Tijdelijke regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 september 2009, nr. 151844, houdende regels voor het verstrekken van aanvullende vergoeding om conjuncturele effecten op de omvang en de samenstelling van de deelnemersaantallen in het mbo op te vangen en voor het uitvoeren van mobiliteitsregistratie van en het verstrekken van opleidingsadviezen aan examenkandidaten (Tijdelijke regeling opvang conjuncturele effecten in het mbo)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

a. minister:

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van landbouw en de natuurlijke omgeving, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

b. wet:

Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. instelling:

een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder b, een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8, of een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet;

d. AOC:

een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de wet;

e. bol:

beroepsopleidende leerweg als bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid, onder a, van de wet;

f. bbl:

beroepsbegeleidende leerweg als bedoeld in artikel 7.2.2, tweede lid, onder b, van de wet;

g. voltijdse opleiding:

opleiding als bedoeld in artikel 7.2.7, derde lid, van de wet;

h. deeltijdse opleiding:

opleiding als bedoeld in artikel 7.2.7, vijfde lid, van de wet;

i. CFI:

uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

j. deelnemer:

een deelnemer die is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onder a tot en met e, van de wet, die daadwerkelijk de opleiding volgt en op grond van artikel 2.3.2 van het Uitvoeringsbesluit WEB voor bekostiging wordt meegeteld.

§ 2. Aanvullende vergoeding opvang conjuncturele effecten

Artikel 2. Aanvullende vergoeding in verband met het conjunctuureffect op de deelnemersaantallen in het mbo

Voor het studiejaar 2009/2010 verstrekt de minister op aanvraag aan instellingen aanvullende vergoeding in verband met een onevenredig grote toename van het aantal deelnemers ten opzichte van het voorgaande jaar.

Artikel 3. Bekostigingsplafond

Voor het studiejaar 2009/2010 is voor het verstrekken van aanvullende vergoeding op grond van deze paragraaf voor AOC’s € 2.313.008 en voor de overige instellingen € 41.328.658 beschikbaar.

Artikel 4. Hoogte aanvullende vergoeding

  • 1. Indien het gemiddelde van het aantal deelnemers van de instelling per 1 oktober 2009 en 1 februari 2010 hoger is dan het gemiddelde van het aantal deelnemers van de instelling per 1 oktober 2008 en 1 februari 2009, wordt aan de instelling een aanvullende vergoeding verstrekt ter hoogte van het verschil tussen beiden gemiddelden minus twee procent van het gemiddelde van het aantal deelnemers per 1 oktober 2008 en 1 februari 2009, vermenigvuldigd met € 5.560.

  • 2. Indien het bekostigingsplafond voor AOC’s onderscheidenlijk het bekostigingsplafond voor de overige instellingen, bedoeld in artikel 3, wordt overschreden, wordt de aanvullende vergoeding naar evenredigheid verlaagd.

  • 3. Voor het bepalen van de aanspraak op aanvullende vergoeding op grond van deze paragraaf wordt uitgegaan van het gewogen aantal deelnemers van een instelling. Bij de weging van het aantal deelnemers worden de deelnemers aan een voltijdse bol-opleiding volledig meegeteld en wordt het aantal deelnemers aan deeltijdse en bbl-opleidingen vermenigvuldigd met de volgende deeltijdfactor:

    • a. 0,50 voor opleidingen op het gebied van landbouw en de natuurlijke omgeving;

    • b. 0,35 voor de overige opleidingen.

  • 4. Bij de berekening van het aantal deelnemers voor de toepassing van deze paragraaf maakt de minister gebruik van de gegevens, bedoeld in artikel 4b.2.3, eerste lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit WEB.

  • 5. Instituten als bedoeld in artikel 12.3.8 van de wet komen niet in aanmerking voor de aanvullende vergoeding, bedoeld in deze paragraaf.

Artikel 5. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor aanvullende vergoeding op grond van deze paragraaf wordt, met gebruikmaking van het formulier waarvan het model is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1, vóór 16 oktober 2009 bij CFI ingediend.

  • 2. In de aanvraag geeft het bevoegd gezag een schatting van het aantal deelnemers in de voltijdse bol-, bbl- en deeltijdse bol-opleiding per 1 oktober 2009.

  • 3. Aanvragen die op of na 16 oktober 2009 worden ingediend worden niet in behandeling genomen.

  • 4. Aanvragen die niet volledig zijn ingevuld of niet zijn ondertekend worden niet in behandeling genomen, met dien verstande dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag binnen een termijn van twee weken aan te vullen.

Artikel 6. Beslissing op de aanvraag en bevoorschotting

  • 1. De minister beslist voor 15 november 2009 op de aanvragen om aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 5.

  • 2. Een voorschot op de aanvullende vergoeding wordt in december 2009 betaald. De hoogte van het voorschot wordt gebaseerd op de schatting van het aantal deelnemers zoals opgenomen in de aanvraag.

Artikel 7. Vaststelling aanvullende vergoeding

  • 1. De minister stelt de aanvullende vergoeding voor 1 december 2010 vast.

  • 2. Betaalde voorschotten worden in december 2010 verrekend met de aanvullende vergoeding zoals bepaald in artikel 4.

§ 3. Aanvullende vergoeding voor het uitvoeren van mobiliteitsregistratie van en het verstrekken van opleidingsadviezen aan examenkandidaten

Artikel 8. Aanvullende vergoeding voor het uitvoeren van mobiliteitsregistratie van en het verstrekken van opleidingsadviezen aan examenkandidaten

In 2009 verstrekt de minister aan instellingen aanvullende vergoeding om examenkandidaten te stimuleren door te leren en om gediplomeerde deelnemers die besluiten om niet door te leren en nog geen baan hebben, door te geleiden naar het UWV Werkbedrijf voor ondersteuning bij het vinden van een baan.

Artikel 9. Bekostigingsplafond

Voor het jaar 2009 is voor het verstrekken van aanvullende vergoeding op grond van deze paragraaf € 8.830.000 beschikbaar.

Artikel 10. Hoogte aanvullende vergoeding

  • 1. De hoogte van de aanvullende vergoeding voor een instelling wordt berekend door het aantal formulieren, bedoeld in bijlage 2, dat blijkens de opgave van de MBO Raad in 2009 door deelnemers van die instelling volledig is ingevuld te vermenigvuldigen met € 85.

  • 2. Indien het bekostigingsplafond bedoeld in artikel 9 wordt overschreden, wordt de aanvullende vergoeding naar evenredigheid verlaagd.

Artikel 11. Bevoorschotting

  • 1. In de maand december van het jaar 2009 verstrekt de minister de instellingen een voorschot op de aanvullende vergoeding voor 2009.

  • 2. De hoogte van het voorschot voor een instelling is een evenredig deel van € 8.830.000 en wordt berekend naar rato van het aandeel van de instelling in het landelijke totaal van de in 2008 uitgereikte diploma’s, met gebruikmaking van de gegevens bedoeld in artikel 4b. 2.3., eerste lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit WEB.

Artikel 12. Vaststelling aanvullende vergoeding

  • 1. De minister stelt de aanvullende vergoeding voor 1 december 2010 vast.

  • 2. De betaalde voorschotten worden in december 2010 verrekend met de aanvullende vergoeding zoals bepaald in artikel 10.

§ 4. Overige bepalingen

Artikel 13. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 september 2011.

Artikel 14. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling opvang conjuncturele effecten in het mbo.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

BIJLAGE 1

stcrt-2009-14569-001.png

BIJLAGE 2

stcrt-2009-14569-002.png

TOELICHTING

Inleiding

Het doel van deze regeling is het verstrekken van aanvullende vergoeding aan instellingen als compensatie voor de mogelijk nadelige financiële positie waarin zij verkeren door de wijze waarop de bekostigingssystematiek voor het beroepsonderwijs, zoals neergelegd in het Uitvoeringsbesluit WEB (U-WEB), voor hen als gevolg van de economische recessie uitwerkt op de omvang en de samenstelling van deelnemersaantallen in het mbo. Daarnaast wordt aanvullende vergoeding verstrekt voor het stimuleren van deelnemers om door te leren en om gediplomeerde deelnemers die besluiten om niet door te leren en nog geen baan hebben, door te geleiden naar het UWV Werkbedrijf (mobiliteitsregistratie en het verstrekken van opleidingsadviezen aan examenkandidaten).

Conjunctuureffecten

Verwacht wordt dat mbo-deelnemers door de economische crisis vaker zullen kiezen voor scholing in plaats van voor de arbeidsmarkt. Ook zullen veel mbo’ers overstappen van de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), waarin het leren vooral in de praktijk plaatsvindt, naar de beroepsopleidende leerweg (bol) waarin het leren vooral op school plaatsvindt. Het gaat om jongeren die moeilijk een stageplaats kunnen vinden en om jongeren die hun bbl-opleiding niet kunnen afmaken omdat ze hun (betaalde) baan, die tegelijk dienst doet als stageplaats, verliezen. Omdat de verdeling van het lumpsum budget over mbo instellingen plaats vindt op basis van het aantal deelnemers van twee jaar eerder, zijn de instellingen genoodzaakt de groei van het aantal deelnemers als gevolg van de economische crisis voor te financieren. Dit leidt tot een extra financiële last voor de mbo instellingen. Het kabinet heeft daarom in het aanvullende beleidsakkoord besloten om voor de jaren 2009 en 2010 extra middelen beschikbaar te stellen waarmee het mbo in staat wordt gesteld om de conjunctuureffecten op de omvang en de samenstelling van de deelnemersaantallen in het mbo op te vangen. Dit in samenhang met de aanpak van jeugdwerkloosheid en het kabinetsstandpunt op het WRR-advies ‘Vertrouwen in de school’, over de uitval van ‘overbelaste’ jongeren (Kamerstukken II, 2008–2009, 29 544 nr. 190).

Maatregelen

1. Aanvullende vergoeding voor onevenredige stijging van deelnemersaantallen

De inschatting is dat een significant aantal deelnemers zonder baanperspectief ten minste een jaar langer mbo onderwijs zullen volgen. Voor de eerste 10.000 mbo deelnemers zijn (buiten deze regeling om) extra middelen ‘for better and for worse’ (geen nacalculatie) aan het exploitatiebudget van alle instellingen toegevoegd. Daarnaast worden via deze regeling individuele instellingen waar sprake is van onevenredige stijging van het aantal deelnemers gecompenseerd voor dit conjunctuureffect op basis van artikel 2.2.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Deze bepaling is bedoeld om grote fluctuaties in de deelnemersaantallen op te kunnen vangen. Het gaat in dit geval om instellingen die als gevolg van de economische recessie met een onevenredig grote deelnemerstijging en/of een sterk veranderde samenstelling van het aantal deelnemers (bbl en bol) geconfronteerd worden. De aanvullende vergoeding wordt verstrekt aan instellingen waar het ‘gewogen aantal deelnemers’ in het studiejaar 2009/2010 met meer dan 2% stijgt ten opzichte van het ‘gewogen aantal deelnemers’ in het studiejaar 2008/2009. Indien de stijging 2% of minder is wordt geen aanvullende vergoeding verstrekt. ‘Gewogen aantal deelnemers’ houdt in dat deelnemers aan een voltijdse bol-opleiding voor 100% meetellen en dat voor de overige deelnemers een deeltijdfactor wordt toegepast. Om in aanmerking te komen voor deze bekostiging moet een instelling vóór 16 oktober 2009 een aanvraag indienen, waarbij de instelling zelf het aantal deelnemers bol, bbl en deeltijdse bol per 1 oktober 2009 opgeeft. De instellingen ontvangen van CFI vooringevulde aanvraagformulieren waarop reeds het aantal deelnemers bol, bbl en deeltijdse bol per 1 oktober 2008 is ingevuld.

Instellingen kunnen op basis van deze regeling zelf een inschatting maken of zij in aanmerking komen voor aanvullende vergoeding. De instelling ontvangt een voorschot op basis van de opgave van de instelling. De definitieve hoogte van de aanvullende vergoeding wordt bepaald als de (door de instellingsaccountants gevalideerde) telgegevens over het jaar 2009/2010 beschikbaar zijn.

2. Aanvullende vergoeding voor mobiliteitsregistratie van en het verstrekken van opleidingsadviezen aan examenkandidaten

In 2009 en 2010 worden examenkandidaten, die twijfelen tussen verder leren of werken, via het School Ex (School Exit en Extension) programma gestimuleerd verder door te leren om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. De instelling stimuleert daartoe onder meer examenkandidaten om een mobiliteitsregistratieformulier in te vullen volgens het model dat is opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling. Zij krijgen een individueel opleidingsadvies van de instellingen of worden ‘warm overgedragen’ aan het UWV Werkbedrijf voor ondersteuning bij het vinden van een baan. Voor uitvoering van het School Ex programma ontvangen de instellingen via de onderhavige regeling aanvullende vergoeding. Ook de MBO Raad heeft een rol bij het School Ex programma; onder meer draagt de MBO Raad zorg voor de verwerking van de door de deelnemers ingevulde formulieren. Tijdens het studiejaar 2009/2010 worden de eerste effecten van deze regeling geëvalueerd. In de loop van 2010 wordt besloten over de continuering van de regeling. Eventuele aanvullende vergoeding die uit 2009 resteert wordt hierbij betrokken.

De aanvullende vergoeding wordt (ambtshalve) aan alle instellingen verstrekt. Er wordt een voorschot betaald naar rato van de aantallen diploma’s per instelling, maar de definitieve hoogte van de bekostiging wordt bepaald door de prestatie van de instelling, gemeten aan de hand van het aantal ingevulde mobiliteitsregistratieformulieren van deelnemers.

Positie twee instituten voor doven (artikel 12.3.8 van WEB)

Vanwege het gering aantal deelnemers ontvangen de twee instituten voor doven op grond van artikel 2.1.1 van hoofdstuk 2 van de Uitvoeringsregeling WEB 2007, al een aanvulling op de rijksbijdrage. De rijksbijdrage die is gebaseerd op het werkelijke aantal deelnemers is namelijk te laag om adequaat onderwijs te geven. Met het totaal aan ontvangen rijksbijdrage kunnen beide instituten meer deelnemers opvangen dan het aantal deelnemers dat nu is ingeschreven. Daarom hebben deze instituten geen aanspraak op nog een aanvullende vergoeding vanwege een stijging van het aantal deelnemers.

Administratieve lasten

De administratieve lasten van deze regeling zijn beperkt. Het merendeel van de gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van paragraaf 2 is bij CFI beschikbaar. De instelling die een aanvraag wil doen hoeft uitsluitend een schatting van het aantal deelnemers op 1 oktober aan te leveren.

De administratieve lasten die gemoeid zijn met de uitvoering van paragraaf 3 (School Ex programma) zijn eveneens beperkt. Zo wordt het voorschot ambtshalve vastgesteld; de instelling hoeft niets te leveren.

Artikelsgewijs

Artikel 1 onder c

De regeling is bedoeld voor alle mbo instellingen, met dien verstande dat de instituten voor doven geen aanspraak kunnen maken op de aanvullende vergoeding op grond van paragraaf 2 (zie artikel 4, vijfde lid).

Artikel 2

De bekostiging van het middelbaar beroepsonderwijs, zoals is geregeld in het U-WEB, werkt met de t-2 systematiek. Dat betekent dat de hoogte van de bekostiging van een instelling in een jaar wordt berekend op grond van het aantal deelnemers dat 2 jaar daarvoor was ingeschreven aan de instelling. Bij een plotselinge grote stijging van het aantal deelnemers als gevolg van de economische crisis hebben de instellingen mogelijk niet voldoende middelen om die deelnemersstijging op te vangen. Daarom kunnen instellingen die te maken krijgen met een onevenredig grote toename van het aantal deelnemers aanspraak maken op aanvullende vergoeding.

Artikelen 3 en 4, tweede lid

In de regeling wordt een bekostigingsplafond vastgesteld. Een dreigende overschrijding van het plafond wordt opgevangen door de aanvullende vergoeding naar rato te verlagen. In het geval zich een onderschrijding voordoet zal het resterende budget worden doorgeschoven ten behoeve van de regeling voor het schooljaar 2010/2011.

Artikel 4

De vaststelling van de aanvullende vergoeding vindt voor december 2010 plaats aan de hand van de bekostigingsgegevens van 1 oktober 2009 en 1 februari 2010 die door de instellingsaccountant zijn gevalideerd. Op basis van deze gegevens wordt het gemiddelde van het gewogen aantal deelnemers per 1 oktober 2009 en per 1 februari 2010 vastgesteld. Dit gemiddelde wordt vergeleken met het gemiddelde gewogen aantal deelnemers van het studiejaar 2008–2009. Bij een stijging van meer dan 2% is er aanspraak op aanvullende vergoeding voor het gewogen aantal deelnemers dat boven de 2% uitkomt. Indien de stijging 2% of minder is wordt geen aanvullende vergoeding verstrekt.

De deeltijdfactoren van het derde lid zijn overeenkomstig de factoren die worden gebruikt bij de uitvoering van de tweede teldatum (artikel 2.2.3, zesde lid, van het UWEB). De berekening wordt uitgevoerd door CFI; CFI beschikt per instelling over de gegevens die daarvoor nodig zijn (in het basisregister onderwijs – BRON).

Artikelen 5 en 6

CFI zal het aantal gewogen deelnemers op 1 oktober 2008 per instelling berekenen en dit uiterlijk in de maand september 2009 aan de instellingen bekend maken. Met deze informatie zijn de instellingen zelf in staat om aan de hand van de instroom van deelnemers in het nieuwe schooljaar (zoals blijkend uit de 1 oktobertelling 2009) te bepalen of ze in aanmerking komen voor de aanvullende vergoeding. Als instellingen in aanmerking denken te komen voor aanvullende vergoeding, kunnen zij een aanvraag indienen. Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de aanvraag van de aanvullende vergoeding en voor de opgave van het aantal deelnemers; op basis van de schatting van de instelling wordt de hoogte van het voorschot bepaald.

Voor 16 oktober 2009 moet de aanvraag voor aanvullende vergoeding bij CFI zijn ingediend (postbus 606, 2700 ML Zoetermeer). Het betreft hier een fatale termijn: te laat ingediende aanvragen worden niet in behandeling genomen.

Artikel 7

De definitieve aanvullende vergoeding wordt vastgesteld voor 1 december 2010. De aanvullende vergoeding wordt verrekend met het voorschot.

Artikelen 9 en 10

Bij de aanvullende vergoeding voor het uitvoeren van mobiliteitsregistratie van en het verstrekken van opleidingsadviezen aan examenkandidaten wordt geen rekening gehouden met het onderscheid tussen de drie leerroutes (bol, bbl en dt-bol). Hiervoor is gekozen omdat de uitvoeringslast voor instellingen van het School Ex programma voor elke deelnemer even zwaar is. Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gebaseerd op een normprijs van € 85 per volledig ingevuld (digitaal) formulier. Dit formulier wordt gebruikt als middel voor de mobiliteitsregistratie van en de verstrekking van opleidingsadviezen aan eindexamenkandidaten. De aanvullende vergoeding wordt vastgesteld op basis van het aantal ingevulde formulieren. De instellingen behoeven daar niet zelf opgave van te doen: de MBO Raad heeft, in het kader van zijn werkzaamheden ten behoeve van het School Ex programma, het totaaloverzicht van de ingevulde formulieren. De MBO Raad zal uiterlijk op 1 juli 2010 aan CFI een totaaloverzicht van het aantal formulieren per instelling sturen, vergezeld van een verklaring van de accountant omtrent de juistheid van het totaaloverzicht.

In de regeling wordt een bekostigingsplafond vastgesteld. Een dreigende overschrijding van het plafond wordt opgevangen door de aanvullende vergoeding naar rato te verlagen.

Artikel 11

Iedere instelling ontvangt een voorschot op de aanvullende vergoeding naar rato van het aantal uitgereikte diploma’s over het jaar 2008.

Artikel 12

De definitieve aanvullende vergoeding wordt vastgesteld voor 1 december 2010. De aanvullende vergoeding wordt verrekend met het voorschot.

Artikel 13

De regeling loopt tot het begin van het studiejaar 2011/2012 vanwege de termijnen voor verantwoording en eventuele terugvordering van de aanvullende vergoeding.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven