Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 24 september 2009 nr. R&P/RSA/09/19771, tot vaststelling van regels inzake verstrekking van subsidie met het oog op het Europees jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (Tijdelijke subsidieregeling Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, 5 en 8 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Minister:

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 2. Inleidende bepaling

De minister verleent, met inachtneming van deze regeling, subsidie ten behoeve van projecten die betrekking hebben op de doelstellingen van het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, als bedoeld in het besluit van het Europese Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 (besluit 1098/2008/EC, Pb(EG) L298/20).

Artikel 3. Aard van de projecten

Een project is gericht op het geven van een impuls om op lokaal niveau armoede te bestrijden en de participatie in de Nederlandse maatschappij te bevorderen.

Een project richt zich daarbij op één of meer van de volgende thema’s:

  • 1) Het bevorderen van de participatie van kinderen in arme gezinnen, met als doel te stimuleren dat kinderen in arme gezinnen maatschappelijk mee kunnen doen.

  • 2) Het bevorderen van het gebruik van voorzieningen, met als doel dat maatschappelijke organisaties hun cliënten actief informeren over inkomensvoorzieningen en hen doorverwijzen naar de juiste instanties voor het aanvragen ervan. Hierbij worden samenwerkingsafspraken gemaakt en uitgevoerd.

  • 3) Het betrekken van mensen die, om financiële of andere redenen, gehinderd zijn om deel te nemen aan de Nederlandse maatschappij. Het doel is te bevorderen dat alle burgers kunnen participeren in de samenleving.

Artikel 4. Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen slechts de volgende activiteiten in aanmerking, voor zover zij de doelstellingen uit artikel 3 ondersteunen:

  • a. Het organiseren van bijeenkomsten of evenementen in het kader van het Europees Jaarvan de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting;

  • b. Het organiseren van informatieve, educatieve en promotionele campagnes;

  • c. Het scholen van vrijwilligers van buiten de doelgroep;

  • d. Het opstellen en ontwikkelen van samenwerkingsovereenkomsten.

Artikel 5. Aanvraagtijdvak

De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen om projectsubsidie bestaat slechts gedurende de periode van 28 september 2009 tot en met 16 oktober 2009.

Artikel 6. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor deze regeling bedraagt € 350.000,–.

Artikel 7. Subsidieaanvrager

  • 1. Projectsubsidie, als bedoeld in deze regeling, wordt aangevraagd door een in Nederland gevestigde rechtspersoon, niet zijnde een overheidsinstantie, die aantoonbaar armoedebestrijding en/of participatiebevordering tot doel heeft.

  • 2. Per subsidieaanvrager wordt maximaal één aanvraag ingediend.

Artikel 8. Subsidieaanvraag

  • 1. Bij de indiening van de subsidieaanvraag wordt gebruik gemaakt van het daarvoor door de minister verstrekte formulier.

  • 2. De subsidieaanvraag heeft steeds betrekking op één project, waarvan de duur maximaal 12 maanden bedraagt en in ieder geval eindigt op 31 december 2010.

  • 3. Bij de subsidieaanvraag wordt een projectplan overgelegd waarin is opgenomen:

    • a. een opgave van de begindatum en de duur van het project, waarbij de begindatum in ieder geval voor 15 januari 2010 ligt;

    • b. een beschrijving en analyse van het probleem waarop het project zich richt;

    • c. een beschrijving van de doelstelling en beoogde resultaten van het project;

    • d. een beschrijving van het instrument dat toegepast zal worden, de uit te voeren activiteiten, alsmede een tijdpad waarbinnen eventuele deelactiviteiten worden uitgevoerd;

    • e. een beschrijving van de wijze waarop zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve resultaten van het project worden geëvalueerd en vastgelegd;

    • f. een beschrijving van de wijze waarop de doelgroep actief is betrokken bij de opzet, uitvoering en evaluatie van het project; en

    • g. een beschrijving van de inbedding, overdraagbaarheid of verspreiding van de projectresultaten na afloop van de projectperiode.

  • 4. Het projectplan, bedoeld in het derde lid, gaat vergezeld van een uitgewerkte, met het projectplan samenhangende gespecificeerde begroting.

  • 5. Op de aanvraag wordt uiterlijk 13 weken na afloop van het aanvraagtijdvak beschikt.

Artikel 9. Verdeling maximaal beschikbaar bedrag

  • 1. De binnen het aanvraagtijdvak, zoals bedoeld in artikel 5, ontvangen volledige subsidieaanvragen worden inhoudelijk beoordeeld op basis van de in het derde lid omschreven criteria. Projecten die in hogere mate voldoen aan bedoelde criteria hebben – in afwijking van artikel 5, vierde lid, van de Algemene Regeling SZW-subsidies – voorrang op de projecten die in mindere mate aan deze criteria voldoen.

  • 2. Van een volledige subsidieaanvraag, als bedoeld in het eerste lid, is sprake indien wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in artikel 8.

  • 3. De aanvragen worden beoordeeld op:

    • De mate waarin het project één (of meer) van de Nederlandse doelstellingen van het Europees jaar van de bestrijding van de armoede en sociale uitsluiting, zoals genoemd in artikel 3, ondersteunt. Daarbij wordt beoordeeld hoe deze doelstelling wordt ondersteund, welke (sub) doelgroep bereikt zal worden en hoe de activiteiten uit het project deze (sub) doelgroep zullen helpen.

    • De mate waarin het project het inzichtelijk maken van maatschappelijke en individuele problemen, die ontstaan door armoede en sociale uitsluiting, ondersteunt en de mate waarin het project tot doel heeft het formuleren van aanbevelingen om deze problemen te verminderen.

    • De mate waarin de doelgroep (of een specifieke subgroep) van het armoede- en participatiebeleid bij de voorbereiding van de activiteiten wordt betrokken.

  • 4. Indien volledige inwilliging van een subsidieaanvraag zou leiden tot overschrijding van het toepasselijke subsidieplafond, doch uitvoering van het project mogelijk lijkt op basis van een lager te verlenen subsidiebedrag, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag zodanig aan te passen, dat deze een subsidiebedrag betreft waarbij het subsidieplafond niet wordt overschreden.

Artikel 10. Subsidieverlening

  • 1. De minister verleent de projectsubsidie aan de subsidieaanvrager.

  • 2. De beschikking tot verlening van projectsubsidie betreft de projectactiviteiten, zoals vastgelegd in het bij de subsidieaanvraag gevoegde projectplan.

  • 3. In de beschikking wordt de periode opgenomen waarbinnen het project wordt uitgevoerd. Tevens wordt in de beschikking het maximumbedrag bepaald dat aan subsidie tegemoet kan worden gezien. Bij de bepaling van dit bedrag wordt uitgegaan van het totaal van de uitvoerings- en beheerskosten van het project, zoals door de subsidieaanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag, met dien verstande dat bepaalde, in de beschikking te vermelden, kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten, dan wel op een lager bedrag kunnen worden vastgesteld, voor zover de desbetreffende uitgaven redelijkerwijs niet noodzakelijk geacht kunnen worden voor de uitvoering van het project.

  • 4. Aan de beschikking tot verlening van projectsubsidie kunnen nadere voorwaarden worden verbonden, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het behoud van een goed inzicht in de voortgang en administratie van het project.

Artikel 11. Weigering van de subsidie

Een aanvraag tot verlening van projectsubsidie wordt door de minister afgewezen, indien:

  • a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de daaraan in deze regeling gestelde eisen;

  • b. subsidieverlening tot gevolg heeft dat het van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 6, wordt overschreden;

  • c. het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 20.000,– of meer dan € 50.000,–; of

  • d. de kosten van het project naar het oordeel van de minister niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten.

Artikel 12. Omvang subsidie

  • 1. De minister verleent subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in deze regeling ter hoogte van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,– per project, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

  • 2. De aanvrager kan bij zijn aanvraag te kennen geven zelf een deel van de totale projectkosten te financieren. Voor dit deel kan dan geen subsidie worden aangevraagd.

