Mandaatbesluit BZK 2008

20 januari 2009

Nr. 2008-0000550251

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

Mede gelet op de Comptabiliteitswet 2001 en het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996;

Mede gelet op het Koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal;

Besluit vast te stellen het navolgende mandaatbesluit:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Ministerie:

het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. Minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

c. stuk:

een schriftelijk stuk dat een besluit inhoudt of een ander schriftelijk stuk dat wordt toegerekend aan de Minister;

d. diensthoofd:

de plaatsvervangend secretaris-generaal, een directeur-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid;

e. directeur:

de leidinggevende van een in het Organisatiebesluit BZK 2008 genoemd dienstonderdeel die rechtstreeks ressorteert onder een directeur-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, met uitzondering van de leidinggevenden die ressorteren onder de korpschef van het Korps landelijke politiediensten;

f. mandaat:

de bevoegdheid om namens de Minister besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen;

g. werkterrein:

het werkterrein en de taken van de betreffende functionaris en zijn dienstonderdeel overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2008.

Artikel 1.2

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met de verlening van mandaat gelijk gesteld de verlening van:

  • a. volmacht om namens de Minister voor de Staat privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;

  • b. machtiging om namens de Minister handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

HOOFDSTUK 2. UITZONDERINGEN MANDAAT

Artikel 2.1

Mandaat wordt niet verleend met betrekking tot:

  • a. het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift;

  • b. het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit dat persoonlijk door de Minister onderscheidenlijk de secretaris-generaal is getekend;

  • c. het beslissen op een beroepschrift;

  • d. het instellen van een agentschap of baten-lastendienst bij het Ministerie;

  • e. het oprichten van een rechtspersoon;

  • f. het geven van aanwijzingen aan een ander bestuursorgaan op grond van een wettelijk voorschrift;

  • g. het toepassen van aanwijzing 3 van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren;

  • h. het vaststellen van het besluit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en formatie rijksdienst 2007, houdende de vaststelling van de organisatie van het Ministerie;

  • i. het uitoefenen van het houderschap van de departementale persoonsregistraties;

  • j. het uitoefenen van de op grond van departementale regelgeving aan de Minister voorbehouden bevoegdheden met betrekking tot vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken;

  • k. het instellen van een adviescommissie of klachtencommissie waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van het Ministerie en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de Minister, en het benoemen en ontslaan van de (plaatsvervangend) voorzitter en (plaatsvervangend) leden van die commissie;

  • l. het benoemen en ontslaan van departementale vertrouwenspersonen;

  • m. het verlenen van goedkeuring aan, het schorsen of het vernietigen van, dan wel het onthouden van goedkeuring aan besluiten van een ander bestuursorgaan;

  • n. het definitief buiten invordering stellen onderscheidenlijk kwijtschelden van vorderingen op derden vanaf door de Minister van Financiën vastgestelde grensbedragen;

  • o. het definitief vaststellen van een sectorale arbeidsvoorwaardenovereenkomst waarvoor de Minister verantwoordelijk is;

  • p. indien het een stuk betreft dat bij de ontvanger de indruk kan wekken dat de ondertekenaar persoonlijk een beslissing neemt die door de Minister behoort te worden genomen;

  • q. politieke of maatschappelijke aangelegenheden van principiële aard.

Artikel 2.2

  • 1. Het mandaat is niet van toepassing op het afdoen en ondertekenen van stukken aan:

    • a. de Koningin;

    • b. de Raad van Ministers (van het Koninkrijk) en daaruit gevormde onderraden en commissies;

    • c. de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en de voorzitters van uit de Kamers gevormde commissies;

    • d. een minister of een staatssecretaris;

    • e. de Raad van State (van het Koninkrijk);

    • f. de Algemene Rekenkamer;

    • g. de Nationale Ombudsman;

    • h. de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba;

    • i. de Ministers van de Nederlandse Antillen en Aruba;

    • j. de Gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en Aruba;

    • k. de besturen van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen;

    • l. buitenlandse autoriteiten, in rang gelijk aan of hoger dan een minister of een staatssecretaris.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als het stuk van louter informatieve of administratieve aard is, dan wel een aangelegenheid betreft van ondergeschikt beleidsmatig of politiek belang.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan in bijzondere gevallen voor bepaalde aangelegenheden door de Minister aan de secretaris-generaal of een diensthoofd mandaat worden verleend.

HOOFDSTUK 3. SECRETARIS-GENERAAL

Paragraaf 1. Mandaat secretaris-generaal

Artikel 3.1

Aan de secretaris-generaal wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die, gelet op het koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal, behoren tot het werkterrein van de secretaris-generaal en die onverminderd dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan de Minister.

Artikel 3.2

Onverminderd dit besluit heeft het mandaat van de secretaris-generaal in ieder geval betrekking op:

  • a. het werkterrein van de functionarissen en organisatieonderdelen van het Ministerie, met uitzondering van de taken, genoemd in paragraaf 3.7 van het Organisatiebesluit BZK 2008;

  • b. het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het Ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • c. het vaststellen van de formatie van het Ministerie;

  • d. het rechtstreeks leiding geven aan de diensthoofden en overige rechtstreeks onder de secretaris-generaal ressorterende functionarissen, voor zover ten aanzien van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst niet anders is bepaald;

  • e. het nader vaststellen van de inrichting van de onder de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid ressorterende dienstonderdelen op grond van het Organisatiebesluit BZK 2008;

  • f. aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

  • g. het beslissen op bezwaarschriften;

  • h. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van de departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur;

  • i. het behandelen van klachten ingevolge een wettelijke regeling met betrekking tot klachtrecht, waarover door een commissie wordt gerapporteerd of geadviseerd;

  • j. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat bij de toepassing van de Wet op de ondernemingsraden bij het Ministerie respectievelijk het optreden als bestuurder in de zin van voornoemde wet in het overleg met de Groepsondernemingsraad van het Ministerie;

  • k. het vertegenwoordigen van de Minister in het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • l. personele beheersbeslissingen op grond van het Beheersbesluit KABGNA/KABGA 1998 ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba;

  • m. de verantwoordelijkheid voor het beheer van de archiefbescheiden bij het Ministerie op grond van de geldende regelgeving;

  • n. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het Ministerie is betrokken;

  • o. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

  • p. het beslissen op bezwaarschriften tegen namens de Minister door het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst genomen besluiten met betrekking tot aanvragen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

Paragraaf 2. Beperkingen mandaat secretaris-generaal

Artikel 3.3

Het mandaat van de secretaris-generaal is niet van toepassing op het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot beslissingen ten aanzien van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, voor zover deze samenhangen met de taken, genoemd in paragraaf 3.7 van het Organisatiebesluit BZK 2008.

Paragraaf 3. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 3.4
  • 1. De secretaris-generaal is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. De secretaris-generaal kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris, ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris.

  • 3. De secretaris-generaal is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van deze paragraaf, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

Artikel 3.5

De secretaris-generaal verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, na advies van de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving, de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur Personeel en Organisatie.

Artikel 3.6

De secretaris-generaal is bevoegd om de plaatsvervangend secretaris-generaal, ten aanzien van door de secretaris-generaal met inachtneming van dit besluit en het Organisatiebesluit BZK 2008 vast te stellen aangelegenheden, in de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de secretaris-generaal te laten treden.

Artikel 3.7

De secretaris-generaal is bevoegd om de directeur-generaal Veiligheid, ten aanzien van aangelegenheden met betrekking tot het Korps Landelijke Politiediensten in de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de secretaris-generaal te laten treden.

Artikel 3.8
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de secretaris-generaal wordt diens mandaat volledig uitgeoefend door de plaatsvervangend secretaris-generaal.

  • 2. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van de secretaris-generaal en de plaatsvervangend secretaris-generaal wordt het mandaat van de secretaris-generaal bij wijze van waarneming volledig uitgeoefend door de directeur-generaal die daartoe bij schriftelijk besluit van de secretaris-generaal in overeenstemming met de Minister is aangewezen.

    Bij gebreke van voornoemd besluit of bij afwezigheid van de aangewezen directeur-generaal is een van de directeuren-generaal, met uitzondering van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, naar anciënniteit van de benoeming in de functie van directeur-generaal, met de waarneming belast.

HOOFDSTUK 4. DIENSTHOOFDEN

Paragraaf 1. Mandaat diensthoofden

Artikel 4.1

Aan het diensthoofd wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van het diensthoofd en die, onverminderd dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 4.2

Onverminderd dit besluit, heeft het mandaat van het diensthoofd in ieder geval betrekking op:

  • a. het werkterrein van het diensthoofd en de onder het diensthoofd ressorterende functionarissen en dienstonderdelen en het uitoefenen van integraal management dienaangaande met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • b. het vaststellen van de formatie van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen;

  • c. het leiding geven aan de rechtstreeks onder het diensthoofd ressorterende functionarissen;

  • d. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen, voor zover niet een onder het diensthoofd ressorterende functionaris als zodanig optreedt;

  • e. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken, onverminderd artikel 4.3;

  • f. het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd;

  • g. het beheer van de archiefbescheiden van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;

  • h. het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren die worden aangesteld bij een onder het diensthoofd ressorterend dienstonderdeel;

  • i. het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein, met uitzondering van die besluiten die door de Minister, de secretaris-generaal of het diensthoofd zijn genomen, onverminderd artikel 4.3 en voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald.

Paragraaf 2. Bijzonder mandaat diensthoofden

Artikel 4.3
  • 1. Het mandaat van het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst omvat tevens de bevoegdheid om te besluiten op aanvragen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bezwaarschriften dienaangaande.

Artikel 4.4

Het mandaat van de directeur-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties omvat tevens:

  • a. de leiding van het overleg met de centrales van overheidspersoneel en de overheidswerkgevers of verenigingen van overheidswerkgevers, bedoeld in de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid;

  • b. de bevoegdheid om te beslissen op bezwaarschriften tegen namens de Minister genomen besluiten met betrekking tot de uitvoering van de begroting voor Koninkrijksrelaties, met uitzondering van besluiten die door de Minister, de secretaris-generaal of de directeur-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties zijn genomen.

Artikel 4.5

Het mandaat van de directeur-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk omvat tevens de leiding van het overleg met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel, genoemd in het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 4.6

Het mandaat van de directeur-generaal Veiligheid omvat tevens:

  • a. de leiding van het overleg met de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken, genoemd in het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994;

  • b. de leiding van het overleg met de Commissie Korps landelijke politiediensten, genoemd in het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, in de hoedanigheid van gemandateerd korpsbeheerder.

Artikel 4.7

Ten aanzien van het mandaat van de directeur-generaal Veiligheid met betrekking tot het beheer van het Korps Landelijke Politiediensten geldt het volgende:

  • a. artikel 4.9 van dit besluit is niet van toepassing;

  • b. artikel 6.2, eerste en tweede lid, zijn slechts van toepassing op voornoemde dienstonderdelen voor zover dit door de directeur-generaal Veiligheid of de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten is bepaald.

Artikel 4.8
  • 1. Het mandaat om te beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten met betrekking tot een personele aangelegenheid wordt uitgeoefend door de plaatsvervangend secretaris-generaal, voor zover ten aanzien van het Korps Landelijke politiediensten niet anders is bepaald.

  • 2. Het mandaat om de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures met betrekking tot een personele aangelegenheid te vertegenwoordigen wordt uitgeoefend door de plaatsvervangend secretaris-generaal, voor zover ten aanzien van het Korps landelijke politiediensten niet anders is bepaald.

Paragraaf 3. Beperkingen mandaat diensthoofden

Artikel 4.9

Het mandaat van het diensthoofd is niet van toepassing op het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot:

  • a. de onderdeeloverstijgende kaders van het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het Ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied en aangelegenheden met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;

  • b. het nader vaststellen van de inrichting van de onder de diensthoofden ressorterende dienstonderdelen op basis van het Organisatiebesluit BZK 2008;

  • c. aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

  • d. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat bij de toepassing van de Wet op de ondernemingsraden bij het Ministerie respectievelijk het optreden als bestuurder in de zin van voornoemde wet in het overleg met de Groepsondernemingsraad van het Ministerie;

  • e. het vertegenwoordigen van de Minister in het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • f. personele beheersbeslissingen op grond van het Beheersbesluit KABGNA/KABGA 1998 ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba;

  • g. het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van de departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur;

  • h. het optreden als bevoegd gezag als bedoeld in de Regeling procedure inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand;

  • i. het verlenen van ontslag aan een ambtenaar op grond van artikel 125e van de Ambtenarenwet;

  • j. het vaststellen en ondertekenen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

  • k. het toekennen van vergoeding van representatiekosten op grond van het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel.

Artikel 4.10
  • 1. Het mandaat van het diensthoofd met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan het diensthoofd ter beschikking is gesteld op basis van een door de secretaris-generaal en de directeur Financieel-economische Zaken goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor het diensthoofd verantwoordelijk is.

  • 2. Het diensthoofd is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door de Minister of de secretaris-generaal, met instemming van de directeur Financieel-economische Zaken.

Paragraaf 4. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 4.11
  • 1. Het diensthoofd is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. Het diensthoofd kan bij toepassing van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, bedoeld in het eerste lid, afwijken van hetgeen in dit besluit is bepaald over het mandaat van de directeur, met uitzondering van artikel 5.8.

  • 3. Het diensthoofd is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast of in plaats van het bepaalde in het eerste en tweede lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

  • 4. Het diensthoofd kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris of in bijzondere gevallen aan een andere functionaris, ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris.

Artikel 4.12

Het diensthoofd verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met de secretaris-generaal en na advies van de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur Personeel en Organisatie.

Artikel 4.13
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van het diensthoofd wordt diens mandaat volledig uitgeoefend door het plaatsvervangend diensthoofd.

  • 2. De aanwijzing van een plaatsvervangend diensthoofd geschiedt door het diensthoofd met inachtneming van het Organisatiebesluit BZK 2008 en in overeenstemming met de secretaris-generaal.

  • 3. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van het diensthoofd en het plaatsvervangend diensthoofd wordt het mandaat van het diensthoofd bij wijze van waarneming volledig uitgeoefend door de functionaris die daartoe door het diensthoofd in overeenstemming met de secretaris-generaal is aangewezen.

HOOFDSTUK 5. DIRECTEUREN

Paragraaf 1. Mandaat directeuren

Artikel 5.1

Aan de directeur wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de directeur en die, onverminderd dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 5.2

Onverminderd dit besluit, heeft het mandaat van de directeur in ieder geval betrekking op:

  • a. het werkterrein van de directeur en de onder de directeur ressorterende functionarissen en dienstonderdelen en het uitoefenen van integraal management dienaangaande met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • b. het leiding geven aan de rechtstreeks onder de directeur ressorterende functionarissen;

  • c. het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van het desbetreffende dienstonderdeel, voor zover het diensthoofd niet als zodanig optreedt;

  • d. het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken;

  • e. het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren bij het dienstonderdeel waarover de directeur de leiding voert voor zover het een buitendienst, agentschap of baten-lastendienst betreft.

Paragraaf 2. Bijzonder mandaat directeuren

Artikel 5.3

De directeur Bedrijfsvoering is met inachtneming van dit besluit bevoegd om stukken af te doen en te ondertekenen met betrekking tot het aangaan van (raam)overeenkomsten inzake departementale inkoop voor bewaking en beveiliging, bedrijfshulpverlening, schoonmaak, vervoer, groenvoorziening, catering en informatie- en communicatietechnologie.

Artikel 5.4

De directeur Financieel-economische Zaken is bevoegd:

  • a. tot het af doen en ondertekenen van stukken in verband met de uitvoering van artikel 21 van de Comptabiliteitswet 2001 en het Besluit taak FEZ;

  • b. tot het geven van instructies aan de onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de financiële bedrijfsvoering en control;

  • c. tot het inhoudelijk aansturen van onderdelen die zijn betrokken bij het bewaken van en adviseren over de uitvoering van de bedrijfsvoering in brede zin;

  • d. tot het met inachtneming van dit besluit tekenen en afdoen van stukken met betrekking tot het werkterrein van de Centrale Directeur Inkoop.

Artikel 5.5

De directeur Personeel en Organisatie is met inachtneming van dit besluit bevoegd:

  • a. tot het ondertekenen van procedurele stukken in het kader van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten van of namens de Minister met betrekking tot een personele aangelegenheid;

  • b. tot het inschakelen van de landsadvocaat voor ondersteuning of vertegenwoordiging van het Ministerie inzake rechtspositionele vraagstukken;

  • c. tot het namens de secretaris-generaal ondertekenen van stukken aan de Groepsondernemingsraad onderscheidenlijk de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • d. tot het ondertekenen van brieven met betrekking tot het voeren van de salarisadministratie bij de directie;

  • e. tot het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot het aangaan van raamovereenkomsten inzake organisatie-advisering, opleiding, scholing, training en assessments bij het Ministerie, en overeenkomsten inzake departementale vervoersregelingen, arbeidsomstandigheden, bedrijfsmaatschappelijk werk en kinderopvang;

  • f. tot het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot de vergoeding van representatiekosten op grond van het Besluit representatiekosten rijkspersoneel.

Artikel 5.6

De directeur Auditdienst is bevoegd om stukken af te doen en te ondertekenen in verband met de uitvoering van artikel 66 van de Comptabiliteitswet 2001 en het Besluit taak DAD.

Artikel 5.7

De directeur Communicatie en Informatie is met inachtneming van dit besluit bevoegd om stukken af te doen en te ondertekenen met betrekking tot het aangaan van raamovereenkomsten inzake de inzet van media ten behoeve van departementale voorlichting en communicatie.

Paragraaf 3. Beperkingen mandaat directeuren

Artikel 5.8
  • 1. Het mandaat van de directeur is niet van toepassing op het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot:

    • a. personele aangelegenheden ten aanzien van rechtstreeks onder het diensthoofd ressorterende functionarissen;

    • b. het aanstellen van een ambtenaar;

    • c. het verlenen van een gratificatie bij ambtsjubileum;

    • d. het opleggen van een disciplinaire straf;

    • e. het schorsen van een ambtenaar in zijn ambt;

    • f. het verlenen van ontslag aan een ambtenaar;

    • g. het aanwijzen van een ambtenaar als herplaatsingskandidaat;

    • h. het aanwijzen van een groep functies als bedoeld in het Sociaal flankerend beleid sector Rijk 2008–2012;

    • i. het vaststellen van beleidsregels en circulaires ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd, tenzij deze bevoegdheid in hogere regelgeving aan de desbetreffende functionaris is toegekend;

    • j. het besluiten tot een reorganisatie;

    • k. het toekennen van materiële schadevergoeding vanaf € 2.500,– of immateriële schadevergoeding;

    • l. het vaststellen van de formatie van onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen;

    • m. het beslissen op bezwaarschriften;

    • n. de onderwerpen genoemd in artikel 4.9.

  • 2. De beperkingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b tot en met f, gelden niet voor het mandaat van de directeur die leiding geeft aan een baten-lastendienst of agentschap, aan de Projectdirectie Nieuwbouw Justitie & BZK, het gemeenschappelijk secretariaat van de Raad voor het openbaar bestuur en de Raad voor de financiële verhoudingen en het secretariaat voor de Kiesraad.

Artikel 5.9
  • 1. Het mandaat van de directeur met betrekking tot het aangaan van financiële verplichtingen en het doen van uitgaven is beperkt tot het budget dat aan de directeur ter beschikking is gesteld op basis van een door het diensthoofd en de DG-Controller goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de directeur verantwoordelijk is.

  • 2. De directeur is bevoegd om in afwijking van het eerste lid financiële verplichtingen aan te gaan en uitgaven te doen, voor zover aan hem daartoe uitdrukkelijk en schriftelijk mandaat is verleend door de Minister, de secretaris-generaal of het diensthoofd, met instemming van de DG-Controller en binnen het vastgestelde budget dat aan het diensthoofd ter beschikking is gesteld.

Paragraaf 4. Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel 5.10
  • 1. De directeur is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan onder hem ressorterende functionarissen ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van deze functionarissen, respectievelijk tot het beperken of het intrekken daarvan.

  • 2. De directeur kan, voor zover niet anders is bepaald, bij het verlenen van ondermandaat tevens de bevoegdheid toekennen tot het verlenen van ondermandaat aan een rechtstreeks onder de gemandateerde ressorterende functionaris ten aanzien van aangelegenheden op het werkterrein van de functionaris.

