TOELICHTING
Inleiding
Het doel van deze regeling is het verstrekken van aanvullende vergoeding aan instellingen als compensatie voor de mogelijk
nadelige financiële positie waarin zij verkeren door de wijze waarop de bekostigingssystematiek voor het beroepsonderwijs,
zoals neergelegd in het Uitvoeringsbesluit WEB (U-WEB), voor hen als gevolg van de economische recessie uitwerkt op de omvang
en de samenstelling van deelnemersaantallen in het mbo. Daarnaast wordt aanvullende vergoeding verstrekt voor het stimuleren
van deelnemers om door te leren en om gediplomeerde deelnemers die besluiten om niet door te leren en nog geen baan hebben,
door te geleiden naar het UWV Werkbedrijf (mobiliteitsregistratie en het verstrekken van opleidingsadviezen aan examenkandidaten).
Conjunctuureffecten
Verwacht wordt dat mbo-deelnemers door de economische crisis vaker zullen kiezen voor scholing in plaats van voor de arbeidsmarkt.
Ook zullen veel mbo’ers overstappen van de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), waarin het leren vooral in de praktijk plaatsvindt,
naar de beroepsopleidende leerweg (bol) waarin het leren vooral op school plaatsvindt. Het gaat om jongeren die moeilijk een
stageplaats kunnen vinden en om jongeren die hun bbl-opleiding niet kunnen afmaken omdat ze hun (betaalde) baan, die tegelijk
dienst doet als stageplaats, verliezen. Omdat de verdeling van het lumpsum budget over mbo instellingen plaats vindt op basis
van het aantal deelnemers van twee jaar eerder, zijn de instellingen genoodzaakt de groei van het aantal deelnemers als gevolg
van de economische crisis voor te financieren. Dit leidt tot een extra financiële last voor de mbo instellingen. Het kabinet
heeft daarom in het aanvullende beleidsakkoord besloten om voor de jaren 2009 en 2010 extra middelen beschikbaar te stellen
waarmee het mbo in staat wordt gesteld om de conjunctuureffecten op de omvang en de samenstelling van de deelnemersaantallen
in het mbo op te vangen. Dit in samenhang met de aanpak van jeugdwerkloosheid en het kabinetsstandpunt op het WRR-advies ‘Vertrouwen
in de school’, over de uitval van ‘overbelaste’ jongeren (Kamerstukken II, 2008–2009, 29 544 nr. 190).
Maatregelen
1. Aanvullende vergoeding voor onevenredige stijging van deelnemersaantallen
De inschatting is dat een significant aantal deelnemers zonder baanperspectief ten minste een jaar langer mbo onderwijs zullen
volgen. Voor de eerste 10.000 mbo deelnemers zijn (buiten deze regeling om) extra middelen ‘for better and for worse’ (geen
nacalculatie) aan het exploitatiebudget van alle instellingen toegevoegd. Daarnaast worden via deze regeling individuele instellingen
waar sprake is van onevenredige stijging van het aantal deelnemers gecompenseerd voor dit conjunctuureffect op basis van artikel
2.2.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Deze bepaling is bedoeld om grote fluctuaties in de deelnemersaantallen
op te kunnen vangen. Het gaat in dit geval om instellingen die als gevolg van de economische recessie met een onevenredig
grote deelnemerstijging en/of een sterk veranderde samenstelling van het aantal deelnemers (bbl en bol) geconfronteerd worden.
De aanvullende vergoeding wordt verstrekt aan instellingen waar het ‘gewogen aantal deelnemers’ in het studiejaar 2009/2010
met meer dan 2% stijgt ten opzichte van het ‘gewogen aantal deelnemers’ in het studiejaar 2008/2009. Indien de stijging 2%
of minder is wordt geen aanvullende vergoeding verstrekt. ‘Gewogen aantal deelnemers’ houdt in dat deelnemers aan een voltijdse
bol-opleiding voor 100% meetellen en dat voor de overige deelnemers een deeltijdfactor wordt toegepast. Om in aanmerking te
komen voor deze bekostiging moet een instelling vóór 16 oktober 2009 een aanvraag indienen, waarbij de instelling zelf het
aantal deelnemers bol, bbl en deeltijdse bol per 1 oktober 2009 opgeeft. De instellingen ontvangen van CFI vooringevulde aanvraagformulieren
waarop reeds het aantal deelnemers bol, bbl en deeltijdse bol per 1 oktober 2008 is ingevuld.
Instellingen kunnen op basis van deze regeling zelf een inschatting maken of zij in aanmerking komen voor aanvullende vergoeding.
De instelling ontvangt een voorschot op basis van de opgave van de instelling. De definitieve hoogte van de aanvullende vergoeding
wordt bepaald als de (door de instellingsaccountants gevalideerde) telgegevens over het jaar 2009/2010 beschikbaar zijn.
2. Aanvullende vergoeding voor mobiliteitsregistratie van en het verstrekken van opleidingsadviezen aan examenkandidaten
In 2009 en 2010 worden examenkandidaten, die twijfelen tussen verder leren of werken, via het School Ex (School Exit en Extension)
programma gestimuleerd verder door te leren om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. De instelling stimuleert daartoe
onder meer examenkandidaten om een mobiliteitsregistratieformulier in te vullen volgens het model dat is opgenomen in bijlage 2
bij deze regeling. Zij krijgen een individueel opleidingsadvies van de instellingen of worden ‘warm overgedragen’ aan het
UWV Werkbedrijf voor ondersteuning bij het vinden van een baan. Voor uitvoering van het School Ex programma ontvangen de instellingen
via de onderhavige regeling aanvullende vergoeding. Ook de MBO Raad heeft een rol bij het School Ex programma; onder meer
draagt de MBO Raad zorg voor de verwerking van de door de deelnemers ingevulde formulieren. Tijdens het studiejaar 2009/2010
worden de eerste effecten van deze regeling geëvalueerd. In de loop van 2010 wordt besloten over de continuering van de regeling.
Eventuele aanvullende vergoeding die uit 2009 resteert wordt hierbij betrokken.
De aanvullende vergoeding wordt (ambtshalve) aan alle instellingen verstrekt. Er wordt een voorschot betaald naar rato van
de aantallen diploma’s per instelling, maar de definitieve hoogte van de bekostiging wordt bepaald door de prestatie van de
instelling, gemeten aan de hand van het aantal ingevulde mobiliteitsregistratieformulieren van deelnemers.
Positie twee instituten voor doven (artikel 12.3.8 van WEB)
Vanwege het gering aantal deelnemers ontvangen de twee instituten voor doven op grond van artikel 2.1.1 van hoofdstuk 2 van
de Uitvoeringsregeling WEB 2007, al een aanvulling op de rijksbijdrage. De rijksbijdrage die is gebaseerd op het werkelijke
aantal deelnemers is namelijk te laag om adequaat onderwijs te geven. Met het totaal aan ontvangen rijksbijdrage kunnen beide
instituten meer deelnemers opvangen dan het aantal deelnemers dat nu is ingeschreven. Daarom hebben deze instituten geen aanspraak
op nog een aanvullende vergoeding vanwege een stijging van het aantal deelnemers.
Administratieve lasten
De administratieve lasten van deze regeling zijn beperkt. Het merendeel van de gegevens die nodig zijn voor de uitvoering
van paragraaf 2 is bij CFI beschikbaar. De instelling die een aanvraag wil doen hoeft uitsluitend een schatting van het aantal
deelnemers op 1 oktober aan te leveren.
De administratieve lasten die gemoeid zijn met de uitvoering van paragraaf 3 (School Ex programma) zijn eveneens beperkt.
Zo wordt het voorschot ambtshalve vastgesteld; de instelling hoeft niets te leveren.
Artikelsgewijs
Artikel 1 onder c
De regeling is bedoeld voor alle mbo instellingen, met dien verstande dat de instituten voor doven geen aanspraak kunnen maken
op de aanvullende vergoeding op grond van paragraaf 2 (zie artikel 4, vijfde lid).
Artikel 2
De bekostiging van het middelbaar beroepsonderwijs, zoals is geregeld in het U-WEB, werkt met de t-2 systematiek. Dat betekent
dat de hoogte van de bekostiging van een instelling in een jaar wordt berekend op grond van het aantal deelnemers dat 2 jaar
daarvoor was ingeschreven aan de instelling. Bij een plotselinge grote stijging van het aantal deelnemers als gevolg van de
economische crisis hebben de instellingen mogelijk niet voldoende middelen om die deelnemersstijging op te vangen. Daarom
kunnen instellingen die te maken krijgen met een onevenredig grote toename van het aantal deelnemers aanspraak maken op aanvullende
vergoeding.
Artikelen 3 en 4, tweede lid
In de regeling wordt een bekostigingsplafond vastgesteld. Een dreigende overschrijding van het plafond wordt opgevangen door
de aanvullende vergoeding naar rato te verlagen. In het geval zich een onderschrijding voordoet zal het resterende budget
worden doorgeschoven ten behoeve van de regeling voor het schooljaar 2010/2011.
Artikel 4
De vaststelling van de aanvullende vergoeding vindt voor december 2010 plaats aan de hand van de bekostigingsgegevens van
1 oktober 2009 en 1 februari 2010 die door de instellingsaccountant zijn gevalideerd. Op basis van deze gegevens wordt het
gemiddelde van het gewogen aantal deelnemers per 1 oktober 2009 en per 1 februari 2010 vastgesteld. Dit gemiddelde wordt vergeleken
met het gemiddelde gewogen aantal deelnemers van het studiejaar 2008–2009. Bij een stijging van meer dan 2% is er aanspraak
op aanvullende vergoeding voor het gewogen aantal deelnemers dat boven de 2% uitkomt. Indien de stijging 2% of minder is wordt
geen aanvullende vergoeding verstrekt.
De deeltijdfactoren van het derde lid zijn overeenkomstig de factoren die worden gebruikt bij de uitvoering van de tweede
teldatum (artikel 2.2.3, zesde lid, van het UWEB). De berekening wordt uitgevoerd door CFI; CFI beschikt per instelling over
de gegevens die daarvoor nodig zijn (in het basisregister onderwijs – BRON).
Artikelen 5 en 6
CFI zal het aantal gewogen deelnemers op 1 oktober 2008 per instelling berekenen en dit uiterlijk in de maand september 2009
aan de instellingen bekend maken. Met deze informatie zijn de instellingen zelf in staat om aan de hand van de instroom van
deelnemers in het nieuwe schooljaar (zoals blijkend uit de 1 oktobertelling 2009) te bepalen of ze in aanmerking komen voor
de aanvullende vergoeding. Als instellingen in aanmerking denken te komen voor aanvullende vergoeding, kunnen zij een aanvraag
indienen. Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de aanvraag van de aanvullende vergoeding en voor de opgave van het
aantal deelnemers; op basis van de schatting van de instelling wordt de hoogte van het voorschot bepaald.
Voor 16 oktober 2009 moet de aanvraag voor aanvullende vergoeding bij CFI zijn ingediend (postbus 606, 2700 ML Zoetermeer).
Het betreft hier een fatale termijn: te laat ingediende aanvragen worden niet in behandeling genomen.
Artikel 7
De definitieve aanvullende vergoeding wordt vastgesteld voor 1 december 2010. De aanvullende vergoeding wordt verrekend met
het voorschot.
Artikelen 9 en 10
Bij de aanvullende vergoeding voor het uitvoeren van mobiliteitsregistratie van en het verstrekken van opleidingsadviezen
aan examenkandidaten wordt geen rekening gehouden met het onderscheid tussen de drie leerroutes (bol, bbl en dt-bol). Hiervoor
is gekozen omdat de uitvoeringslast voor instellingen van het School Ex programma voor elke deelnemer even zwaar is. Het bedrag
van de aanvullende vergoeding is gebaseerd op een normprijs van € 85 per volledig ingevuld (digitaal) formulier. Dit formulier
wordt gebruikt als middel voor de mobiliteitsregistratie van en de verstrekking van opleidingsadviezen aan eindexamenkandidaten.
De aanvullende vergoeding wordt vastgesteld op basis van het aantal ingevulde formulieren. De instellingen behoeven daar niet
zelf opgave van te doen: de MBO Raad heeft, in het kader van zijn werkzaamheden ten behoeve van het School Ex programma, het
totaaloverzicht van de ingevulde formulieren. De MBO Raad zal uiterlijk op 1 juli 2010 aan CFI een totaaloverzicht van het
aantal formulieren per instelling sturen, vergezeld van een verklaring van de accountant omtrent de juistheid van het totaaloverzicht.
In de regeling wordt een bekostigingsplafond vastgesteld. Een dreigende overschrijding van het plafond wordt opgevangen door
de aanvullende vergoeding naar rato te verlagen.
Artikel 11
Iedere instelling ontvangt een voorschot op de aanvullende vergoeding naar rato van het aantal uitgereikte diploma’s over
het jaar 2008.
Artikel 12
De definitieve aanvullende vergoeding wordt vastgesteld voor 1 december 2010. De aanvullende vergoeding wordt verrekend met
het voorschot.
Artikel 13
De regeling loopt tot het begin van het studiejaar 2011/2012 vanwege de termijnen voor verantwoording en eventuele terugvordering
van de aanvullende vergoeding.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.