Artikel 13. Subsidiabele kosten

Voor subsidiering komen uitsluitend kosten in aanmerking die voor de ontwikkeling of uitvoering van het project noodzakelijke zijn en die door of op verzoek van de subsidieontvanger daadwerkelijk zijn gemaakt, die ten laste van de subsidieontvanger zijn gebleven en die rechtstreeks aan de uitvoering en het beheer van het project zijn toe te rekenen.

Artikel 14. Niet-subsidiabele kosten

Geen subsidie wordt verleend voor begrote kosten van activiteiten die voor de datum van subsidieverlening ten behoeve van het project zijn ontwikkeld of uitgevoerd.

Artikel 15. Voorschot

Na verlening van de subsidie verstrekt de minister uit eigen beweging een voorschot van 80% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.

Artikel 16. Administratievoorschriften

De subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten. De projectadministratie geeft inzicht in zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve resultaten van de gerealiseerde activiteiten en prestaties in termen van deelnemers, dan wel in termen van geleverde producten of diensten.

Artikel 17. Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen 13 weken na afloop van de gesubsidieerde activiteiten, doch niet later dan 1 maart 2011, een inhoudelijke en financiële verantwoording in bij de minister. Bij deze verantwoording wordt tevens een declaratie ingediend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het daarvoor door de minister verstrekte formulier.

  • 2. De minister stelt de subsidie uiterlijk twaalf weken na ontvangst van de verantwoording vast.

Artikel 18. Intrekking en terugvordering

  • 1. Onverminderd afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht kan een beschikking tot verlening van projectsubsidie geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, en kunnen de op basis daarvan uitbetaalde bedragen worden teruggevorderd, in geval het project wordt uitgevoerd in afwijking van de bij de aanvraag gevoegde projectbeschrijving, voor zover de subsidieverlening daarop was gebaseerd.

  • 2. Intrekking en terugvordering op grond van het eerste lid vindt niet plaats, indien de afwijking vooraf aan de minister is voorgelegd, en deze daarmee schriftelijk heeft ingestemd.

Artikel 19. Toezicht

Met het toezicht op de naleving van deze regeling zijn belast de daartoe bij besluit van de minister aangewezen ambtenaren van het Agentschap SZW en de Auditdienst, beide onderdeel van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 20. Publiciteit en evaluatie

  • 1. De subsidieontvanger verleent op verzoek van de minister medewerking aan publicitaire en voorlichtingsactiviteiten in het kader van het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en draagt er zorg voor dat de projectresultaten presentabel zijn voor een door de minister georganiseerde slotconferentie met betrekking tot de projecten.

  • 2. De projectresultaten worden om niet beschikbaar gesteld aan de minister en door hem aangewezen derden.

  • 3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat op briefpapier en overige relevante op het project en de uitvoering daarvan betrekking hebbende documenten, duidelijk kenbaar wordt gemaakt dat het project financiering vanuit de Europese Unie ontvangt, bij voorkeur door het logo van het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting te gebruiken.

  • 4. De subsidieontvanger verleent alle medewerking aan de opstelling van evaluatierapporten met betrekking tot deze subsidieregeling en draagt er zorg voor dat, indien het gesubsidieerde project niet in eigen beheer wordt uitgevoerd, de feitelijke uitvoerder van het project deze medewerking verleent.

Artikel 21. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 september 2011.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft de regeling, zoals die geldt op 31 augustus 2011, van toepassing op de financiële afwikkeling van de subsidie van de minister aan de subsidieontvanger.

Artikel 22. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 24 september 2009

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma.

TOELICHTING

Op voorstel van de Europese Commissie is het jaar 2010 bij besluit van het Europese Parlement en de Raad (besluit 1098/2008/EC, Pb(EG) L298/20) uitgeroepen tot het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (verder: Europees Jaar).

Het Europees Jaar kan duidelijk maken dat armoede een ontwrichtende uitwerking heeft op de sociale en economische ontwikkeling met ingrijpende gevolgen voor (de participatie van) individuele personen, de samenleving als geheel en de economie.