  • 3. De directeur is bevoegd om in bijzondere gevallen, naast het bepaalde in het eerste en tweede lid, mondeling of schriftelijk ondermandaat te verlenen aan een onder hem ressorterende functionaris voor een bepaald geval, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996.

Artikel 5.11
  • 1. De directeur verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met het diensthoofd en met kennisgeving aan de directeur Personeel en Organisatie en de directeur Financieel-economische Zaken.

  • 2. De door de directeur gemandateerde, bedoeld in artikel 5.10, eerste lid, verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met de directeur en met kennisgeving aan de directeur Personeel en Organisatie en aan de directeur Financieel-economische Zaken.

Artikel 5.12

De rechtstreeks onder de directeur ressorterende leidinggevenden zijn, voor zover door de directeur met toepassing van artikel 5.10, eerste lid, niet anders is bepaald, ten aanzien van de onder hen ressorterende functionarissen bevoegd tot:

  • a. het vaststellen van het wekelijkse werkrooster;

  • b. het verlenen van vakantieverlof;

  • c. het verlenen van buitengewoon verlof van korte duur;

  • d. het accorderen van binnenlandse dienstreizen en daarbij gebruikte vervoermiddel;

  • e. het voeren respectievelijk de verslaglegging van het gesprek, bedoeld in artikel 71 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 5.13
  • 1. Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de directeur wordt diens mandaat volledig uitgeoefend door de plaatsvervangend directeur.

  • 2. De aanwijzing van een plaatsvervangend directeur geschiedt door de directeur met inachtneming van het Organisatiebesluit BZK 2008 en in overeenstemming met het diensthoofd.

  • 3. Bij gelijktijdige tijdelijke afwezigheid of verhindering van de directeur en de plaatsvervangend directeur wordt het mandaat van de directeur bij wijze van waarneming volledig uitgeoefend door de functionaris die daartoe door de directeur in overeenstemming met het diensthoofd is aangewezen.

HOOFDSTUK 6. ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE MANDAAT

Artikel 6.1

De uitoefening van een mandaat, geschiedt met inachtneming van:

  • a. algemene en bijzondere aanwijzingen van hiërarchisch hoger geplaatsten ten aanzien van de uitoefening van het mandaat;

  • b. departementale richtlijnen met betrekking tot paraaf en medeparaaf en het voorleggen en afdoen van stukken;

  • c. de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en overige departementale richtlijnen, in het bijzonder de Comptabiliteitswet 2001, de Wet op de ondernemingsraden, het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996, het Besluit taak FEZ, het departementale kader voor externe inhuur, het Organisatiebesluit BZK 2008 en (de richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

Artikel 6.2

  • 1. De uitoefening van een mandaat, geschiedt binnen de door de secretaris-generaal vastgestelde kaders met betrekking tot het beleid en beheer inzake de bedrijfsvoering van het Ministerie.

  • 2. De uitoefening van een mandaat, geschiedt met inachtneming van de departementale procedures en richtlijnen.

  • 3. Afwijking van het eerste lid ten aanzien van een onder het diensthoofd ressorterend dienstonderdeel is slechts mogelijk in overeenstemming met de secretaris-generaal, de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur van het dienstonderdeel binnen de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering die het aangaat en wordt schriftelijk vastgelegd.

Artikel 6.3

  • 1. De gemandateerde is verantwoordelijk voor het bijhouden van een of meer doelmatig ingerichte administraties die inzicht bieden in het door en namens de gemandateerde gevoerde financiële beheer en beheer van niet-geldelijke zaken op grond van diens mandaat.

  • 2. De directeur Financieel-economische Zaken en de directeur Auditdienst zijn bevoegd om de administraties, bedoeld in het eerste lid, te onderzoeken ten behoeve van de uitvoering van taken behorende tot hun werkterrein.

Artikel 6.4

  • 1. Ondertekening van besluiten en stukken op grond van mandaat vindt plaats op de volgende wijze:

    (aanduiding Minister),

    voor deze,

    (aanduiding functie gemandateerde),

    (handtekening)

    (naam)

  • 2. Ondertekening van personele besluiten van de directeur en de door of namens de directeur gemandateerde, bedoeld in artikel 5.10, eerste lid, respectievelijk tweede lid, vindt plaats op de volgende wijze:

    (aanduiding Minister),

    voor deze,

    (aanduiding diensthoofd)

    voor deze,

    (aanduiding functie gemandateerde),

    (handtekening)

    (naam)

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing voor de directeur van een baten-lastendienst of agentschap en de door of namens deze directeur gemandateerde, bedoeld in artikel 5.10, eerste lid, respectievelijk tweede lid.

  • 4. Bij ondertekening van besluiten en stukken op grond van volmacht wordt de aanduiding van de Minister voorafgegaan door: Namens de Staat der Nederlanden.

  • 5. Bij ondertekening van besluiten en stukken door een plaatsvervanger of waarnemer wordt de handtekening voorafgegaan door: b/a.

Artikel 6.5

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist de Minister, de secretaris-generaal, of het diensthoofd over de doorverlening van zijn mandaat.

HOOFDSTUK 7. BEHEER

Artikel 7.1

  • 1. De directeur Personeel en Organisatie is belast met het beheer van dit besluit.

  • 2. De secretaris-generaal, de diensthoofden, de directeuren, ieder voor zover het hem aangaat, zijn verantwoordelijk voor een juiste, volledige en tijdige aanlevering aan de directeur Personeel en Organisatie van de gegevens die een goed beheer van dit besluit onderscheidenlijk het mandaatregister mogelijk maken.

  • 3. Het beheer en de aanlevering van gegevens geschieden met inachtneming van de desbetreffende (richtlijnen inzake) administratieve organisatiebeschrijvingen.

  • 4. De directeur Personeel en Organisatie rapporteert aan de Ministers en de secretaris-generaal over het beheer van dit besluit en het centrale mandaatregister.

Artikel 7.2

  • 1. De directeur Personeel en Organisatie draagt zorg voor de inrichting en het beheer van een centraal mandaatregister.

  • 2. Het register biedt inzicht in:

    • a. de functies en namen van functionarissen aan wie door of namens de Minister (onder)mandaat is (door)verleend, met aanduiding van de verleende bevoegdheid;

    • b. de functies en namen van functionarissen die de Minister vertegenwoordigen in een (bestuurs)orgaan van een rechtspersoon anders dan de Staat, met aanduiding van het (bestuurs)orgaan en de rechtspersoon.

  • 3. Het register is openbaar.

  • 4. De directeur Personeel en Organisatie draagt zorg voor de gegevensverstrekking uit het register. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden pleegt hij zo nodig overleg met de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving en de directeur Communicatie en Informatie.

Artikel 7.3

  • 1. In afwijking van artikel 7.2, tweede lid, worden gegevens met betrekking tot de verlening van ondermandaat aan functionarissen in de rang van directeur en daaronder ressorterende functionarissen bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst opgenomen in een door het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst bijgehouden mandaatregister.

  • 2. Het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan in overeenstemming met de secretaris-generaal nadere regels stellen ten aanzien van het register, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.4

Wijziging van dit besluit geschiedt op initiatief van de directeur Personeel en Organisatie na advies van de directeur Financieel-economische Zaken en de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin dit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 november 2008.

Artikel 8.2

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit BZK 2008.

Artikel 8.3

Het Mandaat- en volmachtbesluit secretaris-generaal BZK (MV-besluit secretaris-generaal BZK), het Mandaat- en volmachtbesluit diensthoofden BZK (MV-besluit diensthoofden BZK), en het Mandaat- en volmachtbesluit directeuren BZK (MV-besluit directeuren BZK), worden ingetrokken.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

TOELICHTING

Algemeen

In het onderhavige besluit is de mandaat- en volmachtverlening aan de secretaris-generaal, de diensthoofden en de directeuren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geregeld.

Deze mandaat- en volmachtverlening was voorheen neergelegd in drie separate besluiten. Met dit besluit zijn deze drie besluiten tot één besluit samengevoegd.

Artikelsgewijs

Artikel 1.2

In dit artikel worden de verlening van volmacht en machtiging gelijkgesteld met de verlening van mandaat.

Tot privaatrechtelijke rechtshandelingen die onder de volmacht vallen, worden onder andere gerekend: koop/verkoop, huur/verhuur, bruiklening en oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Deze handelingen vloeien voort uit het begrotingsbeheer (Comptabiliteitswet 2001).

De bevoegdheden die met dit besluit worden toegekend door middel van verlening van mandaat, volmacht en machtiging worden in dit besluit tezamen verder aangeduid als het mandaat van de secretaris-generaal, het diensthoofd respectievelijk de directeur.

Artikel 2.1

In dit artikel zijn beperkingen op het mandaat verwoord met betrekking tot specifieke handelingen die zijn voorbehouden aan de Minister.

Artikel 2.2

In dit artikel wordt een aantal specifieke stukken uitgezonderd van het mandaat. Het betreft met name stukken aan hoge autoriteiten die door de Minister persoonlijk behoren te worden afgedaan. Als uitzondering geldt de situatie dat in bovendepartementale regelgeving een bevoegdheid rechtstreeks is toegekend aan de secretaris-generaal, het diensthoofd of de directeur.

Om de afhandeling van bepaalde stukken niet nodeloos te belasten is in het tweede lid aangegeven in welke gevallen dergelijke stukken toch kunnen worden afgehandeld door of namens de secretaris-generaal.

Ten slotte is in het derde lid een ontsnappingsclausule ingebouwd zodat de Minister de secretaris-generaal of een diensthoofd voor bepaalde aangelegenheden kan mandateren.

Artikel 3.1

In dit artikel worden aan de secretaris-generaal algemene bevoegdheden verleend voor zijn taakuitoefening.

De secretaris-generaal zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan de Minister.

Artikel 3.2

Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de secretaris-generaal vallen.

Artikel 3.3

Ingevolge de regelgeving met betrekking tot de positie van het Bureau Algemene Bestuursdienst en de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst is er geen hiërarchische verhouding tussen de secretaris-generaal en de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst wat betreft de inhoudelijk taken van de Algemene Bestuursdienst.

Artikelen 3.4 en 3.5

In dit besluit zijn reeds bevoegdheden toegekend aan de diensthoofden en aan de directeuren en daarmee gelijk te stellen functionarissen bij BZK. De secretaris-generaal is echter bevoegd om nadere bevoegdheden te verlenen of in onderhavig besluit toegekende bevoegdheden in te trekken of te beperken.

Tot de onder de secretaris-generaal ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het Ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

Artikel 3.7

Anders dan bij ondermandaat en doorverlening van volmacht aan een diensthoofd ten behoeve van de taken op diens werkterrein, bevat dit artikel de basis om bepaalde onderdelen uit het aan de secretaris-generaal voorbehouden takenpakket ten aanzien van het KLPD structureel te laten uitoefenen door de directeur-generaal Veiligheid. Deze mogelijkheid is deels al ingevuld in artikel 4.6.

Artikel 3.8

Dit artikel is niet van toepassing als er tijdelijk geen secretaris-generaal in functie is, bijvoorbeeld vanwege diens vertrek uit de rijksdienst. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een waarnemend secretaris-generaal in de waarneming moeten worden voorzien.

Artikel 4.1

In dit artikel worden aan de diensthoofden algemene bevoegdheden verleend voor hun taakuitoefening.

Het diensthoofd zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 4.2

Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van het diensthoofd vallen.

Artikel 4.3

In dit artikel is de specifieke bevoegdheid van het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst ten aanzien van verzoeken op grond van hoofdstuk 4 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in het algemene mandaatbesluit vastgelegd.

Artikel 4.7

Het dienstonderdeel Korps landelijke politiediensten maakt onderdeel uit van het directoraat-generaal Veiligheid en valt daarmee onder het bereik van het mandaat van de directeur-generaal Veiligheid. De bevoegdheid van de directeur-generaal ten aanzien van het KLPD strekt verder, omdat de directeur-generaal bij apart besluit tevens benoemd is tot gemandateerd korpsbeheerder. Vanwege deze benoeming, het specifieke karakter van de taken van en de bedrijfsvoering bij deze onderdelen en de afwijkende rechtspositie, zijn het beheer en het beleid ten aanzien van de bedrijfsvoering formeel losgekoppeld van de overige onderdelen van het Ministerie. Dit brengt met zich mee dat door de secretaris-generaal, na consultatie van het MT BZK, vast te stellen beleids- en beheerskaders met betrekking tot het Ministerie, niet van toepassing zijn op voornoemde onderdelen.

De secretaris-generaal en de directeur-generaal Veiligheid stemmen het door hen te voeren beleid en beheer zoveel mogelijk op elkaar af en streven daar waar mogelijk uniformiteit na.

Artikel 4.8

Ten aanzien van het nemen van beslissingen op bezwaarschriften inzake personele aangelegenheden bij het Ministerie alsmede het vertegenwoordigen van de ministers bij gerechtelijke procedures met betrekking tot personele aangelegenheden is de bevoegdheid aan de plaatsvervangend secretaris-generaal gemandateerd (uitgezonderd het dienstonderdeel Korps landelijke politiediensten).

Artikel 4.9

Van het mandaat van het diensthoofd zijn bepaalde aangelegenheden uitgezonderd. Deze zijn derhalve aan de secretaris-generaal voorbehouden.

Artikel 4.10

Het mandaat van het diensthoofd op financieel terrein is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor het diensthoofd verantwoordelijk is. De departementale kaders voor de budgettaire uitwerking worden in het MT BZK dan wel Audit Committee vastgesteld op voorstel van de directeur Financieel-economische Zaken. Als daarvan wordt afgeweken dient dit voorafgaand te worden afgestemd met de Minister of de secretaris-generaal en met de directeur Financieel-economische Zaken.

Artikelen 4.11 en 4.12

In dit besluit zijn reeds bevoegdheden toegekend aan de directeuren en daarmee gelijk te stellen functionarissen bij BZK. Het diensthoofd is echter bevoegd om nadere bevoegdheden te verlenen of in onderhavig besluit toegekende bevoegdheden in te trekken of te beperken.

Tot de onder het diensthoofd ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het Ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

Artikel 4.13

Dit artikel is niet van toepassing in het geval dat er tijdelijk geen diensthoofd in functie is. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een waarnemend diensthoofd in de waarneming moeten worden voorzien.

Artikel 5.1

In dit artikel worden aan de directeuren algemene bevoegdheden verleend voor hun taakuitoefening.

De directeur zal bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden steeds moeten afwegen of de aangelegenheid onder zijn mandaat valt dan wel behoort te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel 5.2

Dit artikel bevat een niet-limitatieve lijst van de belangrijkste aangelegenheden die onder het mandaat van de directeur vallen.

Artikelen 5.3 tot en met 5.7

De directeuren van de directie Bedrijfsvoering, de directie Financieel-economische Zaken (FEZ), de directie Personeel en Organisatie (P&O), de Auditdienst (AD) en de directie Communicatie en Informatie (C&I) behartigen bepaalde onderdeeloverstijgende aangelegenheden. Om daaraan uitdrukking te geven zijn in de onderhavige artikelen bepaalde bevoegdheden aan deze leidinggevenden toegekend op hun werkterrein. Ten aanzien van de bevoegdheden inzake het aangaan van raamovereenkomsten geldt op grond van het Organisatiebesluit BZK 2008 een coördinerende, kaderstellende en adviserende rol van de Centrale Directeur Inkoop.

Artikel 5.8

De in dit artikel genoemde aangelegenheden kunnen niet onder het niveau van het diensthoofd worden uitgeoefend. Een aantal beperkingen op de bevoegdheid voor personele besluiten vloeit voort uit het feit dat de ambtenaren worden tewerkgesteld op het niveau van het directoraat-generaal en daar vanuit worden ingezet in directies en projecten. Het gaat om aanstelling, ontslag, disciplinaire straf, schorsing en ambtsjubileumgratificatie. Het tweede lid regelt dat deze specifieke beperkingen niet gelden voor directeuren die aan het hoofd van een baten-lastendienst of agentschap staan, omdat de ambtenaren die bij deze diensten werkzaam zijn rechtstreeks bij deze diensten zijn tewerkgesteld.

Van het mandaat van het diensthoofd zijn bepaalde aangelegenheden uitgezonderd in artikel 4.9. Deze uitzondering geldt ook voor het mandaat van de directeuren.

Artikel 5.9

Het mandaat van de directeur is beperkt tot bestedingen op grond van een goedgekeurde budgettaire uitwerking van dat deel van de begroting waarvoor de directeur verantwoordelijk is. Indien daarvan wordt afgeweken dient dit voorafgaand te worden afgestemd met de Minister, de secretaris-generaal of het diensthoofd, en met de DG-Controller. De budgettaire uitwerking dient te passen binnen de goedgekeurde budgettaire uitwerking van het diensthoofd, zoals vermeld in artikel 4.10. De departementale kaders voor de budgettaire uitwerking worden in het MT BZK dan wel Audit Committee vastgesteld op voorstel van de directeur Financieel-economische Zaken.

Artikel 5.10

De directeur is bevoegd om bevoegdheden te verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen. Tot de onder de directeur ressorterende functionarissen behoren ook externen die bij het Ministerie werkzaam zijn en zich daarbij moeten houden aan opdrachten en aanwijzingen.

Artikel 5.13

Dit artikel is niet van toepassing in het geval dat er tijdelijk geen directeur in functie is. Dan zal door middel van uitdrukkelijke benoeming van een waarnemend directeur in de waarneming moeten worden voorzien.

Artikel 6.1

Voor het mandaat van de diensthoofden en directeuren is in het bijzonder artikel 2 van het Besluit taak FEZ van belang, waaraan in artikel 6.1, lid c, van dit mandaatbesluit wordt gerefereerd.

Het departementale kader voor externe inhuur wordt vastgesteld in het MT BZK op voorstel van de directeur Financieel-economische Zaken. In het departementale kader kunnen grensbedragen voor externe inhuur zijn aangegeven die het financiële mandaat van directeuren en diensthoofden inperken.

Artikel 6.2

De bedrijfsvoering bij het Ministerie kent een aantal interne richtlijnen en procedures die in de regel na overleg in het MT BZK tot stand zijn gekomen. De uitoefening van het mandaat, op grond van dit besluit toegekend, behoort met inachtneming van deze departementale afspraken plaats te vinden, en heeft onder meer betrekking op:

  • administratieve organisatiebeschrijvingen;

  • documentaire informatievoorziening;

  • financiële verplichtingen, informatie en administratie;

  • totstandbrenging van wet- en regelgeving;

  • personele besluiten;

  • behandeling van topstukken;

  • behandeling van en het beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, met inbegrip van bezwaarschriften dienaangaande;

  • ontslagverlening op grond van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement onderscheidenlijk artikel 95 van het Besluit algemene rechtspositie politie;

  • aanleg en bijhouding van persoonsregistraties;

  • inkoop, verwerving en Europese aanbesteding;

  • het aangaan en het gebruik van (mantel)contracten;

  • werving, selectie, aanstelling en herplaatsing in het kader van reorganisatie;

  • aanpassing van de organisatie of formatie.

Artikel 6.4

Ten behoeve van een eenduidige lijn binnen het Ministerie is in dit artikel de wijze van ondertekening van stukken voorgeschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ondertekening krachtens mandaat (namens de Minister als bestuursorgaan) en volmacht (namens de Staat). Hiermee wordt voldaan aan hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Voor personele besluiten van directeuren en door hen gemandateerden is voorgeschreven dat ook het diensthoofd in de ondertekening wordt vermeld. Hiermee wordt benadrukt dat ambtenaren op het niveau van het directoraat-generaal zijn tewerkgesteld.

Artikelen 7.1 en 7.2

De directeur Personeel en Organisatie is verantwoordelijk voor het beheer van het onderhavige besluit. Hieronder wordt verstaan het actueel houden van het besluit en het monitoren van de naleving.

De registratie van de mandaatverlening en de doormandatering vindt plaats in het door de directeur Personeel en Organisatie bijgehouden centrale mandaat- en volmachtregister. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst houdt een eigen register bij.

Artikel 7.3

Aangezien voor gegevens over de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst strengere regels gelden in verband met de staatsveiligheid, wordt door het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een apart register bijgehouden met betrekking tot bevoegdheden die zijn toegekend aan directeuren en andere functionarissen bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

Naar boven