Besluit houdende vaststelling van het Subsidieprogramma Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water

17 september 2009

Nr. CEND/HDJZ-2009/852 sector WAT

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Kaderregeling subsidies duurzaamheid Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

Artikel 1

Als subsidieprogramma als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Kaderregeling subsidies duurzaamheid Verkeer en Waterstaat, wordt vastgesteld het Subsidieprogramma Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Op een subsidie die is aangevraagd of verleend voor 1 januari 2012 blijft dit besluit en het daarbij vastgestelde subsidieprogramma van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2012.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2012.

Dit besluit zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.

BIJLAGE

Subsidieprogramma Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water1

§ 1. Begripsomschrijvingen

In dit subsidieprogramma wordt verstaan onder:

aanvrager:

provincie, gemeente, waterschap, openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan, onderzoeksinstelling of onderneming;

combinatieproject:

project dat bestaat uit een combinatie van ten minste twee van de hieronder genoemde projecten:

  • industrieel onderzoeksproject;

  • experimenteel ontwikkelingsproject;

  • milieu-investeringsproject;

demonstratieproject:

samenhangend geheel van activiteiten die een technisch, economisch of organisatorisch risico inhouden en die bestaan uit het door de aanvrager toepassen van maatregelen die in het kader van de verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van een Nederlands oppervlaktewaterlichaam voor Nederland nieuw zijn dan wel een nieuwe toepassing inhouden;

eerste-toepassingsproject:

samenhangend geheel van activiteiten bestaande uit het treffen van maatregelen gericht op de verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van een Nederlands oppervlaktewaterlichaam met behulp van apparaten, systemen of technieken die reeds eerder zijn gedemonstreerd, maar die in Nederland nog niet gebruikelijk zijn;

experimenteel ontwikkelingsproject:

project als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel e, van de kaderregeling, gericht op verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van een binnen de Nederlandse rechtsmacht gelegen oppervlaktewaterlichaam;

gemeenschappelijk orgaan:

gemeenschappelijk orgaan als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

industrieel onderzoeksproject:

project als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de kaderregeling, gericht op verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van een Nederlands oppervlaktewaterlichaam;

Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water:

Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water opgenomen in het Innovatieprogramma ‘Mobiliteit en Water’ van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;

kaderregeling:

Kaderregeling subsidies duurzaamheid verkeer en waterstaat;

Kaderrichtlijn Water:

richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU L 327);

milieu-investeringsproject:

project als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel m, aanhef en onder 1°, van de kaderregeling, gericht op verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van een Nederlands oppervlaktewaterlichaam;

openbaar lichaam:

openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

praktijkexperiment:

samenhangend geheel van activiteiten bestaande uit het treffen van innovatieve technische, organisatorische of beheersmatige voorzieningen die geheel of nagenoeg geheel bestemd zijn voor het vergroten van inzicht in de geschiktheid voor het verbeteren van de chemische of ecologische kwaliteit van een Nederlands oppervlaktewaterlichaam, alsmede de daarmee samenhangende activiteiten die geheel of nagenoeg geheel gericht zijn op het verbeteren van die geschiktheid;

samenwerkingsverband:

verband zonder rechtspersoonlijkheid van twee of meer aanvragers;

subsidieontvanger:

aanvrager die een subsidie op grond van dit subsidieprogramma ontvangt.

Toelichting

Het onderhavige subsidieprogramma, maakt onderdeel uit van het innovatieprogramma KRW dat is opgenomen in het innovatieprogramma ‘Innovatie Mobiliteit en Water’ van het ministerie van Verkeer en Waterstaat van juli 2006 (Kamerstukken 2005/06, 29 644, nr. 69).

De inzet van het Innovatieprogramma KRW is onder meer dat uit eerdere succesvolle innovaties slimme, kosteneffectieve maatregelen voor de uitvoering van de KRW gaan voortvloeien en innovaties voortaan ook zonder financiële impulsen tot stand komen, alsmede dat de positie van de Nederlandse watersector wordt versterkt.

Dit subsidieprogramma ziet zowel op praktijkpilots om nieuwe technieken en samenwerkingsvormen uit te testen als op de stimulering van innovaties op het vlak van kennisontwikkeling. Het programma is bestemd voor zowel provincie, gemeente, waterschap, openbaar lichaam, gemeenschappelijk orgaan of onderzoeksinstellingen als wel voor ondernemingen. Ook samenwerkingsverbanden kunnen een aanvraag indienen.

In deze paragraaf zijn, in aanvulling op de kaderregeling, de begrippen omschreven die in het subsidieprogramma voorkomen. Zo nodig wordt in het navolgende per begrip een toelichting gegeven.

Het begrip onderneming is in artikel 1 van de kaderregeling omschreven en heeft een zeer ruime betekenis: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm en ongeacht de wijze waarop zij wordt gefinancierd, die een economische activiteit uitoefent.

Ook het begrip onderzoeksinstelling wordt in artikel 1 van de kaderregeling omschreven en wordt hier niet nader toegelicht. Opgemerkt dient te worden dat steeds meer onderzoeksinstellingen ook economische activiteiten verrichten. Voor wat betreft die activiteiten zijn zij een onderneming en geen onderzoeksinstelling. Om voor de niet-economische activiteiten als onderzoeksinstelling in de zin van dit subsidieprogramma aangemerkt te kunnen worden, moet een instelling voor de economische en niet-economische activiteiten een strikt gescheiden boekhouding voeren.

Door middel van een openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen kunnen gemeenten, provincies en waterschappen samenwerken bij de uitvoering van een project. Het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan is dan de aanvrager van de subsidie.

In de omschrijvingen van de verschillende projectcategorieën wordt het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ gebruikt in de zin van oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in de Waterwet. Het gaat daarbij om een samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Waterwet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna.

Ook projecten die bijdragen aan een verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van de waterbodem, de oevers en flora en fauna vallen derhalve onder de reikwijdte van het subsidieprogramma. De verschillende projectcategorieën worden bij paragraaf 2 nader toegelicht.

§ 2. Subsidiabele projecten

De minister kan op aanvraag subsidie verlenen voor een:

  • a. industrieel onderzoeksproject;

  • b. experimenteel ontwikkelingsproject;

  • c. milieu-investeringsproject, uitsluitend voor zover het een praktijkexperiment, demonstratieproject of eerste-toepassingsproject betreft;

  • d. combinatieproject.

Toelichting

In deze paragraaf zijn de projecten opgenomen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd.

Een industrieel onderzoeksproject is in de kaderregeling omschreven als een samenhangend geheel van onderzoeksactiviteiten gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés of diensten of om bestaande producten, procédés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Nadruk in deze fase ligt op gericht onderzoek. De ontwikkeling van een prototype behoort daar niet toe.

Een experimenteel ontwikkelingsproject is in de kaderregeling omschreven als een samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het verwerven, combineren, vormgeven of gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke of andere relevante kennis en vaardigheden voor plannen, schema’s of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procédés of diensten, voor zover deze activiteiten geen routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, procédés of diensten behelzen, zelfs als die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden. Daarbij mag het enerzijds niet om fundamenteel onderzoek gaan, anderzijds niet om het testen of toepassen in de praktijk. Wel kan een eerste prototype in deze fase worden ontwikkeld. Voor ondernemingen echter geldt dat de ontwikkeling van een commercieel bruikbaar prototype of proefproject alleen is toegestaan, indien het ontwikkelde prototype of het proefproject het commerciële eindproduct is en het economisch niet rendabel is om dit alleen voor demonstratie- en validatiedoeleinden te gebruiken.

Een milieu-investeringsproject is in de kaderregeling zeer ruim omschreven, overeenkomstig de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming (hierna: Milieurichtsnoeren) (PbEU 2008, C 82). Op grond van artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de kaderregeling kunnen in een subsidieprogramma onderdelen van projecten worden bepaald die voor subsidie in aanmerking komen. Voor het onderhavige subsidieprogramma zijn de volgende drie onderdelen van een milieu-investeringsproject bepaald: praktijkexperimenten, demonstratieprojecten en eerste-toepassingsprojecten. Zij hebben elk betrekking op een verschillende fase van de toepassing van een voorziening.

Een praktijkexperiment volgt direct na de fase van experimentele ontwikkeling en dient om het inzicht in de geschiktheid te vergroten.

Met een demonstratieproject wordt een investering gedaan die voor Nederland nieuw is of een nieuwe toepassing inhoudt. Kenmerkend is dat een dergelijke toepassing een technisch, organisatorisch of economisch risico inhoudt. Met een eerste-toepassingsproject wordt een voorziening toegepast die reeds eerder in Nederland is gedemonstreerd, maar nog niet gebruikelijk is. Dit is in feite de laatste stap voordat een apparaat, systeem of techniek op bredere schaal kan worden toegepast.

Het is mogelijk dat de activiteiten van een aanvraag onder meer dan een van deze soorten projecten vallen. Daarvoor kan een gecombineerde aanvraag worden ingediend. De aanvraag dient de verschillende projectonderdelen, die zoals hierboven aangegeven is betrekking hebben op diverse fasen, in dat geval wel te onderscheiden, zowel in het activiteitenplan als de begroting. Op die manier kan de hoogte van de subsidie voor de verschillende projectonderdelen op de juiste wijze worden bepaald naar rato van de verschillende projectonderdelen.

Uit de kaderregeling (artikel 1) volgt dat onderzoeksinstellingen in die hoedanigheid alleen subsidie kunnen aanvragen voor niet-economische activiteiten. Als een onderzoeksinstelling subsidie aanvraagt voor economische activiteiten, wordt zij voor die activiteiten als onderneming aangemerkt wat gevolgen heeft voor de hoogte van de subsidie (zie ook de toelichting op § 1). Voor de praktische toetsing van wat in deze wordt verstaan onder niet-economische activiteiten van een onderzoeksinstelling, wordt verwezen naar de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PbEU 2006, C 323).

Voor de goede orde wordt benadrukt dat de projecten waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet zijn beperkt tot technologische innovaties; deze kunnen zich ook richten op proces- en bestuurlijke innovaties en economische innovaties, dan wel een samenspel van de hier genoemde innovatievormen.

§ 3. Weigeringsgronden

  • 1. De minister verleent geen subsidie indien:

    De geraamde subsidie minder bedraagt dan de in § 4, vijfde tot en met tiende lid, genoemde bedragen dan wel de aanvraag voor het overige niet voldoet aan het bepaalde in dit subsidieprogramma;

  • 2. De minister verleent geen subsidie aan een grote onderneming voor een industrieel onderzoeksproject of een experimenteel ontwikkelingsproject, tenzij de betrokken onderneming bij de aanvraag schriftelijk aantoont dat de subsidie leidt tot:

    • a. een wezenlijke toename van de omvang of reikwijdte van het project of de activiteit,

    • b. een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de subsidieontvanger voor het project of de activiteit, of

    • c. een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken project of de betrokken activiteit wordt ontplooid.

  • 3. De minister verleent geen subsidie aan een grote onderneming voor een milieu-investeringsproject, tenzij de betrokken onderneming bij de aanvraag schriftelijk aantoont dat zonder de subsidie niet voor het milieuvriendelijker alternatief zou zijn gekozen. Daartoe verstrekt de betrokken onderneming gegevens die aantonen dat:

    • a. de referentiesituatie geloofwaardig is;

    • b. de subsidiabele kosten zijn berekend overeenkomstig artikel 18 van de kaderregeling;

    • c. de investering in het project zonder subsidie niet voldoende rendabel is, rekening houdend met de eventuele voordelen die de investering zonder subsidie met zich meebrengt, met inbegrip van de waarde van verhandelbare vergunningen die voor de betrokken onderneming beschikbaar komen na de milieuvriendelijke investering.

  • 4. Als termijn waarbinnen het project moet worden voltooid als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel c, van de kaderregeling wordt vastgesteld 1 januari 2012.

Toelichting

Een aanvraag wordt, op grond van artikel 34, eerste lid, onderdeel a, afgewezen als die niet voldoet aan het bepaalde in de kaderregeling en dit subsidieprogramma. Meer specifiek is bepaald dat indien de geraamde subsidie onder de in § 4, vijfde tot en met tiende lid, genoemde minimum subsidiebedragen komt, dit ook tot een afwijzing leidt. Verder moet het ten tijde van de aanvraag voldoende aannemelijk zijn dat het project vóór 1 januari 2012 kan worden afgerond. Deze laatste twee bepalingen zijn opgenomen, omdat het subsidieprogramma ten doel heeft relatief kortlopende projecten met naar verwachting concrete resultaten te ondersteunen. Onder de minimum subsidiebedragen wordt geen concreet meetbaar resultaat verwacht.

In artikel 34 van de kaderregeling zijn nog meer weigeringsgronden opgenomen. Zo wordt een aanvraag afgewezen, indien de minister aanwijzingen heeft dat de aanvrager het project onvoldoende kan financieren. Voor de beoordeling van de haalbaarheid van de financiering wordt gekeken naar de eigen middelen die de aanvrager kan inzetten en naar de middelen waarvan de aanvrager aantoont dat derden die ter beschikking zullen stellen. Daarnaast wordt de aangevraagde subsidie meegenomen in de beoordeling.

De subsidie wordt eveneens geweigerd indien de minister aanwijzingen heeft dat de technische, organisatorische of economische haalbaarheid van het project onvoldoende is.

Ten slotte mogen de werkzaamheden voor het project niet voor het indienen van de subsidieaanvraag zijn begonnen. Voor die tijd mogen ook nog geen verplichtingen ten behoeve van het project zijn aangegaan. Artikel 34, eerste lid onder d van de kaderregeling biedt ruimte om een uitzondering te maken voor verplichtingen die worden aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat de subsidie wordt verleend. Deze voorwaarde moet zodanig zijn opgenomen, dat als de subsidie niet wordt verleend, partijen op geen enkele wijze, direct noch indirect, aan de betreffende overeengekomen verplichtingen zijn gebonden.

De weigeringsgrond van het tweede lid houdt verband met eisen die in de Algemene groepsvrijstellingsverordening aan steun aan grote ondernemingen worden gesteld. Er moet een stimulerend effect zijn vastgesteld voordat steun aan grote ondernemingen toelaatbaar is. Het tweede lid geeft aan hoe dit stimulerend effect kan worden vastgesteld. De weigeringsgrond van het derde lid houdt verband met eisen die in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming aan grote ondernemingen voor milieusteun worden gesteld. Er moet een stimulerend effect zijn vastgesteld voordat milieusteun aan grote ondernemingen toelaatbaar is. Het derde lid bepaalt hoe dit stimulerend effect kan worden vastgesteld.

Daarnaast zijn de weigeringsgronden ex artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Zo kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • de activiteiten niet zullen plaatsvinden;

  • niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

  • niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd.

  • Verder kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:

  • in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

  • failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

§ 4. Subsidieplafond en minimale en maximale hoogte van de subsidie

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 39,5 miljoen.

  • 2. Van het bedrag, genoemd in het eerste lid, is € 4 miljoen beschikbaar voor:

    • a. industriële onderzoeksprojecten;

    • b. experimentele ontwikkelingsprojecten; en

    • c. combinatieprojecten die bestaan uit een combinatie van projecten als bedoeld in onderdeel a en b.

  • 3. Van het bedrag, genoemd in het eerste lid, is € 35,5 miljoen beschikbaar voor:

    • a. milieu-investeringsprojecten; en

    • b. combinatieprojecten die bestaan uit een combinatie van een project als bedoeld in onderdeel a en een project als bedoeld in het tweede lid van deze paragraaf.

  • 4. Indien, na rangschikking als bedoeld in § 5, eerste lid, het beschikbare bedrag, genoemd in het tweede of derde lid, niet wordt bereikt, kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het voor de andere projecten beschikbare bedrag, voor zover het voor die projecten beschikbare bedrag niet voldoende is om alle voor die projecten ingediende en in de rangschikking opgenomen aanvragen te honoreren.

  • 5. Voor een industrieel onderzoeksproject bedraagt de subsidie ten hoogste:

    • a. voor een provincie, gemeente, waterschap, openbaar lichaam, gemeenschappelijk orgaan of onderzoeksinstelling: 75 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • b. voor een kleine onderneming: 70 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • c. voor een middelgrote onderneming: 60 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • d. voor een grote onderneming: 50 procent van de subsidiabele projectkosten;

    tot een maximumsubsidie van € 1.000.000,– per aanvraag, met dien verstande dat geen subsidie wordt verleend indien de door de Minister geraamde subsidie minder zou bedragen dan € 100.000,–.

  • 6. Voor een experimenteel ontwikkelingsproject bedraagt de subsidie ten hoogste:

    • a. voor een provincie, gemeente, waterschap, openbaar lichaam, gemeenschappelijk orgaan of onderzoeksinstelling: 75 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • b. voor een kleine onderneming: 45 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • c. voor een middelgrote onderneming: 35 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • d. voor een grote onderneming: 25 procent van de subsidiabele projectkosten;

    tot een maximumsubsidie van € 1.000.000,– per aanvraag, met dien verstande dat geen subsidie wordt verleend indien de door de Minister geraamde subsidie minder zou bedragen dan € 100.000,–.

  • 7. In geval van een samenwerkingsverband voor de uitvoering van een project als bedoeld in het vijfde of zesde lid wordt de subsidie per deelnemer afzonderlijk berekend, tot een maximum van € 1.000.000,– voor het samenwerkingsverband als geheel, met dien verstande dat geen subsidie wordt verleend indien de door de Minister geraamde subsidie in totaal minder zou bedragen dan € 100.000,–.

  • 8. Voor een milieu-investeringsproject van een provincie, gemeente, waterschap, openbaar lichaam, gemeenschappelijk orgaan of een onderzoeksinstelling bedraagt de subsidie ten hoogste 70 procent van de subsidiabele projectkosten tot een maximumsubsidie van € 7.500.000,–, met dien verstande dat geen subsidie wordt verleend indien de door de Minister geraamde subsidie minder zou bedragen dan € 400.000,–.

  • 9. Voor een milieu-investeringsproject van een onderneming bedraagt de subsidie ten hoogste:

    • a. voor een kleine onderneming: 70 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • b. voor een middelgrote onderneming: 60 procent van de subsidiabele projectkosten;

    • c. voor een grote onderneming: 50 procent van de subsidiabele projectkosten;

    tot een maximum subsidie van € 7.500.000,– per aanvraag, met dien verstande dat geen subsidie wordt verleend indien de door de Minister geraamde subsidie minder zou bedragen dan € 100.000,– voor een kleine of middelgrote onderneming of minder dan € 200.000,– voor een grote onderneming.

  • 10. In geval van een samenwerkingsverband voor de uitvoering van een project als bedoeld in het achtste of negende lid wordt de subsidie per deelnemer afzonderlijk berekend, tot een maximum subsidie van € 7.500.000,– voor het samenwerkingsverband als geheel, met dien verstande dat geen subsidie wordt verleend indien de door de Minister geraamde subsidie in totaal minder zou bedragen dan:

    • a. € 400.000,– wanneer een provincie, gemeente, waterschap, openbaar lichaam, gemeenschappelijk orgaan of onderzoeksinstelling deel uitmaakt van het samenwerkingsverband;

    • b. € 100.000,– wanneer uitsluitend kleine en middelgrote ondernemingen deel uitmaken van het samenwerkingsverband;

    • c. € 200.000,– wanneer uitsluitend kleine of middelgrote ondernemingen en grote ondernemingen deel uitmaken van het samenwerkingsverband.

  • 11. Voor een milieu-investeringsproject van een provincie, gemeente of waterschap bestaan de subsidiabele kosten uit de in artikel 12, eerste lid, van de kaderregeling opgenomen subsidiabele kosten en uit de noodzakelijke kosten voor bouwkundige voorzieningen.

  • 12. Voor een combinatieproject bedraagt de subsidie maximaal, onverminderd het bepaalde in het zevende en tiende lid, het totaal van de subsidiebedragen per projectonderdeel, berekend overeenkomstig de voor dat projectonderdeel geldende percentages en minimale en maximale subsidiebedragen, met dien verstande dat het minimale subsidiebedrag wordt berekend naar rato van het procentuele aandeel van het betreffende projectonderdeel in het combinatieproject.

Toelichting

In deze paragraaf zijn het beschikbare subsidieplafond en de hoogte van de subsidie opgenomen. Van het beschikbare subsidieplafond van € 39,5 miljoen is bijna 90 procent beschikbaar voor milieu-investeringsprojecten (praktijkexperimenten, demonstratieprojecten en eerste-toepassingsprojecten) en ruim 10 procent voor industriële onderzoeksprojecten en experimentele ontwikkelingsprojecten. Hieruit blijkt de nadruk van het subsidieprogramma op uitvoering van praktijkpilots. Indien het bedrag dat voor ene soort projecten is gereserveerd niet wordt bereikt kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het voor de andere projecten beschikbare bedrag.

Een combinatieproject van een industrieel onderzoeks- en een experimenteel ontwikkelingsproject valt onder het voor deze projecten beschikbare bedrag. Een combinatieproject van een industrieel onderzoeksproject of een experimenteel ontwikkelingsproject en een milieu-investeringsproject valt echter volledig onder het beschikbare bedrag voor milieu-investeringsprojecten. Dit laatste is bepaald om bij de rangschikking te voorkomen dat meerdere projecten slechts gedeeltelijk zouden kunnen worden gehonoreerd.

De kaderregeling geeft aan welke ruimte er is in de zin van subsidiepercentages, maximale subsidiebedragen en subsidiabele kosten. Er bestaat in sommige gevallen echter ook een mogelijkheid hier van af te wijken.

Zo staat de kaderregeling in artikel 2, twaalfde lid, toe dat, indien in het subsidieprogramma is opgenomen dat tevens subsidie kan worden verleend aan een provincie, gemeente of waterschap voor activiteiten die geen economisch karakter hebben, in het subsidieprogramma andere maximale subsidiepercentages, maximale subsidiebedragen en subsidiabele kosten worden vastgesteld dan in de kaderregeling zijn opgenomen.

Per projectcategorie zijn maximale subsidiepercentages en maximale subsidiebedragen opgenomen. Voor ondernemingen zijn de subsidiepercentages overeenkomstig de kaderregeling. Gelet op het bepaalde in artikel 2, twaalfde lid, van de kaderregeling is ten aanzien van gemeente, provincie en waterschap het subsidiepercentage bepaald op maximaal 75 voor industriële onderzoeksprojecten en experimentele ontwikkelingsprojecten en op maximaal 70 voor milieu-investeringsprojecten. Bovendien bestaan voor provincie, gemeente en waterschap de subsidiabele kosten voor een milieu-investeringsproject uit de in het eerste lid van artikel 12 van de kaderregeling genoemde kosten. Het gaat dan met name om de investeringskosten op afschrijvingsbasis gedurende de projectperiode. De bouwkundige voorzieningen die voor het project noodzakelijk zijn behoren eveneens tot de subsidiabele kosten. Ook kan bij cumulatie van subsidies als bedoeld in artikel 6 van de kaderregeling een hoger subsidiebedrag worden verstrekt, tot maximaal de omvang van de subsidiabele projectkosten. En anders dan bij ondernemingen (zie verderop in de toelichting) wordt, omdat de volledige investeringskosten subsidiabel zijn, het saldo van de exploitatiekosten gedurende de eerste vijf jaar van de exploitatie, buiten beschouwing gelaten.

Artikel 8, vierde lid, van de kaderregeling maakt het mogelijk voor een entiteit, niet zijnde een onderneming, een hoger subsidiepercentage vast te stellen in het subsidieprogramma. Het gaat dan om andere entiteiten dan provincie, gemeente en waterschap die geen onderneming zijn, zoals bijvoorbeeld een gemeenschappelijk orgaan of een openbaar lichaam. Een onderzoeksinstelling die voldoet aan de begripsomschrijving van artikel 1 van de kaderregeling is eveneens geen onderneming.

Gelet op artikel 8, vierde lid, kaderregeling zijn de subsidiepercentages voor onderzoeksinstellingen hoger dan voor ondernemingen.

In het kader van dit subsidieprogramma oefenen de genoemde overheden en entiteiten een specifieke overheidstaak, ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, uit. Er is daarom geen sprake van activiteiten met een economisch karakter dan wel van entiteiten die als onderneming kunnen worden aangemerkt.

Het bovenstaande brengt met zich mee dat de subsidie die op grond van dit subsidieprogramma aan een provincie, gemeente, waterschap, openbaar lichaam en een gemeenschappelijk orgaan wordt verstrekt niet als staatssteun wordt aangemerkt in de zin van het EG-verdrag. De beperkingen die aan de verstrekking van staatssteun op grond van het EG-verdrag worden gesteld, behoeven voor deze entiteiten derhalve niet te gelden.

Voorts is een minimale omvang van het project bepaald. Het aangevraagde subsidiebedrag is daarbij niet bepalend. Voor een project waarvoor minder subsidie wordt geraamd dan het in deze paragraaf genoemde toepasselijke bedrag, wordt geen subsidie verleend. Het subsidieprogramma heeft immers als doel om projecten te ondersteunen die vanwege hun omvang een substantiële bijdrage aan de doelstellingen van het subsidieprogramma kunnen leveren.

Het minimale subsidiebedrag van een milieu-investeringsproject van een onderneming is lager dan voor gemeente, provincie en waterschap. Dit is zo bepaald, omdat voor een onderneming alleen de extra investeringskosten van een milieu-investeringsproject voor subsidie in aanmerking komen (zie verderop in deze toelichting).

Voor een combinatieproject worden de minimale subsidiebedragen bepaald naar rato van de verschillende projectonderdelen in het combinatieproject als geheel. Voorbeeld: een combinatieproject van een grote onderneming bestaat voor 50 procent uit experimentele ontwikkeling en voor 50 procent uit een praktijkexperiment. De minimale subsidie voor de experimentele ontwikkeling bedraagt dan: 0,5 * € 100.000,– = € 50.000,– en voor het praktijkexperiment 0,5 * € 200.000,– = € 100.000,–. In totaal moet de door de Minister geraamde subsidie derhalve minimaal € 150.000,– bedragen.

Voor de milieu-investeringsprojecten van ondernemingen, gemeenschappelijk orgaan of openbaar lichaam en onderzoeksinstellingen gelden de subsidiabele kosten als bepaald in artikel 18 van de kaderregeling. Het eerste lid van dat artikel bepaalt, dat de subsidiabele kosten alleen de extra investeringskosten zijn die noodzakelijk zijn om het met het project beoogde beschermingsniveau te bereiken. In het kader van dit subsidieprogramma zijn dit de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor de verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van een Nederlands oppervlaktewaterlichaam. Dit brengt met zich mee, tenzij deze kosten gemakkelijk zijn aan te wijzen, dat de investeringskosten van het project vergeleken moeten worden met de investeringskosten van een referentiesituatie.

De in aanmerking komende subsidiabele kosten van een milieu-investeringsproject van een onderneming, gemeenschappelijk orgaan, openbaar lichaam of onderzoeksinstelling worden in twee fasen bepaald. Eerst worden de extra investeringskosten voor de verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van een Nederlands oppervlaktewaterlichaam bepaald. Indien de extra investeringskosten niet gemakkelijk kunnen worden vastgesteld, dient dit te gebeuren door middel van een vergelijking met een referentiesituatie. De referentiesituatie is een technische vergelijkbare investering die een lager niveau van milieubescherming biedt, die overeenstemt met de voorgeschreven communautaire normen, waarvan aannemelijk is dat zij zonder subsidie zou worden uitgevoerd en die uit zakelijk oogpunt een geloofwaardig alternatief is voor de met het project beoogde investering.

Vervolgens worden op grond van artikel 18, zesde lid, van de kaderregeling de extra exploitatiebaten en extra exploitatielasten die betrekking hebben op de extra investering gedurende de eerste vijf jaar van de investering bepaald. Een positief saldo moet van de subsidiabele investeringskosten worden afgetrokken, een negatief saldo mag bij de subsidiabele investeringskosten worden opgeteld. Overigens mogen extra afschrijvingskosten en extra financieringskosten en rentevergoedingen niet worden meegenomen in de exploitatiekostenberekening. Financieringskosten en rentevergoedingen zijn niet subsidiabel op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van de kaderregeling. Door deze kosten wel in de exploitatiekostenberekening mee te nemen, zouden deze indirect alsnog subsidiabel worden gemaakt. Voor afschrijvingskosten geldt dat deze in feite investeringskosten zijn. Door de afschrijvingskosten in de exploitatiekostenberekening mee te nemen, zouden de investeringskosten voor dat deel indirect dubbel worden gesubsidieerd.

Indien de extra investeringskosten niet gemakkelijk zijn te bepalen en deze ook niet aan de hand van een referentiesituatie kunnen worden bepaald, kunnen er geen subsidiabele kosten worden bepaald en kan er ook geen subsidie worden verstrekt.

De aanvrager dient de referentiesituatie en het exploitatiesaldo aannemelijk te maken. Op het aanvraagformulier zijn daarover vragen opgenomen.

Ter illustratie van het bovenstaande volgen hieronder enkele voorbeelden. Een project behelst de nieuwbouw van een gemaal met een innovatieve visvriendelijke voorziening die de overlevingskans voor vissen sterk vergroot. Een traditioneel gemaal kent deze voorziening niet. De referentiesituatie is dan de nieuwbouw van een traditioneel gemaal dat dezelfde capaciteit en dezelfde andere technische eigenschappen heeft. De subsidiabele kosten worden gevormd door de extra investeringskosten van het met het project beoogde gemaal in vergelijking met de kosten van een vergelijkbaar traditioneel gemaal. Als het met het project beoogde gemaal tot een exploitatienadeel leidt in vergelijking met een vergelijkbaar traditioneel gemaal, mag het exploitatienadeel over de eerste vijf exploitatiejaren bij de subsidiabele kosten worden opgeteld.

Als de visvriendelijke voorziening bij een bestaand gemaal wordt aangebracht, vormen de volledige investeringskosten van deze extra voorziening de subsidiabele kosten. Deze kosten zijn de relatief eenvoudig vast te stellen kosten die betrekking hebben op de verbetering van de waterkwaliteit.

Een vergelijkbaar voorbeeld voor een andere investering: een project behelst de nieuwbouw van een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Deze installatie kent een innovatieve vierde zuiveringstrap die een traditionele RWZI niet kent. De referentiesituatie is dan de nieuwbouw van een traditionele RWZI die dezelfde capaciteit en dezelfde andere technische eigenschappen heeft. De subsidiabele kosten worden gevormd door de extra investeringskosten van de met het project beoogde RWZI in vergelijking met een vergelijkbare traditionele RWZI. Als de met het project beoogde RWZI tot een exploitatienadeel leidt in vergelijking met een vergelijkbare traditionele RWZI, mag het exploitatienadeel over de eerste vijf exploitatiejaren bij de subsidiabele kosten worden opgeteld.

Als de innovatieve vierde zuiveringstrap bij een bestaande RWZI wordt aangebracht, vormen de volledige investeringskosten van deze extra voorziening de subsidiabele kosten. Deze kosten zijn de gemakkelijk vast te stellen kosten die betrekking hebben op de verbetering van de waterkwaliteit.

§ 5. Verdeling van de gelden en rangschikkingscriteria

  • 1. De verdeling van de beschikbare gelden vindt plaats op basis van rangschikking van de subsidieaanvragen die in behandeling zijn genomen en niet zijn afgewezen en bovendien in voldoende mate aan de in het tweede lid vermelde criteria voldoen.

  • 2. De rangschikking geschiedt op basis van de volgende criteria:

    • a. de mate waarin het project bijdraagt aan de beleidsopgave van de Kaderrichtlijn Water in de zin van de verbetering van de chemische of ecologische kwaliteit van het Nederlandse oppervlaktewater, afgezet tegen de verwachte kosten ervan, mede gelet op potentiële navolging of uitbreiding van het project;

    • b. de mate waarin een project aantoonbaar vernieuwend is ten opzichte van gangbare maatregelen voor uitvoering van de Kaderrichtlijn Water;

    • c. de andere positieve effecten die uit het project voortvloeien;

    • d. de organisatie van het project, inhoudende de kwaliteit van de uitvoerders, de planning, de indicatoren voor het meten van effecten en de wijze waarop de communicatie en de overdracht van kennis en ervaring plaatsvindt, alsmede de betrokkenheid bij het project van relevante partijen en de mate waarin deze partijen financieel aan het project bijdragen.

  • 3. Het resultaat van de beoordeling op basis van de criteria, genoemd onder a en b, weegt elk voor 35 procent in de rangschikking mee, de criteria onder c en d elk voor 15 procent.

  • 4. Indien twee of meer aanvragen na rangschikking op dezelfde plaats in de rangschikking terechtkomen en deze plaats samenvalt met het bereiken van het subsidieplafond, wordt door middel van loting de definitieve plaats in de rangschikking bepaald.

Toelichting

In dit artikel zijn de criteria opgenomen op grond waarvan de aanvragen worden beoordeeld en vervolgens de rangorde van de aanvragen wordt bepaald. Alleen de projecten die niet eerder zijn afgewezen, komen in beginsel voor rangschikking in aanmerking. ‘In beginsel’ wil zeggen dat bovendien in voldoende mate moet worden voldaan aan de criteria op basis waarvan wordt gerangschikt. Op deze wijze komen alleen projecten van voldoende kwaliteit voor rangschikking in aanmerking. De aanvraag van een samenwerkingsverband wordt in de rangschikking als één aanvraag beschouwd, ongeacht het aantal deelnemers aan het samenwerkingsverband dat de aanvraag indient.

De kosteneffectiviteit is een belangrijk criterium. Zaken die hierbij een rol spelen zijn de kosten van het project afgezet tegen de verwachte positieve effecten van het project op de chemische of ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater. Daarbij dient ook inzicht te worden verschaft over potentiële navolging of uitbreiding van het project. Het gaat dan om de mate waarin het project navolging kan vinden en – indien relevant – de mate waarin het project zelf kan worden uitgebreid. Het gaat er om dat het project daadwerkelijk kan bijdragen aan een doorbraak bij de aanpak van het betreffende knelpunt. Het perspectief van lagere kosten en een hoger doelbereik voor de KRW ten opzichte van de gangbare maatregelen is daarbij een belangrijke factor. Van eminent belang bij het realiseren van doorbraken is tevens de mate waarin het project daadwerkelijk vernieuwend is ten opzichte van de gangbare maatregelen voor de realisering van de KRW-doelen.

Bij de beoordeling spelen ook andere positieve effecten die uit het project voortvloeien een rol. Het gaat hierbij met name om bijdragen aan de beleidsopgaven die voortvloeien uit de klimaatverandering, inclusief de energietransitie als genoemd in pijler 3 van het Coalitieakkoord, alsmede nationale wet- en regelgeving en andere Europese richtlijnen dan de KRW die een stimulans geven aan duurzaam water-, natuur-, landschaps- en milieubeheer. Bij de aanvullende baten worden ook betrokken de baten die voortvloeien uit intellectueel eigendom dat uit het innovatieproject wordt verkregen en de verwachte baten door verbetering van de concurrentiepositie van de Nederlandse watersector ten opzichte van het buitenland.

De organisatie van het project is van belang om zicht te krijgen op de kwaliteit van het project. Hierbij spelen de volgende aspecten een rol: de planning van de werkzaamheden, de ervaring en kwaliteit van betrokkenen, de gehanteerde indicatoren voor het meten van de effecten van de innovatie en de communicatie rond het project. Samenwerking in de projecten is van belang met het oog op de mogelijkheden voor navolging en (indien relevant) uitbreiding van het project tot breed toegankelijke, gangbare maatregelen voor de uitvoering van de KRW.

§ 6. Aanwijzing uitvoeringsinstantie

Als uitvoeringsinstantie als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel l, van de kaderregeling wordt aangewezen Dienst Uitvoering, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken.

Toelichting

Dienst Uitvoering, een onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, is de opvolger van het agentschap SenterNovem van datzelfde ministerie. Tot het definitief opgaan van de Dienst Uitvoering in een per 1 januari 2010 nieuw te vormen agentschap, blijft de uitvoeringsinstantie uit praktisch oogpunt de naam SenterNovem op de website en in email-verkeer hanteren.

§ 7. Indiening van aanvragen

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een volledig ingevuld aanvraagformulier als bedoeld in bijlage A van dit subsidieprogramma. Alle aanvragen moeten bij Dienst Uitvoering uiterlijk 6 november 2009 om 17.00 uur zijn ontvangen.

  • 2. Een aanvraag kan ook worden ingediend door twee of meer aanvragers gezamenlijk die aan de hand van een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst een samenwerkingsverband vormen. De aanvraag wordt ingediend door een van de aanvragers uit het samenwerkingsverband die als penvoerder de overige aanvragers vertegenwoordigt. Alle correspondentie over de subsidie wordt door Dienst Uitvoering gevoerd met de penvoerder. Ook de uitbetaling van de subsidie, waaronder begrepen de uitbetaling van de eventuele voorschotten, geschiedt via de penvoerder. De penvoerder wordt door de andere aanvragers van het samenwerkingsverband gemachtigd om de subsidie aan te vragen, de correspondentie over de subsidie te voeren en de subsidie te ontvangen.

  • 3. Een aanvraag wordt gericht aan de minister van Verkeer en Waterstaat en ingediend bij Dienst Uitvoering te Den Haag.

  • 4. Een aanvraag kan ook elektronisch worden ingediend, uitsluitend overeenkomstig de daarvoor geldende wijze zoals opgenomen op www.senternovem.nl/ediensten

Toelichting

Een aanvraag moet uiterlijk 6 november 2009 om 17.00 uur zijn ontvangen. aanvragen die daarna worden ontvangen, worden niet in behandeling genomen. Een tijdig ingediende aanvraag zal pas in behandeling worden genomen als deze voldoet aan alle vereisten en voldoende gegevens bevat om de aanvraag te kunnen beoordelen. In geval van een onvolledige aanvraag zal eenmalig een korte termijn worden gegund om de aanvraag aan te vullen. Is de aanvraag daarna nog steeds onvolledig, dan zal de aanvraag niet in behandeling worden genomen.

Aanvragen kunnen worden gestuurd aan:

De minister van Verkeer en Waterstaat

P/a Dienst Uitvoering (voorheen SenterNovem)

Postbus 93144

2509 AC Den Haag

Bezoekadres: Juliana van Stolberglaan 3, 2595 CA Den Haag.

Telefax: 070-3735100.

E-mail: krw@senternovem.nl

Een per telefax of e-mail ingediende aanvraag geldt niet als elektronische indiening van een aanvraag maar als een onvolledige aanvraag, omdat een originele handtekening ontbreekt, ook al is de aanvraag voor het overige compleet. Met het indienen van een aanvraag per telefax of per e-mail kan derhalve alleen worden bereikt dat een aanvraag, zij het onvolledig, op tijd bij Dienst Uitvoering wordt ontvangen. De tijdige ontvangst van een per telefax of e-mail ingediende aanvraag komt voor rekening en risico van de aanvrager.

Elektronische indiening van een aanvraag kan uitsluitend geschieden overeenkomstig de procedure die Dienst Uitvoering daarvoor heeft vastgesteld. Dit houdt onder meer in dat de ondertekening van de aanvraag plaatsvindt door middel van een elektronische handtekening met een bij Dienst Uitvoering aan te vragen certificaat. Op www.senternovem.nl/ediensten wordt aangegeven hoe het aanvragen van het certificaat en het vervolgens indienen van de elektronische aanvraag in zijn werk gaat.

Informatie over het subsidieprogramma is te vinden op www.senternovem.nl/krw, waar ook het aanvraagformulier kan worden gedownload. Nadere informatie en het aanvraagformulier zijn tevens bij Dienst Uitvoering te verkrijgen via telefoonnummer 070-3735111.

§ 8. Afwijkende bevoorschotting voor gemeenten en provincies

  • 1. In afwijking van artikel 44 van de kaderregeling kan bij een beschikking tot subsidieverlening aan een gemeente of een provincie ambtshalve een voorschot worden verleend tot maximaal 50 procent van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. Indien de beschikking tot subsidieverlening aan een gemeente of provincie de verplichting tot verslaglegging bevat als genoemd in artikel 39 van de kaderregeling, kan telkens na ontvangst van een schriftelijk verslag ambtshalve een aanvullend voorschot van 10 procent van het verleende subsidiebedrag worden verleend tot ten hoogste 80 procent van de verleende subsidie, tenzij de voortgang van het project in belangrijke mate achterblijft bij de voortgang op basis van het projectplan.

Toelichting

Gelet op artikel 47 van de kaderregeling is het mogelijk van een aantal bepalingen in die kaderregeling af te wijken ten behoeve van een gemeente of provincie. In dit artikel is gebruik gemaakt van de mogelijkheid af te wijken van artikel 44. Vanwege de afwijkende verantwoordingsplicht van gemeenten en provincies (zie paragraaf 10) geldt ook ten aanzien van de bevoorschotting een afwijkend regime. De bevoorschotting vindt niet plaats op basis van gemaakte en betaalde kosten, maar ambtshalve bij de subsidieverlening tot maximaal 50 procent van de verleende subsidie. Aanvullende voorschotten van 10 procent worden verstrekt bij de halfjaarlijkse tussenrapportages, die in de beschikking tot subsidieverlening worden voorgeschreven op grond van artikel 39 van de kaderregeling, tot een maximum van 80 procent van de verleende subsidie. De tussenrapportages behoeven geen financiële verantwoordingsgegevens te bevatten.

§ 9. Subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger richt een aanvraag tot subsidievaststelling aan de minister en dient deze in bij Dienst Uitvoering met behulp van het formulier dat bij Dienst Uitvoering verkrijgbaar is en, voor zover nodig, met gebruikmaking van het in artikel 45, derde lid, van de kaderregeling genoemde controleprotocol dat is opgenomen in bijlage B.

  • 2. In geval van een samenwerkingsverband wordt bij de aanvraag tot subsidievaststelling overeenkomstig artikel 45, derde lid, van de kaderregeling uitsluitend een accountantsverklaring overgelegd ten aanzien van de door individuele aanvragers van het samenwerkingsverband gemaakte en betaalde kosten, wanneer het bedrag van de subsidie waarvoor vaststelling wordt verzocht in verband met de door de betreffende individuele aanvrager gemaakte en betaalde kosten hoger is dan € 50.000,–.

Toelichting

Wanneer het project is afgerond moet op grond van artikel 45 van de kaderregeling binnen dertien weken daarna een vaststellingsverzoek worden ingediend. Dat moet middels een vaststellingsformulier dat bij Dienst Uitvoering verkrijgbaar is of te downloaden is via www.senternovem.nl/krw.

Artikel 45, derde lid, van de kaderregeling bepaalt dat bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie een accountantsverklaring wordt overgelegd, indien het bedrag waarvoor vaststelling wordt verzocht € 50.000,– of meer bedraagt. In geval van een samenwerkingsverband geldt dit drempelbedrag niet voor het totale subsidiebedrag waarvoor vaststelling wordt verzocht aan alle subsidieontvangers van het samenwerkingsverband gezamenlijk, maar voor het subsidiebedrag waarvoor per subsidieontvanger van het samenwerkingsverband om vaststelling wordt verzocht. Elke individuele subsidieontvanger van het samenwerkingsverband is derhalve een subsidieontvanger waarvoor het drempelbedrag van € 50.000,– geldt. Daarvoor is wel vereist dat het verzoek tot vaststelling van de subsidie de gevraagde subsidiebedragen per aanvrager van het samenwerkingsverband duidelijk onderscheidt.

Voorbeeld: een samenwerkingsverband van vier aanvragers verzoekt om subsidievaststelling, waarbij het voor aanvrager A gaat om een subsidiebedrag van € 23.000,–, voor aanvrager B € 49.000,–, voor aanvrager C € 50.000,– en voor aanvrager D € 77.000,–. Aanvragers A en B hoeven geen accountantsverklaring over te leggen, omdat het subsidiebedrag waarvoor elk van beiden om vaststelling verzoekt lager is dan € 50.000,–. Aanvragers C en D moeten wel een accountantsverklaring overleggen, omdat het subsidiebedrag waarvoor elk van beiden om vaststelling verzoekt € 50.000,– of meer bedraagt.

§ 10. Afwijkende subsidievaststelling voor gemeenten en provincies

  • 1. Voor een gemeente of een provincie zijn de artikelen 36 en 45 van de kaderregeling niet van toepassing.

  • 2. De gemeente of provincie waaraan een subsidie is verleend legt jaarlijks verantwoording af over de besteding daarvan conform artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 3. Als in de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het tweede lid, is opgenomen dat het project is afgerond, geldt deze mededeling als een aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 4. De minister geeft de beschikking tot vaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Toelichting:

Voor de vaststelling van de subsidie voor gemeenten en provincies geldt het principe van ‘single information en single audit’. Dit principe is vastgelegd in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Daarin is vastgelegd hoe verantwoordingsinformatie met betrekking tot de besteding van subsidies, die tevens als specifieke uitkeringen beschouwd moeten worden in de zin van artikel 15a Financiële-verhoudingswet, moet worden voorgelegd aan de rijksoverheid, wanneer en aan wie.

Het begrip verantwoordingsinformatie is gedefinieerd in de Financiële-verhoudingswet, namelijk de jaarrekening en het jaarverslag als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, onderdeel a van de Financiële- verhoudingswet en de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, onderdeel b van de Financiële-verhoudingswet. Het controleprotocol dat voor het subsidieprogramma geldt, is dan ook niet van toepassing op gemeenten en provincies.

BIJLAGE 1 SUBSIDIEPROGRAMMA INNOVATIEPROGRAMMA KADERRICHTLIJN WATER

Aanvraagformulier Subsidieprogramma Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water

Stuur het ingevulde formulier met bijlagen naar:

De minister van Verkeer en Waterstaat,

Per adres:

Dienst Uitvoering (voorheen SenterNovem)

Innovatieprogramma KRW

Postbus 93144

2509 AC Den Haag

Voor uitgebreide toelichting bij het aanvraagformulier:

  • website: www.senternovem.nl/krw

  • telefoon: 070-373 5111 (op werkdagen van 08:30–17:30 uur)

1 U kruist één of meerdere opties aan. De projectbegroting sluit hierop aan.

Het project omvat de volgende activiteiten:

□ industrieel onderzoeksproject

□ experimenteel ontwikkelingsproject

□ praktijkexperiment

□ demonstratie

□ eerste toepassing

Aanvrager / penvoerder

Bedrijf / organisatie

2 Bij een samenwerkingsverband vult u de gegevens van de andere aanvrager(s) uit het samenwerkingsverband in bij onderdeel 2. Ook bijlage D moet volledig worden ingevuld en door de betreffende aanvrager(s) worden ondertekend.

Naam organisatie:

 

Afdeling/vakgroep:

 

Postadres:

 

Postcode:

 

Plaats:

 

Land:

 

Bezoekadres:

 
 

Postcode:

 

Plaats:

 
 

Land:

 
  
 

Bankrekeningnummer:

 

Bank:

 
  

3 GO = grote onderneming MGO = middelgrote onderneming

KO = kleine onderneming

OI = onderzoeksinstelling

LO = lagere overheid (provincie, gemeente, waterschap, openbaar lichaam, gemeenschappelijk orgaan)

Mijn organisatie kan de BTW die het betaalt:

□ verrekenen met ontvangen BTW

□ compenseren vanuit het BTW-compensatiefonds

□ niet verrekenen of compenseren

 

Organisatiesoort:

□ GO  □ MGO  □ KO  □ OI  □ LO

Inschrijfnummer KvK:

(indien van toepassing)

Contactpersoon aanvrager / penvoerder

4 Vul hier de contactgegevens van de penvoerder c.q. aanvrager in. Indien er sprake is van een intermediair die de aanvraag doet en de correspondentie voert, vul dan op de volgende pagina de contactgegevens van de intermediair in

Naam:

 

□ Dhr.  □ Mw.

Titel(s):

 

Functie:

 

Telefoon:

 

Fax:

 

E-mail adres:

 

Mobiel:

 

Contactgegevens intermediair

5 Alleen invullen als de aanvraag wordt gedaan en de correspondentie wordt gevoerd door een intermediair. Voeg in dat geval een machtiging bij de aanvraag, waarmee de intermediair door de aanvrager wordt gemachtigd tot het aanvragen van de subsidie, het voeren van de correspondentie en (indien van toepassing) het ontvangen van de subsidie.

Naam organisatie:

 

Postadres:

 

Postcode:

 

Plaats:

 

Naam:

 

□ Dhr.  □ Mw.

Titel(s):

 

Functie:

 

Telefoon:

 

Fax:

 

E-mail adres:

 

Mobiel:

 

3. Andere aanvrager(s) uit het samenwerkingsverband (indien van toepassing)

6 De volledige gegevens en de machtiging(en) van de andere aanvrager(s) dienen bij de aanvraag te worden gevoegd overeenkomstig bijlage D.

Aanvrager 1 is de penvoerder

Naam

Organisatiesoort

Aanvrager 2:

 

□ GO  □ MGO  □ KO  □ OI  □ LO

Aanvrager 3:

 

□ GO  □ MGO  □ KO  □ OI  □ LO

Aanvrager 4:

 

□ GO  □ MGO  □ KO  □ OI  □ LO

Aanvrager 5:

 

□ GO  □ MGO  □ KO  □ OI  □ LO

Aanvrager 6:

 

□ GO  □ MGO  □ KO  □ OI  □ LO

Project

7 Een acroniem is voor internationale projecten verplicht

Naam van project:

 

Eventueel acroniem (afkorting beginletters):

 

Startdatum project:

 - -

Verwachte einddatum project:

 - -

 

Is voor dit project, of voor onderdelen ervan, al andere subsidie aangevraagd of gekregen?

□ ja, te weten:

Subsidiebedrag: €

□ nee

Ondertekening

Ondergetekende verklaart dat het project bij toekenning wordt uitgevoerd zoals beschreven in deze aanvraag.

Aldus naar waarheid ingevuld:

8 De aanvraag moet rechtsgeldig ondertekend worden door een daartoe bevoegd persoon

Naam:

 

Functie:

 

Organisatie:

 

Datum:

 - -

Plaats:

 

Handtekening:

 

Bijlagen

9 Uw aanvraag is pas compleet en kan pas in behandeling worden genomen, als alle voor uw aanvraag van toepassing zijnde bijlagen bijgevoegd zijn.

□ Bijlage A: Projectplan

□ Bijlage B: Projectbegroting voor het gehele project en per aanvrager uit het samenwerkingsverband. In geval van een combinatieproject moet de begroting worden uitgesplitst per projectsoort dat onderdeel van het combinatieproject uitmaakt.

(Een modelbegroting in de vorm van een excelsheet is te vinden op de hiernaast vermelde website)

 

□ Bijlage C: Onderbouwing van de projectkosten

 

□ Bijlage D, indien van toepassing: Gegevens, machtiging(en) en nadere verklaring(en) van andere aanvragers uit het samenwerkingsverband

 

□ Bijlage E, indien van toepassing: Machtiging aan de intermediair

 

□ Bijlage F, indien van toepassing: Intern document van een grote onderneming in geval van een industrieel onderzoeksproject of een experimenteel ontwikkelingsproject

 

□ Bijlage G, indien van toepassing: Intern document van een grote onderneming in geval van een milieu-investeringsproject

Onderstaande informatie is ook te vinden op www.senternovem.nl/krw.

Bijlage A: Modelprojectplan

Om uw aanvraag goed te kunnen beoordelen, dient u het projectplan in te dienen conform onderstaand model.

Aandachtspunten hierbij zijn:

Geef steeds een duidelijke onderbouwing;

Voor een combinatieproject dient u duidelijk onderscheid tussen de onderdelen aan te brengen;

De omvang van het projectplan bedraagt tussen de vijftien en twintig pagina’s;

Voeg een paginanummering toe in de vorm ‘pagina/totaal aantal pagina’s’;

Titel conform aanvraagformulier

Hoofdstuk 1

Managementsamenvatting (maximaal een halve pagina)

Hoofdstuk 2

Probleemstelling en projectdoel (ongeveer 1 pagina)

Hoofdstuk 3

Aanpak, indicatoren voor het meten van effecten en projectresultaten (ongeveer 3 pagina’s)

Begin met de uitgangssituatie: wat is de situatie vóórdat u met het project aanvangt?

Geef vervolgens de fasering van het project inclusief tussenresultaten en eindresultaat.

Doe dit bijvoorbeeld in de vorm van een opsomming van de werkpakketten en activiteiten in het project met per activiteit een goede toelichting waaruit tastbaar wordt wat u precies gaat doen, wat het tussenresultaat is en welke beslissingen u neemt naar aanleiding van het tussenresultaat.

Geef aan hoe u de effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit gaat meten: welke indicatoren meet u in welke fase?

De bijbehorende planning, kosten en taakverdeling neemt u op in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 4

Bijdrage aan de beleidsopgave: kosten versus effecten, en opschaalbaarheid (ongeveer 4 pagina’s)

In dit hoofdstuk levert u de onderbouwing voor het criterium ‘bijdrage aan de beleidsopgave’. Probeer zo veel mogelijk te kwantificeren, en zorg voor een goede onderbouwing van deze getallen. Minimaal te beantwoorden vragen zijn de volgende:

Paragraaf 4.1 Beleidsopgave

Welke beleidsopgave adresseert het project?

Welk knelpunt adresseert het project?

Op welk waterlichaam of welk toevoerend water heeft de aanvraag betrekking en wat is de omvang van dit water(lichaam)?

Paragraaf 4.2 Effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit

Wat is de huidige waterkwaliteit van het water(lichaam)?

Wat is de verwachte waterkwaliteitsverbetering (chemisch en/of ecologisch) na invoering van de maatregel die in het project wordt onderzocht?

Paragraaf 4.3 Kosten van de onderzochte maatregel

Hierbij worden de kosten van het project bedoeld plus de nadere kosten van het invoeren van de in het project onderzochte maatregel(en).

Wat kost het invoeren van de maatregel die in het project wordt onderzocht en hoe zijn deze kosten opgebouwd?

Wat kost het exploiteren en onderhouden van de maatregel die in het project wordt onderzocht in de eerste vijf jaar na het project? Hoe zijn deze kosten opgebouwd?

Paragraaf 4.4 Kosteneffectiviteit – toename van de Ecologische Kwaliteitsindex per miljoen euro

Wat is de kosteneffectiviteit, afgemeten aan de toename van de Ecologische Kwaliteitsindex per miljoen euro? Zie ook ‘Kwaliteit voor later – Ex ante evaluatie Kaderrichtlijn Water’, door het Milieu en Natuur Planbureau.

U baseert dit op de in bovenstaande paragrafen aangeleverde kwantitatieve gegevens. Als harde gegevens ontbreken, geeft u schattingen plus de onderbouwing van deze schattingen.

Paragraaf 4.5 Opschaalbaarheid

In welke mate zijn de resultaten opschaalbaar? Met andere woorden: kunnen resultaten ook elders, binnen of buiten Nederland, worden benut? Neem hierin ook op welke kennis of Intellectual Property in het project wordt opgebouwd, wie de rechten hierop bezit en hoe deze door andere organisaties benut kan worden tegen welke voorwaarden. Geef aan hoe de opschaling in het project wordt geadresseerd (naar de wateren binnen de invloedssfeer van de projectpartners en daarbuiten).

Paragraaf 4.6 Referentiesituatie – dit geldt alleen voor praktijkexperimenten, demonstratieprojecten, eerste toepassingsprojecten, ook als die onderdeel van een combinatieproject uitmaken, en alleen als de aanvrager die de investering doet een onderneming of een onderzoeksinstelling is

De referentiesituatie is een technisch vergelijkbare investering die een lager niveau van milieubescherming biedt.

Wat is voor dit project (c.q. voor het betreffende deel van het combinatieproject) de referentiesituatie?

Wat zijn de kosten van de referentiesituatie? Hoe zijn deze kosten opgebouwd?

Wat zijn de exploitatielasten in de eerste vijf jaar van de investering? Hoe zijn deze lasten opgebouwd?

Wat zijn de exploitatiebaten in de eerste vijf jaar van de investering? Hoe zijn deze baten opgebouwd?

Hoofdstuk 5

In welke mate is deze aanpak vernieuwend ten opzichte van gangbare maatregelen?

(ongeveer 1 tot 2 pagina’s)

Voor een onderzoeks- of ontwikkelproject: beschrijf wat de huidige stand van de techniek is of de stand van de dienstverlening is en onderbouw wat uw aanpak daaraan vernieuwt.

Voor een praktijkexperiment, demonstratieproject of eerste-toepassingsproject:

beschrijf de mate van ‘volwassenheid‘ van de toepassing en onderbouw de vernieuwendheid van uw aanpak.

Waarom wordt voor de voorgestelde oplossingsrichting gekozen en zijn er alternatieve oplossingen geïnventariseerd?

Hoofdstuk 6

Eventuele aanvullende effecten (ongeveer 1 pagina)

Welke eventuele aanvullende effecten zijn er voor a) een duurzame leefomgeving, ook met oog op de klimaatverandering (op het vlak van energie, oppervlakte- en grondwater, natuur, landschap en milieu), of b) door verkregen baten van intellectueel eigendom, of c) door de versterking van de economische positie van de Nederlandse watersector (v.b. welke omzetstijging van Nederlandse waterbedrijven wordt verwacht, volgens welk businessmodel)?

Hoofdstuk 7

Samenwerkingsverband en projectmanagement (ongeveer 3 pagina’s)

Omschrijf de kennis en kunde van de projectpartners (inclusief derden), welke werkzaamheden zij in het project uitvoeren en/of welke financiële bijdrage zij leveren, en welk belang zij bij het project hebben. Succesvolle projecten betrekken alle benodigde ketenpartners, bv kennis-beleid/strategie-uitvoering/operationalisatie-toepassing-eindgebruiker en opschalingspartners.

Omschrijf hoe het projectmanagement is vormgegeven.

Bijlage B: Projectbegroting

Een model van de begroting in de vorm van een excelsheet is te vinden op www.senternovem.nl/krw.

Bijlage C: Onderbouwing van de projectkosten

De onderbouwing van de projectkosten moet aansluiten op de informatie die u invult in bijlage B. en op de projectbeschrijving zoals u die heeft gegeven in bijlage A. Geef een toelichting op bijlage B, waarbij de onderstaande onderwerpen aan de orde moeten komen. Uit de informatie moet duidelijk naar voren komen waarop de financiële waarden en uitgangspunten binnen uw projectvoorstel zijn gebaseerd.

Let op: in geval van een samenwerkingsverband moet uit de financiële onderbouwingen duidelijk blijken welke aanvrager welke kosten maakt én betaalt.

De liquiditeitsbegroting: hieruit moet duidelijk zijn op welk moment door welke aanvragers welke kosten worden gemaakt én betaald.

Een onderbouwing van de projectkosten die u in bijlage B heeft opgenomen, waarbij de volgende kosten – indien van toepassing – worden onderscheiden:

Investeringskosten:

Omschrijving van de items, prijs en leverancier (indien beschikbaar, overleg een offerte/prijsopgaaf; tevens dient van deze investeringskosten de prijs in de referentiesituatie onderbouwd worden).

Loonkosten:

Hoe heeft u de loonkosten berekend? Vermeld het aantal uren en het door u gehanteerde tarief voor loonkosten in de nieuwe situatie én vermeld het aantal uren en het loonkostentarief per uur in de referentiesituatie (indien van toepassing: van alle aanvragers van het samenwerkingsverband). Onderbouw hoe u het door u gehanteerde tarief hebt berekend.

Kosten voor materialen en hulpmiddelen:

Welke materialen en hulpmiddelen zijn gebruikt en hoe zijn de kosten daarvoor berekend en (in geval van een milieu-investeringsproject aangevraagd door een onderneming) op welke wijze heeft u deze kosten hiervoor bepaald ten opzichte van de referentiesituatie?

Kosten derden:

Kosten van activiteiten ten behoeve van het project uitgevoerd door derden in opdracht van de aanvrager.

Welke overige operationele kosten kent uw project en hoe zijn de kosten hiervan vastgesteld?

In geval van een milieu-investeringsproject uitgevoerd door een onderneming: een onderbouwing van de gegevens die u in bijlage B (vervolg) heeft ingevuld: besparingen/opbrengsten en extra kosten die rechtreeks aan het project zijn toe te rekenen bij de exploitatie in de komende vijf jaar:

Op welke wijze zijn de besparingen en de kosten berekend?

Geef aan hoe u tot de opgegeven bedragen bent gekomen en motiveer bedragen die afwijken van de in uw branche gangbare tarieven of kosten. Tevens dient hier duidelijk te zijn op welke wijze u kosten in de referentiesituatie heeft verwerkt.

Bedrag andere toegezegde subsidiebijdragen:

Geef aan voor welke subsidieregeling(en) u een toezegging heeft ontvangen, voeg een kopie van de toezegging bij.

5. Financiering:

Geef aan hoe u het project gaat financieren; hieruit dient ook te blijken welke aanvrager welke kosten maakt en betaalt.

Bijlage D:

Indien van toepassing

Gegevens, machtiging en nadere verklaring andere aanvrager(s) uit het samenwerkingsverband

Als er meer dan één andere aanvrager deel uitmaakt van het samenwerkingsverband, dient deze bijlage voor elke andere aanvrager ingediend te worden. U mag daarvoor een kopie van de bijlage gebruiken.

Gegevens aanvrager nr. ..... (overeenkomstig onderdeel 2 van het aanvraagformulier)

 

Naam

 

Afdeling/vakgroep:

 

Postadres:

 

Postcode:

 

Plaats:

 

Land:

 

Bezoekadres:

 
 

Postcode:

 

Plaats:

 
 

Land:

 
  
 

Bankrekeningnr.:

 

Bank:

 
 

Mijn organisatie kan de BTW die het betaalt:

□ verrekenen met ontvangen BTW

□ compenseren vanuit het BTW-compensatiefonds

□ niet verrekenen of compenseren

 

Organisatiesoort:

□ GO  □ MGO  □ KO  □ OI  □ LO

Inschrijfnummer KvK:

(indien van toepassing)

Contactpersoon andere aanvrager

 

Naam:

□ Dhr.  □ Mw.

Titel(s):

 

Functie:

 

Telefoon:

 

Fax:

 

E-mail adres:

 

Mobiel:

 

Machtiging:

Hierbij verleent ondergetekende een machtiging aan .......... (naam penvoerder) om de aanvraag voor het project .......... (projecttitel) in te dienen bij Dienst Uitvoering, de correspondentie over de aanvraag te voeren en de subsidie namens ondergetekende te ontvangen.

Ondertekening

Ondergetekende verklaart dat het project bij toekenning wordt uitgevoerd zoals beschreven in deze aanvraag.

Aldus naar waarheid ingevuld:

B De machtiging moet rechtsgeldig ondertekend worden door een daartoe bevoegd persoon

Naam:

 

Functie:

 

Datum:

 - -

Plaats:

 

Handtekening:

 

Bijlage E: Machtiging aan intermediair

Indien van toepassing

Deze machtiging is vormvrij.

Bijlage F: Intern document van een grote onderneming in geval van een industrieel onderzoeksproject of een experimenteel ontwikkelingsproject

Een grote onderneming die een industrieel onderzoeksproject of een experimenteel ontwikkelingsproject uitvoert, dient een intern document bij te voegen waarin wordt aangetoond dat er door de subsidie sprake is van:

  • a. een wezenlijke toename van de omvang of reikwijdte van het project, of

  • b. een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de subsidieontvanger voor het project, of

  • c. een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken project wordt ontplooid.

Dit kan bijvoorbeeld door een scenario met subsidie en een scenario zonder subsidie op te stellen.

Bijlage G: Intern document van een grote onderneming in geval van een milieu-investeringsproject

Een grote onderneming die een milieu-investeringsproject uitvoert, dient een intern document bij te voegen waaruit blijkt dat zonder de subsidie niet voor het milieuvriendelijker alternatief wordt gekozen. Daartoe dienen gegevens te worden verstrekt die aantonen dat:

  • a. de gekozen referentiesituatie geloofwaardig is;

  • b. de subsidiabele kosten zijn berekend overeenkomstig artikel 18 van de kaderregeling;

  • c. de investering in het project zonder subsidie niet voldoende rendabel is, rekening houdend met de eventuele voordelen die de investering zonder subsidie met zich meebrengt, met inbegrip van de waarde van verhandelbare vergunningen die voor de onderneming beschikbaar komen na de milieuvriendelijke investering.

Een milieu-investeringsproject is een praktijkexperiment, een demonstratieproject of een eerste-toepassingsproject.

BIJLAGE 2 BIJ HET SUBSIDIEPROGRAMMA INNOVATIEPROGRAMMA KADERRICHTLIJN WATER

Controleprotocol aangaande het geven van aanwijzingen over de reikwijdte en intensiteit van de accountantscontrole van subsidies waarop de kaderregeling subsidies duurzaamheid verkeer en waterstaat van toepassing is.

behorende bij

ACCOUNTANTSVERKLARING

Betreffende het verzoek tot vaststelling van een subsidie uit hoofde van het Subsidieprogramma Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water.

1. Uitgangspunten

1.1 Doelstelling

Dit controleprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte en de intensiteit van de controle aan de accountant, die is belast met de controle van de, door de subsidieontvanger, bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (hierna te noemen VenW) in te dienen aanvraag om subsidievaststelling.

De controle kan worden uitgevoerd door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

1.2. Procedures
Reviewbeleid Ministerie van Verkeer en Waterstaat

De Departementale Auditdienst van het Ministerie van Verkeer van Waterstaat of een andere door deze dienst aangewezen accountant(sdienst) kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole inzake deze subsidie. De accountant, die de controle uitvoert, verstrekt de Auditdienst desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden1. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet voor rekening van het ministerie.

1.3 Wet- en regelgeving

Voor de controle van de rechtmatigheid volgens dit protocol is de volgende wet- en regelgeving (incl. eventuele wijzigingen) van toepassing:

Kaderregeling subsidies duurzaamheid Verkeer en Waterstaat en daarbinnen met name de artikelen 11 tot en met 24;

Het subsidieprogramma op basis waarvan de subsidie verleend is;

Eventuele specifieke subsidievoorwaarden volgens de beschikking tot subsidieverlening met directe financiële gevolgen voor de subsidieverantwoording;

Bepalingen met directe financiële gevolgen voor de subsidieverantwoording in de overeenkomst tussen de Staat en de subsidieontvanger, indien een dergelijke overeenkomst is gesloten op grond van het subsidieprogramma waaronder de subsidie verleend is.

2. Controleaanpak

2.1 Eisen voor de controleaanpak

De controle dient te voldoen aan de zogenaamde nadere voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die daarvoor door het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) zijn vastgesteld.

Zonder de in voorgaande alinea geformuleerde voorschriften in te perken zijn voor de controle van specifieke financiële verantwoordingen ten behoeve van de vaststelling van bijdragen vanuit het Ministerie van VenW met name de volgende voorgeschreven controlewerkzaamheden van toepassing:

De accountant stelt een risicoanalyse op inzake het risico dat de specifieke financiële verantwoording een materiële fout bevat. Deze risicoanalyse wordt specifiek gemaakt voor deze controle; niet volstaan kan worden met een standaard analyse. In de risicoanalyse maakt de accountant zichtbaar welke (eventuele aanvullende) controles gericht op deze risico’s zullen worden uitgevoerd.

De accountant ontwikkelt op grond van de risicoanalyse een controleplan waarin zijn vastgelegd: de aard, de tijdsfasering en de omvang van de controlewerkzaamheden die door leden van het opdrachtteam moeten worden uitgevoerd om toereikende controle-informatie te verkrijgen om het controlerisico tot een aanvaardbaar laag niveau te reduceren.

In het controleplan worden de feitelijk gebruikte controletolerantie (in relatie tot de financiële verantwoording) in euro’s vastgelegd. Hierbij wordt de goedkeuringstolerantie (zie paragraaf 2.2) vertaald naar toegepaste controletolerantie, waarbij de goedkeuringstolerantie het maximum is.

Bij de controle wordt vastgesteld of de in de financiële verantwoording opgenomen posten, met in achtneming van de gestelde marges (zie 2.2), rechtmatig (zie definitie 2.3) zijn besteed.

De accountant controleert of de financiële verantwoording voldoet aan de daarvoor gestelde eisen in de onder 1.3 genoemde wet- en regelgeving.

De accountant controleert de bij de aanvraag om subsidievaststelling verstrekte informatie op de volgende punten:

de juiste en volledige weergave van de door andere bestuursorganen of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen verstrekte subsidies (en indien van toepassing bijdragen van andere derden) ter zake van de kosten van de gesubsidieerde activiteiten.

de juistheid van de verstrekte informatie over het al dan niet in aftrek kunnen brengen van de BTW.

De mededeling of de subsidieontvanger ten tijde van de beschikking tot subsidieverlening als een kleine of middelgrote onderneming moet worden aangemerkt in de zin van de Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (Pb EU 2003, L 124/36), of als grote onderneming.

De accountant kan bij zijn controle gebruik maken van controlewerkzaamheden die zijn uitgevoerd bij de controle van de jaarrekening. Een enkele verwijzing hiernaar is onvoldoende documentatie. In het controledossier voor de specifieke verklaring dienen deze werkzaamheden te worden beschreven evenals de belangrijkste relevante conclusies. Het controledossier voor de specifieke verklaring moet zelfstandig bruikbaar zijn. Dit betekent dat de relevante stukken in dat dossier zelf opgenomen moeten worden en dat de informatie uit het jaarrekeningdossier voor dit doel gekopieerd en indien nodig bewerkt moet worden.

De accountant zorgt voor adequate controledocumentatie waaruit blijkt, dat de werkzaamheden conform het controleplan zijn uitgevoerd, wat de uitkomsten van de controle zijn alsmede dat deze zijn beoordeeld door de eindverantwoordelijke partner. Deze documentatie omvat in ieder geval stukken waaruit blijkt:

dat de cijfermatige juistheid van de verantwoording is nagegaan;

dat de verantwoording aansluit met de financiële administratie;

welke de aard en de omvang is van verrichte deelwaarnemingen op in de verantwoording opgevoerde kosten;

dat een cijferbeoordeling is uitgevoerd van de werkelijk verantwoorde kosten ten opzichte van de begrote kosten;

dat de accountant heeft gecontroleerd of de Europese aanbestedingsrichtlijnen door de instelling – indien van toepassing2 – zijn nageleefd;

2.2 Goedkeuringstoleranties en gewenste zekerheid

Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidievoorwaarden streeft de accountant naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, moet uitgegaan worden van een betrouwbaarheid van 95 procent.

Een accountantsverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder genoemde betrouwbaarheid, de meest waarschijnlijke fout in de financiële verantwoording niet groter is dan één procent van het totaal financieel belang van die verantwoording. De hierna vermelde tabel van toepassing.

Soort verklaring

Goedkeurend

Met beperking

Oordeelonthouding

Afkeurend

Fouten in de verantwoording

≤ 1%

> 1% en ≤ 3%

N.v.t.

> 3%

Onzekerheden in de controle

≤ 3%

> 3% en ≤ 10%

> 10%

N.v.t.

Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo) van het Interdepartementaal Overleg Departementale Auditdiensten (IODAD).

2.3 Definitie rechtmatigheidsfouten en -onzekerheden

Van een rechtmatigheidsfout in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat een (gedeelte van een) post niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving (zie ook paragraaf 1.3).

Rechtmatigheidsfouten worden in absolute zin opgevat; saldering van fouten is daarom niet toegestaan.

Van een rechtmatigheidsonzekerheid in het onderzoek is sprake als er onvoldoende controle-informatie beschikbaar is om een (gedeelte van een) post als goed of fout aan te merken. Kortom als onzekerheid bestaat over het wel of niet voldoen aan de eisen.

Bij fouten in de verantwoording kan onderscheid gemaakt worden in incidentele en structurele fouten.

Van een incidentele fout is sprake als het een toevallige fout betreft. Kenmerkend voor incidentele fouten is dat in principe geen herhaling optreedt van de geconstateerde fout.

Van een structurele fout is sprake als de oorzaak van de fout is gelegen in (onderdelen van) het systeem van uitvoering, waardoor fouten met een (zeker) herhalingskarakter (kunnen) optreden. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op onzekerheden in de controles.

Voor een adequate onderbouwing van het oordeel is het noodzakelijk dat de accountant fouten en onzekerheden zoveel mogelijk kwantificeert.

Omgaan met geconstateerde fouten en onzekerheden

Onderscheid moet gemaakt worden tussen materiële en niet-materiële fouten.

Materiële fouten, die niet worden gecorrigeerd, leiden tot een andere dan een goedkeurende strekking van de accountantsverklaring (cf. tabel par. 2.2).

Voor niet-materiële fouten, die bij de accountantscontrole blijken, is het uitgangspunt dat gevonden fouten in eerste instantie worden gecorrigeerd. Voor zover dat niet gebeurt, worden individuele fouten boven een belang van 0,1% van het absolute financieel belang (dus geen saldering van uitgaven en inkomsten) van de financiële verantwoording door de accountant in zijn bevindingen rapport gerapporteerd. Het ministerie van VenW beoordeelt in hoeverre deze fouten tot correcties leiden.

3. Verslaglegging

De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een accountantsverslag, dat bestaat uit de volgende onderdelen:

accountantsverklaring: het format van deze verklaring is hieronder opgenomen en is afgeleid van de ‘Voorbeeldtekst HRA 3 sectie II hoofdstuk 10.3: accountantsverklaring bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector’ gehanteerd.

verslag van niet gecorrigeerde fouten: hierin rapporteert de accountant de gebleken niet-materiële fouten bij de controle, welke niet zijn gecorrigeerd, voor zover deze (per fout) de omvang van 0,1% van het financieel belang van de financiële verantwoording overschrijden. Dit rapport heeft het karakter van een uitzonderingsrapportage. De aard en omvang van deze fouten worden vermeld. Deze rapportage kan (uitsluitend) achterwege blijven indien dergelijke fouten niet zijn gebleken.

10.3 Voorbeeldtekst basis goedkeurende accountantsverklaring bij een subsidiedeclaratie waarop de Kaderregeling subsidies duurzaamheid verkeer en waterstaat van toepassing is.

Aan: Opdrachtgever

Accountantsverklaring

bij een aanvraag tot subsidievaststelling ingevolge het subsidieprogramma ..........1 waarop de Kaderregeling subsidies duurzaamheid verkeer en waterstaat van toepassing is.

Afgegeven ten behoeve van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Opdracht

Wij hebben bijgevoegde en door ons gewaarmerkte aanvraag tot subsidievaststelling ingevolge het subsidieprogramma .....2 van ..... (naam entiteit) te ..... (statutaire vestigingsplaats) over de periode dd/mm/jj3 tot en met dd/mm/jj4 gecontroleerd. De aanvraag tot subsidievaststelling is opgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de entiteit5. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake de declaratie te verstrekken.

Werkzaamheden

Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, en het controleprotocol voor subsidies waarop de Kaderregeling subsidies duurzaamheid Ven W van toepassing is. Dienovereenkomstig dienen wij onze controle zodanig te plannen en uit te voeren, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de subsidiedeclaratie geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van relevante gegevens.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel.

Oordeel

Naar ons oordeel geeft de aanvraag tot subsidievaststelling de financiële verantwoording ten bedrage van EUR .....6 in alle van materieel belang zijnde aspecten juist en volledig weer, in overeenstemming met het controleprotocol van het Ministerie van VenW van toepassing op subsidieprogramma’s gepubliceerd onder de kaderregeling subsidies duurzaamheid verkeer en waterstaat en de relevante wet- en regelgeving genoemd in dit controleprotocol.

Indien sprake is van een investeringssubsidie dient in het oordeel aangegeven worden dat de gesubsidieerde voorzieningen in Nederland in gebruik zijn genomen.

Overige aspecten – beperking in het gebruik (en verspreidingskring)7

De subsidiedeclaratie van .....(naam entiteit) en onze verklaring daarbij zijn uitsluitend bedoeld voor ..... (naam entiteit) ter verantwoording aan ..... (naam subsidiegever) en kunnen derhalve niet voor andere doeleinden worden gebruikt.

Plaats, datum

Naam accountantspraktijk

Naam externe accountant en ondertekening met die naam

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Het Subsidieprogramma Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water (hierna: subsidieprogramma), dat als bijlage bij dit besluit is opgenomen, is de opvolger van de Regeling Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water. Het subsidieprogramma is een subsidieprogramma als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Kaderregeling subsidies duurzaamheid Verkeer en Waterstaat (hierna: kaderregeling). De kaderregeling is op 20 mei 2009 goedgekeurd door de Europese Commissie1 en gepubliceerd in de Staatscourant van 13 juli 2009. De goedkeuring van de kaderregeling betekent dat voor een op grond daarvan vastgesteld subsidieprogramma als het onderhavige geen separate goedkeuring gevraagd hoeft te worden. Uiteraard blijft het subsidieprogramma binnen de grenzen van de kaderregeling. Voor het geldend recht ten aanzien van een subsidie op grond van het subsidieprogramma dient niet alleen naar de daarin opgenomen bepalingen gekeken te worden, maar ook naar die van de bovenliggende kaderregeling. Daarnaast is de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van toepassing op de op grond van het subsidieprogramma te verlenen subsidies voor zover in de kaderregeling niet van de Awb is afgeweken. Op grond van 4:23 Awb wordt subsidie slechts op grond van een wettelijk voorschrift verstrekt dat regelt voor welke activiteiten subsidie wordt verstrekt. Aan dit vereiste wordt voldaan doordat in de kaderregeling de vereisten voor de inhoud en totstandkoming alsmede de rechtsgevolgen van een subsidieprogramma geregeld zijn.

De kaderregeling maakt het mogelijk subsidie te geven in de vorm van subsidie (een geldbedrag), kredietsubsidie of garantiesubsidie. Daarnaast kan op grond van de kaderregeling gekozen worden voor het uitgeven van vouchers die een tegenwaarde in subsidie vertegenwoordigen. In het onderhavige subsidieprogramma is gekozen voor de gebruikelijke subsidie. Voor het bereiken van de met het subsidieprogramma beoogde doelen is deze vorm het meest aangewezen. Zie de toelichting over de achtergrond van het subsidieprogramma hierover.

De Regeling Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water stond alleen open voor provincies, gemeenten, waterschappen en onderzoeksinstellingen. Inmiddels is de kaderregeling goedgekeurd door de Europese Commissie. Deze kaderregeling biedt ruimte voor subsidieverlening aan ondernemingen. Daardoor kunnen in dit subsidieprogramma nu ook ondernemingen voor subsidie in aanmerking komen. Andere wezenlijke veranderingen worden met het subsidieprogramma niet beoogd.

Het subsidieprogramma staat open voor provincies, gemeenten, waterschappen, onderzoeksinstellingen en ondernemingen. De voorgaande subsidieregeling stond niet voor ondernemingen open. Daarnaast staat het subsidieprogramma open voor samenwerkingsverbanden en voor openbare lichamen of gemeenschappelijke organen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Achtergrond van het subsidieprogramma

Het belangrijkste kader voor dit subsidieprogramma is de Kaderrichtlijn Water, richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU L 327): hierna KRW.

De KRW richt zich op de verbetering van de ecologische en chemische waterkwaliteit. Deze beleidsopgave van de KRW betekent in de praktijk dat het water weer zodanig schoon moet worden dat zonder gezondheidsrisico’s kan worden gezwommen, de visstand op peil is en voldoende gevarieerd is, duurzame natuur ontstaat, waterrecreatie aantrekkelijker wordt, drinkwaterbereiding uit oppervlaktewater eenvoudiger kan en baggerkosten afnemen door kwaliteitsverbetering van het sediment. Een aantal hardnekkige knelpunten staat in de weg aan een voortvarende uitvoering van de KRW. Het betreft met name de onnatuurlijke inrichting van onze wateren en de belasting van het water met milieuschadelijke stoffen uit de landbouw, de afvalwaterketen en verkeer en vervoer. De kosten van een aantal maatregelen voor de aanpak van deze knelpunten wegen niet op tegen de maatschappelijke baten ervan, bovendien schieten ze te kort voor een volledig doelbereik van de KRW.

De beleidsopgave van de KRW is beschreven in de ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen ‘Rijndelta’, ‘Maas’, ‘Schelde’ en ‘Eems’ en het rapport ‘Kwaliteit voor later, Ex ante evaluatie Kaderrichtlijn Water’ van het Planbureau voor de Leefomgeving. Deze rapporten zijn te downloaden via de internetsite www.kaderrichtlijnwater.nl.

In de watervisie van het kabinet ‘Nederland veroveren op de toekomst’ wordt het belang van innovaties om te komen tot duurzaam en betaalbaar waterbeheer aangegeven. Omdat deze innovaties in onvoldoende mate vanzelf tot stand komen is door het kabinet een financiële impuls aangekondigd voor de bevordering van innovaties die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering van de KRW.

Het subsidieprogramma vloeit voort uit het kabinetsbeleid voor de bevordering van een duurzame leefomgeving. Het subsidieprogramma focust daarbij op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Daaronder wordt hetzelfde verstaan als het begrip oppervlaktewaterlichaam zoals dat gedefinieerd is in de Waterwet. Een oppervlaktelichaam omvat niet alleen het aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, maar ook de bijbehorende waterbodem en oevers, flora en fauna. Het subsidieprogramma is er op gericht innovaties ten behoeve van de uitvoering van de KRW te stimuleren. Deze innovaties zijn nodig om de kosten-batensaldo’s van een aantal maatregelen voor de KRW te verbeteren en de mate van doelrealisering te vergroten. Deze innovatie-impuls is eveneens van belang voor de positie van de Nederlandse watersector.

Doel

Het subsidieprogramma richt zich met name op het stimuleren van innovatieve projecten die vanwege hoge risico’s en het ontbreken van een directe probleemeigenaar niet of onvoldoende door de markt worden opgepakt. Bij maatregelen in het algemeen belang zoals de verbetering van de waterkwaliteit schiet veelal de marktwerking tekort om innovaties die leiden tot slimmere en goedkopere oplossingen ‘vanzelf’ tot stand te brengen. Dit komt omdat de baten van de innovaties niet individualiseerbaar terugvloeien. Bovendien faalt de marktwerking vanwege het zogenoemde ‘first movers nadeel’: de eerste initiatiefnemer heeft geen profijt van de innovatie omdat het voor hem veelal een eenmalig project betreft, maar door de navolgers die in andere gebieden vergelijkbare projecten tot stand brengen. Het subsidieprogramma moet bijdragen aan een doorbraak in deze impasse.

Innovatieprogramma KRW

Het Innovatieprogramma KRW is opgenomen in het innovatieprogramma ‘Innovatie Mobiliteit en Water’ met als subtitel ‘voor een bereikbaar, schoon en Veilig Nederland’ van het ministerie van Verkeer en Waterstaat van juli 2006.

De inzet van het Innovatieprogramma KRW is onder meer dat:

de succesvolle innovaties van het programma vanaf 2012 gaan renderen in de vorm van slimme, kosteneffectieve maatregelen voor de uitvoering van de KRW;

de voedingsbodem voor innovaties vanaf 2012 zodanig is dat innovaties ook zonder financiële impulsen tot stand komen;

de positie van de Nederlandse watersector wordt versterkt.

Het onderhavige subsidieprogramma ziet, als onderdeel van het innovatieprogramma KRW, zowel op praktijkpilots om nieuwe technieken en samenwerkingsvormen uit te testen als op de stimulering van innovaties op het vlak van kennisontwikkeling. Het accent ligt op praktijkpilots. Onder praktijkpilot wordt verstaan een milieu-investeringsproject in de vorm van een praktijkexperiment, een demonstratieproject of een eerste-toepassingsproject zoals is gedefinieerd in het subsidieprogramma. Daarnaast kan ook subsidie worden verstrekt voor industriële onderzoeksprojecten en experimentele ontwikkelingsprojecten. Voor een uitgebreide uitleg over deze definities verwijs ik naar de toelichting op § 1 van bijlage 1 en de toelichting op § 2 van het subsidieprogramma.

Beschikbare middelen

Door het Kabinet is een bedrag van € 75 miljoen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van het Innovatieprogramma KRW. Dit geld is verdeeld over twee tenders. Voor de eerste tender onder de voorgaande subsidieregeling was € 35 miljoen beschikbaar. Dit geld is inmiddels toegekend aan projecten die op grond van de subsidieregeling met de meeste innovatiekracht en beste kosteneffectiviteit de hardnekkige knelpunten bij de uitvoering van de KRW aanpakken. Voor het onderhavige subsidieprogramma is het resterende bedrag van € 40 miljoen beschikbaar.

De genoemde bedragen zijn inclusief de kosten die nodig zijn voor de uitvoering van zowel de subsidieregeling als het subsidieprogramma. Deze zijn ingeschat op € 1,5 miljoen.

De uitvoeringskosten betreffen de inschakeling door de minister van Dienst Uitvoering, de uitvoeringsinstantie die de subsidieregeling en het subsidieprogramma uitvoert. Dienst Uitvoering, een onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, is de opvolger van het agentschap SenterNovem van datzelfde ministerie. Tot het definitief opgaan van de Dienst Uitvoering in een per 1 januari 2010 nieuw te vormen agentschap, blijft de uitvoeringsinstantie uit praktisch oogpunt de naam SenterNovem op de website en in email-verkeer hanteren.

Verantwoording gemeente en provincie

Omdat de specifieke uitkering nog steeds een aangewezen financieringsvorm kan zijn voor gemeenten en provincies, is het van belang om de beleids- en bestedingsvrijheid voor medeoverheden zo ruim mogelijk en de lasten zo beperkt mogelijk te houden. Daarom geldt voor de verantwoording van de uitkering door de gemeenten of provincies het principe van single information single audit (sisa). Single information en single audit is een vereenvoudigd verantwoordings- en controlesysteem voor specifieke uitkeringen. De kern is dat het rijk voor het financieel beheer van een specifieke uitkering in principe voldoende heeft aan het jaarverslag en de jaarrekening van een provincie, gemeente en gemeenschappelijke regeling. Daardoor vervallen alle aparte verantwoordingen en accountantsverklaringen per specifieke uitkering. Het controleprotocol bij dit subsidieprogramma is daarom ook niet van toepassing op de specifieke uitkeringen.

Administratieve lasten

Op basis van het standaard kostenmodel is een berekening gemaakt van de administratieve lasten die voortvloeien uit de toepassing van dit programma voor de onderzoeksinstellingen.

Uit deze berekeningen blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het voor onderzoeksinstellingen en ondernemingen totale subsidiebedrag van € 15 miljoen 2,31 procent bedraagt. Dit komt neer op een bedrag van ongeveer € 350.000,–. Dit besluit is ter toetsing aan het adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) voorgelegd. Het College heeft besloten het dossier niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor administratieve lasten.

Aanvraagformulier en controleprotocol

Het aanvraagformulier en het controleprotocol zijn tevens te downloaden op www.senternovem.nl/krw dan wel op te vragen bij Dienst Uitvoering, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag; telefoon 070-3735111.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.C. Huizinga-Heringa.


XNoot
1

Voor thema en doel van dit subsidieprogramma en voor de gekozen vorm van subsidie wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting op het Besluit houdende vaststelling Subsidieprogramma Innovatieprogramma Kaderrichtlijn Water.

XNoot
1

Krachtens de Comptabiliteitswet 2001 (artikelen 43, 43a) heeft de Minister bij – commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma en natuurlijke personen die een beroep of bedrijf uitoefenen aan wie door de Staat of een derde voor rekening of risico van de Staat rechtstreeks of middellijk een subsidie, een lening of garantie wordt verstrekt – het recht nadere inlichtingen in te winnen n.a.v. ter zake ontvangen bescheiden.

Ook zijn onze Ministers bevoegd inzage te vorderen in de controledossiers van de accountant die de betreffende bescheiden heeft gecontroleerd om te bepalen of bij de vaststelling kan worden gesteund op de door deze accountant uitgevoerde controle. Met betrekking tot het verlenen van inzage in het controledossier kan de accountant zich niet beroepen op de omstandigheid dat hij op grond van andere bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen tot geheimhouding is verplicht van in dit dossier opgenomen vertrouwelijke gegevens. Onze Ministers zijn bevoegd van stukken inzake de betreffende controle uit de controledossiers kopieën te maken.

XNoot
2

Bedrijven/instellingen die in totaal voor meer dan 50% gesubsidieerd worden door aanbestedende diensten zijn daarmee zelf ook aanbestedende dienst geworden.

XNoot
1

Aan te vullen met de naam van de betreffende subsidieprogramma.

XNoot
2

Aan te vullen met een verwijzing naar de betreffende subsidieprogramma.

XNoot
3

Aanvangsdatum activiteiten.

XNoot
4

Einddatum van het project waarvoor subsidie is verleend (zie hiervoor de beschikking tot subsidieverlening).

XNoot
5

Afhankelijk van de aard van de entiteit te vervangen door een meer passende aanduiding zoals ‘het bestuur van de vennootschap’ (BV./N.V.), ‘vereniging’, ‘stichting’ enz.

XNoot
6

Het bedrag van de totale subsidiabele projectkosten waarover subsidie wordt aangevraagd conform het formulier ‘aanvraag tot subsidievaststelling’.

XNoot
7

Deze paragraaf kan, vooruitlopend op de implementatie van ISA 800 (revised) optioneel worden toegepast.

XNoot
1

Steunmaatregel nr. N 456/08 – Nederland.

Naar boven