TOELICHTING
Burgemeesters zijn bij wet verplicht te gaan wonen in de gemeente waar zij hun ambt uitoefenen. De verhuizing moet plaatsvinden
binnen een jaar na het ingaan van de benoeming. Veel burgemeesters verhuizen om die reden al voordat ze hun oude woning hebben
verkocht. Uit een inventarisatie van de commissarissen van de Koningin is gebleken dat in het voorjaar van 2009 ongeveer dertig
burgemeesters daardoor met dubbele woonlasten worden geconfronteerd. Uit genoemde inventarisatie blijkt ook dat gemeenten
over het algemeen terughoudend zijn geweest met het beschikbaar stellen van voorzieningen aan de burgemeester.
De dubbele woonlastenproblematiek van deze zittende burgemeesters kan door de omvang, de groep die het betreft en de mogelijk
negatieve effecten voor de gemeente leiden tot een bestuurlijk ongewenste situatie. Er wordt momenteel overlegd met de bonden
van burgemeesters en met de commissarissen van de Koningin om te komen tot een aanpassing van de structurele regeling van
de huisvestingsvoorzieningen voor burgemeesters. Dit kost echter de nodige tijd en bovendien zal de nieuwe regeling niet gelden
voor zittende burgemeesters.
Het vorenstaande heeft mij doen besluiten een regeling met een tijdelijk karakter te treffen voor de burgemeesters die op
1 juni 2009 te maken hebben met dubbele woonlasten, omdat het huis waar de burgemeester tot zijn benoeming woonde, nog niet
is verkocht. De maatregel is gericht op de toekomst in die zin dat moet worden voorkomen dat burgemeesters in de problemen
komen door het enkele feit dat de burgemeesters hun oude huis niet kunnen verkopen. De tegemoetkoming is nadrukkelijk niet
een vergoeding om financiële problemen van deze burgemeesters als zodanig op te lossen.
Er is gekozen voor de datum van 1 juni 2009 omdat toen duidelijk was dat de dubbele woonlasten een bestuurlijk ongewenste
situatie vormden. Rond deze datum was het de nieuwe instroom burgemeesters intussen duidelijk dat dubbele woonlasten een risico
vormden voor de vervulling van het ambt. Commissarissen van de Koningin stellen dit bij de sollicitaties ook expliciet aan
de orde. Burgemeesters die na 1 juni worden geconfronteerd met de vraag hoe te voldoen aan het woonplaatsvereiste, worden
geacht zich op de huidige omstandigheden te hebben ingesteld. Voor hen geldt deze tegemoetkoming dus niet. Voor hen gelden
de huidige rechtspositionele voorzieningen.
Met deze regeling is bewust geabstraheerd van specifieke omstandigheden per gemeente of daadwerkelijke woonlasten. Gelet op
de variëteit van de omstandigheden waarin de zittende burgemeesters zich bevinden, is dit het meest objectief en uitvoeringstechnisch
het eenvoudigst.
De regeling vindt zijn grondslag in artikel 31, vierde lid, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters. Artikel 3 van de Regeling
rechtspositie burgemeesters werkt de aanspraak verder uit. Artikel 3, onderdeel c, bepaalt dat in verband met dubbele woonlasten
de kosten tot € 272,27 over een periode van vier maanden worden vergoed. De thans voorgestelde regeling (artikel 3a) is te
zien als een aanvulling van deze regeling voor een specifieke groep burgemeesters die als gevolg van de verhuizing naar de
nieuwe gemeente met dubbele woonlasten is komen te zitten. Toekenning van de tegemoetkoming op basis van deze regeling is
afhankelijk van de volgende criteria (artikel 3a, eerste lid):
a. de benoeming van de burgemeester is ingegaan voor 1 juni 2009;
b. de burgemeester huurt een woning in die gemeente, heeft aldaar een woning gekocht of woont aldaar in een ambtswoning waarvoor
hij wordt gekort op de bezoldiging volgens artikel 35 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters;
c. de oude woning is op 1 juni 2009 kenbaar in de verkoop, waarbij de rente van de op de woning gevestigde hypotheek op het budget
van het huishouden van de burgemeester drukt. Kenbaar in de verkoop blijkt bij voorbeeld uit een bord ‘Te koop’ bij de woning
dat vanaf de straat zichtbaar is en door plaatsing van de woning op een verkoopsite op het internet.
De tegemoetkoming bedraagt 18% van de bezoldiging, doch uiterlijk de hoogte van de woonlasten van de burgemeester in de nieuwe
gemeente.
Er is gekozen voor dit percentage, omdat het hetzelfde percentage is dat geldt voor de fiscale waardering van woongenot bij
een door de werkgever ter beschikking gestelde woning. Wat onder bezoldiging valt, is gedefinieerd in artikel 1, onderdeel
b, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters. De tegemoetkoming wordt gebruteerd aan de burgemeester uitbetaald (artikel
3a, zesde lid). De tegemoetkoming is belast tegen het normale belastingtarief. Doordat het bedrag is gemaximeerd tot de werkelijke
kosten kan de burgemeester er niet op verdienen. Het is namelijk niet de bedoeling dat een burgemeester er met deze tegemoetkoming
financieel op vooruit gaat, in die zin dat hij met zijn tegemoetkoming de woonlasten van de vorige woning kan verlagen.
Alleen werkelijk gemaakte kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Onder kosten wordt volgens artikel 3a, tweede lid, verstaan:
a. de huur voor een tijdelijke of voor zijn definitieve woning in de nieuwe gemeente;
b. de rente die is verschuldigd over de hypothecaire lening die voor de aankoop van de nieuwe woning is afgesloten;
c. de korting op de bezoldiging vanwege de bewoning van de ambtswoning.
De kosten worden tot maximaal 1 juni 2010 vergoed. Wordt de woning in de oude gemeente binnen het jaar verkocht (of de huur
opgezegd dan wel de ambtswoning verlaten), dan eindigt het recht op de tegemoetkoming met onmiddellijke ingang (artikel 3a,
derde lid). Zij herleeft ook niet voor een nieuwe woning. Uiterlijk op 1 juni 2010 is de regeling uitgewerkt. De woning in
de oude gemeente wordt geacht te zijn verkocht op de dag dat de notariële akte strekkende tot overdracht van de woning bij
de notaris is gepasseerd.
Voor de aanspraak op de tegemoetkoming is niet relevant of de burgemeester zich al dan niet al in de nieuwe gemeente heeft
ingeschreven. Ook is niet van belang hoelang de burgemeester op 1 juni 2009 in het ambt is benoemd.
De burgemeester moet een aanvraag indienen om recht te kunnen doen gelden op de tegemoetkoming. Als hij voldoet aan de vereisten
moet de gemeente de tegemoetkoming verstrekken; er is dus geen discretionaire bevoegdheid. De tegemoetkoming komt ten laste
van de gemeente waar de burgemeester is benoemd.
Het kan zijn dat de burgemeester op 1 juni 2009 aanspraak maakte op de vergoeding van € 272,27 per maand, bedoeld in artikel
3, onderdeel c, van de Regeling rechtspositie burgemeesters of een vergoeding krijgt voor pensionkosten als bedoeld in artikel
4, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling rechtspositie burgemeesters. Indien de burgemeester kiest voor de tijdelijke regeling,
vervallen daarmee de aanspraken op de vergoedingen van artikel 3, onderdeel c, en artikel 4, eerste lid, onderdeel a, met
terugwerkende kracht tot en met 1 juni 2009 (artikel 3a, vijfde lid). Nadat de aanspraken van artikel 3, onderdeel c, en artikel
4, eerste lid, onderdeel a, zogezegd zijn uitgewerkt, maar de burgemeester nog steeds voldoet aan de voorwaarden van artikel
3a, eerste lid, kan de burgemeester alsnog aanspraak maken op de tegemoetkoming van artikel 3a, maar alleen vanaf het moment
dat de aanspraak op de vergoedingen van artikel 3, onderdeel c, en artikel 4, eerste lid, onderdeel a, niet meer kunnen worden
gerealiseerd. Voorts eindigt ook in dit geval de aanspraak van artikel 3a, eerste lid, uiterlijk op 1 juni 2010.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst.