. Er is immers geen sprake van de tenuitvoerlegging van de straf. Als de verzoeker gedurende de proeftijd heeft voldaan aan de bijzondere voorwaarde (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of het verrichten van arbeid) begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop die bijzondere voorwaarde is vervuld;

  • b. als de verzoeker gedurende de proeftijd niet heeft voldaan aan de (algemene of bijzondere) voorwaarden, en de voorwaardelijk opgelegde straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd, begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop de tenuitvoerlegging van de straf is voltooid.

De verzoeker komt tijdens de proeftijd niet in aanmerking voor naturalisatie.

AA

Paragraaf 5.10/9-5.10 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5.10 Sepots en voorwaardelijke sepots

Onvoorwaardelijke sepots worden niet tegengeworpen. Indien de verzoeker ten onrechte als verdachte is aangemerkt, indien de daad en/of de dader naar het oordeel van het OM niet strafbaar zijn, indien wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, of de zaak uit opportuniteitsoverwegingen wordt geseponeerd, is de zaak ten einde en kunnen daaraan in het algemeen verder geen gevolgen worden verbonden. Het vermeende misdrijf wordt immers niet gesanctioneerd. Met het onvoorwaardelijke sepot is de zaak direct afgedaan. Onvoorwaardelijke sepots leiden dus niet tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie. Vermeende misdrijven die onvoorwaardelijk zijn geseponeerd, blijven geheel buiten beschouwing. Omdat er geen sprake is van een sanctie, gaat ook geen rehabilitatietermijn van vier jaar lopen.

Met een voorwaardelijk sepot is echter nog geen einde aan de zaak gekomen. Met een voorwaardelijk sepot ziet het OM slechts af van strafvervolging, indien aan (een) bepaalde voorwaarde(n) wordt voldaan. Indien aan die voorwaarden niet wordt voldaan, kan alsnog tot dagvaarding worden overgegaan en kan het misdrijf alsnog leiden tot een sanctie. De voorwaardelijk geseponeerde zaak lijkt in dier voege op een openstaande strafzaak en wordt bij verzoek om naturalisatie op vergelijkbare wijze beoordeeld. Omdat strafvervolging en -oplegging niet zijn uitgesloten, dient de verzoeker eerst de proeftijd af te wachten. Voorwaardelijke sepots leiden evenmin tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie, mits aan de voorwaarden van het sepot is voldaan en de proeftijd is verstreken. Indien een misdrijf voorwaardelijk is geseponeerd, dient altijd de proeftijd te worden afgewacht. Als betrokkene nog in de proeftijd zit, dient hij te worden geadviseerd te wachten met de indiening van het verzoek om naturalisatie totdat de proeftijd is verstreken. Indien hij er niettemin op staat het verzoek in te dienen en de proeftijd is nog niet verstreken, dan wordt het verzoek afgewezen. Pas als de proeftijd is verstreken en aan de voorwaarden is voldaan, kan (achteraf) worden vastgesteld dat het vermeende misdrijf niet tot een sanctie heeft geleid en dat er ook geen rehabilitatietermijn is aangevangen.

AB

Paragraaf 5.11/9-5.11 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5.11 Schadevergoeding

De enkele verplichting om aangerichte schade te vergoeden, wordt niet tegengeworpen, ook niet indien die schade is veroorzaakt door een misdrijf. Soms wordt de plicht tot schadevergoeding gekoppeld aan een andere afdoeningsvorm (bijvoorbeeld als voorwaarde aan een voorwaardelijk sepot of opgelegd naast een boete of al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf). Bij naturalisatie wordt bij de beoordeling van het gedrag van de verzoeker gekeken naar afdoening van het misdrijf (dus naar het voorwaardelijk sepot, de boete of de al dan niet voorwaardelijke gevangenisstraf). Schadevergoeding kan in diverse vormen voorkomen als voorwaarde om een sanctie te voorkomen. Voor vormen als dading en Halt-afdoeningen wordt verwezen naar voorwaardelijk sepot.

Schadevergoeding is in beginsel een zaak tussen degene die de schade heeft aangericht en de benadeelde. Veroordelingen door de civiele rechter tot schadevergoeding aan de benadeelde worden niet tegengeworpen bij naturalisatie. Schadevergoeding kan echter ook in het strafproces een rol spelen, bijvoorbeeld als voorwaarde verbonden aan een voorwaardelijk opgelegde straf of aan een beslissing om een strafzaak te seponeren. Bij de strafrechtelijke dading (een civielrechtelijke overeenkomst tussen de verdachte en de benadeelde van een strafbaar feit) wordt strafrechtelijke vervolging voorkomen. De verdachte komt overeen om de door de benadeelde geleden schade te vergoeden. Bij de beoordeling van dading voor de naturalisatiepraktijk wordt aangesloten bij wat hiervoor is vermeld onder voorwaardelijk sepot. Bij het OM moet dus worden nagegaan of de dadingsovereenkomst inderdaad is nagekomen en het OM niet alsnog vervolging heeft ingesteld. Tot die tijd moet de aanvraag worden aangehouden. Als de dadingsovereenkomst niet is nagekomen, en alsnog (al dan niet voorwaardelijk) een geldboete van € 453,78 of meer (ingeval van herhaalde misdrijven € 226,89 of meer), een taakstraf of een vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd, wordt het feit wel tegengeworpen. Ook de Halt-afdoening komt neer op een sepot onder voorwaarde. Indien de afspraken niet worden nagekomen, kan publiekrechtelijke sanctionering (in het kader van het jeugdstrafrecht) volgen. Gecontroleerd moet worden of de dienstverlening is voltooid. Indien dat niet het geval is, wordt de aanvraag aangehouden. Indien alsnog tot strafvervolging wordt overgegaan, wordt het feit alleen tegengeworpen indien een geldboete van € 453,78 of een (al dan niet voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd. Dit sluit aan bij de voorgestelde beoordeling van dading.

AC

Paragraaf 5.12/9-5.12 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 5.12 Gratie

Bij de beoordeling van het gedrag van de verzoeker is niet van belang of de voor het misdrijf opgelegde straf geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden. Gekeken wordt naar de straf die oorspronkelijk is opgelegd, dus ook naar het gedeelte dat door gratie is kwijtgescholden. Voor naturalisatie heeft het enkele feit dat de straf geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden dus geen invloed op de beoordeling van het gedrag; het misdrijf en de dader zijn immers strafbaar bevonden en daarvoor is straf opgelegd. Gratie kan wel invloed hebben op de aanvang van de rehabilitatietermijn:

  • a. Indien de gehele straf door gratie is kwijtgescholden, is er immers geen sprake van dat de opgelegde straf ten uitvoer zal worden gelegd. De rehabilitatietermijn van vier jaar kan dus in dat geval niet aanvangen op het moment waarop de tenuitvoerlegging is voltooid. De termijn vangt in dat geval aan op het moment waarop gratie is verleend. Dat is de datum waarop het betreffende koninklijk besluit, waarbij de gratie is verleend, is betekend.

  • b. Indien slechts een gedeelte van de straf door gratie is kwijtgescholden, zal het niet-kwijtgescholden gedeelte ten uitvoer worden gelegd. De termijn van vier jaar vangt aan op de datum waarop (het resterende gedeelte van) de sanctie ten uitvoer is gelegd (de datum van invrijheidstelling, van voltooiing van de taakstraf of betaling van het volledige bedrag).

  • c. Indien de gehele straf voorwaardelijk door gratie is kwijtgescholden, vangt de rehabilitatietermijn aan op de datum waarop aan de (algemene en bijzondere) voorwaarden is voldaan. Indien de voorwaarde is dat de verzoeker zich gedurende een bepaalde periode niet wederom schuldig maakt aan een strafbaar feit, begint de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) op het moment waarop de gratie is verleend. Dat is het moment waarop het betreffende koninklijk besluit, waarbij gratie is verleend, is betekend. Indien er sprake is van een bijzondere voorwaarde (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of het verrichten van een arbeid) begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop die bijzondere voorwaarde is vervuld. Van belang is dat een verzoeker nimmer tijdens een proeftijd mag worden genaturaliseerd.

De rehabilitatietermijn vangt dus niet aan op de datum waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden. In de periode tussen die datum en de gratieverlening was er immers wel sprake van dat de opgelegde straf ten uitvoer zou worden gelegd. Van daadwerkelijke rehabilitatie (en de aanvang van de rehabilitatietermijn) kan geen sprake zijn, zolang de betrokkene nog onderworpen is aan de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel of dat hem deze nog boven het hoofd hangt.

Gratie betreft de opheffing of de verlichting van de gevolgen van een strafvonnis. Gratie kan voorwaardelijk worden verleend, hetgeen neerkomt op het omzetten van de straf in een geldboete of schadevergoeding of in een taakstraf. Daarbij kan een proeftijd worden opgelegd. Een koninklijk besluit waarbij gratie is verleend, kan worden ingetrokken indien de voorwaarden niet worden nageleefd. Op het moment waarop de gratieverlening wordt betekend, worden de gevolgen van het vonnis opgeheven of verlicht. Het vonnis zelf blijft bestaan. Pas vanaf dat moment kan de verleende gratie bij de beoordeling van het gedrag van de verzoeker een rol gaan spelen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de gratie slechts de tenuitvoerlegging van de oorspronkelijk opgelegde straf aantast. Het doet niet af aan het feit dat daad en dader strafbaar zijn bevonden en dat er oorspronkelijk ook een straf is opgelegd die tot het moment van de gratieverlening ten uitvoer moest worden gelegd. Uitgegaan wordt derhalve van de oorspronkelijk opgelegde straf, en er wordt niet uitgegaan van de sanctie die resteert na de gratieverlening. In de regeling voor gratie is voorts aangesloten bij het algemene uitgangspunt dat de rehabilitatietermijn niet kan beginnen zolang de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf nog niet is aangevangen of voltooid. Daarom werkt gratie pas vanaf het moment van gratieverlening en begint de termijn te lopen op het moment van de gratieverlening (ingeval van onvoorwaardelijke gratie) of het moment waarop aan de voorwaarden is voldaan (ingeval van voorwaardelijke gratie). Bij de invloed van de proeftijd die bij gratie kan worden vastgesteld, is aangesloten bij de regeling voor de proeftijd die wordt vastgesteld ingeval van een voorwaardelijke veroordeling. Indien de voorwaarden niet worden nageleefd, kan de gratiebeslissing immers worden herroepen. Indien dat het geval is, gelden de algemene uitgangspunten van het openbare-ordebeleid bij naturalisatie.

Ook de door gratie kwijtgescholden gevangenisstraf of geldboete kan dus gewoon worden meegeteld. Dat geldt ook in de cumulatieregeling van € 680,67, mits de kwijtgescholden boete was opgelegd voor een misdrijf en ten minste € 226,89 bedraagt.

De voorwaardelijke gratie komt neer op het omzetten van de oorspronkelijke straf in de betaling van een geldboete of schadevergoeding, of in een taakstraf (werkstraf of leerstraf). Bij voorwaardelijke gratie kan in veel gevallen een proeftijd worden bepaald. Als de voorwaarden niet worden nageleefd, kan het koninklijk besluit waarbij gratie is verleend, worden ingetrokken. Daarom dient bij voorwaardelijke gratie altijd de eventuele proeftijd te worden afgewacht. Als achteraf blijkt dat de proeftijd met goed gevolg is doorstaan, vangt de rehabilitatietermijn aan op het moment waarop de nieuwe straf is voltooid. Als de voorwaarde was de betaling van een boete of schadevergoeding, vangt de termijn dus aan op de datum van betaling. Als de voorwaarde was het verrichten van arbeid ten algemenen nutte (werkstraf) of het deelnemen aan een leerproject (leerstraf), vangt de termijn aan op de datum waarop de werk- of leerstraf is voltooid.

AD

Paragraaf 6/9-6 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 6. Afwijking slechts mogelijk in geval van zeer bijzondere omstandigheden

Bovenstaande regels geven een nadere invulling van het criterium ‘ernstig gevaar voor openbare orde’ (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN). Zij dienen door iedereen op dezelfde wijze te worden uitgevoerd. Deze regels vervangen artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN niet. Zij sluiten dus ook niet uit dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van deze regels af te wijken. Bij de toepassing van deze regels dient men er dus altijd op bedacht te zijn dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die afwijking noodzakelijk kunnen maken.

Het is in zeer bijzondere gevallen dus mogelijk dat een verzoek dat op grond van bovenstaande regels zou moeten worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. Anderzijds is het in zeer bijzondere gevallen dus ook mogelijk dat een bepaald verzoek dat niet onder een van bovenstaande regels kan worden gebracht, toch moet worden afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt. Het is immers niet mogelijk om ieder individueel geval dat zich ooit zal kunnen voordoen, van te voren te voorzien en daarvoor een regel op te stellen. Een dergelijk verzoek moet dan apart worden onderzocht en beoordeeld. Voor een dergelijk verzoek zal dan een oplossing moeten worden gevonden die aansluit bij de algemene uitgangspunten van het beleid en bij de wél in dit hoofdstuk van de Handleiding RWN 2003 geregelde situaties. Een en ander neemt niet weg dat het voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van bovenstaande regels wordt afgeweken. Er moet zeer grote terughoudendheid worden betracht.

Een bijzondere omstandigheid kan in het algemeen worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Juist omdat het bijzondere omstandigheden zijn, kan niet van tevoren worden aangegeven welke omstandigheden zo bijzonder zijn dat zij tot afwijking van de regels in dit hoofdstuk moeten leiden.

Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), kan echter wel worden afgeleid welke omstandigheden in het algemeen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Niet bijzonder is bijvoorbeeld:

  • dat de verzoeker nimmer eerder een (dergelijk) strafbaar feit heeft gepleegd;

  • dat de verzoeker lering heeft getrokken uit het gebeurde;

  • dat de verzoeker thans ieder strafbaar gedrag poogt te vermijden;

  • dat de verzoeker de misdraging heeft gepleegd in een bijzonder moeilijke periode die definitief is afgesloten;

  • dat de verzoeker inmiddels is gehuwd, een kind heeft gekregen en stelt zijn leven aanzienlijk te hebben verbeterd;

  • dat de verzoeker bij internationale werkzaamheden hinder ondervindt van zijn buitenlandse paspoort;

  • dat de verzoeker als enige binnen het gezin geen Nederlander is;

  • dat de verzoeker (bij een veroordeling wegens rijden onder invloed van alcohol) onder behandeling is geweest voor zijn drankprobleem, zodat het gevaar voor recidive klein is;

  • dat (bij een veroordeling wegens bijstandsfraude) de uitkering inmiddels is stopgezet en het teveel ontvangen bedrag wordt terugbetaald, zodat het gevaar voor recidive minimaal is;

  • dat de verzoeker (bij een veroordeling wegens bijstandsfraude) het delict heeft gepleegd, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was, zodat, nu hij de Nederlandse taal beter beheerst, de kans op recidive verwaarloosbaar is;

  • dat de verzoeker minderjarig was toen hij het strafbare feit pleegde;

  • dat de verzoeker geschikt is bevonden voor de functie van beroepsmilitair bij het ministerie van Defensie.

Evenmin kunnen als bijzonder worden aangemerkt omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf, aangezien die omstandigheden, voorzover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken. Deze voorbeelden zijn niet-limitatief.

Als er al sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden, is het aan de verzoeker om die zelf aan te voeren. Dat ligt niet op de weg van de burgemeester en de IND, omdat die in den regel ook geen kennis kunnen hebben van bijzondere omstandigheden. Wel ligt het op de weg van de burgemeester en de IND om naar de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden te vragen en de betekenis daarvan zonodig te onderzoeken. De verzoeker kan op de waarheidsverklaring die hij bij de indiening van zijn aanvraag bij de burgemeester invult, aangeven of er volgens hem sprake is van bijzondere omstandigheden. Bij het nemen van de beslissing beoordeelt de IND namens de Minister van Justitie de eventueel aangevoerde omstandigheden. Indien het verzoek wordt afgewezen en bezwaar wordt gemaakt, zal de verzoeker in het algemeen in de gelegenheid moeten worden gesteld zijn bezwaren mondeling toe te lichten.

De beoordeling van bijzondere omstandigheden geschiedt bij de IND. Die bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens leiden tot de conclusie dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien er wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag hij niet worden genaturaliseerd. Daarvan kan niet met toepassing van artikel 10 RWN worden afgeweken.

AE

Paragraaf 7/9-7 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 7. Procedure

In de naturalisatieprocedure wordt het verzoek om naturalisatie ingediend bij de burgemeester, die een onderzoek instelt en daarover adviseert aan de Minister van Justitie. Het advies ziet onder meer op de vraag of er ernstige vermoedens bestaan om aan te nemen dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt.

Indien reeds voor de indiening van het verzoek duidelijk is dat de betrokkene (bijvoorbeeld wegens een openstaande strafzaak of recente sanctie) niet voor naturalisatie in aanmerking komt, dient hij er op te worden gewezen dat het verzoek waarschijnlijk zal worden afgewezen en dat hij beter kan wachten met de indiening van het verzoek totdat de (rehabilitatie)termijn wel wordt gehaald. Indien hij er desalniettemin op staat een verzoek in te dienen, moet dat verzoek wel in behandeling worden genomen en onderzocht. Het advies van de burgemeester over de openbare orde is gebaseerd op gegevens uit verschillende bron.

AF

Paragraaf 7.1/9-7.1 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 7.1 Verklaring omtrent verblijfsstatus en gedrag

Iedere verzoeker dient door middel van een verklaring omtrent verblijfsstatus en gedrag (zie model 2.3) schriftelijk te verklaren of hij, of een van de in het verzoek genoemde personen ouder dan zestien jaar, al dan niet in aanraking is geweest met politie en/of Justitie. De verklaring omtrent verblijfsstatus en gedrag omvat meerdere verklaringen. Indien verzoeker aangeeft dat hij een of meer van deze verklaringen niet naar waarheid kan afleggen, moet de burgemeester:

  • a. die betreffende verklaring(en) doorhalen voordat de verzoeker de overige verklaringen ondertekent;

  • b. de verzoeker in de gelegenheid stellen aan te geven waarom deze de doorgehaalde verklaringen niet kan ondertekenen;

  • c. de verzoeker zijn verklaringen laten onderbouwen met alle gegevens waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Indien verzoeker beschikt over stukken in een vreemde taal, dient de verzoeker zelf zorg te dragen voor een beëdigde vertaling;

  • d. de verzoeker in de gelegenheid te stellen aan te geven of er naar zijn mening sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die in afwijking van het beleid tot inwilliging van het verzoek moeten leiden. De verzoeker moet dan zelf aangeven welke omstandigheden dat zijn en waarom die tot inwilliging van het verzoek zouden moeten leiden. Hij dient deze zo volledig mogelijk te onderbouwen. Indien hij beschikt over stukken in een vreemde taal, dient hij zelf zorg te dragen voor een beëdigde vertaling.

Indien de verzoeker aangeeft dat er sprake is van buitenlandse delicten, dient hij daarover zoveel mogelijk gegevens te verstrekken. Indien hij beschikt over documentaire gegevens, zoals het buitenlandse vonnis, dient daarvan een kopie te worden genomen. De verzoeker dient zo gedetailleerd mogelijk aan te geven welk(e) feit(en) het betrof, welke rechtbank en welke kamer op welke datum daarover hebben beslist, welke rechtsmiddelen eventueel zijn aangewend en met welk resultaat, waar en wanneer de beslissing van de rechtbank ten uitvoer is gelegd en eventuele andere bijzonderheden.

De verzoeker dient aan te geven of er binnen vier jaar voor de indiening van het verzoek een sanctie ten uitvoer is gelegd. Daarbij is van belang dat de verzoeker zelf stukken overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus op welke datum de verzoeker in vrijheid is gesteld, de taakstraf heeft voltooid of het bedrag heeft betaald.

AG

Paragraaf 7.2/9-7.2 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 7.2 Gegevens van de Justitiële documentatiedienst

De burgemeester moet, ongeacht hetgeen de verzoeker zelf verklaart, voor ieder verzoek om naturalisatie de Justitiële documentatiedienst (JDD) raadplegen (zie model 2.20). Indien uit de JDD gegevens met betrekking tot misdrijven naar voren komen die niet overeenkomen met hetgeen de verzoeker zelf heeft verklaard, dient de burgemeester dat op het adviesblad te vermelden. De verzoeker dient in dat geval door de IND in de gelegenheid te worden gesteld zijn zienswijze daarop naar voren te brengen (artikel 4:7 Awb). Deze zienswijze van verzoeker wordt bij de beoordeling van het verzoek betrokken.

AH

Paragraaf 7.3/9-7.3 Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a RWN wordt toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 7.3 Bericht van de korpschef

Verder dient de burgemeester contact op te nemen met de korpschef om te verifiëren of de verzoeker voorkomt in:

  • het Nationaal Schengen Informatie Systeem (NSIS);

  • het Opsporingsregister (OPS);

  • het register Herkenningsdienst van de politie (HKD).

Het reeds bestaande formulier is gewijzigd (zie model 2.19). Het bericht van de korpschef wordt integraal opgenomen bij het adviesblad. Indien uit het bericht van de korpschef blijkt van gegevens uit het NSIS, OPS of HKD met betrekking tot misdrijven die niet overeenkomen met hetgeen de verzoeker zelf heeft verklaard, dient de burgemeester dat op het adviesblad te vermelden. De verzoeker dient in dat geval door de IND in de gelegenheid te worden gesteld zijn zienswijze daarop naar voren te brengen (artikel 4:7 Awb). Deze zienswijze van verzoeker wordt bij de beoordeling van het verzoek betrokken.

De burgemeester stelt op basis van de aldus verkregen gegevens een advies op en zendt dat aan de IND, die waar nodig een vervolgonderzoek(en) instelt.

Indien er sprake is van een openstaande strafzaak neemt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) contact op met het OM om te onderzoeken of de verzoeker voor dat misdrijf reeds wordt of nog zal worden vervolgd. Indien dat het geval is, dient te worden geïnformeerd of er een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een taakstraf of een boete van € 453,78 of meer kan worden gevorderd. Tevens moet worden verzocht om de uitkomst van de strafprocedure onder vermelding van het IND-dossiernummer en V-nummer aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) terug te melden. Indien de verzoeker een transactievoorstel zal kunnen worden gedaan of een strafbeschikking kan worden uitgevaardigd, dient te worden geïnformeerd of de hoogte van het transactiebedrag € 453,78 of meer (dan wel, indien de verzoeker reeds eerder vermogenssancties zijn opgelegd: € 226,89 of meer) kan zijn. Indien de zaak zal worden geseponeerd, dient te worden geïnformeerd of het sepot een onvoorwaardelijk sepot zal zijn en zo dat niet het geval is, welke de voorwaarden en eventuele proeftijd zullen zijn. De voor de beslissing op het verzoek om naturalisatie vereiste zorgvuldigheid strekt niet zover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zich zelfstandig een oordeel behoort te vormen over de mogelijke uitkomst van de strafzaak. De beslissing op het verzoek om naturalisatie wordt niet onnodig aangehouden in afwachting van de uitkomst van een strafprocedure.

Indien er sprake is van een in het buitenland gepleegd delict, onderzoekt de IND of het betreffende feit naar Nederlands recht een misdrijf is. De IND neemt voorts contact op met het parket van de officier van justitie om te onderzoeken of de beoordeling van het misdrijf door de buitenlandse rechter vergelijkbaar is met de beoordeling naar Nederlandse maatstaven. Indien het (Nederlandse) OM voor de eis ter zitting richtlijnen hanteert, dienen die richtlijnen als uitgangspunt. Met de individuele omstandigheden kan daarbij in het algemeen geen rekening worden gehouden. Het OM noch de IND kan zich een oordeel vormen over het aan de strafrechter toekomend oordeel over de juiste strafmaat in een individuele casus. Het OM kan in het algemeen slechts adviseren over de eis ter zitting. De daarbij door het OM gehanteerde richtlijnen geven echter duidelijke en objectieve maatstaven aan de hand waarvan de gangbare straf voor de betreffende delicten uniform kan worden beoordeeld. Dat laat onverlet dat in zeer bijzondere (individuele) gevallen alleen dan tot een juiste toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan worden gekomen door af te wijken.

Ook de beoordeling van door verzoeker naar voren gebrachte bijzondere feiten of omstandigheden geschiedt bij de IND.

AI

Het Model M 1.14 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

AJ

Het Model M 2.3 komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

ARTIKEL II

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Den Haag, 19 oktober 2009

De Minister van Justitie,

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.

BIJLAGE 1. MODEL 1.14 VERKLARING OMTRENT VERBLIJFSTATUS EN GEDRAG

Ondergetekende,

  
   

(geslachts)na(a)m(en)

:

.....

   

voorna(a)m(en)

:

.....

   

geboortedatum

:

.....

   

geboorteplaats en geboorteland

:

.....

   

adres

:

.....

   

postcode en woonplaats

:

.....

verklaart dat: hij/zij* in het kader van de verkrijging en het behoud van zijn/haar* verblijfsvergunning en/of verblijfsstatus van de overige in de optieverklaring genoemde personen de gevraagde gegevens naar waarheid heeft verstrekt en geen relevante gegevens heeft verzwegen.

verklaart voorts dat:

  • a) hij/zij * op dit moment niet in of buiten het Koninkrijk aan strafvervolging ter zake van misdrijf is onderworpen en onverwijld de autoriteit, die de optieverklaring in ontvangst genomen heeft, informeert indien hierin ná het afleggen van die verklaring verandering komt;**

  • b) hij/zij* in de vier jaren direct voorafgaande aan deze optieverklaring niet in of buiten het Koninkrijk wegens misdrijf is veroordeeld tot een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf of maatregel, tot een werk- of leerstraf, of tot een geldboete van € 453,78 of meer;**

  • c) jegens hem/haar* in de vier jaar direct voorafgaande aan deze optieverklaring, in of buiten het Koninkrijk, geen tenuitvoerlegging van een dergelijke sanctie heeft plaatsgevonden of nog moet plaatsvinden;**

  • d) hij/zij* in de vier jaren direct voorafgaande aan dit verzoek om naturalisatie niet in of buiten het Koninkrijk, terzake van een misdrijf een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen of betaald dan wel een transactie heeft aanvaard en betaald van € 453,78 of meer, en evenmin in het kader van een strafbeschikking of transactievoorstel een taakstraf heeft aanvaard of verricht;

  • e) hij/zij* niet verkeert in een proeftijd, verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke gratieverlening;**

  • f) hij/zij* in de vier jaren direct voorafgaande aan deze optieverklaring niet in of buiten het Koninkrijk meerdere transacties of boeten wegens misdrijf heeft betaald van ieder ten minste €226,89 en met een totaal van ten minste € 680,67. (Ongeacht in welke valuta deze bedragen zijn betaald.)**

  • g) hij/zij* nimmer een misdrijf heeft gepleegd als bedoeld in de Wet Oorlogsstrafrecht, de Uitvoeringswet folteringsverdrag en de Uitvoeringswet genocideverdrag;

  • h) hij/zij* nimmer verantwoordelijk is geweest voor gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van 1951: een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet politiek misdrijf, of handelingen in strijd met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties;

verklaart dat bovenstaande verklaring betreffende de verblijfsstatus tevens geldt voor de in de optie genoemde kinderen en de bovenstaande verklaring betreffende het gedrag tevens geldt voor de in de optieverklaring genoemde kinderen die op het moment van de optieverklaring de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt;**

verklaart dat hij/zij niet, tevens naar vreemd recht, getrouwd is met een ander persoon dan vermeld in het uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (zie bijlage van deze verklaring);**

hij/zij* van mening is dat het openbare orde aspect hem/haar/het kind* niet kan worden tegengeworpen vanwege de volgende bijzondere feiten of omstandigheden:

.....

.....

Ik ben mij ervan bewust dat het verstrekken van onjuiste gegevens of het verzwijgen van relevante gegevens kan leiden tot intrekking van het naturalisatiebesluit, zelfs als dit tot staatloosheid leidt.

.....

.....

(plaats) (datum)

(handtekening)

bijlage: ja/nee *

  • * doorhalen wat niet van toepassing is

  • ** doorhalen de verklaring(en) die de optant niet naar waarheid kan afleggen

BIJLAGE 2. MODEL 2.3 VERKLARING OMTRENT VERBLIJFSSTATUS EN GEDRAG

(gemeente)nummer: …..

  
   

Ondergetekende,

  
   

(geslachts)na(a)m(en)

:

.....

   

voorna(a)m(en)

:

.....

   

geboortedatum

:

.....

   

geboorteplaats en geboorteland

:

.....

   

nationaliteit(en)

:

.....

   

adres

:

.....

   

postcode en woonplaats

:

.....

verklaart dat hij/zij* in het kader van de verkrijging en het behoud van zijn/haar* verblijfsvergunning en de verblijfsstatus van de overige in het verzoek om naturalisatie genoemde personen de gevraagde gegevens naar waarheid heeft verstrekt en geen relevante gegevens heeft verzwegen;

verklaart voorts dat:

  • a) hij/zij * op dit moment niet in of buiten het Koninkrijk aan strafvervolging ter zake van misdrijf is onderworpen en onverwijld de IND informeert indien hierin ná indiening van het verzoek om naturalisatie verandering komt;**

  • b) hij/zij* in de vier jaren direct voorafgaande aan dit verzoek om naturalisatie niet in of buiten het Koninkrijk wegens misdrijf is veroordeeld tot een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf of -maatregel, tot een werk- of leerstraf, of tot een geldboete van € 453,78 of meer;**

  • c) jegens hem/haar* in de vier jaar direct voorafgaande aan dit verzoek om naturalisatie, in of buiten het Koninkrijk, geen tenuitvoerlegging van een dergelijke sanctie heeft plaatsgevonden of nog moet plaatsvinden;**

  • d) hij/zij* in de vier jaren direct voorafgaande aan dit verzoek om naturalisatie niet in of buiten het Koninkrijk, terzake van een misdrijf een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen of betaald dan wel een transactie heeft aanvaard en betaald van € 453,78 of meer, en evenmin in het kader van een strafbeschikking of transactievoorstel een taakstraf heeft aanvaard of verricht;

  • e) hij/zij* niet verkeert in een proeftijd, verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of voorwaardelijke gratieverlening;**

  • f) hij/zij* in de vier jaren direct voorafgaande aan dit verzoek om naturalisatie niet in of buiten het Koninkrijk meerdere transacties of boeten wegens misdrijf heeft betaald van ieder ten minste € 226,89 en met een totaal van ten minste € 680,67. (Ongeacht in welke valuta deze bedragen zijn betaald.)**

  • g) hij/zij* nimmer een misdrijf heeft gepleegd als bedoeld in de Wet Oorlogsstrafrecht, de Uitvoeringswet folteringsverdrag en de Uitvoeringswet genocideverdrag;

  • h) hij/zij* nimmer verantwoordelijk is geweest voor gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van 1951: een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet politiek misdrijf, of handelingen in strijd met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties;

verklaart dat bovenstaande verklaring betreffende de verblijfsstatus tevens geldt voor de in het verzoek om naturalisatie genoemde kinderen en bovenstaande verklaring betreffende het gedrag tevens geldt voor de in het verzoek om naturalisatie genoemde kinderen die op het moment van de indiening van het verzoek de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt;**

verklaart dat hij/zij niet, tevens naar vreemd recht, getrouwd is met een ander persoon dan vermeld in het uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (zie bijlage van deze verklaring);**

verklaart dat het openbare orde aspect hem/haar/het kind* niet kan worden tegengeworpen vanwege de volgende bijzondere feiten of omstandigheden:

.....

.....

Ik ben mij ervan bewust dat het verstrekken van onjuiste gegevens of het verzwijgen van relevante gegevens kan leiden tot intrekking van het naturalisatiebesluit, zelfs als dit tot staatloosheid leidt.

.....

.....

(plaats) (datum)

(handtekening)

bijlage: ja/nee *

  • * doorhalen wat niet van toepassing is

  • ** doorhalen de verklaring(en) die verzoeker niet naar waarheid kan afleggen

TOELICHTING

Algemeen

Met deze wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 worden de beleidsregels uiteengezet voor de beoordeling van naturalisatieverzoeken van personen ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn te vermoeden dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Tevens worden met dit WBN de tussen haakjes geplaatste bedragen in guldens uit de Handleiding verwijderd. Dit betekent niet dat als in incidentele gevallen sprake is van een relevante geldboete in guldens deze geldboete niet wordt tegengeworpen. In dat geval vindt omrekening plaats naar bedragen in euro’s.

Artikelsgewijs

A

De opsomming van de samenvatting van het openbare orde beleid is vernummerd als gevolg van het toevoegen van een nieuwe paragraaf 2/9-2 ter zake de afwijzing van een aanvraag als artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is.

B

Een nieuwe paragraaf 2/9-2 is toegevoegd waarin uiteen is gezet hoe te handelen indien er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat een verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Het afwijzen van de aanvraag vanwege de toepasselijkheid van artikel 1F was voor deze wijziging al mogelijk op grond van paragraaf 6/9-6 HRWN. In deze paragraaf is aangegeven dat in zeer bijzondere gevallen een verzoek dat niet onder de bestaande geschreven beleidsregels inzake openbare orde kan worden gebracht, kan worden afgewezen. Met dit WBN is de mogelijkheid een naturalisatieverzoek op grond van de toepasselijkheid van artikel 1F af te wijzen gecodificeerd. Omdat het een nadere uitleg betreft van de bestaande beleidsregels inzake openbare orde geldt dit beleid ook voor reeds ingediende aanvragen.

Op het moment van in werking treden van dit WBN zijn er geen houders van een verblijfsvergunning bekend die artikel 1F Vluchtelingenverdrag tegengeworpen hebben gekregen en die gelet op hun verblijfsrechtelijke situatie door het afleggen van een optieverklaring het Nederlanderschap kunnen verkrijgen. Als hierin verandering komt zal de IND met de gemeenten werkafspraken maken om over de categorie personen die onder de werking van artikel 1F Vluchtelingenverdrag vallen op een daartoe geëigende wijze en op het juiste moment informatie te kunnen verstrekken. Daarmee wordt het mogelijk in die gevallen de bevestiging van een optieverklaring vanwege de toepasselijkheid van artikel 1F Vluchtelingenverdrag te weigeren.

C, D, V, W, Z, AA, AD t/m AH

De wijziging betreft een vernummering in verband met het invoegen van een nieuwe paragraaf 2/9-2. Inhoudelijk zijn er in deze paragrafen geen wijzigingen aangebracht.

E t/m P

De wijziging betreft het vervallen van subparagrafen in verband met het invoegen van een nieuwe paragraaf 2.

Q, S, T, U, AB, AC

De wijziging betreft vernummeren van de paragrafen in verband met het invoegen van nieuwe paragraaf 2. In deze paragrafen zijn de bedragen in guldens komen te vervallen.

R

De wijziging betreft een verduidelijking van het beleid ter zake het tegenwerpen van een vonnis met schuldigverklaring zonder (voorwaardelijke)strafoplegging. Omdat er geen sanctie is opgelegd wordt een zodanig vonnis niet tegengeworpen.

X

Dit betreft een verduidelijking van het beleid. In de desbetreffende alinea wordt het uitgangspunt toegelicht dat met de jeugdige leeftijd van de dader in het strafrechtelijk vonnis reeds rekening is gehouden. Bij de beoordeling van een verzoek om naturalisatie wordt van dit vonnis uitgegaan, de Minister van Justitie stelt zich niet de vraag hoe de leeftijd van de vreemdeling in het vonnis is verdisconteerd. Ook het feit dat een minderjarige vaak een taakstraf krijgt opgelegd terwijl een meerderjarige een boete krijgt opgelegd voor hetzelfde strafbare feit doet niet terzake.

Y

Gelet op de aard van de gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en het belang van de Nederlandse staat om een verzoeker ten aanzien van wie ernstige redenen bestaan te vermoeden dat hij de daarin genoemde misdrijven heeft begaan te naturaliseren, is de rehabilitatietermijn in deze gevallen niet van toepassing.

AI, AJ

In verband met de nieuwe paragraaf over artikel 1F Vluchtelingenverdrag zijn de modellen 1.14 en 2.3 voor verklaring omtrent verblijfsstatus en gedrag (bijlage 1 en 2) aangepast.

De Minister van Justitie,

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.


XNoot
1

Het feit dat het Openbaar Ministerie schriftelijk te kennen heeft gegeven niet tot strafrechtelijke vervolging over te gaan, of een eventueel aanhangige strafzaak heeft geseponeerd, leidt niet tot een andere vreemdelingrechtelijke conclusie ten aanzien van gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

XNoot
2

Vergelijk ABRvS, 31 januari 2007, nr. 200604978/1 - LJN AZ7454, JV ; 2007, 103 en ABRvS, 25 juni 2003, nr. 200200853/1 – JV 2003/429

Naar boven