Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 september 2009, nr. PLW/2009/20457, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor projecten ter (door)ontwikkeling van hogescholen tot instituten die diensten verlenen op het gebied van een Leven Lang Leren (LLL) (Tijdelijke stimuleringsregeling Leven Lang Leren in het HBO 2009)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. diplomering:

het verstrekken van een getuigschrift behorende bij een opleiding, opgenomen in het Centraal Register Hoger Onderwijs (CROHO);

b. EVC:

erkennen van verworven competenties;

c. EVC-procedure:

geheel van processtappen en gehanteerde instrumenten waarmee informeel, non-formeel en formeel verworven competenties van deelnemers worden beoordeeld ten opzichte van een specifieke, landelijke standaard;

d. ervaringscertificaat:

rapportage waarin de beoordeling van de competenties van de deelnemer aan een EVC-procedure wordt weergegeven en onderbouwd, conform de op grond van de kwaliteitscode EVC geldende eisen;

e. formeel onderwijs:

het wettelijk geregelde onderwijs, leidend tot een diploma (in HO: de Croho-opleidingen);

f. non-formeel onderwijs:

opleidingen, cursussen en trainingen (intentioneel leren) die niet tot het formeel onderwijs behoren;

g. leven lang leren:

formeel en non-formeel onderwijs gevolgd door 23–64 jarigen;

h. werkend leren:

trajecten waarin werken en leren in samenhang georganiseerd en geprogrammeerd worden, waarbij het georganiseerde leren zowel op de werkplek als binnen de hogeschool kan plaatsvinden;

i. maatwerktraject werkend leren:

opleidingstraject strekkend tot het behalen van een certificaat of diploma, waarin op maat wordt aangesloten op de competenties van de individuele deelnemer, werkend leren centraal staat en sprake is van samenhang en wisselwerking tussen werkend leren en kennisverwerving;

j. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

k. hogeschool:

uit ’s Rijks kas bekostigde hogeschool, zoals bedoeld in art. 1.8 van de WHW;

l. project:

geheel van activititeiten dat beschreven is in een activiteitenplan en erop gericht is binnen een bepaalde tijd een concreet resultaat te bereiken.

Artikel 1.2. Doelomschrijving

  • 1. De minister kan een subsidie verlenen als bijdrage voor een project van een hogeschool dat tot doel heeft de (door)ontwikkeling van de hogeschool tot instituut waar organisatiebreed diensten worden verleend op het gebied van een leven lang leren, door middel van activiteiten gericht op opleiding, diplomering en EVC.

  • 2. Subsidie voor activiteiten als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verstrekt indien sprake is van een aantoonbare vergroting van het aantal deelnemers uit de doelgroep volwassen beroepsbevolking van 23 jaar en ouder.

Artikel 1.3. Subsidieontvanger

Subsidie wordt verleend aan een hogeschool.

Artikel 1.4. Subsidieplafond

Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is een bedrag van ten hoogste € 9.800.000,– beschikbaar.

Artikel 1.5. Hoogte subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten van het project, met een maximum van € 2.000.000,–.

  • 2. Voor tenminste 25% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten dient cofinanciering plaats te vinden.

2. SUBSIDIEAANVRAAG

Artikel 2.1. Aanvraag

  • 1. De subsidie wordt op aanvraag verleend.

  • 2. De subsidieaanvraag wordt ingediend bij SenterNovem.

  • 3. Per subsidieontvanger kan slechts één subsidieaanvraag worden ingediend.

Artikel 2.2. Vereisten subsidieaanvraag

  • 1. De subsidie wordt aangevraagd met gebruikmaking van het aanvraagformulier.

  • 2. Een subsidieaanvraag omvat voorts:

    • a. een activiteitenplan; en

    • b. een begroting.

Artikel 2.3. Activiteitenplan

Het activiteitenplan omvat een overzicht van de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten met betrekking tot het (door)ontwikkelen van de hogeschool tot instituut dat diensten verleent op het gebied van een leven lang leren en voorziet tenminste in:

  • a. een kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de bestaande activiteiten en voorzieningen en de reeds behaalde kwantitatieve en kwalitatieve resultaten over de volle breedte van de hogeschool, op het gebied van een leven lang leren en met betrekking tot de doelgroep in de regeling;

  • b. een beschrijving van de kwantitatieve resultaatambities, waaronder de beoogde toename van het aantal deelnemers uit de doelgroep, met daarbinnen specifieke resultaatambities voor de toename van het aantal deelnemers van 30 jaar en ouder;

  • c. een beschrijving van te ondernemen acties op alle relevante niveaus binnen de organisatie, die betrekking hebben op de ontwikkeling en vertaling van de strategische missie, visie en het beleid van de hogeschool ten aanzien van een leven lang leren, leidend tot duurzame verankering;

  • d. een beschrijving van de te ontwikkelen producten en diensten op het gebied van een leven lang leren voor de doelgroep over de gehele breedte van de hogeschool, voor zover deze producten een aantoonbare relatie hebben met opleiding, diplomering, en EVC, aansluiten op de vraag, qua exploitatie levensvatbaar en duurzaam uitvoerbaar zijn.

  • e. een beschrijving van de activiteiten die gericht zijn op het vraag- en klantgericht werken, externe oriëntatie en het aangaan c.q. uitbouwen van duurzame partnerschappen met bedrijven en instellingen in het kader van een leven lang leren.

  • f. een beschrijving van de projectorganisatie, waaruit de breedte van de betrokkenheid van de organisatieonderdelen en de betrokkenheid van bestuur en lijnmanagement van de hogeschool blijkt;

  • g. een beschrijving van de activiteiten die betrekking hebben op de aanpassing van de inrichting van de organisatie (structuur, bedrijfsvoering, werkprocessen en cultuur), kwaliteitsborging en duurzame verankering;

  • h. een beschrijving van de activiteiten die de deskundigheid van medewerkers bevorderen.

  • i. een beschrijving van de wijze waarop de leerfunctie wordt ingevuld en kennisdeling wordt gerealiseerd.

Artikel 2.4. Begroting

  • 1. In de begroting worden onderscheiden de organisatiekosten tot en met 31 december 2011 voor het:

    • a. ontwikkelen en vertalen van de strategische missie, visie en beleid van de hogeschool ten aanzien van een leven lang leren in concrete actieplannen op alle relevante niveaus en onderdelen binnen de organisatie;

    • b. ontwikkelen van producten en diensten op het gebied van een leven lang leren betreffende de doelgroep, voor zover die producten een directe relatie hebben met opleiding, diplomering en EVC, aantoonbaar aansluiten op de reële vraag en qua exploitatie levensvatbaar zijn;

    • c. vraag- en klantgericht werken, externe oriëntatie en het aangaan c.q. uitbouwen van partnerschappen met bedrijven en instellingen in het kader van een leven lang leren;

    • d. aanpassing van de inrichting van de organisatie (structuur, bedrijfsvoering, werkprocessen en cultuur);

    • e. bevorderen van de deskundigheid van medewerkers;

    • f. invulling leerfunctie en kennisdeling.

  • 2. In de kosten worden onderscheiden:

    • a. loonkosten verbonden aan de inzet van het personeel van de subsidieaanvrager;

    • b. kosten voor gebruikmaking van de diensten van derden;

    • c. materiële kosten; en

    • d. kosten voor overhead.

Artikel 2.5. Termijn indiening

Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend tot en met 30 oktober 2009.

3. SUBSIDIEVERLENING

Artikel 3.1. Criteria

  • 1. De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op subsidieaanvragen met betrekking tot projecten op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie.

  • 2. De projecten worden beoordeeld op basis van de volgende criteria:

    • a. gerealiseerde resultaten

    • b. ambitie

    • c. haalbaarheid

    • d. vraaggerichtheid

    • e. duurzame verankering

    • f. invulling leerfunctie en kennisdeling

  • 3. De kosten van het project dienen in redelijke verhouding te staan tot de daarvan te verwachten resultaten.

  • 4. Bij de beoordeling van de aanvragen kan bij gelijke geschiktheid regionale spreiding van de projecten als criterium gehanteerd worden.

  • 5. In 2010 vindt een tussenevaluatie plaats gericht op de voortgang van de projecten en realisatie van de ambities.

Artikel 3.2. Beslistermijn

De minister beslist binnen dertien weken na sluiting van de termijn voor het indienen van aanvragen in het kader van de regeling, zoals vermeld in artikel 2.5.

Artikel 3.3. Andere subsidieregelingen

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt er geen subsidie verstrekt voor zover subsidie is verstrekt op grond van een andere rijkssubsidieregeling met een doelstelling die overeenkomt met de doelstelling bedoeld in deze regeling.

Artikel 3.4. Niet vervullen begrotingsvoorwaarde

  • 1. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden op grond van deze regeling verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

4. VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 4.1. informatieplicht

  • 1. De subsidieontvanger verstrekt alle door of namens de minister gevraagde informatie ten behoeve van beleidsonderzoek, tussenevaluatie en controledoeleinden.

  • 2. Uiterlijk 1 oktober 2010 dient de subsidieontvanger een tussentijds verslag van activiteiten in bij de minister.

Artikel 4.2. administratieve voorschriften

  • 1. De subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de voorbereiding en uitvoering van het project en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten.

  • 2. De administratie is zodanig opgezet dat deze voldoende waarborgen biedt voor beleidsonderzoek, controledoeleinden en het uitvoeren van de tussenevaluatie.

  • 3. De administratie biedt voldoende mogelijkheden voor een goede accountantscontrole op de juiste naleving van de subsidievoorwaarden.

Artikel 4.3. meldingsplicht

  • 1. Subsidieontvanger meldt veranderingen in de begroting waar het verschuivingen in de kostenposten betreft.

  • 2. Subsidieontvanger meldt wanneer aannemelijk is dat bepaalde activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

5. SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 5.1. Besteding subsidie

De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Eventueel niet-bestede middelen na afloop van de looptijd van de subsidie zullen worden teruggevorderd. De subsidie wordt uiterlijk in het jaar 2011 besteed.

Artikel 5.2. Subsidievaststelling

  • 1. Binnen dertien weken na beëindiging van het project, doch uiterlijk op 1 april 2012, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij de minister.

  • 2. De minister stelt de subsidie vast binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

Artikel 5.3. Verantwoording en controle

  • 1. De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G, behorende bij de richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in de jaarrekening van het laatste jaar van besteding. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.

  • 2. De verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving vindt tevens plaats in de FSR-bijlage bij het jaarverslag, bedoeld in artikel 3, onderdeel g, van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

Artikel 5.4. Verslag van activiteiten

Binnen dertien weken na beëindiging van het project, doch uiterlijk op 1 april 2012, dient de subsidieontvanger een verslag van activiteiten in bij de minister. Het verslag van activiteiten bevat:

  • a. in aanvulling op de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.3., eerste lid, een overeenkomstig de begroting opgestelde financiële paragraaf, waarin inzicht wordt verschaft over de aanwending van de verstrekte middelen; en

  • b. een overzicht van de werkzaamheden waarvoor de subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten en, voor zover van toepassing, een analyse van verschillen tussen de beoogde resultaten en de feitelijke realisatie.

6. BETALING

Artikel 6.1. Voorschotten

Nadat de subsidie is verleend worden de voorschotten als volgt verstrekt:

  • 1. het eerste voorschot wordt binnen vier weken na de verlening van de subsidie verstrekt en bedraagt 50%;

  • 2. het tweede voorschot wordt uiterlijk dertien weken na ontvangst van het tussentijdse verslag, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, verstrekt. Bij een positieve beoordeling van de voortgang en realisatie van het project bedraagt het tweede voorschot eveneens 50%. Indien de voortgang en realisatie van het project achter blijven kan de minister besluiten het tweede voorschot niet, of niet geheel, te verstrekken.

7. MANDAATVERLENING

Artikel 7.1. Mandaatverlening SenterNovem

  • 1. Aan de algemeen directeur van SenterNovem te ’s-Gravenhage wordt mandaat verleend om, met de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, op grond van deze regeling alle noodzakelijke besluiten te nemen in het kader van de uitvoering van deze regeling.

  • 2. Aan de algemeen directeur van SenterNovem te ’s-Gravenhage wordt mandaat verleend voor het behandelen van en het nemen van besluiten op bezwaarschriften ingediend in het kader van deze regeling.

8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1. Toepassing regeling na vervaldatum

Voor zover er na het vervallen van deze regeling ter zake nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig deze regeling plaats.

Artikel 8.2. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 31 december 2012.

Artikel 8.3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke stimuleringsregeling Leven Lang Leren in het HBO 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Algemeen

In ‘Het Hoogste Goed, Strategische agenda voor het hoger onderwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid’ (2007) is als doelstelling opgenomen dat in 2011 10.000 meer 27–40 jarigen in het bekostigd hbo ingeschreven zijn dan in 2007. In 2006/2007 kende het hbo 46.230 ingeschrevenen tussen 27 en 40 jaar en in 2007/2008 was dat aantal 46.960. Er is dus nog een aanzienlijke groei nodig om de doelstelling te bereiken.

In het hoger onderwijs nemen volwassenen traditioneel vooral deel aan deeltijdopleidingen. In de periode 1995–2003 was sprake van een toename van de deelname, vooral in het hbo. In de periode 2003–2008 nam de deelname aan hbo deeltijd echter af van 67.000 naar 62.000. In het hbo als geheel is sprake van een groei van het aantal deelnemers. Daarbij valt echter op dat de groei van het aantal 30+ers achterblijft bij de totale groei. Ook is opvallend dat 79% van de deelnemers aan duale opleidingen jonger is dan 30 jaar. In Nederland ligt de deelname van 30–39 jarigen (2,7%) en mensen van 40 jaar en ouder (0,7%) aan het formele onderwijs ligt in Nederland ongeveer op de helft van het OESO en EU gemiddelde.

Als oorzaken voor de achterblijvende deelname van volwassenen aan het hoger onderwijs wordt wel gewezen op onvoldoende aanwezigheid van aanbod dat aansluit op de vraag van individuen en werkgevers en op de (te) lange duur van diplomagerichte trajecten.

De Projectdirectie Leren & Werken is in 2006 gestart met Tijdelijke stimuleringsregelingen gericht op vraaggerichte ontwikkeling en duurzame verankering van EVC-procedures en (sinds 2007) maatwerktrajecten werkend leren in het hbo.

In het kader van deze hbo-regelingen zijn in 2007 in 13 projecten ruim 4.200 EVC-trajecten uitgevoerd. In 2008 zijn in 15 projecten ruim 4.700 trajecten gerealiseerd (EVC en maatwerk werkend leren). De ambities van de 11 projecten die in 2009 worden uitgevoerd omvatten ruim 6.700 trajecten EVC en maatwerk werkend leren. De realisatie van de aantallen trajecten blijft vooralsnog achter bij de door de hogescholen geformuleerde ambities. Toch is uit de monitoring ook gebleken dat er in kwalitatieve zin goede resultaten zijn geboekt.

De algehele conclusie op basis van de monitoring van de hbo-projecten in deze regelingen is echter dat de activiteiten op het gebied van een leven lang leren zich blijven afspelen in de marge van de hogescholen. Instellingen in het hoger onderwijs onderschrijven op beleidsniveau het belang van een leven lang leren en het bereiken en bedienen van de doelgroep volwassenen. De meeste instellingen hebben ook strategische doelstellingen op het gebied van kenniscirculatie en het versterken en verankeren van de hogeschool als (regionale) kennisinstelling. Maar in de praktijk gaat de aandacht en prioriteit vooralsnog niet uit naar concretisering en realisatie van deze ambities. De aantallen volwassen deelnemers zijn nog onvoldoende substantieel om een zodanige impact te hebben op het beleid van de hogescholen dat men daadwerkelijk de (strategische) keuzes maakt en ontwikkelingen in gang zet die nodig zijn om te komen tot duurzame, kwalitatief goede dienstverlening in het kader van een leven lang leren.

Aansluitend op de evaluatieresultaten van de voorgaande hbo-regelingen is besloten deze nieuwe Tijdelijke stimuleringsregeling leven lang leren in het hbo 2009 te richten op doorontwikkeling van een beperkt aantal hogescholen tot instituten die zich duurzaam kunnen gaan profileren en positioneren als instituten voor een leven lang leren. Het gaat daarbij om hogescholen die zich op het vlak van een leven lang leren aantoonbaar bewezen hebben en die de strategische keuze willen maken zich door te ontwikkelen als instituut voor een leven lang leren. Instellingen in het hoger onderwijs hebben te maken met een nog altijd toenemende en steeds gedifferentieerder wordende groep initiële studenten die zij goed willen opleiden. Om die reden ligt de focus in de praktijk lang niet altijd ook op de groep oudere studenten. Mede daarom is er in deze regeling voor gekozen met enkele hogescholen die al aantoonbaar actief zijn op het vlak van een leven lang leren verder te gaan, zodat zij zich verder kunnen gaan toeleggen op en specialiseren in dienstverlening aan de doelgroep volwassenen.

In deze regeling wordt ook aangesloten op de aanbeveling van de Onderwijsraad een beperkt aantal, regionaal gespreide, ho-instellingen de kans te geven zich te specialiseren in onderwijs voor volwassenen (Verkenning ‘Middelbaar en hoger onderwijs voor volwassenen’, 2009).

In de projecten die in het kader van deze regeling uitgevoerd kunnen gaan worden dienen de volgende zaken centraal te staan.

  • Het (door) ontwikkelen van het strategisch beleid van de hogeschool in het licht van profilering en positionering van de hogeschool als instituut voor een leven lang leren, inclusief vertaling van het strategisch beleid in concrete actieplannen en ambitieuze resultaatdoelstellingen, over de volle breedte van de organisatie.

  • Het ontwikkelen en aanpassen van producten en diensten op het gebied van opleiding, diplomering en EVC voor de doelgroep, en daarbinnen in het bijzonder in de leeftijdscategorie 30+. De te ontwikkelen diensten en producten dienen qua inhoud, vorm en organisatie (voltijd, deeltijd, duaal, maatwerk, werkend leren etc.) aan te sluiten bij de kenmerken, wensen en behoeften van de doelgroep en de vraag vanuit de markt.

  • Het tot stand brengen van een vraag- en klantgerichte werkgeversbenadering, leidend tot het uitbouwen en verbreden van samenwerkingsrelaties met bedrijven en instellingen, waarbij de hogeschool diensten verleent op het gebied van scholing, opleiding, certificering en diplomering in het kader van personeels- en organisatieontwikkeling.

  • Het doorontwikkelen en aanpassen van de interne organisatie van de hogeschool, zodanig dat deze is ingericht op dienstverlening in het kader van een leven lang leren aan werkgevers, werknemers en werkzoekenden. Hieronder vallen zaken als aanpassing van organisatiestructuur en werkprocessen, flexibilisering van bedrijfsvoering, deskundigheidsontwikkeling en ontwikkeling van een marktgerichte organisatiecultuur.

  • Duurzame verankering van de strategische positie als instituut voor een leven lang leren, van de dienstverlening aan de doelgroep, de samenwerkingsrelaties met bedrijven en instellingen in het kader van een leven lang leren en van de ontwikkeling en aanpassing van de interne organisatie.

  • Invulling van de leerfunctie en kennisdeling: organisatie van het leren van de ontwikkelingen en ervaringen en het verbreden en verspreiden van de inzichten, ervaringen en werkwijzen naar relevante andere organisaties (bedrijven en instelingen, onderwijs en overheid).

De voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn de organisatiekosten voor bovengenoemde zaken die in het kader van deze regeling ontwikkeld kunnen worden. Uitvoeringskosten zijn niet subsidiabel. De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de projectbegroting, met een maximum van € 2.000.000,–. Voor de regeling is een bedrag van € 9.800.000,– beschikbaar.

Aanvragen voor subsidies zullen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • gerealiseerde resultaten

  • ambitie;

  • haalbaarheid;

  • vraaggerichtheid;

  • duurzame verankering;

  • invulling leerfunctie en kennisdeling.

Op basis van de beoordeling van de aanvragen wordt een ranking gemaakt. De projecten die aan de vereisten voldoen en het best scoren op de beoordelingscriteria kunnen een subsidie toegekend krijgen. Het aantal projecten dat een subsidie toegekend kan krijgen is mede afhankelijk van de omvang van de projectbegrotingen. Subsidies kunnen worden toegekend tot het subsidiebudget uitgeput is.

Bevoorschotting van de projecten vindt plaats in twee delen. In een projectaudit in 2010 wordt de voortgang en realisatie van de projectambities beoordeeld. Toekenning en hoogte van het tweede deel van het subsidievoorschot zijn afhankelijk van het resultaat van de beoordeling in de projectaudit. De looptijd van de projecten is tot 31 december 2011.

De administratieve lasten van deze regeling betreffen de aanvraag, tussentijdse rapportage en eindverantwoording. Hiervoor zijn digitale formulieren beschikbaar. Aan de regeling zijn geen administratieve lasten verbonden voor burgers en bedrijven. De administratieve lasten voor aanvragers zijn beperkt en aan Actal voorgelegd.

SenterNovem voert de regeling uit. Hogescholen die gebruik willen maken van deze subsidieregeling kunnen uiterlijk 30 oktober a.s. een aanvraag voor subsidie indienen met het daarvoor ontwikkelde aanvraagformulier, incl. format activiteitenplan en begroting. De aanvraag kan ingediend worden bij:

SenterNovem

Afdeling Human Capital

Juliana van Stolberglaan 3

Postbus 93144

2509 AC Den Haag

www.senternovem.nl

Artikelsgewijs

Artikel 1.2, lid 2

De doelgroep in de regeling bestaat uit de volwassenen beroepsbevolking van 23 jaar en ouder. Deelnemers jonger dan 23 jaar vallen in het hoger beroepsonderwijs doorgaans onder de initiële deelnemers en worden daarom niet tot de doelgroep van de regeling gerekend. Bij de huidige kwantitatieve resultaten (onderdeel a. van het activiteitenplan, artikel 2.3) en bij de resultaatambities (onderdeel b. van het activiteitenplan, artikel 2.3) dienen naast cijfers met betrekking tot de doelgroep 23+ ook specifieke cijfers met betrekking tot de leeftijdscategorie 30+ te worden opgenomen. De in het algemene deel van de toelichting beschreven achterblijvende participatie van deelnemers van 30 jaar en ouder ligt ten grondslag aan deze verbijzondering.

Artikel 2.2

Het is verplicht bij de aanvraag van een subsidie in het kader van deze regeling gebruik te maken van het daartoe ontwikkelde aanvraagformulier, inclusief bijbehorend format activiteitenplan en begroting. Deze zijn te downloaden op: project.lerenenwerken.nl.

Artikel 2.3 Activiteitenplan

Onderdeel a

De regeling is bestemd voor hogescholen die zich aantoonbaar hebben bewezen op het vlak van een leven lang leren. Om dat inzichtelijk te maken dient een beschrijving gegeven te worden van de huidige activiteiten, producten en diensten en dienen de concrete, meetbare resultaten weergegeven te worden.

Het gaat hierbij om een kwalitatieve beschrijving van de op de doelgroep afgestemde activiteiten, producten en diensten. Dit betreft bijvoorbeeld vormen van non-formele scholing en formele opleiding (voltijd, deeltijd, duaal; associate degree, bachelor, master) en dienstverlening op het gebied van EVC. De beschrijving van de dienstverlening aan de doelgroep dient tevens een analyse te bevatten van de mate waarin de dienstverlening voldoet aan de eisen en wensen van de (potentiële) doelgroep (flexibiliteit leertrajecten, maatwerk, werkend leren, blended learning).

Een kwalitatieve beschrijving van de dienstverlening aan werkgevers, inclusief een analyse van de mate van vraag- en klantgerichtheid en de mate waarin de dienstverlening voldoet aan de wensen van de (potentiële) klanten en opdrachtgevers onder de werkgevers, maakt ook deel uit van de beschrijving bij onderdeel a van het activiteitenplan.

In het activiteitenplan dient eveneens een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop en de mate waarin de hogeschool het (strategisch) beleid reeds richt op een leven lang leren, en de organisatie reeds is ingericht op dienstverlening aan werkgevers en de doelgroep volwassenen.

In kwantitatieve zin dient in het activiteitenplan weergegeven te worden welke concrete resultaten de hogeschool in de afgelopen jaren reeds heeft bereikt op het gebied van een leven lang leren. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om aantallen deelnemers uit de doelgroep (23+, aangevuld met specifieke cijfers voor de leeftijdsgroep 30+) aan scholing en opleiding, verhouding van dat aantal met het totaal aantal ingeschreven bij de hogeschool, aantallen deelnemers aan EVC-procedures c.q. aantallen verstrekte Ervaringscertificaten, marktaandeel m.b.t. de doelgroep, omzet etc. De kwantitatieve gegevens dienen ook inzicht te geven in de resultaten per onderdeel van de organisatie (opleidingen e.d.).

Onderdeel b

Het gaat hierbij om concrete, meetbare resultaatambities in de vorm van groei van de aantallen deelnemers uit de doelgroep, in het bijzonder 30+ers, groei aandeel deelnemers doelgroep ten opzichte van totaal aantal deelnemers, marktaandeel, omzet, ontwikkeling aantallen samenwerkingsrelaties met bedrijven en instellingen in het kader van een leven lang leren etc. De resultaatambities dienen weergegeven te worden op het niveau van de afzonderlijke onderdelen (opleidingen e.d.) van de organisatie.

Onderdeel c

Deze regeling is bestemd voor hogescholen die de strategische keuze maken zich te profileren en positioneren als instituut voor een leven lang leren. In het activiteitenplan dient beschreven te worden hoe het strategisch beleid van de hogeschool op dit vlak wordt ontwikkeld c.q. aangepast en vertaald in concrete activiteiten op het niveau van alle relevante onderdelen van de organisatie. Ook de verankering hiervan in de aansturing op managementniveau en in de beleidscyclus dient hierbij aan de orde te komen.

Onderdeel d

Beschreven dient te worden welke producten en diensten op het gebied van opleiding (formeel onderwijs), diplomering en EVC ontwikkeld en aangeboden gaan worden ten behoeve van de doelgroep. Hierbij is van belang dat duidelijk wordt gemaakt hoe qua inhoud en vormgeving wordt aangesloten op de vragen en behoeften van de markt. Flexibilisering van het onderwijsaanbod en de organisatie van het onderwijs (tijd en plaats), maatwerktrajecten werkend leren en EVC-procedures op maat zijn voorbeelden van zaken die hierbij aan de orde dienen te komen.

De keuze voor profilering en positionering van de hogeschool als instituut voor een leven lang leren brengt uiteraard met zich mee dat de hogeschool een breed aanbod heeft vanuit alle voor de markt relevante onderdelen van de organisatie. Aanvragen die betrekking hebben op één of enkele sectoren binnen de hogeschool voldoen dus niet aan de eisen van de regeling. Het gaat om de breedte van het palet aan opleidingen op Associate Degree, Bachelor en Master niveau (wat betreft het formele onderwijs), en de beschikbaarheid van voltijd, deeltijd en duale varianten, die op een voor de markt en de doelgroep aantrekkelijke manier worden ingevuld en vormgegeven.

Wat betreft diplomering kan gedacht worden aan erkenning van non-formele scholing, al dan niet in het kader van EVC-procedures, binnen opleidingen in het formele onderwijs. Het kan daarbij zowel gaan om door derden verzorgde vormen van scholing (branchegerichte cursussen en trainingen bijvoorbeeld) als om vormen van scholing die de hogeschool zelf verzorgt en die in het kader van een formele opleiding erkend worden.

In het activiteitenplan dient tevens te worden aangegeven hoe gewaarborgd wordt dat de dienstverlening in het kader van een leven lang leren qua exploitatie duurzaam levensvatbaar is.

Onderdeel e

Hierbij gaat het om de externe oriëntatie, de wijze waarop de marktbewerking wordt georganiseerd en aangepakt en de wijze waarop gewaarborgd wordt dat de dienstverlening in het kader van een leven lang leren dermate flexibel is dat aangesloten wordt op de diversiteit aan vragen en behoeften van de (potentiële) markt. Een beschrijving van de wijze waarop gewaarborgd wordt dat de dienstverlening voldoende snel en slagvaardig plaatsvindt hoort hier ook bij.

Onderdeel f

De projectorganisatie dient zodanig beschreven te zijn dat inzichtelijk wordt gemaakt hoe het project wordt aangestuurd en dat sprake is van een brede betrokkenheid van de organisatieonderdelen (opleidingen en diensten) van de hogeschool. Ook dient uit het een organogram en de beschrijving van de projectorganisatie te blijken dat sprake is van directe betrokkenheid en verantwoordelijkheid van bestuur en lijnmanagement voor realisatie van projectactiviteiten en -resultaten en voor implementatie en verankering.

Artikel 2.4, lid 1

Organisatiekosten verbonden aan de activiteiten opgenomen in het activiteitenplan komen in aanmerking voor subsidie voor zover die activiteiten te relateren zijn aan ontwikkelingen ten behoeve van opleiding (formeel onderwijs), diplomering en EVC. Organisatiekosten verbonden aan de ontwikkeling van scholingsactiviteiten (non-formeel onderwijs) en niet-bekostigde opleidingen (formeel onderwijs) komen niet voor subsidiëring in aanmerking. Organisatiekosten verbonden aan andere vormen van dienstverlening, zoals ondersteuning van werkgevers bij de ontwikkeling van competentieprofielen of bij de implementatie van competentiemanagement in de organisatie, komen evenmin voor subsidie in aanmerking.

Uitvoeringskosten komen niet voor subsidie in aanmerking, noch bij activiteiten direct gerelateerd aan scholing, opleiding, certificering, diplomering en EVC, noch bij andere vormen van dienstverlening.

Artikel 2.4, lid 2

Bij ‘loonkosten’ gaat het om loonkosten van het eigen personeel van de subsidieaanvrager dat rechtstreeks productieve arbeid verricht ten behoeve van het project. Bij de bepaling van de loonkosten wordt uitgegaan van het brutoloon. Dit bruto jaarloon wordt verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een arbeidsovereenkomst verschuldigde opslag voor sociale lasten (de werkgeverslasten voor sociale verzekering, vervroegd uittreden en pensioen). Bij de berekening van het uurloon wordt uitgegaan van een norm van 1.659 arbeidsuren per jaar. Interne verrekentarieven e.d. gelden dus niet als maatstaf voor de in de projectbegroting op te nemen loonkosten.

Bij ‘kosten voor gebruikmaking van de diensten van derden’ gaat het om door derden verrichte werkzaamheden en geleverde diensten, zoals adviesbureaus. Als kosten van derden worden opgevoerd, moet de geaccepteerde offerte bij de aanvraag worden gevoegd. Deze offerte moet aansluiten op de doelstellingen en activiteiten zoals die in het projectplan zijn geformuleerd.

Bij ‘materiaalkosten’ gaat het om materiaalkosten met een functionele relatie tot het project. Daarbij gelden de laagste prijzen die onder vergelijkbare omstandigheden moeten worden betaald.

Bij ‘kosten voor overhead’ gaat het om bijvoorbeeld: uitgaven voor facilitaire en ondersteunende activiteiten (secretariaat e.d.), drukkosten, vergaderkosten (zaalhuur e.d.) en reiskosten. Deze kosten moeten in redelijke verhouding staan tot de loonkosten. Indien de kosten voor overhead meer dan 20% van de loonkosten bedragen, dient u hiervoor een nadere specificatie en onderbouwing te geven.

Artikel 2.5

Aanvragen dienen uiterlijk 30 oktober 2009 ontvangen te worden door SenterNovem. De aanvraag kan ook persoonlijk bij SenterNovem worden afgegeven tijdens kantooruren. De receptie geeft dan een ontvangstbewijs af. Aanvragen per e-mail of telefax worden niet in behandeling genomen.

Is een ontvangen aanvraag niet volledig, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag alsnog te completeren, krachtens artikel 4:5 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Een te laat ingediende aanvraag wordt niet in behandeling genomen.

Artikel 3.1, lid 1

De aanvragen worden door SenterNovem beoordeeld op basis van de in de regeling genoemde criteria. De aanvragen worden vervolgens door SenterNovem, eventueel na raadpleging van (externe) deskundigen, gerangschikt op volgorde van de scores op het geheel van de criteria. Aanvragen die aan alle geldende eisen voldoen en het hoogst staan in de ranking krijgen een subsidie toegekend, totdat het subsidiebudget is uitgeput.

Artikel 3.1, lid 2

De criteria die gelden bij de beoordeling van de aanvragen worden nader uitgewerkt in een beoordelingskader, dat te downloaden is op project.lerenenwerken.nl. Een korte toelichting op de criteria:

  • gerealiseerde resultaten: de hogeschool moet reeds aantoonbaar resultaten hebben geboekt op het gebied van leven lang leren, in de vorm van (groei) aantallen deelnemers aan opleidingen en EVC-procedures en in de vorm van aantoonbare kwalitatieve resultaten;

  • ambitie:

    • kwantitatief: er moet sprake zijn van substantiële, onderbouwde resultaatdoelstellingen in de vorm van bijvoorbeeld (groei) aantallen deelnemers uit de doelgroep (23+, met specifieke cijfers voor de leeftijdscategorie 30+), (groei) aandeel deelnemers doelgroep ten opzichte van totaal aantal deelnemers, marktaandeel, omzet, ontwikkeling aantallen samenwerkingsrelaties met bedrijven en instellingen in het kader van een leven lang leren etc.;

    • kwalitatief: er dient sprake te zijn van een (te ontwikkelen) aanbod aan opleidingen en diensten die qua inhoud, vormgeving en organisatie aantoonbaar aansluiten op de kenmerken, wensen en behoeften van de doelgroep.

    • breedte: de kwantitatieve en kwalitatieve ambities dienen aantoonbaar betrekking te hebben op een hogeschoolbreed aanbod van opleidingen en diensten, op verschillende niveaus (associate degree, bachelor, master) en in verschillende varianten (voltijd, deeltijd, duaal);

  • haalbaarheid: heeft betrekking op haalbaarheid van de projectdoelstellingen en -ambities, mede op basis van de reeds geleverde prestaties en op basis van de marktvraag, de kwaliteit en gerichtheid van de activiteiten, de veranderaanpak, de projectorganisatie en het projectmanagement en een brede betrokkenheid en verantwoordelijkheid van bestuurders en lijnmanagement van de hogeschool;

  • vraaggerichtheid: heeft betrekking op de externe oriëntatie, de wijze van marktbewerking en aansluiting op de vragen en behoeften van de (potentiële) markt en de flexibiliteit en slagvaardigheid in de dienstverlening;

  • duurzame verankering: heeft betrekking op verankering van de dienstverlening aan de doelgroep in het beleid en de activiteiten van de hogeschool op alle relevante niveaus van de organisatie, verankering van de inrichting van de organisatie, de bedrijfsvoering en de werkprocessen afgestemd op dienstverlening aan de klant, duurzame actieve participatie in de (regionale) infrastructuur voor een leven lang leren en duurzame levensvatbaarheid van exploitatie van de dienstverlening in het kader van een leven lang leren;

  • invulling leerfunctie en kennisdeling: heeft betrekking op de wijze waarop en mate waarin de hogeschool de projectaanpak, ervaringen en inzichten, ontwikkelde producten, diensten en werkwijzen en de resultaten daarvan deelt met relevante organisaties in de (brede) omgeving (bedrijven en instellingen, onderwijs, overheid) en het eigen leren van het project organiseert.

Artikel 3.1, lid 3

De subsidieaanvrager dient aannemelijk te maken dat de activiteiten zoals beschreven in artikel 2.3 het activiteitenplan en artikel 2.4 de begroting leiden tot de beoogde resultaten van het project. Bij de beoordeling wordt gekeken in welke mate de organisatie van het project een adequate uitvoering van het project realisatie van de ambities waarborgt. Voor de slaagkans van het project is tevens van belang dat de relatie tussen de inhoud, de beoogde resultaten, de planning, de projectorganisatie en de begroting goed is. Het activiteitenplan dient daartoe voldoende informatie te geven over de fasering en tijdsplanning van de activiteiten, de aard van de activiteiten en de wijze waarop taken en verantwoordelijkheden van de diverse betrokkenen belegd zijn. Tenslotte moet de relatie tussen de uit te voeren activiteiten en de beoogde resultaten en de relatie tussen de uit te voeren activiteiten en de in de projectbegroting opgenomen kosten helder zijn.

Artikel 3.1, lid 4

Hierbij is van belang dat sprake is van een goede relatie tussen inhoud, beoogde resultaten, planning, projectorganisatie en begroting van een projectvoorstel, dat de relatie tussen de uit te voeren activiteiten en de opgenomen kosten helder is en dat sprake is van een goede verhouding tussen de kosten en de te verwachten resultaten.

Artikel 3.1, lid 5 en artikel 6.1, lid 2

In 2010 voert SenterNovem namens de minister audits uit bij de projecten die in het kader van deze regeling uitgevoerd worden. Deze audits vinden mede plaats naar aanleiding van het tussentijdse verslag van de aanvrager (artikel 4.1, lid 2). Aan de audits zijn in ieder geval ook gesprekken met de bestuurders van de hogeschool gekoppeld. De audits worden gebruikt om de voortgang van de projecten en de realisatie van de activiteiten en ambities te beoordelen. Indien de voortgang en realisatie van het project achterblijven kan besloten worden tot aanpassing van het subsidiebedrag en kan het tweede voorschot niet, of niet geheel, worden verstrekt.

Artikel 4.1, lid 2

Bij het opstellen van het tussentijdse verslag van activiteiten dient gebruik te worden gemaakt van het formulier ‘voortgangsverslag’, dat te downloaden zal zijn op: www.project.lerenenwerken.nl.

Artikel 4.2, lid 3

Over de eisen die gesteld worden aan de administratie van het project, opdat een goede accountantscontrole op juiste naleving van de subsidievoorwaarden mogelijk is, dienen tijdig afspraken te worden gemaakt tussen de hogeschool en de betreffende accountant.

Artikel 5.3

Overeenkomstig de OCW-Richtlijnen Jaarverslaggeving wordt in de jaarrekening de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie herkenbaar als bate verantwoord en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. De subsidie wordt in de jaarrekening opgenomen bij het onderdeel Geoormerkte subsidies.

In een vaststellingsbeschikking wordt de hoogte van de subsidie definitief beoordeeld, vastgesteld en door de uitvoeringsorganisatie aan de subsidieontvanger meegedeeld. De subsidieontvanger blijft daarna verplicht om in de eerstvolgende jaarrekening de verkregen subsidie expliciet op te nemen.

Op grond van artikel 4:46 van de Algemene Wet Bestuursrecht kan de subsidie lager dan de verlening worden vastgesteld indien bijvoorbeeld de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of indien niet aan de verplichtingen is voldaan.

Ook indien uiteindelijk de subsidiabele kosten minder bedragen dan de aangevraagde subsidie doordat minder kosten zijn gemaakt, bijvoorbeeld als gevolg van een uitvoering op een meer beperkte schaal dan in het activiteitenplan is aangegeven, kan de subsidie lager worden vastgesteld dan de verlening.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven