TOELICHTING
I. Algemeen
1. Achtergrond
Op 25 maart 2009 heeft het kabinet zijn beleidsprogramma uitgebreid met een aanvullend beleidsakkoord ‘Werken aan toekomst’.
Dit beleidsakkoord bevat de maatregelen die het kabinet neemt om de gevolgen van de economische crisis op verschillende beleidsterreinen
het hoofd te bieden. Daarin is onder meer op hoofdlijnen ingegaan op de maatregelen op het terrein van de woning- en bouwmarkt.
Eén van de voorgestelde maatregelen betreft het stimuleringsbudget woningbouw. Voor dit stimuleringsbudget is door de Minister
voor Wonen, Wijken en Integratie (hierna: Minister voor WWI) € 395 mln. uitgetrokken. Zoals afgesproken in het aanvullend
beleidsakkoord zal een deel van het stimuleringsbudget worden ingezet voor de restauratie van monumenten. In die sector is
eveneens sprake van een (dreigend) werkgelegenheidsverlies en terugval van productie.
Bij de inzet van middelen ten behoeve van monumenten uit het stimuleringsbudget is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij
de wijze waarop de Minister voor WWI invulling wil geven aan de maatregelen. Voor de besteding van het stimuleringsbudget
zijn de volgende criteria gehanteerd: de plannen moeten direct (in 2009 en 2010) effect hebben op de werkgelegenheid in Nederland,
bijdragen aan de (langere termijn) ambities op het gebied van duurzaamheid en bijdragen aan het weer vlottrekken van woningbouw-
of herstructureringsprojecten.
De Minister voor WWI heeft invulling gegeven aan de wens van het kabinet door middel van een ‘Tijdelijke stimuleringsregeling
woningbouwprojecten 2009’, waarbij gemeenten aanvragen kunnen indienen. De regeling is gebaseerd op artikel 20 van de Wet
stedelijke vernieuwing. Dit artikel regelt dat de Minister voor WWI bij wijze van uitzonderlijke en tijdelijke stimulans subsidie
kan verstrekken voor maatregelen op het gebied van stedelijke vernieuwing volgens bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur of, indien spoed vereist is, bij ministeriële regeling gegeven regels.
De indiening van aanvragen alsmede de verlening van subsidie vindt plaats in drie afzonderlijke tranches. De eerste twee tranches
zijn voorzien in 2009, de derde tranche vindt haar beslag in 2010. Voor elke tranche wordt een afzonderlijke regeling opgesteld.
Monumenten
De subsidiëring van restauratie van beschermde monumenten is niet meegenomen in de voornoemde tijdelijke stimuleringsregeling,
omdat de Wet stedelijke vernieuwing, waarop de WWI regeling gebaseerd is, geen grondslag biedt om de restauratie van beschermde
monumenten te subsidiëren. Bovendien is het voor de bestuurlijke transparantie niet bevorderlijk als zowel de Minister van
WWI als de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: minister) subsidies ten behoeve van beschermde monumenten
verstrekken. Daarom heeft de minister onderhavige regeling opgesteld op grond van de Monumentenwet 1988 en het Besluit rijkssubsidiëring
instandhouding monumenten. Wel is besloten mee te lopen met de systematiek van de verschillende tranches waarin het stimuleringsbudget
woningbouw door de Minister van WWI wordt weggezet, en zoveel mogelijk aan te sluiten bij de specifieke WWI criteria ‘wonen’
en ‘herbestemming’.
Eerste tranche
Van het stimuleringsbudget van € 395 mln voor 2009 en 2010 is in totaal € 44 mln bestemd voor monumenten. In het kader van
de eerste tranche is omwille van de snelheid een selectie gemaakt van rijksmonumenten die voor de eerste subsidieronde (juli-augustus
2009) in aanmerking kwamen. Daarbij is als criterium gehanteerd dat het gaat om rijksmonumenten met een herbestemming tot
wonen, die gelegen zijn in een herstructureringsgebied en waarbij de restauratie in 2009 kan starten. Hierbij is een keuze
gemaakt uit plannen die in het verleden al zijn ingediend en waarvan de subsidiabele kosten al waren vastgesteld. (Kamerstukken
II, 2008–2009, 27 562, nr. 36). De totale inzet voor monumenten in deze eerste ronde kwam op circa € 13 mln. De selectie is bekrachtigd via de begroting
van WWI. Daarmee resteerde een bedrag van € 31 mln voor de tweede tranche ten behoeve van de restauratie van beschermde monumenten.
Tweede tranche
Voor de inzet van het resterende budget voor de restauratie van rijksmonumenten is onderhavige regeling door de minister opgesteld.
Op basis van deze regeling kunnen eigenaren van beschermde monumenten subsidie aanvragen. Het betreft subsidie voor de restauratie
en herbestemming van industriële en kerkelijke monumenten die (gedeeltelijk) een woonbestemming krijgen. Voor deze subsidieregeling
is een budget van € 15 mln. beschikbaar. Het overige deel van het budget wordt gereserveerd voor noodzakelijk geachte restauraties
van monumenten die buiten de criteria van deze regeling vallen (Kamerstukken II 2008–2009, 27 562, nr. 43)
Grondslag
De regeling is gebaseerd op het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (hierna: Brim). Naast de reguliere instandhoudingssubsidie
die op grond van het Brim kan worden verstrekt, is in artikel 43 van het Brim een specifieke basis gelegd om het wegwerken
van de restauratieachterstand te kunnen subsidiëren. Uitsluitend de eigenaren die op grond van het Brim in aanmerking komen
voor instandhoudingssubsidie, kunnen een beroep doen op restauratiesubsidie als bedoeld in artikel 43 Brim, en daarmee op
deze Subsidieregeling restauratie en herbestemming cultureel erfgoed.
2. Doelstelling van de regeling
Herbestemming
De regeling heeft tot doel de restauratie van religieus of industrieel erfgoed met een (gedeeltelijke) herbestemming tot wonen.
Herbestemmen van (monumentale) gebouwen is actueel. Het vormt een van de pijlers voor de Beleidsbrief Modernisering van de
Monumentenzorg, die de Minister van OCW eind september 2009 aan de Tweede Kamer zal aanbieden. Onze leefomgeving transformeert
voortdurend. Met het veranderen van onze maatschappij veranderen ook onze manier van leven en ons gebruik van de ruimte. Dit
heeft weer gevolgen voor gebouwen, complexen en terreinen. Zij verliezen hun functie en blijven ongebruikt achter, raken verwaarloosd,
waardoor te vaak waardevol cultureel erfgoed verloren gaat. In een klein land als Nederland, met zo’n grote druk op de ruimte,
kunnen we ons dat niet veroorloven. Investeren in herbestemming kan uitkomst bieden : zoeken naar nieuwe functies, zodat een
gebouw, complex of terrein van duurzaam nut kan zijn voor zijn gebruikers. Er moet dus sprake zijn van passend gebruik om
het beschermde monument in stand te kunnen houden, en daarvoor kunnen ingrijpende maatregelen noodzakelijk zijn.
(gedeeltelijk)herbestemmen tot wonen
De regeling dient de instandhouding van het monumentenbestand en past tegelijkertijd goed bij de specifieke WWI doelstellingen
zoals het stimuleren van de woning- en bouwmarkt. Zo kon in de eerste tranche van de ‘Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten
2009’ ook de verbouw van gemeentelijke monumenten, waarbij sprake is van functieverandering van een niet-woongebouw (zoals
oude fabrieken of kerkgebouwen) tot woningen, in aanmerking komen voor subsidie. Dit zal ook voor de tweede tranche van de
‘Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouw 2009’ gelden. De onderhavige regeling sluit daar bij aan. Gedeeltelijke herbestemming tot wonen wil zeggen dat ook projecten waar een monument meer functies krijgt dan alleen wonen in aanmerking
komen voor subsidie. Zo valt te denken aan monumentencomplexen waar bijvoorbeeld ruimte voor kantoren, ateliers, culturele
instellingen gecombineerd wordt met wonen.
‘Wonen’ wordt gedefinieerd in de zin van het rapport van het CBS (Administratieve woningtelling, Statistiek woningvoorraad,
1 jan. 1992, uitgave 1995, pag. 10 ) waarin het begrip woning is gedefinieerd als: een tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit
bouwtechnisch oogpunt bezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning door één particulier huishouden.1
3. Uitvoerings- en handhavingsaspecten
Het betreft hier een regeling die leidt tot subsidieverstrekking. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voert deze regeling
uit en zal de aanvragen volgens een standaard procedure in behandeling nemen. De omvang van de regeling is zodanig, dat dit
geen problemen in de uitvoering en handhaving zal opleveren.
4. Administratieve lasten voor de overheid, burgers, bedrijven en instellingen
De administratieve lasten van deze nieuwe, tijdelijke regeling worden laag gehouden doordat:
– bij de aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling door de aanvrager gebruik wordt gemaakt van stukken die
al beschikbaar zijn en dus niet van stukken die specifiek ten behoeve van de minister worden opgesteld;
– een minimumbedrag voor subsidiabele kosten geldt (€ 300.000), zodat het beschikbare budget niet versnipperd raakt over een
groot aantal kleine projecten.
Deze regeling is voorgelegd aan Actal en Actal heeft besloten deze regeling niet te selecteren voor advies.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
Bij de begrippen restauratie en subsidie komt de grondslag van deze subsidieregeling tot uiting. Deze regeling is namelijk
op grond van artikel 43 Brim vastgesteld en in dit artikel wordt bepaald dat de minister op aanvraag per monument subsidie
kan verstrekken ten behoeve van de restauratie van dit monument. Subsidie op grond van deze regeling is dan ook slechts bedoeld
voor de restauratie van beschermde monumenten.
Religieus erfgoed omvat ten eerste kerken. De definitie ‘gebouwen die in oorsprong uitsluitend ten behoeve van de eredienst
of het belijden van de geloofsovertuiging zijn opgericht of die in oorsprong met dit gebruik direct verband hielden’ heeft
echter een ruimer bereik. Als voorbeelden voor her te bestemmen objecten uit de categorie religieus erfgoed valt naast kerken
te denken aan kloosters en hofjes van liefdadigheid. Pastorieën vallen weer buiten de definitie, omdat die immers bedoeld
zijn als woonhuis, zodat geen sprake kan zijn van herbestemming tot gedeeltelijk wonen.
Voor de categorie industrieel erfgoed is als ondergrens het jaar 1850 aangehouden, zijnde het startpunt van de industrialisatie.
Bedrijfsmonumenten zoals fabrieksgebouwen en nutsvoorzieningen met industriële werktuigen zoals bijvoorbeeld watertorens en
elektriciteitscentrales, vallen onder dit begrip.
Zowel bij religieus als bij industrieel erfgoed is het niet relevant wat het huidige gebruik van het monument is.
Artikel 2
De grondslag van deze regeling (artikel 43 Brim) staat in het Brim op zichzelf en er zijn binnen het Brim geen andere bepalingen
die van toepassing zijn op restauratiesubsidies. De overige artikelen van het Brim hebben betrekking op de instandhouding
van beschermde monumenten. Omdat een aantal bepalingen voor restauratiesubsidies overeenkomt met de bepalingen voor instandhoudingsubsidies
worden de betreffende artikelen uit het Brim van overeenkomstige toepassing verklaard. Het gaat hierbij om bepalingen over
doelmatige besteding van de subsidie, weigeringsgronden, mededeling van de subsidie aan burgemeester en wethouders van de
betreffende gemeente, een rekening courantmogelijkheid, verplichtingen voor de subsidieontvanger en bepalingen over de vaststelling
van de subsidie.
Artikel 3
Dit artikel geeft het doel en de bestemming van de subsidie weer. De minister verstrekt slechts subsidie voor de restauratie
van beschermde monumenten aan de eigenaar van het desbetreffende beschermde monument. Twee categorieën beschermde monumenten
komen in aanmerking voor subsidie, te weten religieus en industrieel erfgoed met een (gedeeltelijke) herbestemming tot wonen.
Om de restauratie van beschermde monumenten zoveel mogelijk over het land te verspreiden komt in beginsel slechts één monument
per gemeente in aanmerking voor subsidie. Slechts als het subsidieplafond niet wordt bereikt nadat alle aanvragen die voldoen
aan de regeling zijn gehonoreerd, kan ten behoeve van meerdere monumenten per gemeente subsidie worden verstrekt.
Voor de vraag in welke gemeente een beschermd monument gelegen is, is de situatie zoals die bestond ten tijde van de aanvraag
beslissend en niet de situatie op het moment van beslissen op de aanvraag.
Door gemeentelijke herindeling is het namelijk mogelijk dat een beschermd monument in 2009 in een andere gemeente is gelegen
dan in 2010. De situatie zoals die bestond ten tijde van de aanvraag in 2009 is dus doorslaggevend.
Artikel 4
Deze regeling heeft naast de restauratie van beschermde monumenten tevens tot doel dat in de bouwsector die ziet op de restauratie
van beschermde monumenten geen werkgelegenheid verloren gaat door de economische crisis. Met de afname van bouwactiviteiten
ten behoeve van de restauratie van cultureel erfgoed zou ook expertise op dit terrein verloren kunnen gaan en komt de instandhouding
van beschermde monumenten in gevaar. Daarom dient de restauratie waarvoor subsidie wordt verleend op korte termijn na de verlening
aan te vangen en uiterlijk eind 2011 afgerond te zijn.
Artikel 6
Als uitgangspunt geldt dat de kosten die voor subsidie in aanmerking komen vermeld staan in de Leidraad Brim subsidiabele
instandhoudingskosten dat als bijlage bij de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten is gevoegd. Omdat deze leidraad
is geschreven voor instandhoudingssubsidies en niet voor restauratiesubsidies gelden nog een aantal extra voorwaarden ten
aanzien van de subsidiabele kosten. De kosten moeten strekken tot restauratie, sober en doelmatig zijn, technisch noodzakelijk
zijn en gericht zijn op maximaal behoud van monumentale waarden.
In aanvulling op het eerste lid, geven het tweede en derde lid aan welke kosten wel en niet in aanmerking komen voor subsidie.
In de regeling zijn de basiscriteria opgenomen aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of er sprake is van subsidiabele
kosten. In de Leidraad Brim subsidiabele instandhoudingskosten (hierna: Leidraad), de bijlage bij de Rrim, zijn werkzaamheden
die als zodanig kunnen worden aangemerkt opgenomen. De Leidraad ligt ter inzage in de bibliotheek van de Rijksdienst voor
het Cultureel Erfgoed van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en is geplaatst op de internetsite www.cultureelerfgoed.nl.
Eén en ander neemt niet weg dat deze werkzaamheden niet altijd noodzakelijk zullen zijn en dus ook niet altijd zonder meer
subsidiabel zullen zijn. Zo zal herstel van voegwerk dat technisch gezien nog goed is, niet subsidiabel zijn. Een uitgangspunt
voor het subsidiabel zijn van werkzaamheden is dat de werkzaamheden naar het oordeel van de minister op een sobere en doelmatige
wijze dienen te worden verricht. Dit houdt in dat de werkzaamheden gericht moeten zijn op maximaal behoud van monumentale
waarden, op een vakkundige wijze worden uitgevoerd en dat met de werkzaamheden verval en vervolgschade worden voorkomen. Bij
(materiaal)technisch noodzakelijk gebleken vervanging dienen de nieuwe onderdelen in materiaal, vorm, detaillering,uitvoering,
afwerking én kwaliteit zoveel mogelijk overeen te komen met de afkomende, te vervangen onderdelen. Van geval tot geval zal
een gedegen afweging moeten plaatsvinden of onderdelen of elementen gereconstrueerd mogen en kunnen worden en zo ja op welke
manier. Werkzaamheden die slechts op comfortverbetering of verfraaiing zijn gericht, komen niet voor subsidie in aanmerking.
Voorzover het werkzaamheden aan het interieur van het monument betreft wordt nog het volgende opgemerkt. In de Leidraad is
bij de subsidiabele kosten niet telkens onderscheid gemaakt tussen kosten van werkzaamheden aan de buitenkant van een monument
en van werkzaamheden aan de binnenkant van een monument. Uitgangspunt is dat kosten die betrekking hebben op werkzaamheden
aan de binnenkant van een monument slechts subsidiabel zijn indien die werkzaamheden strekken tot bescherming van de monumentale
waarde van het monument of bijvoorbeeld om constructieve reden noodzakelijk zijn. Zo zal het ‘witten’ van binnenmuren in de
meeste gevallen niet subsidiabel zijn omdat dit niet noodzakelijk is voor de bescherming van de monumentale waarde of een
constructieve noodzaak heeft. Dit schilderwerk is wel subsidiabel indien pleisterwerk om constructieve redenen vervangen moet
worden. Of interieuronderdelen of objecten daadwerkelijk monumentale waarden bezitten, dient, voorzover mogelijk, in de eerste
plaats beoordeeld te worden aan de hand van hetgeen vermeld is in de omschrijving van het beschermde monument in het monumentenregister.
Daarnaast kan ook het oordeel van de Minister ertoe leiden dat in het kader van de vaststelling van de subsidiabele kosten
aan bepaalde onderdelen of objecten monumentale waarde wordt toegekend. Het bij de subsidieaanvraag gevoegde restauratieplan
zal getoetst worden aan bovengenoemde uitgangspunten om te kunnen bepalen of de werkzaamheden die daarin zijn opgenomen voor
subsidie in aanmerking kunnen komen. In alle gevallen geldt dat het oordeel van de Minister doorslaggevend is voor de vraag
of de werkzaamheden noodzakelijk zijn en sober en doelmatig worden uitgevoerd. De subsidiabele kosten zelf zijn vastgelegd
in de Leidraad, waarmee wordt gestreefd naar een betere en efficiënte afhandeling van subsidieaanvragen en subsidievaststellingen.
Ook in het restauratieplan, met name het bestek en de begroting, moeten de onderdelen zoals genoemd in de Leidraad terug te
vinden zijn. In de Leidraad wordt uiteengezet welke kosten subsidiabel zijn. Kosten van werkzaamheden die niet zijn opgenomen
in de Leidraad komen dus niet voor subsidieverlening in aanmerking. In een aantal gevallen is aangegeven welke kosten niet
subsidiabel zijn. Deze niet subsidiabele kostenposten zijn bedoeld ter verduidelijking en als afbakening om aan te geven waar
de grens tussen subsidiabel en niet-subsidiabel ligt, maar zijn niet limitatief bedoeld. De Arbeidsomstandighedenwet stelt
eisen met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn van degenen die met de uitvoering van werk belast zijn. Deze wet
is ook van toepassing op restauratiewerkzaamheden. Op grond daarvan moeten zogenoemde Arbovoorzieningen worden getroffen om
risico’s zo veel mogelijk te beperken. Met betrekking tot het herstel van monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke
bouwplaatsvoorzieningen (steigers, dakrandbeveiliging, en dergelijke) en voorzieningen van meer permanente aard (zoals bij
voorbeeld ladder- en veiligheidshaken,loopbruggen, luiken en verlichting). De tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen zijn uitsluitend
nodig, indien ingrijpende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. In de regel wordt hiervoor een (hoofd-)aannemer ingeschakeld.
Het treffen van de benodigde tijdelijke voorzieningen valt onder de verantwoordelijkheid van de aannemer en daarvoor wordt
verwezen naar de paragrafen 01.04 en 01.05 van de Leidraad. Het komt vaak voor dat delen van monumenten zeer moeilijk of niet
bereikbaar zijn zonder een hoogwerker, kraan of steiger. Om reguliere inspecties en werkzaamheden goed en veilig te kunnen
uitvoeren is het in zo’n situatie noodzakelijk voorzieningen van meer permanente aard aan te brengen om die gedeelten steeds
gemakkelijk te kunnen bereiken. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn loopbruggen in ruimten boven gewelven in kerken,
ladder- en veiligheidshaken, klimhaken (voldoende en op de juiste plaats) en dak- en torenspitsluiken. Hoewel zelden een verfraaiing
zijn dergelijke Arbovoorzieningen noodzakelijk om monumenten in stand te kunnen blijven houden. Het aanbrengen, mits deskundig
uitgevoerd, is dan ook subsidiabel (zie de paragrafen 32, 33 en 70 van de Leidraad). Diverse specialistische werkzaamheden
worden in de planvorming niet door de restauratiearchitect uitgevoerd maar door andere specialisten. In dit verband kan gedacht
worden aan adviezen op bouwfysisch, constructief of installatietechnisch gebied, aan bouwhistorisch of interieuronderzoek
en aan beeldhouwwerk, bijzonder schilderwerk en werkzaamheden aan installaties en interieur. Dergelijke werkzaamheden door
derden (adviseurs, onderzoekers, restaurateurs) zijn subsidiabel, mits ze noodzakelijk zijn en voorgeschreven dan wel vooraf
goedgekeurd door de Minister (zie ook paragraaf 01.04 van de Leidraad onder ‘overige kosten’). Voor het in stand houden van
een monument is specifiek vakmanschap onontbeerlijk. De regelgeving biedt een eigenaar van een monument de ruimte om herstelwerkzaamheden
– gedeeltelijk of geheel – zelf uit te voeren dan wel door eigen personeel of hemzelf uit te laten voeren in het kader van
een door hem gedreven onderneming (zie hiervoor paragraaf 01.04 van de Leidraad). In het algemeen geldt dat de kosten van
‘eigen arbeid’ alleen dan subsidiabel zijn indien uit een te overleggen accountantsverklaring duidelijk blijkt hoeveel uren
door de eigenaar of zijn personeel binnen het kader van een door hem gedreven onderneming zijn besteed aan subsidiabele werkzaamheden.
Uren die zijn besteed buiten het kader van de door hem gedreven onderneming gelden als ‘doe-het-zelf’-uren en zijn derhalve
niet subsidiabel.
Het vierde lid bepaalt dat om voor subsidie in aanmerking te komen er een ondergrens en een bovengrens aan subsidiabele kosten
bestaat. De ondergrens zorgt ervoor dat alleen restauratieprojecten van een substantiële omvang gestart worden en de bovengrens
heeft tot doel dat het beschikbare budget niet slechts aan een paar beschermde monumenten wordt besteed, maar ten goede komt
van een redelijk aantal beschermde monumenten over het hele land.
Artikel 7
Aan de hand van de subsidiabele kosten wordt het subsidiebedrag voor de monumenteigenaar berekend. Bij de berekening van het
subsidiebedrag is het relevant of de eigenaar recht heeft op fiscale aftrek van onderhoudskosten. Uitgangspunt is dat de subsidiepercentages
hoger moeten zijn dan de reguliere Brim-percentages. Tegelijkertijd moeten de percentages stimulerend zijn voor het wegwerken
van de restauratieachterstand. De hoogte van de percentages is afgeleid van het Besluit rijkssubsidiëring restauraties monumenten
1997 en is hetzelfde als in de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007 en 2008. Voor het onderscheid
in hoogte van het percentage voor eigenaren met en zonder fiscale aftrekmogelijkheid van onderhoudskosten is echter aangesloten
bij het verschil van 10% zoals dat ook bij de instandhoudingsubsidie op grond van het Brim wordt toegepast.
Artikel 8
De aanvraag voor subsidie wordt naar de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Postbus 1600, 3800 BP Amersfoort, gestuurd.
Artikel 9
Bij de aanvraag voor subsidie worden de in het eerste lid genoemde bescheiden ingediend. Het tweede lid licht toe wat een
restauratieplan omvat. Naast dit restauratieplan, waarin een begroting is verwerkt, dient de subsidieaanvrager tevens een
financieel dekkingsplan in waaruit blijkt dat de kosten die niet door subsidie worden gedekt zeker zijn gesteld en de restauratie
dus financieel haalbaar is. Daarnaast dient de aanvrager te beschikken over de benodigde vergunningen voor de restauratie
zodat de restauratie ook daadwerkelijk plaats kan vinden. Kopieën van de vergunningen worden meegestuurd bij de aanvraag.
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed kan op verzoek aanvraagformulieren voor deze subsidie verstrekken. Het aanvraag
formulier bevat een overzicht van de gegevens die van de subsidieaanvrager benodigd zijn om een aanvraag goed te kunnen beoordelen.
Artikel 10
Naast de weigeringsgronden van artikel 9 van het Brim en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, zijn nog drie specifieke
weigeringsgronden van toepassing. Onderdeel a heeft betrekking op de feitelijke uitvoering van de restauratie; indien de aanvrager
niet over de benodigde vergunningen beschikt om de restauratie uit te voeren, weigert de minister de aanvraag. De weigeringsgronden
onder b en c hebben betrekking op het duurzaam effect van de restauratie. De minister weigert een aanvraag voor subsidie als
niet gewaarborgd is dat na uitvoering van het restauratieplan zonder aanvullende restauratiewerkzaamheden het beschermde monument
in een goede staat kan worden gehouden of als de nieuwe bestemming van het monument een belemmering vormt voor de instandhouding
van het monument.
Artikel 11
De minister beslist op de aanvragen in volgorde van ontvangst. Indien een aanvraag niet compleet is en de aanvrager in de
gelegenheid gesteld wordt om de aanvraag aan te vullen, geldt als ontvangstdatum de datum waarop de aanvullende informatie
is ontvangen.
Als het beschikbare bedrag niet geheel is besteed na verlening van subsidie op aanvragen die voldoen aan deze regeling, kan
de minister op grond van artikel 5, tweede lid, subsidie verlenen ten behoeve van meerdere beschermde monumenten per gemeente.
Ook de verlening ten behoeve van tweede en volgende aanvragen per gemeente gaat op volgorde van ontvangst van de aanvraag.
In het geval dat op dezelfde dag meerdere aanvragen binnenkomen, deze aanvragen voldoen aan de regeling, en honorering van
al deze aanvragen tot een overschrijding van het subsidieplafond zou leiden, brengt de minister in de aanvragen van de desbetreffende
dag een rangorde. Deze rangorde wordt gemaakt aan de hand van de subsidiabele kosten waarbij de aanvraag met de laagste subsidieabele
kosten bovenaan komt te staan en de aanvraag met de hoogste subsidiabele kosten onderaan. De minister gaat vervolgens de rangorde
af van boven naar beneden totdat het beschikbare bedrag van deze regeling geheel beschikt is.
Artikel 12
Een eigenaar kan werkzaamheden uitvoeren en betalingen tussentijds laten bevoorschotten door het Nationaal Restauratie Fonds
tot het bedrag waarvoor subsidie is verleend.
Artikel 13
Naast de verplichtingen uit het Brim geldt een aanvullende verplichting voor de subsidieontvanger, namelijk dat de restauratie
waarvoor subsidie wordt verleend voor eind 2011 is afgerond. Deze verplichting vloeit ook al voort uit artikel 4, maar is
hier nog eens expliciet gemaakt. Reden voor deze verplichting is dat deze subsidieregeling tot doel heeft op korte termijn
restauraties van monumenten te bevorderen en werkgelegenheid in de restauratie- en woningbouwsector te behouden.
Artikel 14
De verantwoording van de subsidie vindt overeenkomstig de bepalingen hieromtrent in het Brim plaats. De aanvraag tot vaststelling
van de subsidie wordt uiterlijk drie maanden na afronding van de restauratie ingediend. Dit betekent dat de laatste verantwoording
uiterlijk voor 1 april 2012 is ingediend.
In geval het verleende subsidiebedrag meer dan € 1 miljoen bedraagt, gaat de financiële verantwoording vergezeld van een accountantsverklaring.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.