Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 18 oktober 2009, nr. WJZ/9182058, houdende regels voor het behandelen van meldingen over storing in uitrusting (Regeling storingsmeldingen)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 20 en 22 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007 en artikel 20 van het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 en de artikelen 4, derde lid, en 5 van het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet;

Besluit:

§ 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Economische Zaken;

b. storing:

elektromagnetische storing, ondervonden in uitrusting als gevolg van het gebruik van uitrusting;

c. beschermingseisen:

de beschermingseisen, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007 of de beschermingseisen, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007;

d. Radioreglement:

Radioreglement (Trb. 1981, 78), behorende bij het op 22 december 1992 te Genève tot stand gekomen Statuut en Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie met de daarbij behorende bijlagen en reglementen (Trb. 1993, 138);

e. Agentschap Telecom:

Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken.

§ 2. Storingsmelding en beoordeling

Artikel 2

  • 1. Een melding aan de minister over storing kan naar keuze van degene die de melding doet telefonisch, schriftelijk, per elektronische post of via de website van Agentschap Telecom worden gedaan bij Agentschap Telecom.

  • 2. De ontvangst van de storingsmelding wordt bevestigd aan degene die de storing heeft gemeld.

Artikel 3

  • 1. Een storingsmelding wordt niet in behandeling genomen indien:

    • a. het duidelijk is dat de melding geen betrekking heeft op een storing;

    • b. de storing op aanwijzing van Agentschap Telecom op eenvoudige wijze kan worden verholpen;

    • c. de melding betrekking heeft op een storing die eerder is behandeld op grond van deze regeling en er geen sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden;

    • d. het apparaat dat storing ondervindt, indien voorgeschreven, niet voorzien is van een CE-markering;

    • e. een ongestoorde ontvangst, in geval van meldingen over storing in de ontvangst van omroepzenders, naar het oordeel van de minister, mede gelet op de plaats van de betrokken ontvanginrichting en de betrokken omroepzenders, niet mag worden verwacht;

    • f. de storingsmelding betrekking heeft op omroepontvangst in voer- of vaartuigen;

    • g. de storing zich buiten het Nederlandse grondgebied of het Nederlandse continentale plat voordoet, afkomstig van uitrusting werkzaam op Nederlands grondgebied of het Nederlandse continentale plat en de storingsmelding niet afkomstig is van een buitenlandse toezichthouder;

    • h. naar het oordeel van de minister geen ongestoorde werking van de uitrusting kan worden verwacht gezien de locatie waar en de omstandigheden waaronder de uitrusting wordt gebruikt;

    • i. de melding betrekking heeft op gestoorde ontvangst door uitrusting die is aangesloten op een draadgebonden elektronisch communicatienetwerk en er geen onderzoek door de beheerder van het communicatienetwerk heeft plaatsgevonden.

  • 2. Indien een storingsmelding niet in behandeling wordt genomen, wordt hiervan aan degene die de storingsmelding heeft gedaan onder opgave van redenen binnen twee weken na ontvangst van de melding mededeling gedaan.

§ 3. Onderzoek aan uitrusting en afdoening storingsmelding

Artikel 4

  • 1. Indien de storingsmelding in behandeling wordt genomen, wordt nagegaan op welke frequenties of frequentiebanden de storing optreedt en wordt een onderzoek aan de uitrusting die storing ondervindt of de uitrusting die storing veroorzaakt of aan beide uitrustingen, ingesteld. Bij dit onderzoek wordt voor zover nodig nagegaan of:

    • a. aan de administratieve eisen, die worden gesteld met betrekking tot het voldoen van de uitrusting aan de beschermingseisen, is voldaan;

    • b. de uitrusting geen constructiefouten of andere gebreken vertoont die problemen in de werking van de uitrusting kunnen veroorzaken;

    • c. de uitrusting aan de beschermingseisen voldoet;

    • d. het gebruik van de uitrusting geschiedt in overeenstemming met de gebruiksaanwijzing en de bij of krachtens de Telecommunicatiewet gestelde regels;

    • e. in geval de uitrusting voorzien is van een (richt)antenne of een geïntegreerde antenne, deze antenne onderscheidenlijk de uitrusting zodanig is opgesteld dat een optimale ontvangst mogelijk is.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, onder c, worden zoveel mogelijk de meetmethodes gehanteerd die onderdeel uitmaken van de geharmoniseerde normen.

  • 3. Indien bij het gebruik van de uitrusting gebruik wordt gemaakt van antennes, kabels, versterkers, transformatoren, filters en andere hulpmiddelen zijn deze geschikt en van voldoende kwaliteit voor de gewenste frequentie en toepassing en op de juiste wijze aangesloten. Gebruikte hulpmiddelen vertonen geen constructiefouten of andere gebreken.

  • 4. Naar aanleiding van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt een rapport van bevindingen opgemaakt.

Artikel 5

  • 1. Indien uit het onderzoek blijkt dat de uitrusting die storing ondervindt niet voldoet aan artikel 4, eerste lid, onder a, b, c, d of e, of artikel 4, derde lid, zal de behandeling van de storingsmelding worden beëindigd onder opgaaf van redenen.

  • 2. Indien de uitrusting die de storing veroorzaakt, voldoet aan artikel 4, eerste lid, onder a, b, c en d, zal geen verdere behandeling van de storingsmelding plaatsvinden.

  • 3. Indien uit het onderzoek blijkt dat de uitrusting die de storing veroorzaakt niet voldoet aan artikel 4, eerste lid, onder a, b, c, of d, kan de minister de houder van de uitrusting waarmee de storing wordt veroorzaakt, aanwijzingen geven maatregelen te nemen die de storing verhelpen. De houder volgt de aanwijzingen op.

  • 4. Behalve door afdoening van de storingsmelding overeenkomstig de voorgaande leden wordt de behandeling van de storingsmelding beëindigd indien:

    • a. degene die de storing heeft gemeld de melding intrekt;

    • b. degene die de storing heeft gemeld of ondervindt onvoldoende medewerking verleent;

    • c. de storing zich niet meer voordoet;

    • d. de kosten van de behandeling van de storingsmelding, naar het oordeel van de minister, niet in verhouding staan tot het belang dat degene die de storing ondervindt bij de opheffing van de storing heeft;

    • e. het een storing betreft die internationaal is afgestemd of overeengekomen tussen landen als bedoeld in de onderdelen 1.167 en 1.168 van het Radioreglement;

    • f. blijkt dat de storingsmelding in strijd met artikel 3, eerste lid, in behandeling is genomen.

  • 5. Van de beëindiging van de behandeling van de storingsmelding wordt door het Agentschap Telecom aan degene die de storing heeft gemeld onder vermelding van de resultaten van het onderzoek naar de storingsmelding, mededeling gedaan.

§ 4. Wijziging in andere regelingen

Artikel 6

In de Regeling vergoedingen Agentschap Telecom 2008 komt artikel 7, eerste lid, te luiden:

  • 1. Een vergoeding voor de kosten van behandeling van een storingsmelding, bedoeld in de Regeling storingsmeldingen is verschuldigd door degene die de storing heeft gemeld, indien uit het onderzoek is gebleken dat zijn uitrusting niet voldoet aan artikel 4, eerste lid, onder b of c van de Regeling storingsmeldingen of als de uitrusting niet wordt gebruikt conform artikel 4, eerste lid, onder d of e van die regeling.

Artikel 7

In de Regeling elektromagnetische compatibiliteit 2007 wordt na artikel 2 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3
  • 1. De Minister van Economische Zaken kan maatregelen nemen om de ingebruikneming of het gebruik van uitrusting die voldoet aan de beschermingseisen, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007 te beperken

    • a. om een bestaand of te verwachten probleem in verband met elektromagnetische compatibiliteit op een bepaalde locatie verhelpen, of

    • b. om openbare elektronische communicatienetwerken of apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het zenden of ontvangen van radiocommunicatiesignalen, om veiligheidsredenen te beschermen indien die worden gebruikt voor veiligheidsdoeleinden in duidelijk gedefinieerde spectrumsituaties.

  • 2. Degenen tot wie de maatregelen als bedoeld in het vorige lid zich richten, volgen deze maatregelen op.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 8

De Regeling storingsklachten wordt ingetrokken.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling storingsmeldingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 18 oktober 2009

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk.

TOELICHTING

I Algemeen

1. Doel en aanleiding

De directe aanleiding voor het vervangen van de Regeling storingsklachten door een nieuwe regeling zijn de wijzigingen van hoofdstuk 10 en een aantal definities van de Telecommunicatiewet die in 2007 hun beslag hebben gekregen en die strekken tot implementatie van richtlijn nr. 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van richtlijn 89/336/EEG (PbEG L 390). De Regeling storingsmeldingen is afgestemd op deze wijzigingen. Tevens sluit de regeling beter aan bij de werkwijze die zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld ten aanzien van het behandelen en afhandelen van storingsmeldingen. Hierbij ligt de nadruk niet meer zozeer op de begrippen ‘klagers’ en ‘klachten’ over storingen, maar meer op het behandelen van meldingen dat apparaten niet goed functioneren, het vaststellen door deskundigen wat de oorzaak daarvan is en hoe een oplossing gevonden kan worden. De overheid treedt hierbij vooral op als een expertisecentrum en bemiddelt bij het vinden van oplossingen voor gesignaleerde problemen. Het uitoefenen van gezag wordt zoveel mogelijk beperkt. Daarnaast zijn inzichten over storingen en mogelijkheden voor oplossingen die van invloed zijn op de regeling, gewijzigd. Aanpassing van de Regeling storingsklachten aan deze ontwikkelingen leidt tot een dermate groot aantal wijzingen dat er voor is gekozen de Regeling storingsklachten in te trekken en deze te vervangen door de nieuwe Regeling storingsmeldingen.

De Regeling storingsmeldingen geldt voor alle uitrusting. Voor apparaten die voor 1 januari 1996 in de handel zijn gebracht, geldt geen overgangsregime meer. Dit overgangsregime is per 1 juli 2008 beëindigd.

2. Administratieve lasten

De vervanging van de Regeling storingsklachten door de Regeling storingsmeldingen brengt geen verandering met zich mee voor de aan die regeling verbonden administratieve lasten.

3. Notificatie

De ontwerpregeling is op 6 juli 2009 gemeld aan de Europese Commissie (notificatienummer 2009/0368/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

Tijdens de zogenoemde stand-stillperiode, die afliep op 7 oktober 2009, is een opmerking van de zijde van de Europese Commissie ontvangen. Met artikel 7 van de regeling wordt in de Regeling elektromagnetische compatibiliteit 2007 een nieuw artikel 3 ingevoegd. Dit artikel strekt tot implementatie van artikel 4, tweede lid, van richtlijn 2004/108/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van richtlijn 89/336/EEG (PbEU L 390). De Europese Commissie merkte op dat bij deze implementatie is nagelaten de zinsnede ‘in duidelijk gedefinieerde spectrumsituaties’ uit artikel 4, tweede lid, van de richtlijn, in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, op te nemen. Naar aanleiding van deze opmerking van de Europese Commissie is deze zinsnede alsnog opgenomen in bedoeld artikel.

II Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel b

Deze regeling bevat regels op basis waarvan meldingen inzake storing ondervonden van het gebruik van uitrusting worden behandeld en afgedaan. Onder het begrip storing vallen zowel elektromagnetische storingen van het gebruik van uitrusting als door radiozendapparaten veroorzaakte belemmeringen als bedoeld in het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 welke bij het gebruik van uitrusting worden ondervonden. ‘Uitrusting’ bestaat uit apparaten en vaste installaties. Tot ‘apparaten’ worden gerekend elektrische en elektronische apparaten alsmede radiozendapparaten. Een ‘vaste installatie’ is een specifieke combinatie van verschillende soorten apparaten en eventuele andere inrichtingen, die samengebouwd, geïnstalleerd en bestemd zijn voor permanent gebruik op een van te voren vastgestelde locatie. Het begrip elektromagnetische storing heeft te maken met de ongewenste beïnvloeding van uitrusting als gevolg van onvoldoende elektromagnetische compatibiliteit. Ongewenste beïnvloeding kan voorkomen bij allerhande elektrische en elektronische apparaten, waaronder ook radio(zend)apparaten. Van belemmeringen is in het kader van deze regeling sprake indien door het gebruik van radiozendapparaten belemmeringen optreden in het gebruik van uitrusting of andere radiozend- of ontvangapparaten in de ontvangst van de gewenste signalen. Er hoeft niet altijd sprake te zijn van onvoldoende elektromagnetische compatibiliteit. Dit is bijvoorbeeld het geval als twee zendergebruikers op dezelfde frequentie uitzenden, waardoor de ontvangst van het door de ontvanger gewenste signaal wordt gehinderd. Het gaat hierbij dan om meldingen over storing van frequentiegebruikers door andere frequentiegebruikers.

Onderdeel c

Beschermingseisen zijn de essentiële eisen voor uitrusting (zijnde apparaten en vaste installaties), bedoeld in richtlijn nr. 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese unie van 15 december 2004 (PbEG L 390) betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit en tot intrekking van Richtlijn 89/336/EEG en de essentiële eisen voor randapparaten en radioapparaten, bedoeld in richtlijn nr. 1999/5 EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91). Alvorens een apparaat in de handel te brengen, dient er een conformiteitsbeoordeling te hebben plaatsgevonden. Ten teken dat een apparaat voldoet aan de essentiële eisen wordt een apparaat voor zover dat verplicht is, voorzien van een CE-markering. In geval van een melding van storing zullen de betrokken apparaten worden gecontroleerd op aanwezigheid van een CE-markering.

Artikelen 2 en 3

Storingsmeldingen kunnen op eenvoudige wijze worden gedaan bij Agentschap Telecom. Er kan worden gekozen uit meerdere mogelijkheden. Het kan schriftelijk of telefonisch, maar ook per elektronische post of via de website van Agentschap Telecom. De ontvangst van een melding wordt te allen tijde bevestigd door Agentschap Telecom. Die bevestiging zal zoveel mogelijk plaatsvinden door middel van elektronische post.

Binnengekomen meldingen worden alvorens ze in behandeling worden genomen, getoetst of ze in aanmerking komen voor behandeling. Indien de melding niet voldoet aan de in artikel 3 genoemde criteria wordt de melding niet in behandeling genomen. Dat is het geval als uit de melding duidelijk blijkt dat er geen sprake is van storing, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, (a). Als het probleem bijvoorbeeld een gevolg is van een defect aan het apparaat zelf dan is er geen sprake van storing in de zin van deze regeling. Voor dit soort gevallen is de regeling niet bedoeld. Dan dient men zich voor het oplossen van het probleem te wenden tot zijn leverancier of de fabrikant. Als bij een storingsmelding blijkt dat de storing door de melder op eenvoudige wijze zelf kan worden verholpen aan de hand van aanwijzingen van Agentschap Telecom wordt de melding niet in behandeling genomen omdat na een juiste opvolging van de aanwijzingen de storing zal zijn verholpen (b). Is een storingsmelding reeds eerder behandeld en afgedaan en van die storing wordt opnieuw een melding gedaan zonder dat er sprake is van een gewijzigde situatie dan wordt die storingsmelding niet in behandeling genomen. Uit de praktijk blijkt dat er zich onder de melders van storingen notoire klagers bevinden die ook nadat de storing is uitbehandeld steeds opnieuw melding maken van dezelfde storing zonder dat zich ter plaatse wijzigingen hebben voorgedaan ten aanzien van het apparaat dat storing ondervindt of dat de storing veroorzaakt. In die gevallen wordt de storingsmelding niet in behandeling genomen omdat een nieuw onderzoek niet tot andere bevindingen zal leiden (c). Een storingsmelding wordt evenmin in behandeling genomen als het apparaat dat storing ondervindt niet voorzien is van een CE-markering (d). In dat geval heeft de gebruiker van het apparaat geen recht op bescherming omdat er dan van wordt uitgegaan dat het apparaat niet voldoet aan de beschermingseisen. Indien de melding betrekking heeft op een slechte ontvangst van een omroepzender (e) wordt de melding niet in behandeling genomen als duidelijk is dat de ontvanger niet mag verwachten dat hij een ongestoorde ontvangst van de omroepzender heeft. Dit is bijvoorbeeld het geval als de ontvanger gelegen is buiten het verzorgingsgebied van de omroepzender of als de ontvanger is opgesteld in een gebouw en de aard van de constructie van het gebouw een goede ontvangst niet mogelijk maakt (veel gewapend beton). Meldingen die betrekking hebben op storing die optreedt in uitrusting in het buitenland, worden slechts in behandeling genomen als de melding plaatsvindt door een buitenlandse toezichthouder (g). Gebruikers in het buitenland kunnen storingen niet rechtstreeks melden bij het Agentschap Telecom. De reden hiervan is dat de buitenlandse toezichthouder optreedt als een soort zeef voor meldingen uit het buitenland. Die kan het best beoordelen of de storing afkomstig is van een apparaat in Nederland en of de storing opgelost moet worden aan de kant van de veroorzaker en niet bij degene die de storing heeft gemeld. Indien de melding betrekking heeft op apparaten die zijn aangesloten op een openbaar elektronisch draadgebonden communicatienetwerk dient eerst de netwerkbeheerder te worden ingeschakeld (i). Het betrekken van de netwerkbeheerder voorkomt onnodige meldingen bij Agentschap Telecom. Vaak zit het probleem in het netwerk of het randapparaat zelf. Eerst indien de netwerkbeheerder constateert dat de storing niet wordt veroorzaakt door het netwerk of het onvoldoende functioneren van het randapparaat, wordt een melding over storing in behandeling genomen. Meldingen over storingen in apparaten in voer- en vaartuigen komen niet voor behandeling in aanmerking (f). De reden is dat de storing zich niet constant voordoet omdat het voer- of vaartuig zich voortdurend verplaatst. Tenslotte kan van bepaalde uitrusting geen ongestoorde werking worden verwacht (h). Het handelt hier bijvoorbeeld om apparaten die vergunningvrij mogen worden gebruikt en waarbij storing geaccepteerd moet worden. Ook valt te denken aan ontvangers die niet zijn getest op het ongestoord kunnen functioneren bij stoorsignalen. Een andere voorbeeld is storing van een apparaat tijdens een periode van uitzonderlijke atmosferische omstandigheden waarbij bijzondere ontvangstcondities ontstaan.

Indien een storingsmelding niet in behandeling wordt genomen, wordt dit onder opgaaf van redenen binnen twee weken na ontvangst van de melding medegedeeld aan degene die de melding heeft gedaan. Deze mededeling zal zoveel mogelijk per elektronische post plaatsvinden. Indien dat niet kan wordt de mededeling per post verstuurd.

Artikel 4

Ingevolge het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007 en het Besluit randapparaten en radioapparaten 2007 dient de uitrusting (waaronder randapparaten en radioapparaten) te voldoen aan de beschermingseisen. Indien een storingsmelding in behandeling wordt genomen, wordt meestal eerst onderzocht of de uitrusting waarin de storing optreedt, voldoet aan de beschermingseisen die voor de uitrusting zijn gesteld met het oog op immuniteit voor storingen. Met beschermingseisen wordt onder andere bedoeld het bestand zijn tegen een niveau van veldsterkten welke in overeenstemming zijn met de geharmoniseerde normen. Eerst wordt nagegaan of het een elektrisch of elektronisch apparaat betreft en of het apparaat is voorzien van de doorgaans vereiste CE-markering. Mocht dat niet het geval zijn dan wordt de melding niet verder behandeld. Eerst als is vastgesteld dat aan alle administratieve eisen is voldaan zal een onderzoek plaatsvinden.

Het onderzoek houdt in dat de storing ondervindende uitrusting zodanig moet zijn geconstrueerd dat deze een passend niveau van elektromagnetische immuniteit bezit in een omgeving waarin de uitrusting bedoeld is te functioneren en ongehinderd kan worden gebruikt bij storingsniveaus die worden opgewekt door uitrusting die eveneens aan de beschermingseisen voldoet. Dit betekent derhalve dat er in beginsel tevens een onderzoek dient plaats te vinden aan de storing veroorzakende uitrusting. Het onderzoek aan de storing veroorzakende uitrusting kan achterwege blijven indien de storing ondervindende uitrusting weliswaar aan de beschermingseisen voldoet, doch constructiefouten of andere gebreken vertoont welke van invloed kunnen zijn op het ondervinden van storing dan wel het gebruik van de uitrusting niet overeenkomt met de gebruiksaanwijzing of de geldende voorschriften. Dit is ook het geval als de uitrusting voorzien is van een antenne en de uitrusting of de antenne zodanig is opgesteld dat een optimale ontvangst niet mogelijk is.

In gevallen waarin een belemmering in uitrusting door een radiozendapparaat wordt veroorzaakt, speelt ook de Beleidsregel storing door het gewenste signaal van radiozendapparaten (Stcrt 2009, nr. 87) een rol. In deze beleidsregel wordt onder meer bepaald wanneer er sprake is van een ontoelaatbare belemmering en welke consequenties er kunnen zijn voor de vergunninghouder van het radiozendapparaat.

Artikel 5

Indien artikel 5, derde lid, van toepassing is – er van uitgaande dat de uitrusting die de storing ondervindt wel aan de beschermingseisen voldoet – dan is de houder van de storende uitrusting verplicht maatregelen te nemen om de storing te verhelpen. Indien deze maatregelen niet worden genomen, is de Minister van Economische Zaken op grond van artikel 5, derde lid, bevoegd de houder van de storende uitrusting aanwijzingen te geven om de storing op te heffen. Deze aanwijzingen kunnen variëren van het treffen van voorzieningen aan de uitrusting tot het staken van het gebruik van de uitrusting. Bij het niet naleven van deze aanwijzingen, kan de minister bestuursrechtelijk optreden ingevolge hoofdstuk 15 van de Telecommunicatiewet. Een voorbeeld is het opleggen van bestuursdwang inhoudende het op kosten van de houder de nodige werkzaamheden doen uitvoeren ter opheffing van de storingen. Daarnaast kan in enkele gevallen (bijvoorbeeld tegen illegale zenders) ook strafrechtelijk worden opgetreden (zie artikel 1 van de Wet op de economische delicten). De behandeling van een storingsmelding wordt beëindigd indien een situatie zich voordoet als bedoeld in artikel 5, eerste tot en met het derde lid. Redenen van het beëindigen kunnen gelegen zijn in de omstandigheid dat de uitrusting van de klager niet voldoet aan de beschermingseisen of constructiefouten vertoont, de uitrusting van zowel klager als stoorder aan het bepaalde van artikel 4 voldoen, er opgetreden wordt op grond van artikel 5, derde lid, of artikel 15.2 Telecommunicatiewet (en daarmee de storing wordt beëindigd) dan wel indien er strafrechtelijk wordt opgetreden. Indien de behandeling van de storingsmelding plaatsvindt in gevallen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, kan degene die de storing ondervindt door Agentschap Telecom worden geadviseerd op eigen kosten bepaalde voorzieningen te treffen ten aanzien van de uitrusting die storing ondervindt.

Daarnaast worden in artikel 5, vierde lid, de gevallen genoemd waarin de behandeling van een storingsmelding, naast de normale afdoening van de melding, wordt beëindigd. Dit is onder andere het geval als de klager de klacht intrekt of de storing zich niet meer voordoet. Tevens wordt de behandeling van de storingsmelding beëindigd als de storing op grond van het bepaalde in het Radioreglement als toelaatbaar moet worden beschouwd of als later blijkt dat de melding op grond van artikel 3 niet in aanmerking kwam om in behandeling genomen te worden. In dat geval zal de behandeling alsnog beëindigd worden.

Artikel 6

Voor de behandeling van storingsmeldingen kan aan degene die de storing heeft gemeld in bepaalde gevallen een kostenvergoeding in rekening worden gebracht. Dit is geregeld in artikel 7 van de Regeling vergoedingen Agentschap Telecom 2008. In deze regeling wordt verwezen naar bepalingen van de Regeling storingsklachten. Met dit artikel worden deze verwijzingen in overeenstemming gebracht met de Regeling storingsmeldingen.

Artikel 7

Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 20 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2007. Ingevolge 5, tweede lid, wordt de behandeling van een storingsmelding beëindigd als de uitrusting die storing veroorzaakt, voldoet aan het bepaalde in artikel 4. Er kunnen echter dringende redenen zijn om de goede werking van de gestoorde uitrusting veilig te stellen. Om dat mogelijk te maken kan de Minister van Economische Zaken op grond van dit artikel en in afwijking van artikel 5, tweede lid, aan de partij die storing ondervindt of aan de partij die storing veroorzaakt of aan beide partijen aanwijzingen geven. Een aanwijzing kan inhouden het nemen van maatregelen om een elektromagnetisch probleem op een bepaalde locatie op te heffen of om openbare elektronische communicatienetwerken of apparaten die worden gebruikt voor veiligheidsdoeleinden, om veiligheidsredenen te beschermen. De maatregelen kunnen ook meer algemeen van aard zijn die het gebruik van bepaalde apparatuur in een bepaald gebied verbieden of aan beperkingen onderwerpen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk.

Naar boven