Het Europees Jaar richt zich op de burgers van de EU en alle publieke, sociale en economische betrokkenen. De vier specifieke doelstellingen ervan zijn:

  • (a) Erkenning van rechten – De erkenning van het fundamenteel recht van mensen die zich in een situatie van armoede en sociale uitsluiting bevinden op een waardig leven en een volwaardige rol in de samenleving. Het Europees Jaar zal het publieke bewustzijn vergroten over de situatie van mensen die armoede lijden, in het bijzonder groepen of mensen in kwetsbare situaties, en zal bijdragen tot de bevordering van hun effectieve toegang tot sociale, economische en culturele rechten alsook tot toereikende middelen en diensten van goede kwaliteit. Het Europees Jaar zal tevens bijdragen tot de bestrijding van stereotypen en stigmatisering.

  • (b) Gedeelde verantwoordelijkheid en participatie – Een grotere gezamenlijke verantwoordelijkheid voor beleid en acties op het gebied van de sociale integratie, met het accent op de gezamenlijke verantwoordelijkheid en de verantwoordelijkheid van ieder afzonderlijk bij het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting alsook het belang vrijwillige activiteiten aan te moedigen en te ondersteunen. Het Europees Jaar stimuleert de betrokkenheid van de publieke en particuliere actoren, onder meer met proactieve partnerschappen. Het zal de bewustmaking en de betrokkenheid bevorderen en kansen creëren voor bijdragen van alle burgers, in het bijzonder van mensen die direct of indirect armoede hebben ervaren.

  • (c) Cohesie – Bevordering van een op grotere cohesie gerichte samenleving door een betere publieke voorlichting over de voordelen voor iedereen, wanneer armoede wordt uitgebannen, eerlijke verdeling wordt ondersteund en niemand in de marge leeft. Het Europees Jaar zal een samenleving bevorderen die voor iedereen levenskwaliteit, inclusief de kwaliteit van vaardigheden en banen, maatschappelijk welzijn, inclusief het welzijn van kinderen, en gelijke kansen ondersteunt en verbetert. Het zal voorts duurzame ontwikkeling, solidariteit tussen en binnen de generaties en samenhang van het beleid met activiteiten van de Europese Unie op de gehele wereld waarborgen.

  • (d) Inzet en concreet optreden – Herbevestiging van de krachtige politieke inzet van de Europese Unie en de lidstaten om een beslissende impact op de uitbanning van armoede en sociale uitsluiting te hebben en stimulering van deze inzet en dit optreden op alle bestuursniveaus. Door voort te bouwen op de resultaten en het potentieel van de OCM voor sociale bescherming en sociale integratie geeft het Europees Jaar, door de nadruk te leggen op politieke aandacht en het in beweging brengen van alle belanghebbende partijen, meer gewicht aan politieke inzet voor de preventie en bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en geeft het een verdere impuls aan het optreden van de lidstaten en de Europese Unie op dit gebied.

Het Nederlandse kabinet onderschrijft de doelstellingen van het Europees Jaar. De verbondenheid van de thema’s armoede en sociale uitsluiting wordt door dit kabinet erkend en verwoord in de Nationaal strategische rapportage sociale bescherming en insluiting:

‘Alhoewel veel waarde wordt gehecht aan een evenwichtige inkomensontwikkeling met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen, is het waarborgen van het sociaal minimum slechts één van de aspecten die het kabinet van belang acht bij het bestrijden van armoede.....Naast goed onderwijs, goede samenwerking tussen organisaties voor jeugdzorg, de wijkaanpak etc. stelt het kabinet dat de kwaliteit van de samenleving verder wordt bepaald door onderlinge betrokkenheid en de mate waarin burgers in staat zijn om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Naast de eigen verantwoordelijkheid van de burgers en het elkaar kunnen helpen, zal iedereen die zorg nodig heeft moeten kunnen terugvallen op goede en betaalbare voorzieningen.’

De doelstellingen voor het Europees Jaar in Nederland zijn vastgelegd in het Nationaal Programma. Een van de Nederlandse activiteiten is de onderhavige tijdelijke (nationale) subsidieregeling in het kader van het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Door maatschappelijke organisaties kan subsidie worden aangevraagd als bijdrage in de kosten van een project, gericht op het geven van een impuls om op lokaal niveau armoede te bestrijden en de participatie in de Nederlandse maatschappij te bevorderen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma.

Naar boven