Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot wijziging van de Regeling rechtspositie burgemeesters in verband met dubbele woonlasten

28 september 2009

Nr. 2009-0000526112

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 31, vierde lid, Rechtspositiebesluit burgemeesters;

Besluit:

ARTIKEL I

In de Regeling rechtspositie burgemeesters wordt na artikel 3 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. In afwijking van artikel 3, onderdeel c, betreffen de kosten in verband met dubbele woonlasten ten hoogste 18% van de bezoldiging voor de duur van ten hoogste één jaar met dien verstande dat uitsluitend werkelijk gemaakte kosten worden vergoed en voorts aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de benoeming van de burgemeester is ingegaan voor 1 juni 2009;

    • b. de burgemeester op 1 juni 2009:

      • 1°. met toepassing van artikel 35 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters een ambtswoning ter beschikking heeft; of

      • 2°. een woning in de gemeente huurt dan wel koopt; of

      • 3°. van de gemeente een vergoeding voor pensionkosten ontvangt als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a; en

    • c. de woning waar de burgemeester tot het moment van de dag waarop de benoeming ingaat woonde op 1 juni 2009 kenbaar in de verkoop staat en de rente van schulden ter verwerving van de woning drukken op het huishouden van de burgemeester.

  • 2. Onder kosten als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

    • a. de verschuldigde prijs voor de huur van de nieuwe woning in de gemeente waar de burgemeester is benoemd; of

    • b. de rente van schulden ter verwerving van de nieuwe woning in de gemeente waar de burgemeester is benoemd; of

    • c. de korting op de bezoldiging vanwege de bewoning van de ambtswoning.

  • 3. De aanspraak, bedoeld in het eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de woning waar de burgemeester tot het moment van zijn benoeming woonde, is verkocht of de woonsituatie van de burgemeester in de nieuwe gemeente na 1 juni is gewijzigd.

  • 4. De woning wordt geacht te zijn verkocht op de dag dat de notariële akte strekkende tot overdracht van de woning bij de notaris is gepasseerd.

  • 5. Indien de burgemeester een beroep doet op de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, kan geen aanspraak worden gedaan op de vergoeding van de kosten, bedoeld in artikel 3, onderdeel c, en de vergoeding van pensionkosten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a.

  • 6. De verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de vergoeding worden door de gemeente aan de burgemeester vergoed.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, werkt terug tot en met 1 juni 2009 en vervalt met ingang van 1 juni 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

TOELICHTING

Burgemeesters zijn bij wet verplicht te gaan wonen in de gemeente waar zij hun ambt uitoefenen. De verhuizing moet plaatsvinden binnen een jaar na het ingaan van de benoeming. Veel burgemeesters verhuizen om die reden al voordat ze hun oude woning hebben verkocht. Uit een inventarisatie van de commissarissen van de Koningin is gebleken dat in het voorjaar van 2009 ongeveer dertig burgemeesters daardoor met dubbele woonlasten worden geconfronteerd. Uit genoemde inventarisatie blijkt ook dat gemeenten over het algemeen terughoudend zijn geweest met het beschikbaar stellen van voorzieningen aan de burgemeester.

De dubbele woonlastenproblematiek van deze zittende burgemeesters kan door de omvang, de groep die het betreft en de mogelijk negatieve effecten voor de gemeente leiden tot een bestuurlijk ongewenste situatie. Er wordt momenteel overlegd met de bonden van burgemeesters en met de commissarissen van de Koningin om te komen tot een aanpassing van de structurele regeling van de huisvestingsvoorzieningen voor burgemeesters. Dit kost echter de nodige tijd en bovendien zal de nieuwe regeling niet gelden voor zittende burgemeesters.

Het vorenstaande heeft mij doen besluiten een regeling met een tijdelijk karakter te treffen voor de burgemeesters die op 1 juni 2009 te maken hebben met dubbele woonlasten, omdat het huis waar de burgemeester tot zijn benoeming woonde, nog niet is verkocht. De maatregel is gericht op de toekomst in die zin dat moet worden voorkomen dat burgemeesters in de problemen komen door het enkele feit dat de burgemeesters hun oude huis niet kunnen verkopen. De tegemoetkoming is nadrukkelijk niet een vergoeding om financiële problemen van deze burgemeesters als zodanig op te lossen.

Er is gekozen voor de datum van 1 juni 2009 omdat toen duidelijk was dat de dubbele woonlasten een bestuurlijk ongewenste situatie vormden. Rond deze datum was het de nieuwe instroom burgemeesters intussen duidelijk dat dubbele woonlasten een risico vormden voor de vervulling van het ambt. Commissarissen van de Koningin stellen dit bij de sollicitaties ook expliciet aan de orde. Burgemeesters die na 1 juni worden geconfronteerd met de vraag hoe te voldoen aan het woonplaatsvereiste, worden geacht zich op de huidige omstandigheden te hebben ingesteld. Voor hen geldt deze tegemoetkoming dus niet. Voor hen gelden de huidige rechtspositionele voorzieningen.

Met deze regeling is bewust geabstraheerd van specifieke omstandigheden per gemeente of daadwerkelijke woonlasten. Gelet op de variëteit van de omstandigheden waarin de zittende burgemeesters zich bevinden, is dit het meest objectief en uitvoeringstechnisch het eenvoudigst.

De regeling vindt zijn grondslag in artikel 31, vierde lid, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters. Artikel 3 van de Regeling rechtspositie burgemeesters werkt de aanspraak verder uit. Artikel 3, onderdeel c, bepaalt dat in verband met dubbele woonlasten de kosten tot € 272,27 over een periode van vier maanden worden vergoed. De thans voorgestelde regeling (artikel 3a) is te zien als een aanvulling van deze regeling voor een specifieke groep burgemeesters die als gevolg van de verhuizing naar de nieuwe gemeente met dubbele woonlasten is komen te zitten. Toekenning van de tegemoetkoming op basis van deze regeling is afhankelijk van de volgende criteria (artikel 3a, eerste lid):

  • a. de benoeming van de burgemeester is ingegaan voor 1 juni 2009;

  • b. de burgemeester huurt een woning in die gemeente, heeft aldaar een woning gekocht of woont aldaar in een ambtswoning waarvoor hij wordt gekort op de bezoldiging volgens artikel 35 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters;

  • c. de oude woning is op 1 juni 2009 kenbaar in de verkoop, waarbij de rente van de op de woning gevestigde hypotheek op het budget van het huishouden van de burgemeester drukt. Kenbaar in de verkoop blijkt bij voorbeeld uit een bord ‘Te koop’ bij de woning dat vanaf de straat zichtbaar is en door plaatsing van de woning op een verkoopsite op het internet.

De tegemoetkoming bedraagt 18% van de bezoldiging, doch uiterlijk de hoogte van de woonlasten van de burgemeester in de nieuwe gemeente.

Er is gekozen voor dit percentage, omdat het hetzelfde percentage is dat geldt voor de fiscale waardering van woongenot bij een door de werkgever ter beschikking gestelde woning. Wat onder bezoldiging valt, is gedefinieerd in artikel 1, onderdeel b, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters. De tegemoetkoming wordt gebruteerd aan de burgemeester uitbetaald (artikel 3a, zesde lid). De tegemoetkoming is belast tegen het normale belastingtarief. Doordat het bedrag is gemaximeerd tot de werkelijke kosten kan de burgemeester er niet op verdienen. Het is namelijk niet de bedoeling dat een burgemeester er met deze tegemoetkoming financieel op vooruit gaat, in die zin dat hij met zijn tegemoetkoming de woonlasten van de vorige woning kan verlagen.

Alleen werkelijk gemaakte kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Onder kosten wordt volgens artikel 3a, tweede lid, verstaan:

  • a. de huur voor een tijdelijke of voor zijn definitieve woning in de nieuwe gemeente;

  • b. de rente die is verschuldigd over de hypothecaire lening die voor de aankoop van de nieuwe woning is afgesloten;

  • c. de korting op de bezoldiging vanwege de bewoning van de ambtswoning.

De kosten worden tot maximaal 1 juni 2010 vergoed. Wordt de woning in de oude gemeente binnen het jaar verkocht (of de huur opgezegd dan wel de ambtswoning verlaten), dan eindigt het recht op de tegemoetkoming met onmiddellijke ingang (artikel 3a, derde lid). Zij herleeft ook niet voor een nieuwe woning. Uiterlijk op 1 juni 2010 is de regeling uitgewerkt. De woning in de oude gemeente wordt geacht te zijn verkocht op de dag dat de notariële akte strekkende tot overdracht van de woning bij de notaris is gepasseerd.

Voor de aanspraak op de tegemoetkoming is niet relevant of de burgemeester zich al dan niet al in de nieuwe gemeente heeft ingeschreven. Ook is niet van belang hoelang de burgemeester op 1 juni 2009 in het ambt is benoemd.

De burgemeester moet een aanvraag indienen om recht te kunnen doen gelden op de tegemoetkoming. Als hij voldoet aan de vereisten moet de gemeente de tegemoetkoming verstrekken; er is dus geen discretionaire bevoegdheid. De tegemoetkoming komt ten laste van de gemeente waar de burgemeester is benoemd.

Het kan zijn dat de burgemeester op 1 juni 2009 aanspraak maakte op de vergoeding van € 272,27 per maand, bedoeld in artikel 3, onderdeel c, van de Regeling rechtspositie burgemeesters of een vergoeding krijgt voor pensionkosten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling rechtspositie burgemeesters. Indien de burgemeester kiest voor de tijdelijke regeling, vervallen daarmee de aanspraken op de vergoedingen van artikel 3, onderdeel c, en artikel 4, eerste lid, onderdeel a, met terugwerkende kracht tot en met 1 juni 2009 (artikel 3a, vijfde lid). Nadat de aanspraken van artikel 3, onderdeel c, en artikel 4, eerste lid, onderdeel a, zogezegd zijn uitgewerkt, maar de burgemeester nog steeds voldoet aan de voorwaarden van artikel 3a, eerste lid, kan de burgemeester alsnog aanspraak maken op de tegemoetkoming van artikel 3a, maar alleen vanaf het moment dat de aanspraak op de vergoedingen van artikel 3, onderdeel c, en artikel 4, eerste lid, onderdeel a, niet meer kunnen worden gerealiseerd. Voorts eindigt ook in dit geval de aanspraak van artikel 3a, eerste lid, uiterlijk op 1 juni 2010.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

Naar boven