Artikel 1 Begripsbepalingen
In dit besluit wordt verstaan onder:
- a. minister:
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
- b. commissie:
commissie als bedoeld in artikel 2.
Artikel 2 Instelling en taak
1. Er is een Commissie Sectorplan natuur- en scheikunde.
2. De commissie heeft tot taak:
a. de minister te adviseren over de besteding van een jaarlijks bedrag van € 14 miljoen in de periode 2011–2016 ten behoeve van
de uitvoering van het Sectorplan natuur- en scheikunde zoals opgesteld door Stuurgroep Sectorplan natuur- en scheikunde,
b. af te stemmen met NWO over de besteding van een jaarlijks bedrag van € 6 miljoen door NWO/CW en FOM binnen het kader van het
sectorplan.
c. vanaf 2011 tweejaarlijkse monitoring en auditing te verzorgen van de door de minister gefinancierde activiteiten binnen het
sectorplan natuur- en scheikunde, zoals bedoeld onder a en b,
d. in 2015 een eindevaluatie te starten en de eindevaluatie uit te brengen aan de minister,
3. Ter uitvoering van de taak, bedoeld in het tweede lid, onder a, beoordeelt de commissie voorstellen van de faculteiten waar
natuur- en scheikunde onderdeel van uit maken van de universiteiten RUG, UvA, VU, UL, UU, TUE, TUD, UT, WUR, en RU.
Artikel 3 Criteria beoordeling plannen
Artikel 4 Instellingsduur
De commissie wordt ingesteld voor de duur van 7 jaar, te rekenen vanaf 1 april 2009.
Artikel 5 Informatieplicht
De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen.
Artikel 6 Leden
1. De commissie bestaat tenminste uit 5 en ten hoogste uit 7 leden.
2. Tot leden van de commissie worden bij instelling benoemd:
a. De heer prof. dr. D.D. Breimer, tevens voorzitter,
b. De heer dr. ir. J.P.H. Benschop,
c. Mevrouw dr. E.M.M. de Brabander (vanaf 1 september 2009),
d. De heer dr. T. Graafland,
e. De heer prof. dr. E.W. Meijer,
f. De heer prof. dr. ir. W. van Saarloos (tot 1 november 2009)
g. Mevrouw prof. dr. D.M. Krol (vanaf 1 november 2009)
h. De heer prof. dr. B.Q.P.J. de Wit (vanaf 1 november 2009)
3. De commissie wordt bijgestaan door twee secretarissen, dhr. drs. H.G. van Vuren en mw dr. T. Kulkens. De secretarissen hebben
in de commissie een raadgevende stem.
4. De benoeming van leden en secretarissen geschiedt voor de instellingsduur van de commissie.
5. De minister kan – bij tussentijds vertrek van een lid/secretaris of ter uitbreiding van de commissie – op voordracht van
de commissie een ander lid/secretaris benoemen.
Artikel 7 Werkwijze
1. Het Platform Bèta Techniek brengt pre-advies uit aan de commissie over de onderwijsprestatieafspraken in de plannen bedoeld
onder 3. De commissie betrekt het pre-advies bij haar advies aan de minister zoals bedoeld onder 2 sub a.
2. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.
3. De commissie kan zich door andere personen laten bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is, waaronder,
op persoonlijke titel, deskundige ambtenaren.
Artikel 8 Tussenrapportages en eindrapport
1. De commissie brengt vóór 15 maart 2010 een rapport uit met daarbij de adviezen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a.
2. De commissie brengt in 2012 en 2014 vóór 1 juli een tussenrapportage uit waarin de commissie verslag doet van de uitkomsten
van de tweejaarlijkse monitoring, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder c.
3. De commissie brengt uiterlijk 1 april 2016 haar eindrapport uit met daarin de uitkomsten en aanbevelingen naar aanleiding
van de jaarlijkse monitoring en de eindevaluatie, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder d.
Artikel 9 Kosten van de commissie
1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval
verstaan:
a. de vergoedingen aan de leden van de commissie, zie artikel 10,
b. de kosten voor secretariële ondersteuning,
c. de kosten voor overige zaken zoals vergaderruimtes, het inschakelen van externe deskundigheid, het laten verrichten van onderzoek
en publicatie van rapportages.
2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning voor de periode van de instellingsduur
aan de minister aan. Bij het uitvoering geven aan activiteiten waarvan de begroting door de minister is goedgekeurd, handelt
de commissie volgens de geldende (aanbestedings-)regels.
3. De kosten van de commissie zullen vanaf 2011 in mindering worden gebracht op de middelen genoemd in artikel 2, tweede lid,
sub a.
Artikel 10 Vergoeding van de commissie
De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen een vaste vergoeding per jaar. De toepasselijke salarisschaal
voor de voorzitter en de andere leden is schaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.
Voor de jaren 2009 en 2016 is de arbeidsduurfactor voor de voorzitter en de andere leden 4/36 (respectievelijk 3/36) naar
rato van de zittingsperiode in die jaren. Voor de jaren 2010 en 2015 is de arbeidsduurfactor voor de voorzitter en de andere
leden 3/36 (respectievelijk 2/36). Voor de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014 is de arbeidsduurfactor voor de voorzitter en de
andere leden 1,5/36 (respectievelijk 1/36).
Artikel 11 Verantwoording
1. De Commissie legt jaarlijks vóór 1 juli rekening en verantwoording af over de gemaakte kosten in het voorafgaande jaar. Vanaf
2011 kan dit indien gewenst tegelijk met de tussenrapportage bedoeld in artikel 8, tweede lid.
2. De commissie biedt de minister vóór 1 april 2016, eventueel tegelijk met het eindrapport bedoeld in artikel 8, derde lid,
een eindverslag aan waarin verslag wordt gedaan over de activiteiten gedurende de periode dat de commissie werkzaam is geweest.
Dit eindverslag kan deel uitmaken van het eindrapport. Bij het eindverslag legt de commissie rekening en verantwoording af
over de gemaakte kosten in 2015 en 2016.
Artikel 12 Openbaarmaking
1. Rapporten, notities, verslagen en andere producten, waaronder de eindevaluatie, welke door of namens de commissie worden
vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht, met uitzondering
van de correspondentie ter verkrijging van de voorstellen als bedoeld in artikel 2, derde lid.
2. Na verlening van de subsidies heeft de commissie toestemming met de betrokken instellingen te communiceren ten behoeve van
de uitvoering, monitoring en auditing van de projecten.
Artikel 13 Intellectueel eigendom
De leden van de commissie werken mee aan het tot stand komen van een overeenkomst indien dit naar het oordeel van de minister
noodzakelijk is om te komen tot het kosteloos overdragen aan de minister van rechten met betrekking tot intellectueel eigendom
aangaande de werkwijze en publicaties van de commissie.
Artikel 14 Archiefbescheiden
De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding
geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Concernondersteuning
van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Artikel 15 Inwerkingtreding
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst
en werkt terug tot en met 1 april 2009.
2. Dit besluit vervalt met ingang van 31 december 2016.
Artikel 16 Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie Sectorplan natuur- en scheikunde.
TOELICHTING
In 2007 heeft de Stuurgroep Natuur- en scheikunde het Sectorplan natuur- en scheikunde (SNS) aangeboden aan het ministerie.
Het SNS is het overkoepelende Implementatieplan van de actieplannen ‘Fysica voor de toekomst’ door de Commissie Actieplan
Natuurkunde en ‘De perfecte chemie tussen onderwijs en onderzoek’ door de Regiegroep Chemie. Het doel van het SNS is versterking
van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek binnen de natuur- en scheikunde in Nederland.
De plannen signaleren dat het aantal studenten in voorgaande jaren sterk is afgenomen, waardoor instituten zijn afgeslankt
en sommige onder de kritische massa terecht zijn gekomen. Verder kent de wetenschappelijke staf een onbalans in leeftijd en
‘gender’. Het sectorplan bemerkt dat de mogelijkheid voor ongebonden onderzoek kleiner wordt. En er treedt versnippering van
onderzoeksgebieden op door een gebrek aan landelijke regie om afgewogen keuzes te maken. Deze versnippering bedreigt de kwaliteit
en excellentie in onderwijs en onderzoek.
In de voortgangsrapportage van de Strategische Agenda aan de Tweede Kamer in juni 2008 (KST 31288, nr 31) heb ik aangegeven
de noodzaak voor een sterke basis in Nederland in de natuurkunde en de scheikunde te onderschrijven. Het interesseren van
voldoende jongeren, onder wie zeker ook meisjes, voor deze vakken is van groot belang voor het veilig stellen van voldoende
exact geschoolden die onze publieke instellingen en het bedrijfsleven nodig hebben. Het werk van het Platform Bèta Techniek
(PBT) vormt daarvoor een uitstekende basis. De chemie geldt als sleutelgebied wegens het belang voor een sterk Nederlands
bedrijfsleven. Ook vormen krachtige basisdisciplines natuur- en scheikunde de pijlers voor een gezonde wetenschappelijke infrastructuur.
Nederland scoort in die disciplines internationaal uitstekend. Om dat zo te houden is extra inzet nodig. De betrokken instellingen,
de KNAW en NWO hebben aangegeven het plan te steunen en daarom geef ik in het verlengde van de middelen in 2009 en 2010 via
het PBTook vanaf 2011 steun aan het sectorplan.
De middelen voor het sectorplan zullen deels (€ 14 miljoen) direct aan de instellingen worden beschikbaar gesteld conform
de procedure in dit besluit. Het andere deel (€ 6 miljoen ) wordt door NWO/CW en FOM toegekend volgens de bij de NWO gebruikelijke
procedures. Zowel de commissie sectorplan N&S als NWO-CW en FOM zullen bij de beoordeling van de plannen kijken naar de aansluiting
van die plannen bij de doelen van het SNS. De doelen van het SNS betreffen zowel wetenschappelijk onderwijs als het wetenschappelijke
onderzoek, in het bijzonder modernisering van het onderzoeklandschap, versterking van het onderzoek op de door de actieplannen
geïdentificeerde focusgebieden, en het creëren van ‘focus en massa’ binnen de instellingen. De commissie verzorgt het integrale
beeld voor de minister van de voortgang van de uitvoering van het sectorplan.
In het besluit geef ik de commissie aanwijzingen mee bij de uitvoering van haar adviestaak. Ten eerste met betrekking tot
de onderzoeksdoelstellingen zal de commissie samenwerken met NWO/CW en FOM. Ten tweede werkt de commissie samen met het Platform
Bèta Techniek (PBT) met betrekking tot de onderwijsdoelen in elk geval tot 2011. Dit betreft de werkwijze zoals de betrokken
faculteiten die kennen in het kader van de SPRINT-programma’s. Afhankelijk van besluitvorming over het PBT moet de uitvoering
van de monitoring en auditing van onderwijsdoelen vanaf 2011 opnieuw worden bezien.
In toelichting op artikel 3 merk ik op dat de faculteiten het beleid voor natuur- en scheikunde vakgroepen moeten plaatsen
binnen het faculteitsbrede beleid. Zo zullen de faculteiten onder meer erop gericht blijven bètabreed de deelname te doen
stijgen en die inspanning zie ik in de monitoring graag bewaakt. De genoemde nulmeting bestaat uit de cijfers conform de definities
zoals die nu gebruikelijk zijn in het verkeer met het PBT, of aangepast in overeenstemming met het PBT. Het sectorplan toont
ambitieuze doelstellingen ten aanzien van het aantal eerstejaars per Ba-opleiding en per Ma-opleiding, die ik graag vertaald
zie naar de plannen per instelling. Ik onderschrijf de ambitie het post-propedeutisch rendement op minimaal 75% te brengen
van harte.
In december 2008 heeft de Stuurgroep haar plan van aanpak gestuurd aan de decanen van de faculteiten waar natuurkunde en scheikunde
deel van uit maken. Daarbij deed de Stuurgroep het verzoek profileringsplannen in te dienen. Na ontvangst daarvan op 1 april
2009 zijn deze in de maanden daarna voor advies voorgelegd aan de commissie en aan het PBT. De commissie heeft de conceptplannen
in bezoeken op locatie besproken met de indieners. Begin juli heeft de commissie de instellingen feedback op hun plannen gegeven.
De instellingen is gevraagd op 1 december 2009 goed op elkaar afgestemde definitieve plannen bij de commissie in te dienen.
Op basis van het eindrapport van de commissie Sectorplan natuur- en scheikunde begin 2016 zal een besluit worden genomen over
eventuele indaling van de middelen in de eerste geldstroom.
Het is de bedoeling dat door de uitvoering van de plannen de natuur- en scheikunde in de toekomst zal blijven excelleren en
de Nederlandse kennissamenleving duurzaam versterkt.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.