Beleidsregels NMa bestuurlijke boetes vervoerswetgeving

Prontonr.P_500164/54.B629

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

Gelet op de artikelen 75 en 76, tweede lid, aanhef en onder a, van de Spoorwegwet, de artikelen 8.25h, zevende lid, en 11.21 van de Wet luchtvaart, de artikelen 45f, eerste lid, aanhef en onder a, 45g, eerste lid, en 45h, eerste lid, van de Loodsenwet, en de artikelen 4:81, 5:1, 5:5, 5:8, 5:41 en 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Raad:

de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, genoemd in artikel 1, onder c, van de Mededingingswet;

b. jaaromzet:

de netto-omzet, zijnde de opbrengst uit levering van goederen en diensten, onder aftrek van kortingen en dergelijke, alsmede van over de omzet geheven belastingen;

c. boetegrondslag:

een op grond van de jaaromzet vastgesteld bedrag, dan wel, indien de overtreder een natuurlijk persoon is, een aan de ernst van de overtreding en het inkomen en vermogen van de overtreder gerelateerd bedrag, dat de basis vormt voor de hoogte van een op te leggen bestuurlijke boete;

d. basisboete:

het bedrag dat resulteert wanneer de Raad de boetegrondslag aanpast.

Artikel 2. Algemeen uitgangspunt

De Raad bepaalt de hoogte van een op te leggen bestuurlijke boete zodanig dat deze, in het kader van specifieke preventie, een overtreder weerhoudt van het begaan van een volgende overtreding en, in het kader van algemene preventie, potentiële andere overtreders weerhoudt van het begaan van een(zelfde) overtreding.

Artikel 3. Wijze van totstandkoming

  • 1. De Raad bepaalt de hoogte van een op te leggen bestuurlijke boete op basis van de boetegrondslag, die per geval wordt vastgesteld.

  • 2. Na het bepalen van de boetegrondslag, bepaalt de Raad de basisboete.

  • 3. De Raad neemt vervolgens boeteverhogende of -verlagende omstandigheden in aanmerking en bepaalt in redelijkheid in hoeverre zulke omstandigheden tot een verhoging of verlaging van de basisboete leiden.

  • 4. In afwijking van de vorige leden kan de Raad een symbolische bestuurlijke boete opleggen wanneer bijzondere omstandigheden naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven.

Artikel 4. Berekening van de boete

  • 1. De Raad bepaalt de boetegrondslag op basis van de jaaromzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking waarbij hij de bestuurlijke boete oplegt.

  • 2. De Raad gaat daarbij uit van de in Nederland behaalde jaaromzet, tenzij deze naar zijn oordeel geen passende beboeting meebrengt.

  • 3. Bij overtredingen van de Loodsenwet kan de Raad de boetegrondslag bepalen op basis van de gezamenlijke jaaromzet van de organisaties, aangewezen krachtens de artikelen 15a, tweede lid, en 15b, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet.

  • 4. Bij de geografische afbakening van de jaaromzet, sluit de Raad aan bij de mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 juli 2008, getiteld ‘Geconsolideerde mededeling van de Commissie over bevoegdheidskwesties op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen’ (Pb 2008, C 95, blz. 1–8).

  • 5. Indien de Raad de jaaromzet niet aan de hand van door de overtreder verstrekte informatie kan bepalen, kan hij hiervan een schatting maken.

  • 6. De Raad hanteert als boetegrondslag een bepaald promillage van de jaaromzet. De hoogte van dit promillage is afhankelijk van de categorie waarin de betreffende overtreding is ingedeeld. De Bijlage bij dit besluit vermeldt in welke categorie die overtreding is ingedeeld. Elke categorie kent een minimumboete om te voorkomen dat het daarbij behorende promillage als gevolg van een lage jaaromzet leidt tot een te lage boetegrondslag.

    categorie I

    0,25‰ (promille) van de jaaromzet

    minimumboete: € 2.500,–

    categorie II

    0,75‰ (promille) van de jaaromzet

    minimumboete: € 5.000,–

    categorie III

    1,5‰ (promille) van de jaaromzet

    minimumboete: € 10.000,–

    categorie IV

    2,5‰ (promille) van de jaaromzet

    minimumboete: € 15.000,–

    categorie V

    7,5‰ (promille) van de jaaromzet

    minimumboete: € 25.000,–

    categorie VI

    15,0‰ (promille) van de jaaromzet

    minimumboete: € 50.000,–

  • 7. Wanneer de in het vorige lid bedoelde indeling naar zijn oordeel geen passende beboeting met zich brengt, kan de Raad de naast hogere of naast lagere categorie hanteren.

  • 8. Wanneer de jaaromzet meer dan € 500.000.000,– bedraagt, telt de Raad de omzet vanaf € 500.000.000,– tot € 1.000.000.000,– voor 10% mee en de omzet boven € 1.000.000.000,– voor 1% mee.

  • 9. De Raad bepaalt de basisboete door de boetegrondslag te vermenigvuldigen met een factor (E) voor de ernst van de overtreding. De factor (E) vormt de weerslag van de mate waarin de overtreding de belangen heeft geschaad die de geschonden norm beoogt te beschermen, en kent drie verschillende gradaties: zeer ernstig, ernstig en minder ernstig. Al naargelang de ernst van de overtreding, hanteert de Raad voor de factor (E) een waarde van ten hoogste 5.

Artikel 5. Berekening bij natuurlijke personen

  • 1. De Raad bepaalt de boetegrondslag op basis van de ernst van de overtreding en het inkomen en vermogen van de overtreder. De boetegrondslag vormt tevens de basisboete.

  • 2. Indien de Raad het inkomen en vermogen van de overtreder niet op basis van door de overtreder verstrekte informatie kan bepalen, kan de Raad hiervan een schatting maken.

  • 3. Die boetegrondslag ligt binnen de volgende bandbreedtes:

    • a. € 10.000,– tot € 200.000,–:

      • 1°. een overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht;

      • 2°. het opdracht geven tot of feitelijk leiding geven aan een overtreding van artikel 8.25h, derde lid, van de Wet luchtvaart;

      • 3°. het opdracht geven tot of feitelijk leiding geven aan een overtreding van artikel 45h, eerste lid, van de Loodsenwet.

    • b. € 50.000,– tot € 400.000,–:

      • 1°. het opdracht geven tot of feitelijk leiding geven aan een overtreding van (het bepaalde bij of krachtens) de artikelen 17, eerste lid, aanhef en onder d, 27, eerste lid, 57 tot en met 62, 63, eerste lid, en 67 van de Spoorwegwet;

      • 2°. het opdracht geven tot of feitelijk leiding geven aan een overtreding van (het bepaalde bij of krachtens) de artikelen 8.25d, 8.25e, 8.25f, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 8.25g, eerste tot en met vijfde lid, 8.25ga, en 8.25h, eerste en derde lid, van de Wet luchtvaart;

      • 3°. het opdracht geven tot of feitelijk leiding geven aan een overtreding van (het bepaalde bij of krachtens) de artikelen 27c, 27i, 27j, 27k, 27l, eerste lid, 45c, tweede lid, van de Loodsenwet.

Artikel 6. Boeteverhogende of -verlagende omstandigheden

  • 1. Een boeteverhogende omstandigheid is in ieder geval de omstandigheid dat:

    • a. de Raad of een andere bevoegde autoriteit, waaronder begrepen een rechterlijke instantie, al eerder onherroepelijk eenzelfde of vergelijkbare door de overtreder begane overtreding heeft vastgesteld;

    • b. de overtreder het onderzoek van de Raad heeft belemmerd.

  • 2. Bij recidive als bedoeld in het vorige lid, onder a, verhoogt de Raad de basisboete met 100%, tenzij dit evident onredelijk zou zijn.

  • 3. Een boeteverlagende omstandigheid is in ieder geval de omstandigheid dat:

    • a. de overtreder verdergaande medewerking aan de Raad heeft verleend dan waartoe hij wettelijk gehouden was;

    • b. de overtreder uit eigen beweging de overtreding heeft beëindigd, waarbij meer gewicht toekomt aan het uit eigen beweging beëindigen van de overtreding voordat de Raad een onderzoek is begonnen dan nadat het onderzoek is gestart;

    • c. de overtreder uit eigen beweging degenen aan wie door de overtreding schade is toegebracht, schadeloos heeft gesteld.

  • 4. Bij toepassing van artikel 5, derde lid, aanhef, onder a, sub 2 of 3, of onder b, kan de Raad bij het in aanmerking nemen van boeteverhogende of -verlagende omstandigheden ook de mate van betrokkenheid van de natuurlijke persoon bij het plegen van de overtreding en diens positie binnen de organisatie/het bedrijf/de instelling waarvoor hij of zij werkzaam is (geweest), betrekken.

Artikel 7. Vaststelling van de hoogte

  • 1. De Raad stelt de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete vast met in achtneming van:

    • a. het wettelijk boetemaximum;

    • b. deze beleidsregels;

    • c. de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

  • 2. De Raad kan van deze beleidsregels afwijken indien onverkorte toepassing ervan tot evidente onbillijkheden leidt.

  • 3. Indien de Raad constateert dat een overtreder meerdere overtredingen heeft begaan, kan hij in plaats van elke overtreding afzonderlijk te beboeten, een bestuurlijke boete opleggen voor deze overtredingen gezamenlijk.

  • 4. De hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete rondt de Raad af naar beneden op een veelvoud van € 1.000,–.

Artikel 8. Intrekking eerder besluit

Het besluit ‘NMa Boetecode 2007’ wordt ingetrokken.

Artikel 9. Overgangsbeleid

Indien een bestuurlijke boete wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, blijft op die overtreding het besluit ‘NMa Boetecode 2007’ van toepassing.

Artikel 10. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: ‘Beleidsregels NMa bestuurlijke boetes vervoerswetgeving’.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 21 september 2009

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

P. Kalbfleisch.

R.J.P. Jansen.

G.J.L. Zijl.

BIJLAGE

I. Inleiding

In artikel 4, zesde lid, van deze beleidsregels is bepaald dat overtredingen waarvoor de Raad een bestuurlijke boete kan opleggen op grond van de artikelen 75 en 76, tweede lid, aanhef en onder a, van de Spoorwegwet, de artikelen 8.25h, zevende lid, en 11.21 van de Wet luchtvaart en de artikelen 45f, eerste lid, aanhef en onder a, 45g, eerste lid, en 45h, eerste lid, van de Loodsenwet, met uitzondering van overtredingen die door natuurlijke personen zijn begaan, worden beboet op basis van een promillage van de jaaromzet van de overtreder. De vaststelling van het promillage vindt plaats aan de hand van zes categorieën die oplopen in hoogte. Deze bijlage geeft aan in welke categorie de vorenbedoelde overtredingen zijn ingedeeld. De bijlage maakt integraal onderdeel uit van de Beleidsregels NMa bestuurlijke boetes vervoerswetgeving.

II. Indeling in categorieën

1. Spoorwegwet

  • a. De overtredingen, bedoeld in artikel 76, tweede lid, aanhef en onder a, van de Spoorwegwet, die op grond van artikel 76, derde lid, van de Spoorwegwet en artikel 57, eerste lid, van de Mededingingswet bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van maximaal € 450.000,– of 10% van de jaaromzet als dat meer is, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

    Categorie II

    a. artikel 58, derde lid;

    b. artikel 58, vierde lid;

    c. artikel 59, derde lid.

      

    Categorie III

    a. artikel 57.

      

    Categorie IV

    a. artikel 60, derde lid;

    b. artikel 61 (ondersteunende voorschriften).

      

    Categorie V

    a. artikel 17, eerste lid, onder d (ondersteunende voorschriften);

    b. artikel 58, eerste lid (vaststellen netverklaring);

    c. artikel 58, eerste lid (overleg gebruikers);

    d. artikel 58, tweede lid;

    e. artikel 59, eerste lid;

    f. artikel 59, tweede lid;

    g. artikel 60, eerste lid (ondersteunende voorschriften);

    h. artikel 60, tweede lid;

    i. artikel 61 (kernvoorschriften);

    j. artikel 62, zevende lid (ondersteunende voorschriften);

    k. artikel 63, eerste lid.

      

    Categorie VI

    a. artikel 17, eerste lid, onder d (kernvoorschriften);

    b. artikel 27, eerste lid;

    c. artikel 60, eerste lid (kernvoorschriften);

    d. artikel 62, eerste lid;

    e. artikel 62, zevende lid (kernvoorschriften);

    f. artikel 62, achtste lid;

    g. artikel 67, eerste lid;

    h. artikel 67, tweede lid;

    i. artikel 67, derde lid.

2. Wet luchtvaart

  • a. De overtredingen, bedoeld in artikel 8.25h, zevende lid, van de Wet luchtvaart, die op grond van dat artikel en artikel 69, eerste lid, van de Mededingingswet bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van maximaal € 450.000,– of 1% van de jaaromzet als dat meer is, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

    Categorie IV

    a. artikel 8.25h, derde lid.

  • b. De overtredingen, bedoeld in artikel 11.21 van de Wet luchtvaart, die op grond van dat artikel en artikel 57, eerste lid, van de Mededingingswet bestraft kunnen worden met een boete van maximaal € 450.000,– of 10% van de jaaromzet als dat meer is, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

    Categorie I

    a. artikel 8.25h, eerste lid.

      

    Categorie III

    a. artikel 8.25d, eerste lid, tweede volzin;

    b. artikel 8.25g, vierde lid;

    c. artikel 8.25ga.

      

    Categorie IV

    a. artikel 8.25d, twaalfde lid (ondersteunende voorschriften);

    b. artikel 8.25e, vierde lid;

    c. artikel 8.25f, zevende lid.

      

    Categorie V

    a. artikel 8.25d, derde lid;

    b. artikel 8.25d, vierde lid;

    c. artikel 8.25d, vijfde lid;

    d. artikel 8.25d, zesde lid;

    e. artikel 8.25d, achtste lid;

    f. artikel 8.25d, negende lid;

    g. artikel 8.25d, tiende lid;

    h. artikel 8.25d, elfde lid;

    i. artikel 8.25d, twaalfde lid (kernvoorschriften);

    j. artikel 8.25e, eerste lid;

    k. artikel 8.25e, tweede lid;

    l. artikel 8.25e, derde lid;

    m. artikel 8.25g, tweede lid;

    n. artikel 8.25g, derde lid;

    o. artikel 8.25g, vijfde lid;

    p. artikel 11.21 juncto artikel 56, vijfde lid, Mededingingswet juncto 56, eerste lid, onder c, Mededingingswet.

      

    Categorie VI

    a. artikel 8.25d, eerste lid, eerste volzin;

    b. artikel 8.25d, tweede lid;

    c. artikel 8.25f, derde lid;

    d. artikel 8.25f, vijfde lid;

    e. artikel 8.25f, zesde lid;

    f. artikel 8.25g, eerste lid.

3. Loodsenwet

  • a. De overtredingen, bedoeld in artikel 45h, eerste lid, van de Loodsenwet, die op grond van dat artikel bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van maximaal € 450.000,–, of, indien dit meer is, 1% van de gezamenlijke omzet van de organisaties, aangewezen krachtens de artikelen 15a, tweede lid, en 15b, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

    Categorie IV

    a. artikel 45h, eerste lid, juncto artikel 54 Mededingingswet.

  • b. De overtredingen, bedoeld in artikel 45f, eerste lid, aanhef en onder a, van de Loodsenwet, die op grond van artikel 45f, tweede lid, van de Loodsenwet bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van maximaal 450.000,–, of, indien dit meer is, 10% van de gezamenlijke omzet van de organisaties, aangewezen krachtens de artikelen 15a, tweede lid, en 15b, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

    Categorie IV

    a. artikel 27c, tweede lid;

    b. artikel 27c, derde lid;

    c. artikel 27c, vierde lid;

    d. artikel 27c, vijfde lid;

    e. artikel 27c, zesde lid;

    f. artikel 27c, zevende lid;

    g. artikel 27j, tweede lid (m.u.v. eerste volzin);

    h. artikel 27j, derde lid;

    i. artikel 27k, tweede lid;

    j. artikel 27k, derde lid;

    k. artikel 27k, vierde lid;

    l. artikel 45c, tweede lid.

      

    Categorie V

    a. artikel 27c, eerste lid;

    b. artikel 27i, tweede lid;

    c. artikel 27j, eerste lid;

    d. artikel 27j, tweede lid, eerste volzin;

    e. artikel 27k, eerste lid;

    f. artikel 27l, eerste lid.

      

    Categorie VI

    a. artikel 27i, eerste lid.

4. Algemene wet bestuursrecht

De overtredingen van de Algemene wet bestuursrecht, bedoeld in artikel 75 van de Spoorwegwet en artikel 45g, eerste lid, van de Loodsenwet, die op grond van eerstgenoemd artikel en artikel 45g, derde lid, van de Loodsenwet, bestraft kunnen worden met een bestuurlijke boete van maximaal € 450.000,– of, als dat meer is, 1% van de jaaromzet, respectievelijk van de gezamenlijke omzet van de organisaties, aangewezen krachtens de artikelen 15a, tweede lid, en 15b, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet, worden als volgt in categorieën ingedeeld:

Categorie IV

a. artikel 5:20 juncto 5:15;

b. artikel 5:20 juncto 5:16;

c. artikel 5:20 juncto 5:17;

d. artikel 5:20 juncto 5:18;

e. artikel 5:20 juncto 5:19.

  

Categorie V

a. artikel 5:20 juncto artikelen 5:15 en 5:17

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 oktober 2009 treden de Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken van 11 september 2009, houdende richtsnoeren voor het opleggen van bestuurlijke boetes op grond van wetgeving waarvan de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit is belast met het toezicht op de naleving (Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken voor het opleggen van bestuurlijke boetes door de NMa 2009) in werking. Deze Beleidsregels, waarin de Minister van Economische Zaken de high trust beleidsdoelstelling van het huidige kabinet heeft verwerkt, geven de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) aanleiding tot intrekking van de NMa Boetecode 2007. Nu de Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken alleen betrekking hebben op het opleggen van bestuurlijke boetes op grond van de Mededingingswet, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet onafhankelijk netbeheer1 en de Tijdelijke wet mediaconcentraties, geven deze Beleidsregels de Raad voorts aanleiding tot het opnieuw vaststellen van beleidsregels voor het opleggen door hem van bestuurlijke boetes op grond van de Spoorwegwet, de Wet luchtvaart en de Loodsenwet. De Raad acht het omwille van duidelijkheid, rechtszekerheid en consistentie in het boetebeleid wenselijk om daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij de Beleidsregels van de Minister van Economische Zaken.

De vervoerswetgeving waarvan de Raad is belast met het toezicht op de naleving, bevat een boetemaximum voor overtreding van diverse bepalingen waarvoor hij een bestuurlijke boete kan opleggen. Dit boetemaximum houdt een vast bedrag in of een percentage van de jaaromzet van de overtreder in het boekjaar voorafgaande aan de boetebeschikking, ongeacht waar ter wereld die omzet is gerealiseerd. De nadere invulling van de factoren waarmee bij de vaststelling van de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete rekening kan worden gehouden, is aan de Raad overgelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de hoogte daarvan moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Deze omstandigheden zijn verdisconteerd in de systematiek van beboeting. De Raad kan de ernst van de overtreding tot uitdrukking brengen in de boetegrondslag en in de factor (E) waarmee hij die boetegrondslag – vanwege de ernst van de overtreding – kan vermenigvuldigen. De mate van verwijtbaarheid kan de Raad, indien daar aanleiding toe bestaat, bijvoorbeeld via de boeteverhogende en -verlagende omstandigheden in de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete tot uitdrukking brengen. Indien daar aanleiding toe bestaat neemt de Raad ook andere omstandigheden in aanmerking, zoals bijvoorbeeld de duur van de overtreding.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Bij de omschrijving onder b van het begrip jaaromzet sluit de Raad aan bij de definitie van netto-omzet in artikel 2:377, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2

De bestuurlijk boetes die de Raad oplegt zijn gericht op handhaving van de wet door bestraffing van de overtreding hiervan. Zij hebben niet als doel het ontnemen van voordeel van de overtreder. De hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete bepaalt de Raad op een zodanig niveau dat deze de overtreder van een volgende overtreding weerhoudt (specifieke preventie) en potentiële andere overtreders afschrikt (generale preventie). Om die beoogde preventieve werking te bereiken dient de bestuurlijke boete afschrikwekkend te zijn. Dit geldt in ieder geval in relatie tot met de desbetreffende wettelijke norm te beschermen belangen.

Artikel 3

Voor de boetetoemeting hanteert de Raad een boetegrondslag die per geval wordt vastgesteld. Bij overtreding van de vervoerswetgeving zijn met de desbetreffende wettelijke norm te beschermen belangen in het algemeen niet eenvoudig te relateren aan een bepaalde omzet. Bij deze overtredingen bepaalt de Raad de boetegrondslag dan ook op basis van de jaaromzet. Die omzet vormt een indicatie voor de economische macht van de overtreder en kan daarmee bij overtreding van bepaalde wettelijke normen tevens een indicatie vormen van de potentiële weerslag van de overtreding op de economie. Tevens bereikt de Raad daarmee dat de hoogte van de bestuurlijke boete in gepaste verhouding staat tot de totale omvang van de overtreder en daardoor afschrikwekkend is. Bij overtredingen die zijn begaan door natuurlijke personen stelt de Raad de boetegrondslag vast met inachtneming van de ernst van de overtreding en het inkomen en vermogen van de overtreder teneinde tot een bestuurlijke boete te komen die zowel uit oogpunt van algemene als van specifieke preventie voldoende afschrikwekkend is.

De boetetoemeting geschiedt als volgt: de Raad stelt op basis van de jaaromzet of, indien de overtreder een natuurlijk persoon is, de ernst van de overtreding en het inkomen en vermogen van de overtreder de boetegrondslag vast. De zwaarte van de overtreding komt tot uitdrukking in de indeling in één van de zes boetecategorieën of, indien de overtreder een natuurlijk persoon is, in één van de twee bandbreedtes. Door bijstelling van de boetegrondslag in verband met de ernst van de overtreding, stelt de Raad de basisboete vast. De factor (E) dient er toe het op basis van de categorie-indeling vastgestelde boetebedrag bij te kunnen stellen als de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven. De Raad stelt de factor (E) op 1 indien de ernst van de overtreding, gelet op de omstandigheden van het geval, naar zijn oordeel al voldoende tot uitdrukking komt in de categorie-indeling. Door een factor (E) te hanteren tussen o en 5 kunnen de omstandigheden van het geval zowel een verhogend als een verlagend effect hebben op het op basis van de categorie-indeling vastgestelde boetebedrag. Bij de boetetoemeting bij overtredingen begaan door natuurlijke personen houdt de Raad al bij het vaststellen van de boetegrondslag rekening met de ernst van de overtreding. Bij natuurlijke personen is de boetegrondslag daarom gelijk aan de basisboete.

Artikel 4

De Raad hanteert als boetegrondslag een promillage van de jaaromzet. Dit promillage loopt op van 0,25‰ in de eerste categorie tot 15,0‰ in de zesde categorie. Voor de indeling in een bepaalde categorie heeft de Raad – in navolging van de Minister van Economische Zaken – aansluiting gezocht bij het belang dat wordt beschermd door de desbetreffende wettelijke bepaling in relatie tot de wet waarvan deze deel uitmaakt. Naarmate dit belang naar de mening van de Raad een groter gewicht toekomt, is bij overtreding van de wettelijke bepaling die dit belang beschermt, een hogere bestuurlijke boete gerechtvaardigd. Voor de boetegrondslag betekent dit dat de Raad een hoger promillage heeft genomen als beginpunt voor de vaststelling van de uiteindelijke hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete. De intervallen tussen de promillages van de categorieën zijn zodanig dat daarmee het verschil in gewicht tussen de door de desbetreffende wettelijke bepalingen beschermde belangen tot uitdrukking komt. De indeling in een bepaalde categorie is vermeld in de Bijlage.

Artikel 5

Dit artikel ziet op overtredingen door natuurlijke personen van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en op het opdracht geven tot of feitelijk leiding geven aan overtredingen van bepalingen uit de Spoorwegwet, de Wet luchtvaart of de Loodsenwet. Dit artikel ziet niet op overtredingen van bepalingen uit de genoemde wetten door zelfstandige ondernemers, zoals bijvoorbeeld een registerloods. In dergelijke gevallen volgt de Raad de systematiek van artikel 4.

Artikel 6

In het eerste lid, onder b, is opgenomen dat de Raad de basisboete kan verhogen vanwege de omstandigheid dat de overtreder het onderzoek van de Raad heeft belemmerd. Dit kan voor zover dit geen afbreuk doet aan de rechten van de verdediging die een overtreder toekomen.

Artikel 7

Bij de toepassing van het tweede lid geldt dat de financiële positie van de overtreder in beginsel geen rol speelt bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete, met dien verstande dat het opleggen van die boete niet het faillissement van de overtreder waarschijnlijk mag maken. Overigens bestaat de mogelijkheid voor de overtreder de Raad te verzoeken een betalingsregeling te hanteren.


XNoot
1

Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer, Stb. 2006, 614.

Naar boven