Besluit instelling bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden BZK

8 september 2009

Nr. 2009-0000506209

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht;

Gehoord het Departementaal Georganiseerd Overleg, als bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, ingesteld voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. het ministerie:

het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

c. medewerker:

degene die op basis van een ambtelijke aanstelling werkzaamheden verricht of heeft verricht bij een ministerie.

§ 2. De Commissie

Artikel 2

  • 1. Er is een Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. de minister te adviseren over de te nemen beslissing op een haar voorgelegd bezwaar van een medewerker van het ministerie tegen een besluit;

    • b. in geval een ander ministerie gebruik maakt van de commissie de betrokken andere minister te adviseren over het bezwaar van een medewerker van dat ministerie.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing als ingevolge enig wettelijk voorschrift een andere commissie over het betrokken bezwaar adviseert.

Artikel 3

  • 1. De commissie bestaat uit:

    • a. een voorzitter, tevens lid, niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van de minister;

    • b. ten minste tien overige leden.

  • 2. Voor ieder lid van de commissie benoemt de minister ten minste één plaatsvervanger.

  • 3. Van de op grond van het eerste lid, onder b, te benoemen leden worden ten minste twee leden en ten minste twee plaatsvervangende leden benoemd op voordracht van het Departementaal Georganiseerd Overleg, ingesteld voor het ministerie.

  • 4. De leden en de plaatsvervangend leden worden benoemd en ontslagen door de minister.

    Bij toepassing van artikel 2, tweede lid, onderdeel b, vindt de benoeming en ontslag van ten minste één lid en één plaatsvervangend lid plaats op de voordracht van de betrokken andere minister. Op verzoek van de voordragende minister kan een lid tevens tot plaatsvervangend voorzitter worden benoemd.

  • 5. De benoeming geldt, behoudens tussentijds ontslag, voor vier jaar en kan aansluitend eenmaal voor vier jaar worden verlengd. Ingeval van tussentijds ontslag vindt tussentijdse benoeming plaats van een nieuw of plaatsvervangend lid voor de resterende periode. De tweede volzin van het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

De commissie wordt bijgestaan door een secretaris die wordt aangewezen door de Manager Expertisecentrum arbeidsjuridisch.

Artikel 5

  • 1. De leden van de commissie verschonen zich van de behandeling van zaken waarbij zij in enig opzicht betrokken zijn geweest.

  • 2. De leden van de commissie kunnen worden gewraakt om aan de behandeling van in het eerste lid bedoelde zaken deel te nemen.

  • 3. Een verzoek tot wraking wordt voorafgaande aan de behandeling ter zitting schriftelijk ingediend bij het secretariaat van de commissie.

  • 4. De fungerend voorzitter beslist of de wraking wordt toegestaan. Indien het verzoek tot wraking de voorzitter betreft, beslist een plaatsvervangend voorzitter.

Artikel 6

  • 1. De commissie behandelt een verzoek om een advies over een bezwaar in de volgende samenstelling: de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter en ten minste twee leden of plaatsvervangende leden.

  • 2. Bij de behandeling van een bezwaar van een medewerker van een ander ministerie maakt ten minste één, op de voordracht van de betrokken andere minister, benoemd lid of plaatsvervangend lid deel uit van de commissie. De fungerend voorzitter is niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van de betrokken andere minister.

  • 3. De aldus samengestelde commissie kan het horen opdragen aan de fungerend voorzitter.

Artikel 7

  • 1. De bij de behandeling van een zaak betrokken leden van de commissie stellen het advies van de commissie vast bij meerderheid van stemmen. Geen der betrokken leden onthoudt zich van stemming.

  • 2. De bij de behandeling van een zaak fungerend voorzitter en secretaris van de commissie ondertekenen het advies en verslag van de hoorzitting.

  • 3. De secretaris zendt het advies en het verslag van de hoorzitting aan de betrokken minister.

Artikel 8

De commissie kan van de betrokken minister de medewerking verlangen die zij nodig acht voor de behandeling van een bezwaar.

§ 3. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

De benoeming van de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit ingevolge de Regeling bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zittende leden en plaatsvervangende leden van de commissie blijft, behoudens tussentijds ontslag, van kracht voor de periode waarvoor zij zijn benoemd.

Artikel 10

De Regeling bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt ingetrokken. Bezwaren die in behandeling zijn genomen voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden behandeld op basis van de regeling genoemd in de vorige volzin.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatcourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit instelling bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden BZK.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 september 2009

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

TOELICHTING

Algemeen

In 1995 is de Regeling bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van kracht geworden. De regeling voorzag in de aanwijzing van een commissie die tot taak had de minister te adviseren over bezwaren van medewerkers tegen in die regeling met name genoemde rechtspositionele besluiten. Dat betekende dus dat niet alle bezwaren tegen rechtspositionele besluiten voor advies werden voorgelegd aan de commissie; er werd een onderscheid gemaakt tussen zogenaamde ‘lichte’ en ‘zware’ zaken. Dit onderscheid is gehanteerd tot de overgang van het secretariaat van de commissie naar het Expertisecentrum arbeidsjuridisch in 2006, omdat het voeren van twee secretariaten (voor de ambtelijke commissie voor lichte zaken bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en voor de onafhankelijke commissie bij EC aj niet werkbaar werd geacht.

Omdat ook in andere opzichten de regeling gedateerd was, zoals de verwijzing naar de Bijzondere Commissie als bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, in plaats van naar het Departementaal Georganiseerd Overleg, dient de regeling te worden aangepast.

Daarnaast heeft een aantal ministeries aangegeven te overwegen om niet langer een eigen commissie op dit gebied in stand te houden, maar uit efficiency- en kwaliteitsoverwegingen te willen aansluiten bij de desbetreffende bezwarenadviescommissie van BZK. Daartoe zullen leden – waaronder de huidige voorzitters van de bezwarenadviescommissies van die andere ministeries – en plaatsvervangende leden in de commissie worden benoemd op de voordracht van de betrokken andere ministers.

Een voordeel van een aldus verbrede commissie is de mogelijkheid van flexibele inzet die bijvoorbeeld nodig kan zijn om te blijven binnen de termijnen die in de Algemene wet bestuursrecht zijn gesteld, een aspect waarvoor na de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen nog meer aandacht zal moeten zijn dan nu al het geval is.

Om deze redenen is besloten de onderhavige regeling tot stand te brengen onder gelijktijdige intrekking van voornoemde regeling. De regeling voorziet in de instelling van de Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden BZK en is zodanig geformuleerd dat ook andere ministeries gebruik kunnen maken van deze commissie, overigens zonder daartoe verplicht te zijn.

Artikelen

Artikel 1

In dit artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen. De formulering ‘een ministerie’ is opgenomen omdat de commissie op verzoek van de desbetreffende ministers ook bezwaren van medewerkers van andere ministeries dan dat van BZK kan behandelen.

Artikel 2

In dit artikel is de taak van de commissie vastgelegd. In eerste instantie is de commissie bedoeld om de Minister van BZK te adviseren over bezwaren van medewerkers van het Ministerie van BZK die zijn gericht tegen besluiten waarbij hun rechtspositioneel belang rechtstreeks is betrokken. Daarnaast is er in voorzien dat desgewenst ook andere ministeries gebruik kunnen maken van deze commissie.

Bij het derde lid van dit artikel – betreffende advisering door een andere commissie – kan worden gedacht aan de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering (CABF) zoals die genoemd wordt in (de artikelen 6 en 7 van) de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering BBRA 1984. Deze commissie adviseert de betrokken minister over een bezwaar van een medewerker van zijn ministerie gericht tegen de vastgestelde waarderingsuitkomst van zijn functie.

Artikelen 3 en 6

Met artikel 3 is voorzien in de instelling van de bezwarenadviescommissie en de benoemingsperiode van haar leden en plaatsvervangende leden in haar geheel terwijl in artikel 6 de samenstelling van de commissie is bepaald bij de behandeling van een concreet bezwaar.

Het streven is om bij de samenstelling van de commissie van een concreet bezwaar er voor te zorgen dat, indien beschikbaar, een lid dat op voordracht van het Departementaal Georganiseerd Overleg van het ministerie door de minister is benoemd, deel uitmaakt van de commissie.

De commissie bestaat uit een (externe) voorzitter, één of meer plaatsvervangende voorzitters, ten minste tien leden en evenzoveel plaatsvervangende leden.

Als een ander ministerie gebruik maakt van de commissie worden ingevolge artikel 3, vierde lid, tweede volzin, ten minste één lid en één plaatsvervangend lid benoemd en ontslagen op de voordracht van de betrokken andere minister. Aldus kan bekendheid van de commissie met de cultuur van het betrokken ministerie worden gewaarborgd. In samenhang hiermee is in artikel 6, tweede lid, bepaald dat bij de behandeling van een bezwaar van een medewerker van een ander ministerie ten minste één, op de voordracht van de betrokken andere minister, benoemd lid of plaatsvervangend lid deel uitmaakt van de commissie. Om een onafhankelijke advisering te waarborgen is er tevens in voorzien dat degene die bij de behandeling van een dergelijk bezwaar als voorzitter fungeert, niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van de betrokken andere minister. In de regel zal er bij de toedeling van zaken naar worden gestreefd om degenen die op de voordracht van een andere minister zijn benoemd tot plaatsvervangend voorzitter als voorzitter te laten fungeren bij de behandeling van bezwaren van medewerkers van het betrokken andere ministerie.

Op grond van artikel 6, derde lid, kan de aldus samengestelde commissie het horen opdragen aan de fungerend voorzitter, bijvoorbeeld in minder complexe zaken.

Artikel 4

Op grond van dit artikel wijst de Manager Expertisecentrum arbeidsjuridisch de secretaris van de commissie aan, op basis van de binnen deze dienst beschikbare expertise.

Artikel 8

Ingevolge dit artikel kan de commissie van de betrokken minister de medewerking verlangen die zij nodig acht voor de behandeling van een bezwaar. Het gaat daarbij om zaken die nodig zijn om tot een juiste oordeelsvorming te kunnen komen, zoals het vragen van inlichtingen aan daarvoor in aanmerking komende derden, het instellen van een onderzoek op de werkplek – bijvoorbeeld als de commissie zich door het verhandelde tijdens de hoorzitting niet voldoende geïnformeerd acht – of het zich door deskundigen van advies en bijstand laten dienen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

Naar boven