Regeling van de Minister van Volkshuishuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 september 2009, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, nr. BJZ2009051778, houdende wijziging van de Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (borgsystematiek en vooraf goedgekeurde inrichtingen)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190) en artikel 10.56, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Financiële zekerheid kan worden gesteld in de vorm van:

  • a. een waarborgsom of

  • b. een gelijkwaardige verzekering.

B

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de door of namens de kennisgever te stellen financiële zekerheid voor de in bijlage I bij deze regeling bedoelde afvalstoffen per ton over te brengen afvalstoffen het ingevolge die bijlage voor die afvalstoffen geldende bedrag.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien de kosten van nuttige toepassing of verwijdering, daaronder begrepen voorlopige handelingen, alsmede van opslag en vervoer van afvalstoffen, in belangrijke mate afwijken van het op grond van het eerste lid berekende bedrag, kan de Minister een hogere financiële zekerheid verlangen, dan wel genoegen nemen met een lagere financiële zekerheid. Bij de berekening van de kosten, bedoeld in de eerste volzin, gelden als kosten voor opslag en vervoer van afvalstoffen de bedragen, bedoeld in bijlage I bij deze regeling.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Indien het invoer van afvalstoffen betreft, afkomstig van een staat waar de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is, en de gestelde financiële zekerheid in het land van verzending onvoldoende is, kan de Minister financiële zekerheid verlangen waarbij het eerste tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing is.

C

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. Op verzoek merkt de Minister een inrichting waarin afvalstoffen nuttig worden toegepast aan als een vooraf goedgekeurde inrichting indien:

    • a. voor de inrichting een vergunning geldt als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer en deze vergunning het nuttig toepassen van de in de aanvraag opgenomen afvalstoffen op de in de aanvraag opgenomen wijze toestaat,

    • b. de inrichting ten minste vier jaar in bedrijf is,

    • c. ten aanzien van de natuurlijke of rechtspersoon die de inrichting drijft, een verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, is afgegeven, die op het tijdstip van het verzoek aan de Minister niet ouder is dan twee maanden, en

    • d. ten aanzien van de inrichting in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag geen bestuursrechtelijke sancties die niet meer in rechte aanvechtbaar zijn, zijn opgelegd vanwege overtredingen van bepalingen, genoemd in bijlage 1 bij de Aanwijzing handhaving milieurecht van het College van procureurs-generaal van 29 november 2005, kenmerk 2005A027 (Stcrt. 253).

  • 2. Met een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt gelijkgesteld een verklaring omtrent het gedrag afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt geboden, mits die verklaring niet ouder is dan twee maanden.

  • 3. Voor een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt gebruikgemaakt van een formulier waarvan het model is opgenomen in bijlage II bij deze regeling.

  • 4. Een besluit van de Minister, als bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende een termijn van tien jaar of, indien binnen die termijn de vergunning, bedoeld in het eerste lid, onder a, vervalt, tot en met het einde van de termijn waarvoor de vergunning geldt.

  • 5. De Minister trekt een besluit als bedoeld in het eerste lid in indien niet meer wordt voldaan aan het eerste lid.

D

Aan de regeling worden de bij deze regeling gevoegde twee bijlagen toegevoegd.

ARTIKEL II

Op voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling ingediende verzoeken tot verlaging van een te stellen waarborgsom wordt beslist overeenkomstig de Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, zoals deze luidde onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 21 september 2009

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

BIJLAGE BIJ ARTIKEL I, ONDER D

Bijlage I, behorende bij artikel 3, tweede lid, van de regeling eg-verordening overbrenging van afvalstoffen

Afvalstoffen waarvoor een lagere financiële zekerheid hoeft te worden gesteld

Deze bijlage bevat vaste waarborgbedragen voor de hierna genoemde afvalstoffen.

Het waarborgbedrag voor de onderstaande afvalstoffen wordt bepaald door de optelling van:

  • 1. het tarief voor opslag, onderscheiden naar vaste en vloeibare afvalstoffen,

  • 2. het tarief voor retourtransport, uitgaande van de bedragen per kilometer of zeemijl, en

  • 3. het verwerkingstarief.

Opslagtarief per ton voor 90 dagen

Vaste afvalstoffen

€ 15

Vloeibare afvalstoffen (in bulk)1

€ 100

XNoot
1

‘In bulk’ heeft betrekking op vloeibare afvalstoffen, die niet afzonderlijk zijn verpakt in vaten, IBC’s of anderszins tot ten hoogste 1000 liter.

Transporttarief per ton per eenheid van afstand

Afvalstoffen per land (per km)

€ 0,105

Afvalstoffen per water (per zeemijl)

€ 0,02

Verwerkingstarief

Bazel- of OESOcode

verwerkingstarief (in €)

A1030

400

A1050

400

A1060

400

A1100

125

A1160

0

A1170

125

A1190

0

A2030

400

A30201

0

A3040

500

A3050

500

A31402

0

A3150

500

A3170

500

A3180

500

A3190

500

A4010

500

A4030

500

A4050

500

A4060

500

A4070

500

A4080

500

A4090

400

A4120

400

A4130

500

Y46

125

AB130

125

AC070

500

AC080

400

AD090

400

B1010

0

B1040

125

B1070

0

B1100

500

B1115

0

B1250

125

B2020

125

B3010

0

B3030

125

B3140

125

XNoot
1

Alleen van toepassing in geval van R9 (herraffinage van afgewerkte olie en ander hergebruik van reeds gebruikte olie).

XNoot
2

Alleen van toepassing in geval van R2 (terugwinning van oplosmiddelen).

Bijlage II, behorende bij artikel 3a, tweede lid, van de regeling eg-verordening overbrenging van afvalstoffen

Aanvraagformulier VGI

Het aanvraagformulier VGI is digitaal op te vragen op www.uitvoeringafvalbeheer.nl

Het volledig ingevulde formulier dient schriftelijk te worden ingediend bij SenterNovem, Uitvoering Afvalbeheer, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag.

AANVRAAG STATUS ‘VOORAF GOEDGEKEURDE INRICHTING’

Naam + adres + woonplaats aanvrager

 
  
  

Naam + adres + woonplaats van de inrichting waar de afvalstoffen worden verwerkt

 
  
  

Wm-vergunning:1

 

– bevoegd gezag

 

contactpersoon + telefoonnummer

 
  

– afgiftedatum

 

– expiratiedatum

 
  
  

Afvalstoffen:

 

– code uit bijlagen EVOA

 

– omschrijving

 
  

– Euralcode

 

– omschrijving

 
  

Wijze van verwerken

 

– R-handeling

R ..

– beschrijving1

 
  

Is in de afgelopen vier jaar een bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke sanctie opgelegd aan de inrichting vanwege overtredingen van de kernbepalingen uit de aanwijzingen handhaving milieurecht.

Ja/Nee

 

Bij de aanvraag dient een verklaring omtrent gedrag (afgegeven door het Ministerie van Justitie) gevoegd te zijn.

  

Deze aanvraag is door mij als bevoegde persoon binnen de inrichting naar waarheid ingevuld.

Plaats:

Datum:

  
 

Handtekening:

XNoot
1

als bijlage bij de aanvraag te voegen.

TOELICHTING

1. Inleiding

Op 12 juli 2007 is Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190) (hierna: de EVOA) in werking getreden. Hoofddoel is de bescherming van het milieu. De EVOA vervangt Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30) (hierna: de oude EVOA).

Ter uitvoering van de EVOA is naast o.a. een wijziging van de Wet milieubeheer (Stb. 2007, 248) eveneens op 12 juli 2007 de Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen in werking getreden (hierna: de regeling). De onderhavige regeling voorziet in aanpassing van die regeling met betrekking tot de systematiek voor het stellen van financiële zekerheid. In de toelichting bij die regeling is reeds aangekondigd dat de daarin opgenomen borgsystematiek, die gelijk was aan de borgsystematiek onder de oude EVOA, zou worden vervangen door een nieuwe. Eveneens voorziet de onderhavige regeling in de uitwerking van de in de EVOA opgenomen mogelijkheid inrichtingen voor nuttige toepassing vooraf goed te keuren.

Beide aanpassingen zijn afgestemd met de Vereniging Afvalbedrijven, de Metaal Recycling Federatie en de Branchevereniging recycling breken en sorteren. Afgesproken is om een jaar na het in werking treden van de regeling de werking van de borgsystematiek en de mogelijkheid tot verkrijgen van de status van vooraf goedgekeurde inrichting te evalueren.

2. Financiële zekerheid

2.1 Achtergrond

Indien de procedure van voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming van toepassing is, dient door de kennisgever, op grond van artikel 6 van de EVOA, een borgsom of gelijkwaardige verzekering gestort respectievelijk gesloten te zijn, geldend voor de volledige duur van de aangemelde overbrenging tot en met de definitieve nuttige toepassing of verwijdering van de aangemelde afvalstoffen (artikel 6, vijfde lid, van de EVOA).

De waarborgsom of gelijkwaardige verzekering dient ter dekking van de kosten van een overbrenging, nuttige toepassing of verwijdering die niet kan worden voltooid, alsmede ter dekking van een illegale overbrenging, nuttige toepassing of verwijdering (artikel 6, tweede lid, van de EVOA). De waarborgsom of gelijkwaardige verzekering geldt niet voor eventuele schade, geleden door derden, die ontstaat ten gevolge van de overbrenging van afvalstoffen. De bevoegde autoriteit binnen de Gemeenschap die de waarborgsom of gelijkwaardige verzekering heeft goedgekeurd, kan, indien sprake is van een onvoltooide of illegale overbrenging en de kennisgever niet in staat of van zins is de onrechtmatige situatie ongedaan te maken, zorgdragen voor een juiste overbrenging, zonder dat de bevoegde autoriteit van het land van verzending de kosten daarvoor moet dragen. Bevoegde autoriteit in Nederland is de Minister van VROM (artikel 10.58 van de Wet milieubeheer, verder te noemen: Wm).

De waarborgsom of gelijkwaardige verzekering wordt op grond van de EVOA ten behoeve van het bevoegde gezag van verzending gesteld (artikel 6, vierde lid, van de EVOA). Dit betekent dat voor invoer van afvalstoffen geen borgsom of gelijkwaardige verzekering nodig is, aangezien dat in het land van verzending al is geschied. Ingeval van invoer in de Gemeenschap wordt de hoogte van de dekking door de bevoegde autoriteit van bestemming in de Gemeenschap geëvalueerd en kan deze, indien nodig, een bijkomende borgsom of gelijkwaardige verzekering opleggen (artikel 6, vierde lid, tweede volzin, van de EVOA).

2.2 Vormen van financiële zekerheid

Van belang is dat de gestelde zekerheid door het bevoegde gezag zonder problemen kan worden aangesproken. In artikel 3 van de regeling is de verplichting opgenomen tot het stellen van financiële zekerheid bij de overbrenging van afvalstoffen. Nu de Minister van VROM het bevoegd gezag is voor de EVOA, zal financiële zekerheid gesteld dienen te worden ten behoeve van de Staat der Nederlanden (artikel 3, vierde lid).

Financiële zekerheidsstelling kan plaatsvinden door het ter beschikking stellen van een waarborgsom aan het bevoegde gezag. De kennisgever kan zelf de waarborgsom stellen, doch het is ook mogelijk dat een derde namens de kennisgever een bedrag ter beschikking stelt. Een voorbeeld hiervan is de bankgarantie, waarbij een bank namens de kennisgever garandeert een bepaald bedrag aan het bevoegd gezag uit te keren, wanneer de overbrenging niet plaats kan vinden op de wijze zoals is voorgenomen en de kennisgever niet in staat of van zins is voor een adequate oplossing, zoals bijvoorbeeld terugname, zorg te dragen.

Naast het stellen van een waarborgsom in de vorm van een bankgarantie of deposito, biedt de EVOA ook de mogelijkheid de financiële zekerheid te stellen in de vorm van een verzekering. Het gewijzigde artikel 2, onder b, van de regeling voorziet daarin. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat de verzekering zodanig dient te zijn dat de risico’s van de Staat op dezelfde wijze worden afgedekt als dat bij een waarborgsom het geval is. In elk geval dient de verzekering direct te worden uitgekeerd als door VROM een beroep op de verzekering wordt gedaan.

2.3 Duur van de financiële zekerheid

Op grond van artikel 6 van de EVOA dient de waarborgsom of gelijkwaardige verzekering op het moment van kennisgeving gestort respectievelijk gesloten te zijn. Het staat het bevoegd gezag, op grond van het derde lid van artikel 6 van de EVOA, echter vrij akkoord te gaan met een later moment waarop de waarborgsom of gelijkwaardige verzekering gestort respectievelijk gesloten is, mits dit uiterlijk op het moment is waarop de overbrenging aanvangt.

2.4 Hoogte van de financiële zekerheid

In de EVOA heeft de waarborgsom op meer onderwerpen betrekking dan in de oude EVOA. Niet alleen wordt voor elke overbrenging van afvalstoffen waarvoor een kennisgeving is vereist, een waarborgsom of gelijkwaardige verzekering verlangd ter dekking van de vervoerskosten en de kosten van nuttige toepassing of verwijdering, maar ook ter dekking van de nodig geachte voorlopige handelingen (voorlopige nuttige toepassing of voorlopige verwijdering) en de opslagkosten voor 90 dagen.

De hoogte van de waarborgsom of gelijkwaardige verzekering is in de EVOA niet bepaald. Op grond van artikel 59, eerste lid, onderdeel a, van de EVOA kan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Europese Commissie) een methode voor de berekening van de waarborgsom(men) of gelijkwaardige verzekering(en) opstellen en Europees verplicht stellen. Het staat nog niet vast of de Europese Commissie van deze mogelijkheid gebruik zal maken, zodat is gekozen voor een eigen methode.

De hoogte van de te stellen financiële zekerheid is gelijk gehouden aan de hoogte uit de oude regeling. Het betreffende bedrag blijkt in de regel te voldoen, ook ter dekking van de noodzakelijke voorlopige handelingen en opslagkosten. De door of namens de kennisgever te stellen financiële zekerheid bedraagt in beginsel derhalve € 450 per ton over te brengen afvalstoffen (artikel 3, eerste lid).

De mogelijkheid bestaat van dit vastgelegde bedrag van € 450 per ton af te wijken, indien de kosten van nuttige toepassing of verwijdering, daaronder begrepen voorlopige handelingen, alsmede van opslag en vervoer van afvalstoffen kan plaatsvinden voor een lager of hoger bedrag. In dat geval kan de Minister van VROM een hogere financiële zekerheid verlangen, dan wel genoegen nemen met een lagere financiële zekerheid. Essentieel is wel dat het om een afwijking in belangrijke mate moet gaan. Indien een kennisgever om waarborgverlaging verzoekt, zal moeten worden aangetoond dat er inderdaad sprake is van een dergelijke afwijking. Daarvoor moet een offerte worden overgelegd die betrekking heeft op de verwerkingskosten. Voor het vervoer en de opslag gelden de vaste bedragen uit bijlage I. Deze offerte mag niet afkomstig zijn van een bij de kennisgeving betrokken partij.

Voor een aantal afvalstoffen geldt dat in de praktijk, via verzoeken tot waarborgverlaging, herhaaldelijk gebleken is dat daarvoor een lager waarborgbedrag afdoende is. Voor die afvalstoffen geldt een lager waarborgbedrag (artikel 3, tweede lid). Dit betekent dat voor overbrenging van dergelijke afvalstoffen geen waarborgverlaging meer hoeft te worden aangevraagd. In een enkel geval is een hogere vaste waarborgsom vastgesteld, omdat berekend is dat met het bedrag van € 450 er onvoldoende dekking is. De vastgestelde waarborgsom wordt berekend aan de hand van de verwerkingskosten per ton, de opslagkosten voor 90 dagen en de transportkosten per ton per eenheid van afstand. Dit is verder uitgewerkt in bijlage I bij de regeling. Voor het vaststellen van de lijst voor vaste waarborgbedragen zijn de Bazel- of OESO-codes gebruikt. Aan de hand daarvan is het verwerkingstarief voor een afvalstof vastgesteld. Bij het vaststellen van de Bazel- of OESO-code in relatie tot het verwerkingstarief, is uitgegaan van voor de Staat minimaal geacht risico.

Indien financiële zekerheid is gesteld voor meerdere overbrengingen in een bepaalde periode, is het van belang dat de gestelde financiële zekerheid voldoende is om alle afvalstoffen die op een bepaald moment in overbrenging zijn, te vervoeren, op te slaan en te verwerken.

2.5 Invoer van buiten de Gemeenschap

Indien invoer van afvalstoffen afkomstig van buiten de Europese Gemeenschap plaatsvindt, dient de bevoegde autoriteit van het land van bestemming op grond van artikel 6, vierde lid, van de EVOA de hoogte van de, in het land van verzending, gestelde financiële zekerheid te evalueren. Indien de gestelde financiële zekerheid onvoldoende blijkt kan een bijkomende borgsom of gelijkwaardige verzekering worden opgelegd.

3. Vooraf goedgekeurde inrichtingen

In artikel 14 van de EVOA is aangegeven dat de bevoegde autoriteit van bestemming die rechtsmacht bezit over een specifieke inrichting voor nuttige toepassing kan besluiten deze inrichting vooraf goed te keuren. Met deze regeling wordt deze mogelijkheid geschapen voor Nederlandse inrichtingen die afvalstoffen nuttig toepassen. Voor bedrijven die afvalstoffen overbrengen naar de betreffende Nederlandse verwerker heeft dit als voordeel dat zij een overbrengingsperiode kunnen opgeven van drie jaar, terwijl de standaardtermijn uit de EVOA daarvoor maximaal één jaar bedraagt. Daarbij komt nog dat de betrokken bevoegde autoriteiten op basis van de EVOA op kennisgevingen voor de overbrenging van afvalstoffen naar een vooraf goedgekeurde inrichting na afgifte van de ontvangstbevestiging een beslistermijn hebben van zeven werkdagen in plaats van dertig kalenderdagen.

Om in aanmerking te komen voor de status van vooraf goedgekeurde inrichting dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan. Dit in de eerste plaats om zeker te stellen dat wordt voldaan aan de eisen uit de EVOA. In de tweede plaats vinden voor aanvragen voor overbrenging naar vooraf goedgekeurde inrichtingen minder vaak kennisgevingen plaats. Om zeker te stellen dat het voor de betreffende inrichting is gerechtvaardigd de toestemming minder frequent te toetsen is het nodig vooraf een schatting te maken van de wijze waarop met bestaande verplichtingen wordt omgegaan.

3.1 Wm-vergunning

Duidelijk moet zijn dat er sprake is van een inrichting waarin afvalstoffen nuttig mogen worden toegepast. De EVOA staat immers enkel toe inrichtingen vooraf goed te keuren voor overbrenging van afvalstoffen voor nuttige toepassing. Dit betekent dat de aanvraag een inrichting moet betreffen waarvoor een geldige Wm-vergunning bestaat en waarin is opgenomen dat de betreffende inrichting de opgegeven afvalstof nuttig mag toepassen. Op basis van de EVOA dient de goedkeuring te zijn gebaseerd op de omschrijvingen zoals die staan vermeld op bijlage IV/IVA van de EVOA en dus niet op individuele Euralcodes. De aanvrager zal derhalve op het aanvraagformulier naast de Euralcode ook de code uit deze bijlage moeten aangeven. Daarmee kan worden nagegaan of de voorgenomen overbrenging conform de EVOA is en de aangevraagde handeling op grond van de Wm-vergunning is toegestaan. Alleen inrichtingen die in het bezit zijn van een Wm-vergunning, kunnen de status van vooraf goedgekeurde inrichting (VGI-status) voor een aangevraagde handeling verkrijgen.

De goedkeuring dient tevens te worden aangevraagd voor een specifieke handeling (lees: R-handeling als bedoeld in de Kaderrichtlijn afvalstoffen, ook vermeld in bijlage 1A en 1 B van de EVOA). Vanzelfsprekend moet de vergunning van de inrichting voor de betreffende afvalstof deze wijze van bewerken ook daadwerkelijk toestaan. De VGI-status verleend aan een specifieke inrichting per specifieke R-handeling en afgebakende afvalstroom (één code van bijlage IV/IVA van de EVOA). Vergelijkbare afvalstoffen die op een zelfde wijze worden behandeld, mogen worden gecombineerd en er zal daarvoor één goedkeuringsbesluit volgen, zolang dat past binnen de eisen van de EVOA en het eenduidig toetsen van kennisgevingen aan een goedkeuring mogelijk blijft. Dit is overeenkomstig de huidige gang van zaken bij kennisgevingen.

Het is van belang er rekening mee te houden dat de status vooraf goedgekeurde inrichting alleen is toe te kennen aan een inrichting met een vergunning voor het verwerken van de desbetreffende afvalstoffen. Makelaars en handelaren komen dus niet in aanmerking voor deze status. Dit is in overeenstemming met de EVOA die betrekking heeft op inrichtingen waar de verwerking plaatsvindt.

3.2 Naleefgedrag

Om in aanmerking te komen voor de status van vooraf goedgekeurde inrichting dient de exploitatie van de inrichting zodanig te zijn dat in de vier jaar voorafgaande aan het verzoek geen bestuursrechtelijke maatregelen met betrekking tot de inrichting mogen zijn genomen in verband met overtreding van de milieuregelgeving. Gekeken wordt naar eventuele overtredingen van de in bijlage 1 bij Aanwijzing handhaving milieurecht genoemde kernbepalingen van de milieuregelgeving (waaronder de EVOA). Deze kernbepalingen zijn die bepalingen waarbij overtreding het nodige effect kan hebben, zoals fraude of het ernstig in gevaar brengen van het milieu. Vereist is overigens wel dat de genomen bestuursrechtelijke maatregelen niet meer in rechte aanvechtbaar mogen zijn. Voor het verkrijgen van informatie over bestuursrechtelijk handhaving zal door de minister informatie worden ingewonnen bij het bevoegd gezag voor de Wm-vergunning, alsmede bij de VROM-Inspectie.

Daarnaast wordt in het kader van het naleefgedrag ook het strafrechtelijk verleden betrokken. Daartoe dient bij de aanvraag een door de Minister van Justitie afgegeven ‘Verklaring omtrent het gedrag’, als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderliijke gegevens, die niet ouder is dan twee maanden, te worden meegestuurd. Een dergelijke verklaring heeft bij rechtspersonen mede betrekking op vennoten en bestuurders.

Een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij een verdrag dat Nederland bindt, wordt indien voldaan wordt aan de overige eisen van artikel 3a, vierde lid (nieuw), van de Regeling EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, gelijkgesteld met een Nederlandse verklaring omtrent het gedrag.

Gekoppeld aan bovenstaand nalevingvereiste, is de eis dat een inrichting minimaal vier jaar in bedrijf is en gedurende deze periode met de afvalstoffen handelingen van nuttige toepassing heeft verricht.

3.3. Aanvraag

Indien een houder van een inrichting in aanmerking wil komen voor de status van vooraf goedgekeurde inrichting, dient deze daartoe een aanvraag in te dienen. Voor deze aanvraag dient gebruik te worden gemaakt van het formulier van bijlage II. Op dat formulier dient te worden aangegeven op welke afvalstof(fen) de aanvraag betrekking heeft, op welke wijze deze afvalstoffen nuttig zullen worden toegepast en of hiervoor ook een Wm-vergunning is afgegeven. Tevens dient inzage te worden geboden in eventuele bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties die in de vier jaar voor de aanvraag zijn opgelegd.

Over de aanvraag tot voorafgaande goedkeuring zal door de minister informatie worden ingewonnen bij het bevoegd gezag voor de Wm-vergunning, alsmede bij de VROM-Inspectie.

3.4. Looptijd

Wm-vergunningen voor afvalverwerkingsinrichtingen worden afgegeven voor een periode van 10 jaar en worden regelmatig tussentijds aangepast of herzien. Een goedkeuring zal echter nooit langer lopen dan de termijn van de geldende vergunning. Het kan dus zo zijn dat een goedkeuring voor deze bedrijven korter geldt dan 10 jaar. De periode van de toegekende status volgt in dergelijke gevallen de periode gedurende welke de Wm-vergunning van kracht is.

Bedrijven die de status van ‘vooraf goedgekeurde inrichting’ hebben, moeten ervoor zorgdragen dat zij tijdig een nieuwe aanvraag indienen, omdat een toestemming op een algemene kennisgeving de termijn van het zijn van ‘vooraf goedgekeurde inrichting’ niet mag overschrijden.

3.5 Intrekken goedkeuring/wijziging van omstandigheden

De toets die plaatsvindt naar aanleiding van een verzoek tot toekenning van de status van vooraf goedgekeurde inrichting is een momentopname. Op basis van de op dat moment bekende gegevens van de aanvrager, geleverd door de aanvrager en mede beoordeeld door het betrokken bevoegde gezag, wordt een besluit genomen op de aanvraag. De status vooraf goedgekeurde inrichting kan gelezen artikel 14, eerste lid, van de EVOA te allen tijde worden ingetrokken. Aanleiding om daartoe over te gaan zal met name het naleefgedrag van de inrichting met betrekking tot milieuregelgeving zijn. Het bevoegde gezag en het openbaar ministerie kunnen een verzoek tot intrekken indienen bij SenterNovem. Wanneer er sprake is van een sanctie op grond van artikel 18.12 van de Wm is de VROM-Inspectie bevoegd om een procedure tot intrekking te voeren.

3.6 Procedure

Op de beslissing op een aanvraag om in aanmerking te komen voor de status ‘vooraf goedgekeurde inrichting’ is de standaardprocedure uit Titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat de minister in beginsel binnen 8 weken een besluit zal nemen. De behandeling van de aanvraag zal geschieden door SenterNovem – Uitvoering Afvalbeheer, waar deze ook moet worden ingediend.

4. Effecten

4.1 Administratieve lasten

De wijzigingen met betrekking tot de borgstelling leiden tot een daling van de administratieve lasten, nu er geen drie concurrerende offertes hoeven te worden aangeleverd, maar slechts één offerte hoeft te worden overgelegd teneinde voor borgverlaging in aanmerking te komen. Aangezien voor de kosten voor opslag en transport vaste bedragen gelden, hoeft daarvoor geen offerte te worden aangeleverd. Bovendien is er voor een groter aantal afvalstoffen dan in het verleden het geval was een lager borgbedrag vastgesteld, zodat er minder vaak een verzoek tot borgverlaging hoeft te worden ingediend.

De mogelijkheid tot het stellen van financiële zekerheid via een verzekering leidt niet direct tot lagere administratieve lasten.

Een aanvraag tot de status van vooraf goedgekeurde inrichting levert wel administratieve lasten op voor het bedrijfsleven. Daar staat tegenover dat, indien een bedrijf vooraf is goedgekeurd, een algemene kennisgeving voor overbrenging naar het betreffende bedrijf in principe slechts éénmaal per drie jaar hoeft te worden gedaan, tegenover nu ieder jaar. In dat geval hoeft dus aan minder kennisgevingen te worden bijgedragen. Bedrijven dienen zelf de afweging te maken of een dergelijke aanvraag zinvol is. Om de aanvraag te vergemakkelijken is een aanvraagformulier ontwikkeld dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd.

4.2 Overige bedrijfseffecten

Belangrijk voor de kennisgever is dat deze aan (aspirant) leveranciers kan tonen dat de inrichting is aangemerkt als een vooraf goedgekeurde inrichting.

4.3 Milieueffecten

De wijziging van de EVOA is ingegeven door het streven tot bescherming en verbetering van de milieukwaliteit. Met de betreffende wijzigingen ten opzichte van de huidige EVOA is beoogd uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regelgeving inzake overbrenging van afvalstoffen te vergroten. Dientengevolge zal het naleefgedrag verbeteren, hetgeen uiteindelijk tot minder aantasting van het milieu zal leiden.

5. Handhaving

Voor de handhaving hebben beide wijzigingen geen gevolgen.

6. Notificatie

De onderhavige regeling is op 29 april 2009 in ontwerp gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, notificatienummer 2009/0244/NL, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Naar aanleiding van de notificatie zijn geen reacties binnengekomen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

Naar boven