TOELICHTING
§ 1. Algemeen
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling LNV-subsidies (hierna: de Regeling). Ingevolge de wijziging is in Hoofdstuk
2, Titel 12, van de Regeling een nieuw garantie-instrument voor land- en tuinbouwondernemingen toegevoegd aan het bestaande
garantie-instrument voor investeringen. Dit nieuwe garantie-instrument beoogt – tijdelijk – financiering van werkkapitaal
te bevorderen. Ingevolge deze wijziging bestaat ‘Titel 12. Garantstellingen’ uit twee onderdelen:
– garantstelling op leningen voor investeringen (§ 1. van Titel 12), en
– (de nieuw ingevoegde) garantstelling op leningen voor werkkapitaal (§ 2. van Titel 12).
Deze regeling strekt tevens tot wijziging van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009, op grond waarvan het nieuw ingevoerde
garantie-instrument per direct is opengesteld voor aanvragen. Ook is voorzien in extra openstelling van de module ‘Beroepsopleiding
en voorlichting’ van Hoofdstuk 2 (Concurrerende landbouw) van de Regeling. Deze extra openstelling heeft betrekking op subsidies
voor kosten van bedrijfsconsulten gericht op bedrijfsdoorlichting (artikel 2:3, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling);
de extra openstelling is bestemd voor land- en tuinbouwondernemingen die in liquiditeitsproblemen verkeren en daarom de onderneming
willen laten doorlichten.
§ 2. Garantstelling voor werkkapitaal (Artikel I, onderdeel B)
Op dit moment ontbreekt het een groot aantal op zich rendabele land- en tuinbouw-ondernemingen aan liquide middelen ter dekking
van bedrijfsuitgaven die noodzakelijk zijn om de lopende bedrijfsvoering doorgang te kunnen laten vinden. Bij werkkapitaal
gaat het bij de glastuinbouw vooral om kapitaal ter dekking van uitgaven voor teelt- en plantmateriaal en energie en arbeid
en bij andere sectoren kan het tevens gaan om uitgaven voor voer, fokmateriaal of pachtprijzen. De oorzaak van het tekort
aan werkkapitaal is gelegen in de financiële en economische crisis. Als gevolg van de crisis teren veel land- en tuinbouwondernemingen
in op het eigen vermogen en kunnen daardoor moeilijker leningen voor werkkapitaal aangaan, met name omdat banken meer zekerheden
vragen in de vorm van hogere solvabiliteit. De solvabiliteit van sommige ondernemingen (vooral in de glastuinbouw) is echter,
als gevolg van de crisis, laag.
Deze situatie noopt acuut tot het bieden van tijdelijke overheidsondersteuning in de vorm van garantstelling op leningen die
worden aangegaan voor financiering van werkkapitaal. De nieuw ingevoegde paragraaf 2 van ‘Titel 12. Garantstellingen’ van
Hoofdstuk 2 van de Regeling voorziet hier in. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan de moties Snijder-Hazelhoff/Mastwijk
(31 700 XIV, nr. 163) en Mastwijk c.s (31 700 VIV, nr. 167).
Omdat het werkkapitaal betreft, wordt de garantstelling door de Minister van LNV uitsluitend verleend voor kortlopende leningen;
de looptijd van de lening – en daarmee ook de garantstelling – bedraagt maximaal drie jaar (artikel 2:83, derde lid, onderdeel
b, van de Regeling).
Zoals hiervoor aangegeven dient de ondersteuning tijdelijk van aard te zijn; aanvragen voor garantstellingen kunnen daarom
uiterlijk tot en met 31 december 2010 worden verstrekt (artikel 2:82 van de Regeling). Met deze inperking in tijd wordt aangesloten
op de Tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige
financiële en economische crisis (hierna: Tijdelijke kaderregeling). Bovendien kan per onderneming slechts één aanvraag worden
verstrekt (artikel 2:83, vijfde lid, van de Regeling).
De garantstellingen zijn uitsluitend bestemd voor de ondernemingen die de lening voor het werkkapitaal nodig hebben om de
eerstkomende twaalf maanden (na de indiening van de aanvraag) te kunnen overbruggen. Dit betekent dat garantstellingen uitsluitend
worden verstrekt aan ondernemingen die – niet structureel – in dusdanige liquiditeitsproblemen verkeren waardoor het onmogelijk
is geworden volgens normaal bankgebruik financiering op korte termijn voor werkkapitaal te krijgen (artikel 2:83, derde lid,
onderdelen a en c, van de Regeling en artikel 2:84, tweede lid,van de Regeling).
De garantstelling bedraagt ten hoogste € 425.000; met dat bedrag staat de Minister van LNV garant voor ten hoogste de helft
van de door de ondernemer met de bank af te sluiten lening (artikel 2:85, eerste lid, van de Regeling). De lening die voor
garantstelling in aanmerking komt bedraagt derhalve maximaal € 850.000. De land- of tuinbouwonderneming betaalt eenmalig 4,5%
provisie over het totale bedrag van de lening (artikel 2:88 van de Regeling).
Het voorgaande betekent dat banken tenminste voor 50% van de lening garant staan en daarmee nog steeds een aanzienlijk financieel
risico lopen op de afgesloten lening. Mede gelet hierop zullen dan ook uitsluitend ondernemingen die voldoende toekomstperspectief
hebben, leningen met banken onder de garantstelling kunnen afsluiten.
De verstrekking van garantstellingen voor werkkapitaal geschiedt onder een groot aantal van de voorschriften die ook van toepassing
zijn op garantstellingen voor leningen op investeringen (artikel 2:83, eerste en tweede lid). Belangrijk verschil met de garantstelling
voor investeringen is dat de aanvraag voor garantstelling door de bank, namens de land- of tuinbouwonderneming, moet worden
ingediend. De bank dient bij de aanvraag een verklaring te overleggen, waarin de bank stelt dat inzichtelijk is dat de land-
of tuinbouwonderneming aan de voorwaarden van de Regeling voldoet om voor garantstelling in aanmerking te komen (artikel 2:84,
tweede lid, onderdeel a). Met name is van belang dat de bank hiermee aantoont dat de onderneming – na 1 juli 2008 – in liquiditeitsproblemen
is geraakt en daardoor onder normaal bankgebruik geen financiering voor werkkapitaal kan krijgen en na verstrekking van de
lening voldoende liquiditeitstoename genereert. Deze voorwaarden maken het mogelijk dat de Minister van LNV een kort tijdsbestek
nodig heeft om te toetsen op de aanvraag, zodat de garantstelling op korte termijn kan worden verleend; hetgeen noodzakelijk
is gelet op het belang van de onderneming om de lening aan te kunnen gaan. Deze voorwaarden laten onverlet dat wanneer aanspraak
wordt gemaakt op de garantstelling, vast dient te staan dat geen onjuiste gegevens zijn verstekt op grond waarvan de garantstelling
niet zou zijn verstrekt. In artikel 2:84, vierde lid, van de Regeling is dan ook bepaald dat de garantstelling uitsluitend
wordt uitgekeerd indien op grond van de bescheiden en de informatie, bedoeld in het tweede lid en derde lid van dat artikel,
wordt vastgesteld dat de landbouwonderneming ten tijde van de aanvraag voldeed aan de voorwaarden om voor garantstelling in
aanmerking te komen.
§ 3. Garantstelling: twee fasen
De Europese Commissie heeft op 26 november 2008 de mededeling ‘Een Europees economisch herstelplan’ aangenomen om Europa uit
de huidige financiële crisis te halen. Dat herstelplan bevat initiatieven om staatssteunregels zodanig toe te passen dat de
financiële en economische crisis met maximale flexibiliteit kan worden aangepakt. Die initiatieven zijn opgenomen in de Tijdelijke
kaderregeling. Eén van de daarin opgenomen tijdelijke verruimingen, is de in punt 4.2.2. opgenomen maatregel op grond waarvan
vanaf 17 december 2008 tot uiterlijk 31 december 2010 (onder voorwaarden én na goedkeuring door de Europese Commissie) aan
ondernemingen, niet zijnde landbouwondernemingen, steun kan worden verleend tot maximaal € 500.000 per onderneming. Indien
steun in andere vorm dan rechtstreekse steun wordt verleend, zoals in de vorm van garanties, is het maximale steunbedrag het
subsidie-equivalent van de steun. Voorwaarde voor toepassing is onder andere dat eventuele de-minimissteun die een onderneming
vanaf 1 januari 2008 heeft ontvangen, meetelt.
De Europese Commissie beoogt nog dit jaar het Tijdelijk kader aan te passen, opdat onder punt 4.2.2. ook (verruimde) staatssteun
aan land- en tuinbouwondernemingen kan worden verleend tot een maximale steunbedrag van € 15.000 (dan wel het subsidie-equivalent
daarvan) per onderneming (persbericht van de Commissie van 22 juli 2009; IP/09/1172). De maximale garantstelling van € 425.000,
op een lening van € 850.000, is gebaseerd op het subsidie-equivalent van € 15.000.
Tot het tijdstip dat de wijziging van het Tijdelijk kader kan worden toegepast, moet echter gewaarborgd zijn dat garantstellingen
– gedurende die periode – voldoen aan de thans geldende steunkaders. Daarom worden in de fase tot toepassing van het Tijdelijk
kader garantstellingen verleend als de-minimissteun, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december
2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector
(PbEU L 337). Op grond van deze verordening dient het subsidie-equivalent (het steundeel) niet meer te bedragen dan € 7.500
(het de-minimisplafond).
Gelet op het voorgaande is in artikel 2:86 van de Regeling bepaald dat garantstellingen die in de periode tot de toepassing
van het Tijdelijk kader worden verstrekt, onder het voorbehoud zijn verleend dat (gedurende die periode) het subsidie-equivalent
van de steun het de-minimisplafond van € 7.500 niet overschrijdt. Ook is bepaald dat de garantstellingen in duur beperkt zijn
tot de toepassing van het Tijdelijk kader door de Europese Commissie aan Nederland is toegestaan. Mocht dus onverhoopt in
deze tussenliggende periode de bank nakoming van een garantstelling vorderen, dan bedraagt de uitkering maximaal het bedrag
dat als subsidie-equivalent overeenkomt met het subsidieplafond van € 7.500 (het de-minimsplafond).
Om bovenstaande redenen loopt ook de openstellingsperiode tot aan het tijdstip dat het Tijdelijk kader kan worden toegepast
(Artikel II, onderdeel F). Zodra het Tijdelijk kader is aangepast, zal terstond aan de Europese Commissie toestemming worden
gevraagd om van de aanpassing gebruik te maken. Naar verwachting zal deze procedure slechts enkele dagen in beslag hoeven
te nemen. Terstond na toestemming, zal de regeling opnieuw worden opengesteld.
Indien met ingang van 2010 het Tijdelijk kader nog niet zou kunnen worden toegepast, zal worden voorzien in een voortgezette
openstelling van de eerste fase, mits voldaan aan de gestelde voorwaarden in de Regeling.
Zodra het Tijdelijk kader is aangepast en de Europese Commissie aan Nederland – na notificatie – toestemming heeft gegeven
voor toepassing van het kader, is (ingevolge artikel 2:86, derde lid, van de Regeling) van rechtswege de duur van de dan al
verleende garantstellingen verlengd tot de eigenlijke looptijd van de leningen (maximaal drie jaar) en is vanaf dat tijdstip
de hoogte van de garantstelling gelijk aan de helft van de afgesloten lening (met een maximum van € 425.000 op een lening
van € 850.000). Hiermee is bewerkstelligd dat ondernemingen thans al een beroep op de regeling kunnen doen, zonder dat opnieuw
een aanvraag moet worden ingediend wanneer het Tijdelijk kader van toepassing wordt.
§ 4. Bedrijfsconsulten
Zoals aangeven in paragraaf 1 voorziet deze regeling in extra openstelling van de module ‘Beroepsopleiding en voorlichting’
van Hoofdstuk 2 (Concurrerende landbouw) van de Regeling. De extra openstelling – die in het Openstellingsbesluit LNV-subsidies
2009 (hierna: Openstellingsbesluit) is opgenomen – heeft betrekking op subsidies voor kosten van bedrijfsconsulten gericht
op bedrijfsdoorlichting (artikel 2:3, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling). De aanvragen kunnen vanaf 2 november tot
en met 31 december van dit jaar worden ingediend.
Deze extra openstelling heeft de volgende achtergrond. Een groot aantal ondernemers heeft thans onvoldoende inzicht in de
financiële bedrijfssituatie en onafhankelijke advisering kan deze ondernemers helpen een uitweg uit de financiële problemen
te vinden. Voor de subsidie kunnen alleen land- en tuinbouwbedrijven in aanmerking komen, die in liquiditeitsproblemen verkeren
en onder normale voorwaarden geen extra financiering van hun bank kunnen krijgen. Om voor subsidie in aanmerking te komen,
is als voorwaarde gesteld dat tegelijk met de aanvraag een verklaring van een bank wordt overlegd, waaruit blijkt dat het
bedrijf in liquiditeitsproblemen verkeert en de bank geen extra financiering wil verstrekken. Het is van belang dat de adviezen
worden verstrekt door onafhankelijke adviseurs en niet door financieringsdeskundigen van de bank, waar de ondernemer zijn
financiering heeft ondergebracht. Daartoe wordt onder andere als voorwaarde gesteld dat de adviezen worden verstrekt door
een adviseur of instelling die bij de Kamer van Koophandel als organisatie is ingeschreven die zich het geven van adviezen
ten doel stelt.
§ 5. Administratieve lasten en inwerkingtreding
Om in aanmerking te komen voor garantstelling zal de ondernemer eerst afspraken moeten maken met de kredietinstelling over
de mogelijkheid van het afsluiten van een lening. Daaraan zijn kosten verbonden. Deze kosten leiden tot een administratieve
last van € 2.427 per aanvraag.
De extra openstelling van de subsidie voor bedrijfsconsulten leidt niet tot nieuwe administratieve lasten.
De regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij is geplaatst.
Daarmee wordt afgeweken van de LNV-uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving die inhouden dat nieuwe regels
slechts op 1 januari of 1 juli ingaan en dat minimaal drie maanden daaraan voorafgaand publicatie van de nieuwe regels plaatsvindt.
Reden voor afwijking is het belang van de land- en tuinbouwondernemingen dat gemoeid is met een zo spoedig gebruik van het
nieuwe garantie-instrument.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.